f
Nieuws- ©n Advertentieblad voor Veenendaal en Omstreken
Kerstfeest 1947.
En daer geschiedde groot wonder.
Kinderzegel
Een verrassing
I6« Jaargang
Vrijdag 19 December 1947
No 931
Uitgave: Drukkerij „De Gelderse Vallei"
Verschijnt 2 keer par week in s Stichts- en Geld.-Veenendaal Amerongen, Eist, Rhenen, Achterberg, Overberg, De Haar, Heuvelse Steeg, Groep,
Benedeneind, Kade, Maanderbuurt, Ederveen, Renswoude, Scherpenzeel
Kunnen we wel Kerstfeest vie
ren?
We bedoelen niet of we ook nu
weer niet wat kaarsen kunnen bran
den, kerstliederen kunnen zingen
rondom een versierde kerstboom en
wat extra's op tafel kunnen brengen.
Dit zal ook nu wel weer gebeuren.
Waarom ook niet! We hebben nu
eenmaal Kerstmis en daar hoort dit
alles bij.
Maar kunnen we Kerstfeest vie
ren in echte, volle zin?
Zo, dat het niet alleen de buiten
kant van ons leven raakt, maar ons
van binnen uit verwarmt en van
vreugde doet tintelen?
We zitten in het donker. Ons le
ven wordt versomberd door de el
lende om ons heen; misschien wel
door leed, dat ons zelf heeft getrof
fen.
Er valt zoveel te klagen en klagen
doet haast iedereen.
En als er nog maar licht viel te
bespeuren aan de horizon, we zou
den ons kunnen verheugen over de
komende dag, doch ook het scherpst
ziend oog van de wachter ontdekt
geen sprankel ochtendschemering en
zijn roep blijft: „Het is nog nacht."
Nu komt weer de Kerstboodschap
van het Kindeke in de kribbe.
Kunnen we daarover nu innig
verheugd zijn en. waarlijk Kerst
feest vieren?
Zullen we het maar niet overlaten
aan onze kinderen, die gelukkig nog
geen weet hebben van het leed, dat
door de wereld rondwaart en van de
toekomst, die het hart der ouderen
beklemt?
Wie in zulk een stemming het
Kerstfeest tegen gaat, heeft nog
nooit het wonder van Kerstmis ge
zien.
Is dit niet de hoge zin van dit
schoonste aller feesten, dat in de
ellende, in de nood, in het dodelijk
duister van deze wereld hemellicht
is gevallen. In het nachtelijk donker
van Kerstmis scheurt de hemel open
en in brede lichtbundels dalen en
gelen neer en hun jubelende zang
breekt de stilte. Zo komt er licht en
blijdschap van omhoog op de donke
re aarde, want God zoekt in de ge
boorte van het Kindeke in de krib
be weer gemeenschap met de mens.
In die gemeenschap wijkt het duis
ter, wordt de mens boven zijn ellen
de en noden uitgetild en in zijn hart
een lied van vreugde geboren.
Wie in dat licht het komende
Kerstfeest ziet, iets kent van de
blijdschap van de gemeenschap met
God in Jezus Christus, de geboren
Heiland der wereld, die laat zich
door al de kommer en zorgen van
dit aardse leven niet roven de vreug
de over het licht, dat in Bethlehem
is opgegaan en vandaar over de
ganse wereld zijn stralen uitzendt.
Hij kan Kerstfeest vieren temidden
van de puinhopen van aards geluk,
staande bij de scherven van stukge
slagen idealen.
De Kerstavond van
Anne Seybrandsdochter.
Stilaan valt het duister over het
grauwe veld; het schijnt aan te
waaien van een verre einder aan
het bos, nauw zichtbaar, de hemel-
rand kartelt. De takken van de bo
men, eerst zwaar en scherp-omlijnd,
vloeien allengs ineen, verdwijnen
tenslotte geheel als onder een
zwarte mantel.
Slechts de ruiten van de hoeve
lichten flauw op. Binnen is het
schijnsel van het vuur in de schouw.
De vlammen schieten grillig uit,
spiegelen zich in de rondheid der
pot aan de beugel erboven en bren
gen de schaduwen tot een leven
vol geheimzinnigheid. Soms valt on
der een felle vonkenregen een blok
tot as uiteen.
De hand, die van tijd tot tijd een
nieuwe stobbe in de knisterende
vlammen werpt, is smal en ver
weerd: de hand van een oude vrouw
Zou je de kaarsen niet aanste
ken? vraagt een moede stem.
Marie Geurtse, jong en vlug, is al
opgestaan, schut met haar holle
hand een vlammende spaander. Wat
later gloort mild het licht onder de
lage zoldering; de kleine kamer ziet
er op eenmaal anders uit.
Goed zit het zo bij de kaarsen-
schijn, denkt Marie Geurtse. Op de
dag ken je elk plekje, weet je te
goed wat je zult zien als je het hoofd
wendt. Maar nu, bij avond, kan er
iets gebeuren, dat buiten de gang
der steeds weerkerende plichten
valt: de zorg voor de beesten, de
bereiding van de dagkost, het schu
ren van ketels en telhoren en al
die andere zaken.
Hoe lang is het leven al zo voor
bijgegaan? Marie werpt een blik op
de oude vrouw, die bij het vuur zit,
de ruwe rode handen bij uitzon
dering werkeloos in de schoot.
Nu snort niet het spinnewiel en
plukken de vingers in de harige
wolstapel, nu vormt zich geen ein
deloze draad. De oude vrouw staart
in de vlammen. De gloed kleurt
haar gelaat. Oud? Ze is van '53 en
nu schrijft men 't jaar ons'Heren
zestienhonderd en acht. Maar in de
laatste jaren van die halve eeuw
heeft Anna Seybrandsdochter meer
mee gemaakt dan anderen wellicht
in al hun levensdagen.
Niet de schrikkelijkheden van de
krijg: elk der verenigde provinciën
heeft daarvan haar deel gehad.
Ja, kort na de dood van Prins Wil
lem is het land zwaar bezocht door
plunderende en brandschattende
horden, die zeer onmenselijk roof
den. Maar ginds, in de vestingen
aan de rivieren wisten ze beter wat
de oorlog betekent. Want al heel
wat jaren is Holland vast in eigen
hand, bemerkt men de krijg slechts
in de drukkende beden, die het geld
moeten opbrengon, zo dringend no
dig voor de Staten om de dappere
legers van Zijne Genade op de been
te houden.
Nee, de grijsheid van haar haren
heeft een andere oorzaak. Eens
noemde men Anne Seybrandsdoch
ter mooi als de Mei, geleek men
haar als de bloeiende boekweit.
Nu is haar gelaat grauw, door
ploegd van diepe rimpels. Het haar
ligt plat langs het hoofd en zelfs
onder de muts is te zien hoe dun
het wordt
Hoe kan het anders, peinst Ma
rie, een man en twee jongkerels
verloren in zo'n korte tijd. Of ei
genlijk drie. Maar aan die laatste
wil ze vanavond niet denken, want
dan wordt ook haar blik nevelig en
zou ze de nacht niet slapen.
Lambert Ketel was meentmeester
geweest. Een rechtschapen en vroom
man, had de dominee gezegd, bij
de uitvaart, bij hem vond men nooit
baatzucht of vuilgewinzoekinge.
Groot, breed geschouderd, sterk, in
zijn zwart buis met de donkere ho
zen, de blonde haren altijd onge
dekt. Al waren die van Gooiland
geen gemakkelijk slag om mee om
te gaan, zeker niet hier in het dorp,
Lambert Ketel klaarde het; zijn
lach werkte aanstekelijk, hoewel
ze niet spoedig tot lachen geneigd
waren in die tijden.
Lambert was anders, al woonden
zijn voorvaderen ook sinds mensen
heugenis tot Larem; hij had niet
dat stugge, afstotende. Als een der
eersten wilde hij zijn woonvertrek
niet meer met de beesten delen. Ho
vaardig noemden ze hem eerst, maar
nu volgde men zijn voorbeeld.
Lambert brak ook met de gewoon
te door een meisje uit Huzen te
vrijen. Hij had er voor moeten
vechten, maar ze was zijn vrouw
geworden.
Marie gaat met een schok recht
op zitten. Wat droomt ze vanavond
toch? Ze doet alsof haar handen
geen bezigheid kunnen vinden. En
trouwens: waar is al dat peinzen
goed voor? Lambert Ketel stierf. Op
een wolvenjacht kort nadat die van
Naerden een premie stelden op elke
dode wolf, die binnen de vesting
zou worden gebracht. Hij was mee
gegaan om gemakkelijk een dertig
gulden te verdienen er waren
heel wat wolven toen en door de
strenge winter leden ze honger
werd op de Dreuvik door een paar
beesten aangevallen en de wond,
die hij opliep, had hem het leven
gekost.
Dat was het begin van het onge
luk geweest. De zoons, die voor de
hoeve zouden zorgen, stierven kort
na elkaar: de pest sleepte toen velen
naar het graf. Aert en Pieter
nooit zou ze hen meer zien.
Nog altijd kon Marie het nauwe
lijks geloven. Maar dan valt haar
blik op de vogels en konijnen in de
hoek en haar gedachten laten zich
in het verleden schieten om zich
met het heden bezig te houden.
Gretig doen ze dat, want peinzen
geeft kommer en is de dood niet
onverbiddelijk?
Als de zon morgen ondergaat zal
de Kerstnacht aanbreken en hoewel
de meesten van het dorp ondanks
de plakkaten de vasten houden,
zullen ze er hier goed van smul
len, want Geertrui komt, de doch
ter van moeder Anne, met haar man
die drapenier is tot Naerden. Geza
menlijk gaan ze op Kerstmorgen
ter Kerke en heel de dag zullen de
lasten blijven-
Het moet een goede Kerst
worden, denkt Marie. Moeder Anne
leeft zo eenzaam. Zij, Marie, heeft
genoeg van doen met de hoeve, de
oude vrouw spint onvermoeid tot
de avond. Voor Marie is dat een ge
ruststelling, want moeder Anne
doet soms zo vreemd. Het vertrek
van haar jongste zoon Marten, lang
geleden heeft iets beschadigd van
binnen, onder de panne. Soms kan
ze plotseling naar buiten lopen en
aan het hek staan uit te kijken.
Soms ook dwaalt ze rond in de om
trek, tot heel bij Blarinchem, over
de heide, een ander maal langs de
mulle zandweg. Zacht voor zich
heen spreekt ze dan. Marten's naam
uit.
de galeien, hoeveel zijn er al niet
door kapers vermoord?
Wat later ligt Marie met wijd
open ogen in het brede bed. De kou
de, die nu het vuur is uitgegaan,
ijzig opstijgt uit de naakte plavui
zen doet haar klappertanden. Waar
zou Marten nu zijn? Ze weet het
niet, ze weet niets en de onzeker
heid maakt alles zo zwaar om te
dragen. Marie schreit. Ze duwt het
hoofd diep in het kille laken, want
ginds ligt moeder Anne, die niets
mag horen, die slaapt.
Maar moeder Anne slaapt niet.
Ze heeft een van die zeldzame ogen
blikken, dat haar geest helder is als
een zomerdag. Dapper meisje,
peinst zij, zeven jaren wacht ze al.
Zijn het er zeven? Ze telt ze af
Ja, want de rood-bonte was toen
nog maar een kalf. Hard werkt het
kind, te hard. Er moest een man
zijn. Zelf kan ze niet, alleen spinnen
gaat nog.
Spinnen. altijd maar door aan
de lange, lange draad, die bij afbre
ken weer kan worden aangehecht
en groeit, groeit. Langzaam
zinkt moeder Anne weg in een mist,
een dikke, trage mist, de gedach
ten, de beelden vervagen. Grijs, leeg
v/ordt alles. De starende ogen
vallen toe. Moeder Anne slaapt rus
tig.
helpen bij de meeste pijnen
Marten. Ineens is Marie's oog vol
tranen. Marten Lambertszoon.
Hoe lang is hij al weg? Zeven jaren
moeten het zijn, want kort voor het
beleg van Ostende begon is hij van
hier gegaan. In Mei, toen alles zo
mooi scheen, ze zichzelf als zijn
huisvrouw dacht. De horizon trok
te sterk, 't Was daar: altijd had hij
gezegd, dat hij wilde weten wat er
echter de heuvels en bossen lag.
Amsterdam wilde hij zien, waar zo
veel poorters bijeen moesten wonen
in een straat als die hier en Blarin
chem tezamen. Zij had hem niet
Bij het vuur in de herberg ,,'t Hij-
ghend Hert", vijf uren gaans van
daar, zitten twee mannen te spre
ken. Of eigenlijk spreekt er een en
luistert de ander opmerkzaam toe,
stelt soms een vraag of staat even
cp om de kroesen opnieuw met kos
telijk, schuikend Delfts bier te vul
len. Als het later wordt drinken ze
afs echte sinjeuren een fluit goede
wijn, die fonkelt in het hoge, voor
name licht der kaarsen. De avond
moet al goeddeels zijn verstreken,
maar de mannen blijven zitten.
Het is de jongste die spreekt. Zijn
houding, zijn gebaren verraden de
krijgsman. De waard van ,,'t Hij-
ghend Hert", Jacob Jonkers, heeft
dat dadelijk gezien toen de gast
k.vurin, neg voor deze zich tegoed
deed aan de spijzen, en, al etende,
begon te vertellen.
Dat beleg, zegt de jonge man,
dat beleg van Ostendeeen hel.
Ik kwam in October van het derde
jaar en heb 't.nog elf maanden mee
gemaakt als piekenier. Ze kregen
de stad, maar vraag niet tegen wel
ke prijs. Ook wij hebben moeten be
talen. Ze zeggen van zeventig maal
'duizend man aan iedere kant, maar
ik geloof, dat het er meer zijn ge
weest.
Veel kogels en mijnen en
branden? vraagt de ander adem
loos. Hier hoort hij nieuws, al is het
jaren oud. En nog wel van een oog
getuige. Die deed wat hij zelf wilde
doen, maar waarvoor hij terug
deinsde: huis en haard verlaten om
te strijden in de legers van Zijne
Genade.
Niet alleen met ijzeren en ste
nen kogels werden ze beschoten, ook
met gloeiende kogels en met vuile
stukken ijzer en ketting, met keien
en ander zulk tuig, waardoor een
menigte van kloeke mannen kop
pen, armen en benen werd afge
smeten. Mijn kapitein Jan van Wou-
densteyn zag ik opvliegen met een
mijn. En zoveel anderen. Ze vonden
steeds nieuwe dingen uit. Worsten
van rijshout, die naar voren gerold
werden door zestig man en waar
achter een ruiter zich kon dekken;
soms kwamen ze met grote torens,
twee verdiepingen hoog, op wagens
of op vlotten. Daar stonden dan
zware kanonnen in. Horen en zien
verging je bij dat schieten. De
meeste doden vielen als er brand
naar zee en kregen genoeg aange
voerd. Er was overvloed, alles be
dierf in de magazijnen. Een week
voor de overgave kwamen ze voor
de laatste wal. Daar waaiden zwarte
vlaggen op, de vrouwen hadden er
in witte letters „Nieuw Troje" op
geborduurd. Maar onze zeeweg werd
afgesneden en het ging niet meer.
We kregen vrije aftocht naar Sluys.
Spinola is een kerel. Met vaandels
en trommen en vier stukken ge
schut liet hij ons gaan en Zijne Ge
nade ontving ons met ontbloot
hoofd.
In gepeinzen staart de jonge man
voor zich uit. De herinnering aan
zovele andere gevechten, later, gaat
aan hem voorbij.
't Is oorlog, zucht hij.
Ja, zucht Jacob, maar nog een
dag en dan is 't Kerstmis. Vrede
op aarde.Kan dat zijn? We heb
ben goed veertig jaren oorlog ge
had nu. Zou er eindelijk een eind
aan komen? Ze hebben toch onder
handeld.
Ik zie het nog niet, antwoordt
de ander. Volgende week loopt de
wapenschorsing voorgoed af. Die
heeft een tijd geduurd. Maar de be
sprekingen willen niet vlotten. De
Staten blijven vasthouden aan de
vrije handel op Indië en stemmen
die gezanten daar niet in toe, dan
krijgefi ze ons nooit voor een be
stand.
Hebben ze die gezanten met
September eigenlijk niet weg ge
stuurd? vraagt Jacob nieuwsgierig.
Ja, schei daarvan uit. Ze wa
ren woedend toen de Heren het hun
lieten weten. Een rauwe en precieze
resolutie noemden ze 't. Maar het is
hun eigen schuld: die pater, die naar
het hof in Madrid is geweest om
goedkeuring van de voorstellen te
krijgen, wilde de zaak weer uitstel
len, maar de onzen kregen er ge
noeg van.
Jacob Jonker kijkt zijn gast, die
alles schijnt té weten, met ontzag
aan. Opnieuw worden de fluiten
gevuld. Jacob's stem daalt tot een
vertrouwelijk gefluister als hij
vraagt: Maar is het werkelijk
waar, dat ze in een tafella docu
menten hebben gevonden, waaruit
duidelijk te lezen was, dat die ge
zanten het zo kwaad niet meen
den?
De ander moet eigenlijk glim
lachen om dat fluisteren. Deze
waard is nog van de oude stempel,
houdt nog altijd rekening met in
quisiteurs op de drempel en aan de
ramen. Zelf heeft hij nooit onder
gaan
een
die druk geleefd en in de steden is
ter werd hij zuinig, nam zelden deel
aan de woeste drinkgelagen.
Morgen, op Kerstavond, zal hi'
thuis zijn. Hoe zal Marie 't maken,
het meisje, dat hem lief heeft'
Leeft moeder nog? En vader dl
stoere sterke man, die hij zo wéinig
zag? De oogleden werden Marten
zwaar. Het is de Zoete Franse wijn,
die dat doet. Die sterker is dan hij
Langzaam doezelt hij weg, verzink
in een diepe slaap
Laat wordt Marten wakker. Wat
suf- Vreemd, want in zijn soldaten
tijd leerde hij toch wat drinken
was. De wijn, denkt hij. Het is a!
ver na de noen als hij eindelijk on
weg gaat.
Dwars over de heide zal hij naar
zijn dorp lopen, hoewel Jacob he
hem met een blik op de lucht af
raadt. Het kon wel eens
sneeuwen en dan wordt het
zwaar karwei om de weg te vin
den. Maar Marten wijkt niet van
zijn plan.
Venijnig blaast de wind over do
vlakte, door de dikke mantel heer
is de koude voelbaar. De zon, die
aan een bleek-blauwe hemel heeft
geschenen, verliest stilaan in kracht
Het is alsof heel omhoog een grau
we lap onmerkbaar wordt voortge
trokken. De woeste heide krijgt eer:
nog verlatener gezicht.
Donkere avond, denkt Marten
we krijgen een witte Kerst. Als cl<
sneeuw maar uitblijft tot ik op de
hoeve ben, want anders zal 1
waarlijk niet licht zijn om de weg
te vinden.
Maar nog is de dag niet ten eindt
als de sneeuw begint te vallen
Eerst statig, maar allengs sneller
Marten kromt de rug: een echt kind
van Gooiland, sterk, koppig. De wit
te vlokken hangen hem in de baaid
hechten zich aan muts en mantel
Al moeilijker wordt het smalle pad
te volgen: soms struikelt Marter,
over een hoge pol, die een sneeuw
hoop schijnt. De wind blaast scherp
over de eindeloze heide, die var
grauw wit is geworden. Het slinge
rend voetsnoor vult zich snel
lange reeks onduidelijke atürukken
In uren 1 ïeeft Marten geen mens
geen dier gezien.
In gepeinzen loopt Marten verder.
Hij ziet niet de fijne lijnen van d(
dennen, de reuzen van eiken, die
zware sneeuwkronen dragen. Dc
avond valt. Dieper wordt de kleur
van de hemel, maar een zonderlin
ge blankheid blijft in de lucht. Al
glanst geen enkele ster, het is niel
kunnen weerhouden.
Lang was het leven een bitteruitbrak. Dan ging ieder, die gemist
medicijn geweest, maar allengs |kon worden, er dadelijk heen met
kwam er weer hoop. Marten kon
immers terugkerenNa de dood
van de broers trok ze in bij moeder
Anne, die bleef in de weer, behield
dus haar recht op de gemene gron
den, maar kon het werk niet aan.
Kwam Marten, dan diende de hoe
ve voor hem gereed te zijn.
Jaren gingen voorbij, lange jaren.
Hij zal zesentwintig zijn, zij is tien
maanden jonger. Wat kan er al niet
gebeurd zijn in die tijd? Voor een
goed jaar heeft ze Tij men van den
Brink nog gesproken, ook een uit
het dorp. Die wist te vertellen: hij
had Marten gezien. Bij de intocht
van het dappere garnizoen van Os
tende in Sluys in September '04.
Dus in die hel had Marten geleefd.
Al was hij daar levend uitgekomen,
sindsdien verliep immers weer zo
veel tijd.
Er is veel gebeurd. Marie hoort
het altijd met angst in het hart: het
beleg van Oldenzaal, dat van Groen-
loo, de koortsen, die de legers teis
terden, overal het gevaar van de
dood. Mischien is hij naar zee ge
gaan, drijft hij handel met de Ma-
raen: een bron van gevaren, want
hoeveel Hollanders toeven niet op
de gezoden osse- en schapenhuiden
om de vuurballen te doven, maar
de vijand speelde natuurlijk met al
zijn stukken op die plek.
Nooit gewond? vraagt de
waard.
Niet zo dikwijls als bijv. Ja
cob Beyens. Die ontving vierenzes
tig kwetsuren van de Maraen. Nog
ten huidigen dage kun je 't aan zijn
persoon zien. Een paar maal ben
ik door de sprinkelingen van de
granaten geraakt en hier, op mijn
borst vind je littekens van meer dan
een spies.
Jullie hebt wat meegemaakt,
zegt Jacob hoofdschuddend. Hoe liep
t verder?
Ons gebied werd steeds klei
ner. Maar we hielden de uitweg
men de dagen van het schrikbe
wind al lang vergeten. Integen
deel: de buitenlanders verbazen
zich over de grote vrijheid, waar
mee ieder zijn mening uit, van de
kansel of in geschriften.
- Ik heb 't ook gehoord, zegt hij
dan. Ik woonde dicht bij de bron,
in 's Gravenhage.
Het gaat zoals gewoonlijk; men
komt steeds in de gesprekken terug
op hetzelfde onderwerp. Zal er ein
delijk vrede komen? De waard ge
looft het eigenlijk ook maar half.
Misschien is de vrede wel on
voordelig, zegt hij. Je hebt alle kans
dat er twisten uitbreken, want de
verhouding tussen de preciesen en
de rekkelijken wordt met de dag
slechter. Och, hier in de buurt zijn
ze niet erg haatdragend of fanatiek.
- Ik weet het, antwoordt de gast,
bij ons in het dorp kwamen de
paapsen gewoon bij elkaar in een
schuur.
- Waar, vraagt de waard vol be
langstelling, wie deden dat?
Die van Laren.
Dus je komt hier niet ver van
daan?
Dat zou ik menen. Morgen trek
ik verder naar de hoeve. Benieuwd
hoe 't er daar na zeven jaren uit
ziet.
Zo, zo, knikt Jacob. Hij be
grijpt ineens alles. Hier zit die Mar
ten, die als jonkman van negentien
jaren wegtrok. Er woont een zus
terskind daar in het dorp en die
heeft hem alles verteld. Van die ge
storven vader zal hij maar niet rep
pen. Merkt de jongen dat, dan is het
immers vroeg genoeg.
Zij zitten nog lang bijeen en de
nacht is ver gevorderd als Jacob
ten lewte de kaarten snuit. Ieder
strekt de. leden op het bed uit, maar
Marten ligt nog even wakker: hij
peinst over deze avond. Als een sin
jeur heeft hij gegeten, hij, de boe
renzoon uit Gooiland. Die de kans
heeft gehad om kapitein te worden
in het Staatse leger. Maar de hoeve
trok sterker, al had hij aanvanke
lijk, na zijn afmonstering, gedacht
in den Haege te blijven en geld te
verdienen. Hoe miste hij ginds het
wijde land. De buidel is nu zwaar:
het soldaatzijn heeft goed inge
bracht. In Ostende liep het immers
op met vijftien stuivers per dag
voor graafwerk aan de wallen. La-
duister. Moeizaam zoeken Marten'i
voeten zich een weg, telkens diep in
het zachte dek tredend.
Plotseling struikelt de jonge man,
valt in een verborgen kuil
Het hoofd slaat dof tegen een steen.
Hij kreunt van pijn, maar het ge
luid smoort in de blanke sluier die
neerdaalt van boven. Warm lekt het
bloed langs zijn gezicht. Het kost
hem moeite de ogen open te houden.
De witte wereld om hem heen wordt
onduidelijk, nu is alles ver en wa
zig, dan schijnt het reuzengroot en
nabij. Marten poogt op te staan,
struikelt weer. De sneeuw verdoft
het geluid van het vallend lichaam
als een bed ten avond.
Marie Geurtse is zich de hde
avond een vage ongerustheid be
wust. Het gaat om moeder Anne. ±a
tijden is die niet zo weggetrokken
geweest. Gedurig staat ze op, loopt
naar de deur en morrelt aan de
klink.
Blijf toch zitten, moeder, zegt
Geertrui, de dochter, die van Naer
den gekomen is.
Ik moet weg, fluistert de oude
vrouw.
Toe nu moeder, zegt Mfirir
overredend, we gaan lezen uit het
Boek, nog wat eten en dan te bedde.
Maar Anne is koppig als een ver
wend kind. Nee, zegt ze, ik
moet weg.
Het klinkt dringend, steeds drin
gender. Maar tenslotte laat ze rich
weer neerzetten op haar stoel bij
het vuur en het is Marie's stem die
door het vertrek klinkt: ...wey-
den zal Herodes alsdan de Wijzen
heymelick gheropen hebbende, on
derzocht naerstlick van hen de tijd
wanneer de sterr verschenen ware.
End hij zond ze na Bethlehem, end
zeyde. „Gaet hen end onderzoucket
naerstlick na den kindeken...."
Dan is Anne niet meer te weer
houden. Ze springt op, in haar cgen
glanst een vreemd licht, dat niet
van de kaarsen komt.
Ja, zegt ze kalm, ik heb het
altijd geweten. Nu moeten we gaan,
anders is het misschien te laat
Marten
Abonnementsprijs f 1.30
per kwartaal
Losse nummers 6 cent
Redactie en Administratie
Parallelweg 8, Veenendaal
Telefoon 601
Red. W. F. ter Hoeven
DE VALLEI
AD VER1ENTIES
Gewone advertentieprijs
per m.m. 15 cent.
Minimumprijs per
advertentie f 3.-
Vraag en aanbod f 1.30
van 1-20 woorden. Elk
woord meer 6 cent.
jjslfefc&Wl Doos 6cochels30cfe
Iedereen verzendt in de December
maand kaarten en goede wensen. Laat
ze alle, laat ze gedeeltelijk, of laat er
zeker één beplakt zija met een
voor elke vrouwen- en meisjeshand,
vooral in herfst en winter, is een
tube Hamea Gelei (Mijnhardt)pr. 75 ct.