f Nieuws- ©n Advertentieblad voor Veenendaal en Omstreken Kerstfeest 1947. En daer geschiedde groot wonder. Kinderzegel Een verrassing I6« Jaargang Vrijdag 19 December 1947 No 931 Uitgave: Drukkerij „De Gelderse Vallei" Verschijnt 2 keer par week in s Stichts- en Geld.-Veenendaal Amerongen, Eist, Rhenen, Achterberg, Overberg, De Haar, Heuvelse Steeg, Groep, Benedeneind, Kade, Maanderbuurt, Ederveen, Renswoude, Scherpenzeel Kunnen we wel Kerstfeest vie ren? We bedoelen niet of we ook nu weer niet wat kaarsen kunnen bran den, kerstliederen kunnen zingen rondom een versierde kerstboom en wat extra's op tafel kunnen brengen. Dit zal ook nu wel weer gebeuren. Waarom ook niet! We hebben nu eenmaal Kerstmis en daar hoort dit alles bij. Maar kunnen we Kerstfeest vie ren in echte, volle zin? Zo, dat het niet alleen de buiten kant van ons leven raakt, maar ons van binnen uit verwarmt en van vreugde doet tintelen? We zitten in het donker. Ons le ven wordt versomberd door de el lende om ons heen; misschien wel door leed, dat ons zelf heeft getrof fen. Er valt zoveel te klagen en klagen doet haast iedereen. En als er nog maar licht viel te bespeuren aan de horizon, we zou den ons kunnen verheugen over de komende dag, doch ook het scherpst ziend oog van de wachter ontdekt geen sprankel ochtendschemering en zijn roep blijft: „Het is nog nacht." Nu komt weer de Kerstboodschap van het Kindeke in de kribbe. Kunnen we daarover nu innig verheugd zijn en. waarlijk Kerst feest vieren? Zullen we het maar niet overlaten aan onze kinderen, die gelukkig nog geen weet hebben van het leed, dat door de wereld rondwaart en van de toekomst, die het hart der ouderen beklemt? Wie in zulk een stemming het Kerstfeest tegen gaat, heeft nog nooit het wonder van Kerstmis ge zien. Is dit niet de hoge zin van dit schoonste aller feesten, dat in de ellende, in de nood, in het dodelijk duister van deze wereld hemellicht is gevallen. In het nachtelijk donker van Kerstmis scheurt de hemel open en in brede lichtbundels dalen en gelen neer en hun jubelende zang breekt de stilte. Zo komt er licht en blijdschap van omhoog op de donke re aarde, want God zoekt in de ge boorte van het Kindeke in de krib be weer gemeenschap met de mens. In die gemeenschap wijkt het duis ter, wordt de mens boven zijn ellen de en noden uitgetild en in zijn hart een lied van vreugde geboren. Wie in dat licht het komende Kerstfeest ziet, iets kent van de blijdschap van de gemeenschap met God in Jezus Christus, de geboren Heiland der wereld, die laat zich door al de kommer en zorgen van dit aardse leven niet roven de vreug de over het licht, dat in Bethlehem is opgegaan en vandaar over de ganse wereld zijn stralen uitzendt. Hij kan Kerstfeest vieren temidden van de puinhopen van aards geluk, staande bij de scherven van stukge slagen idealen. De Kerstavond van Anne Seybrandsdochter. Stilaan valt het duister over het grauwe veld; het schijnt aan te waaien van een verre einder aan het bos, nauw zichtbaar, de hemel- rand kartelt. De takken van de bo men, eerst zwaar en scherp-omlijnd, vloeien allengs ineen, verdwijnen tenslotte geheel als onder een zwarte mantel. Slechts de ruiten van de hoeve lichten flauw op. Binnen is het schijnsel van het vuur in de schouw. De vlammen schieten grillig uit, spiegelen zich in de rondheid der pot aan de beugel erboven en bren gen de schaduwen tot een leven vol geheimzinnigheid. Soms valt on der een felle vonkenregen een blok tot as uiteen. De hand, die van tijd tot tijd een nieuwe stobbe in de knisterende vlammen werpt, is smal en ver weerd: de hand van een oude vrouw Zou je de kaarsen niet aanste ken? vraagt een moede stem. Marie Geurtse, jong en vlug, is al opgestaan, schut met haar holle hand een vlammende spaander. Wat later gloort mild het licht onder de lage zoldering; de kleine kamer ziet er op eenmaal anders uit. Goed zit het zo bij de kaarsen- schijn, denkt Marie Geurtse. Op de dag ken je elk plekje, weet je te goed wat je zult zien als je het hoofd wendt. Maar nu, bij avond, kan er iets gebeuren, dat buiten de gang der steeds weerkerende plichten valt: de zorg voor de beesten, de bereiding van de dagkost, het schu ren van ketels en telhoren en al die andere zaken. Hoe lang is het leven al zo voor bijgegaan? Marie werpt een blik op de oude vrouw, die bij het vuur zit, de ruwe rode handen bij uitzon dering werkeloos in de schoot. Nu snort niet het spinnewiel en plukken de vingers in de harige wolstapel, nu vormt zich geen ein deloze draad. De oude vrouw staart in de vlammen. De gloed kleurt haar gelaat. Oud? Ze is van '53 en nu schrijft men 't jaar ons'Heren zestienhonderd en acht. Maar in de laatste jaren van die halve eeuw heeft Anna Seybrandsdochter meer mee gemaakt dan anderen wellicht in al hun levensdagen. Niet de schrikkelijkheden van de krijg: elk der verenigde provinciën heeft daarvan haar deel gehad. Ja, kort na de dood van Prins Wil lem is het land zwaar bezocht door plunderende en brandschattende horden, die zeer onmenselijk roof den. Maar ginds, in de vestingen aan de rivieren wisten ze beter wat de oorlog betekent. Want al heel wat jaren is Holland vast in eigen hand, bemerkt men de krijg slechts in de drukkende beden, die het geld moeten opbrengon, zo dringend no dig voor de Staten om de dappere legers van Zijne Genade op de been te houden. Nee, de grijsheid van haar haren heeft een andere oorzaak. Eens noemde men Anne Seybrandsdoch ter mooi als de Mei, geleek men haar als de bloeiende boekweit. Nu is haar gelaat grauw, door ploegd van diepe rimpels. Het haar ligt plat langs het hoofd en zelfs onder de muts is te zien hoe dun het wordt Hoe kan het anders, peinst Ma rie, een man en twee jongkerels verloren in zo'n korte tijd. Of ei genlijk drie. Maar aan die laatste wil ze vanavond niet denken, want dan wordt ook haar blik nevelig en zou ze de nacht niet slapen. Lambert Ketel was meentmeester geweest. Een rechtschapen en vroom man, had de dominee gezegd, bij de uitvaart, bij hem vond men nooit baatzucht of vuilgewinzoekinge. Groot, breed geschouderd, sterk, in zijn zwart buis met de donkere ho zen, de blonde haren altijd onge dekt. Al waren die van Gooiland geen gemakkelijk slag om mee om te gaan, zeker niet hier in het dorp, Lambert Ketel klaarde het; zijn lach werkte aanstekelijk, hoewel ze niet spoedig tot lachen geneigd waren in die tijden. Lambert was anders, al woonden zijn voorvaderen ook sinds mensen heugenis tot Larem; hij had niet dat stugge, afstotende. Als een der eersten wilde hij zijn woonvertrek niet meer met de beesten delen. Ho vaardig noemden ze hem eerst, maar nu volgde men zijn voorbeeld. Lambert brak ook met de gewoon te door een meisje uit Huzen te vrijen. Hij had er voor moeten vechten, maar ze was zijn vrouw geworden. Marie gaat met een schok recht op zitten. Wat droomt ze vanavond toch? Ze doet alsof haar handen geen bezigheid kunnen vinden. En trouwens: waar is al dat peinzen goed voor? Lambert Ketel stierf. Op een wolvenjacht kort nadat die van Naerden een premie stelden op elke dode wolf, die binnen de vesting zou worden gebracht. Hij was mee gegaan om gemakkelijk een dertig gulden te verdienen er waren heel wat wolven toen en door de strenge winter leden ze honger werd op de Dreuvik door een paar beesten aangevallen en de wond, die hij opliep, had hem het leven gekost. Dat was het begin van het onge luk geweest. De zoons, die voor de hoeve zouden zorgen, stierven kort na elkaar: de pest sleepte toen velen naar het graf. Aert en Pieter nooit zou ze hen meer zien. Nog altijd kon Marie het nauwe lijks geloven. Maar dan valt haar blik op de vogels en konijnen in de hoek en haar gedachten laten zich in het verleden schieten om zich met het heden bezig te houden. Gretig doen ze dat, want peinzen geeft kommer en is de dood niet onverbiddelijk? Als de zon morgen ondergaat zal de Kerstnacht aanbreken en hoewel de meesten van het dorp ondanks de plakkaten de vasten houden, zullen ze er hier goed van smul len, want Geertrui komt, de doch ter van moeder Anne, met haar man die drapenier is tot Naerden. Geza menlijk gaan ze op Kerstmorgen ter Kerke en heel de dag zullen de lasten blijven- Het moet een goede Kerst worden, denkt Marie. Moeder Anne leeft zo eenzaam. Zij, Marie, heeft genoeg van doen met de hoeve, de oude vrouw spint onvermoeid tot de avond. Voor Marie is dat een ge ruststelling, want moeder Anne doet soms zo vreemd. Het vertrek van haar jongste zoon Marten, lang geleden heeft iets beschadigd van binnen, onder de panne. Soms kan ze plotseling naar buiten lopen en aan het hek staan uit te kijken. Soms ook dwaalt ze rond in de om trek, tot heel bij Blarinchem, over de heide, een ander maal langs de mulle zandweg. Zacht voor zich heen spreekt ze dan. Marten's naam uit. de galeien, hoeveel zijn er al niet door kapers vermoord? Wat later ligt Marie met wijd open ogen in het brede bed. De kou de, die nu het vuur is uitgegaan, ijzig opstijgt uit de naakte plavui zen doet haar klappertanden. Waar zou Marten nu zijn? Ze weet het niet, ze weet niets en de onzeker heid maakt alles zo zwaar om te dragen. Marie schreit. Ze duwt het hoofd diep in het kille laken, want ginds ligt moeder Anne, die niets mag horen, die slaapt. Maar moeder Anne slaapt niet. Ze heeft een van die zeldzame ogen blikken, dat haar geest helder is als een zomerdag. Dapper meisje, peinst zij, zeven jaren wacht ze al. Zijn het er zeven? Ze telt ze af Ja, want de rood-bonte was toen nog maar een kalf. Hard werkt het kind, te hard. Er moest een man zijn. Zelf kan ze niet, alleen spinnen gaat nog. Spinnen. altijd maar door aan de lange, lange draad, die bij afbre ken weer kan worden aangehecht en groeit, groeit. Langzaam zinkt moeder Anne weg in een mist, een dikke, trage mist, de gedach ten, de beelden vervagen. Grijs, leeg v/ordt alles. De starende ogen vallen toe. Moeder Anne slaapt rus tig. helpen bij de meeste pijnen Marten. Ineens is Marie's oog vol tranen. Marten Lambertszoon. Hoe lang is hij al weg? Zeven jaren moeten het zijn, want kort voor het beleg van Ostende begon is hij van hier gegaan. In Mei, toen alles zo mooi scheen, ze zichzelf als zijn huisvrouw dacht. De horizon trok te sterk, 't Was daar: altijd had hij gezegd, dat hij wilde weten wat er echter de heuvels en bossen lag. Amsterdam wilde hij zien, waar zo veel poorters bijeen moesten wonen in een straat als die hier en Blarin chem tezamen. Zij had hem niet Bij het vuur in de herberg ,,'t Hij- ghend Hert", vijf uren gaans van daar, zitten twee mannen te spre ken. Of eigenlijk spreekt er een en luistert de ander opmerkzaam toe, stelt soms een vraag of staat even cp om de kroesen opnieuw met kos telijk, schuikend Delfts bier te vul len. Als het later wordt drinken ze afs echte sinjeuren een fluit goede wijn, die fonkelt in het hoge, voor name licht der kaarsen. De avond moet al goeddeels zijn verstreken, maar de mannen blijven zitten. Het is de jongste die spreekt. Zijn houding, zijn gebaren verraden de krijgsman. De waard van ,,'t Hij- ghend Hert", Jacob Jonkers, heeft dat dadelijk gezien toen de gast k.vurin, neg voor deze zich tegoed deed aan de spijzen, en, al etende, begon te vertellen. Dat beleg, zegt de jonge man, dat beleg van Ostendeeen hel. Ik kwam in October van het derde jaar en heb 't.nog elf maanden mee gemaakt als piekenier. Ze kregen de stad, maar vraag niet tegen wel ke prijs. Ook wij hebben moeten be talen. Ze zeggen van zeventig maal 'duizend man aan iedere kant, maar ik geloof, dat het er meer zijn ge weest. Veel kogels en mijnen en branden? vraagt de ander adem loos. Hier hoort hij nieuws, al is het jaren oud. En nog wel van een oog getuige. Die deed wat hij zelf wilde doen, maar waarvoor hij terug deinsde: huis en haard verlaten om te strijden in de legers van Zijne Genade. Niet alleen met ijzeren en ste nen kogels werden ze beschoten, ook met gloeiende kogels en met vuile stukken ijzer en ketting, met keien en ander zulk tuig, waardoor een menigte van kloeke mannen kop pen, armen en benen werd afge smeten. Mijn kapitein Jan van Wou- densteyn zag ik opvliegen met een mijn. En zoveel anderen. Ze vonden steeds nieuwe dingen uit. Worsten van rijshout, die naar voren gerold werden door zestig man en waar achter een ruiter zich kon dekken; soms kwamen ze met grote torens, twee verdiepingen hoog, op wagens of op vlotten. Daar stonden dan zware kanonnen in. Horen en zien verging je bij dat schieten. De meeste doden vielen als er brand naar zee en kregen genoeg aange voerd. Er was overvloed, alles be dierf in de magazijnen. Een week voor de overgave kwamen ze voor de laatste wal. Daar waaiden zwarte vlaggen op, de vrouwen hadden er in witte letters „Nieuw Troje" op geborduurd. Maar onze zeeweg werd afgesneden en het ging niet meer. We kregen vrije aftocht naar Sluys. Spinola is een kerel. Met vaandels en trommen en vier stukken ge schut liet hij ons gaan en Zijne Ge nade ontving ons met ontbloot hoofd. In gepeinzen staart de jonge man voor zich uit. De herinnering aan zovele andere gevechten, later, gaat aan hem voorbij. 't Is oorlog, zucht hij. Ja, zucht Jacob, maar nog een dag en dan is 't Kerstmis. Vrede op aarde.Kan dat zijn? We heb ben goed veertig jaren oorlog ge had nu. Zou er eindelijk een eind aan komen? Ze hebben toch onder handeld. Ik zie het nog niet, antwoordt de ander. Volgende week loopt de wapenschorsing voorgoed af. Die heeft een tijd geduurd. Maar de be sprekingen willen niet vlotten. De Staten blijven vasthouden aan de vrije handel op Indië en stemmen die gezanten daar niet in toe, dan krijgefi ze ons nooit voor een be stand. Hebben ze die gezanten met September eigenlijk niet weg ge stuurd? vraagt Jacob nieuwsgierig. Ja, schei daarvan uit. Ze wa ren woedend toen de Heren het hun lieten weten. Een rauwe en precieze resolutie noemden ze 't. Maar het is hun eigen schuld: die pater, die naar het hof in Madrid is geweest om goedkeuring van de voorstellen te krijgen, wilde de zaak weer uitstel len, maar de onzen kregen er ge noeg van. Jacob Jonker kijkt zijn gast, die alles schijnt té weten, met ontzag aan. Opnieuw worden de fluiten gevuld. Jacob's stem daalt tot een vertrouwelijk gefluister als hij vraagt: Maar is het werkelijk waar, dat ze in een tafella docu menten hebben gevonden, waaruit duidelijk te lezen was, dat die ge zanten het zo kwaad niet meen den? De ander moet eigenlijk glim lachen om dat fluisteren. Deze waard is nog van de oude stempel, houdt nog altijd rekening met in quisiteurs op de drempel en aan de ramen. Zelf heeft hij nooit onder gaan een die druk geleefd en in de steden is ter werd hij zuinig, nam zelden deel aan de woeste drinkgelagen. Morgen, op Kerstavond, zal hi' thuis zijn. Hoe zal Marie 't maken, het meisje, dat hem lief heeft' Leeft moeder nog? En vader dl stoere sterke man, die hij zo wéinig zag? De oogleden werden Marten zwaar. Het is de Zoete Franse wijn, die dat doet. Die sterker is dan hij Langzaam doezelt hij weg, verzink in een diepe slaap Laat wordt Marten wakker. Wat suf- Vreemd, want in zijn soldaten tijd leerde hij toch wat drinken was. De wijn, denkt hij. Het is a! ver na de noen als hij eindelijk on weg gaat. Dwars over de heide zal hij naar zijn dorp lopen, hoewel Jacob he hem met een blik op de lucht af raadt. Het kon wel eens sneeuwen en dan wordt het zwaar karwei om de weg te vin den. Maar Marten wijkt niet van zijn plan. Venijnig blaast de wind over do vlakte, door de dikke mantel heer is de koude voelbaar. De zon, die aan een bleek-blauwe hemel heeft geschenen, verliest stilaan in kracht Het is alsof heel omhoog een grau we lap onmerkbaar wordt voortge trokken. De woeste heide krijgt eer: nog verlatener gezicht. Donkere avond, denkt Marten we krijgen een witte Kerst. Als cl< sneeuw maar uitblijft tot ik op de hoeve ben, want anders zal 1 waarlijk niet licht zijn om de weg te vinden. Maar nog is de dag niet ten eindt als de sneeuw begint te vallen Eerst statig, maar allengs sneller Marten kromt de rug: een echt kind van Gooiland, sterk, koppig. De wit te vlokken hangen hem in de baaid hechten zich aan muts en mantel Al moeilijker wordt het smalle pad te volgen: soms struikelt Marter, over een hoge pol, die een sneeuw hoop schijnt. De wind blaast scherp over de eindeloze heide, die var grauw wit is geworden. Het slinge rend voetsnoor vult zich snel lange reeks onduidelijke atürukken In uren 1 ïeeft Marten geen mens geen dier gezien. In gepeinzen loopt Marten verder. Hij ziet niet de fijne lijnen van d( dennen, de reuzen van eiken, die zware sneeuwkronen dragen. Dc avond valt. Dieper wordt de kleur van de hemel, maar een zonderlin ge blankheid blijft in de lucht. Al glanst geen enkele ster, het is niel kunnen weerhouden. Lang was het leven een bitteruitbrak. Dan ging ieder, die gemist medicijn geweest, maar allengs |kon worden, er dadelijk heen met kwam er weer hoop. Marten kon immers terugkerenNa de dood van de broers trok ze in bij moeder Anne, die bleef in de weer, behield dus haar recht op de gemene gron den, maar kon het werk niet aan. Kwam Marten, dan diende de hoe ve voor hem gereed te zijn. Jaren gingen voorbij, lange jaren. Hij zal zesentwintig zijn, zij is tien maanden jonger. Wat kan er al niet gebeurd zijn in die tijd? Voor een goed jaar heeft ze Tij men van den Brink nog gesproken, ook een uit het dorp. Die wist te vertellen: hij had Marten gezien. Bij de intocht van het dappere garnizoen van Os tende in Sluys in September '04. Dus in die hel had Marten geleefd. Al was hij daar levend uitgekomen, sindsdien verliep immers weer zo veel tijd. Er is veel gebeurd. Marie hoort het altijd met angst in het hart: het beleg van Oldenzaal, dat van Groen- loo, de koortsen, die de legers teis terden, overal het gevaar van de dood. Mischien is hij naar zee ge gaan, drijft hij handel met de Ma- raen: een bron van gevaren, want hoeveel Hollanders toeven niet op de gezoden osse- en schapenhuiden om de vuurballen te doven, maar de vijand speelde natuurlijk met al zijn stukken op die plek. Nooit gewond? vraagt de waard. Niet zo dikwijls als bijv. Ja cob Beyens. Die ontving vierenzes tig kwetsuren van de Maraen. Nog ten huidigen dage kun je 't aan zijn persoon zien. Een paar maal ben ik door de sprinkelingen van de granaten geraakt en hier, op mijn borst vind je littekens van meer dan een spies. Jullie hebt wat meegemaakt, zegt Jacob hoofdschuddend. Hoe liep t verder? Ons gebied werd steeds klei ner. Maar we hielden de uitweg men de dagen van het schrikbe wind al lang vergeten. Integen deel: de buitenlanders verbazen zich over de grote vrijheid, waar mee ieder zijn mening uit, van de kansel of in geschriften. - Ik heb 't ook gehoord, zegt hij dan. Ik woonde dicht bij de bron, in 's Gravenhage. Het gaat zoals gewoonlijk; men komt steeds in de gesprekken terug op hetzelfde onderwerp. Zal er ein delijk vrede komen? De waard ge looft het eigenlijk ook maar half. Misschien is de vrede wel on voordelig, zegt hij. Je hebt alle kans dat er twisten uitbreken, want de verhouding tussen de preciesen en de rekkelijken wordt met de dag slechter. Och, hier in de buurt zijn ze niet erg haatdragend of fanatiek. - Ik weet het, antwoordt de gast, bij ons in het dorp kwamen de paapsen gewoon bij elkaar in een schuur. - Waar, vraagt de waard vol be langstelling, wie deden dat? Die van Laren. Dus je komt hier niet ver van daan? Dat zou ik menen. Morgen trek ik verder naar de hoeve. Benieuwd hoe 't er daar na zeven jaren uit ziet. Zo, zo, knikt Jacob. Hij be grijpt ineens alles. Hier zit die Mar ten, die als jonkman van negentien jaren wegtrok. Er woont een zus terskind daar in het dorp en die heeft hem alles verteld. Van die ge storven vader zal hij maar niet rep pen. Merkt de jongen dat, dan is het immers vroeg genoeg. Zij zitten nog lang bijeen en de nacht is ver gevorderd als Jacob ten lewte de kaarten snuit. Ieder strekt de. leden op het bed uit, maar Marten ligt nog even wakker: hij peinst over deze avond. Als een sin jeur heeft hij gegeten, hij, de boe renzoon uit Gooiland. Die de kans heeft gehad om kapitein te worden in het Staatse leger. Maar de hoeve trok sterker, al had hij aanvanke lijk, na zijn afmonstering, gedacht in den Haege te blijven en geld te verdienen. Hoe miste hij ginds het wijde land. De buidel is nu zwaar: het soldaatzijn heeft goed inge bracht. In Ostende liep het immers op met vijftien stuivers per dag voor graafwerk aan de wallen. La- duister. Moeizaam zoeken Marten'i voeten zich een weg, telkens diep in het zachte dek tredend. Plotseling struikelt de jonge man, valt in een verborgen kuil Het hoofd slaat dof tegen een steen. Hij kreunt van pijn, maar het ge luid smoort in de blanke sluier die neerdaalt van boven. Warm lekt het bloed langs zijn gezicht. Het kost hem moeite de ogen open te houden. De witte wereld om hem heen wordt onduidelijk, nu is alles ver en wa zig, dan schijnt het reuzengroot en nabij. Marten poogt op te staan, struikelt weer. De sneeuw verdoft het geluid van het vallend lichaam als een bed ten avond. Marie Geurtse is zich de hde avond een vage ongerustheid be wust. Het gaat om moeder Anne. ±a tijden is die niet zo weggetrokken geweest. Gedurig staat ze op, loopt naar de deur en morrelt aan de klink. Blijf toch zitten, moeder, zegt Geertrui, de dochter, die van Naer den gekomen is. Ik moet weg, fluistert de oude vrouw. Toe nu moeder, zegt Mfirir overredend, we gaan lezen uit het Boek, nog wat eten en dan te bedde. Maar Anne is koppig als een ver wend kind. Nee, zegt ze, ik moet weg. Het klinkt dringend, steeds drin gender. Maar tenslotte laat ze rich weer neerzetten op haar stoel bij het vuur en het is Marie's stem die door het vertrek klinkt: ...wey- den zal Herodes alsdan de Wijzen heymelick gheropen hebbende, on derzocht naerstlick van hen de tijd wanneer de sterr verschenen ware. End hij zond ze na Bethlehem, end zeyde. „Gaet hen end onderzoucket naerstlick na den kindeken...." Dan is Anne niet meer te weer houden. Ze springt op, in haar cgen glanst een vreemd licht, dat niet van de kaarsen komt. Ja, zegt ze kalm, ik heb het altijd geweten. Nu moeten we gaan, anders is het misschien te laat Marten Abonnementsprijs f 1.30 per kwartaal Losse nummers 6 cent Redactie en Administratie Parallelweg 8, Veenendaal Telefoon 601 Red. W. F. ter Hoeven DE VALLEI AD VER1ENTIES Gewone advertentieprijs per m.m. 15 cent. Minimumprijs per advertentie f 3.- Vraag en aanbod f 1.30 van 1-20 woorden. Elk woord meer 6 cent. jjslfefc&Wl Doos 6cochels30cfe Iedereen verzendt in de December maand kaarten en goede wensen. Laat ze alle, laat ze gedeeltelijk, of laat er zeker één beplakt zija met een voor elke vrouwen- en meisjeshand, vooral in herfst en winter, is een tube Hamea Gelei (Mijnhardt)pr. 75 ct.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1947 | | pagina 1