O
€QSl\aZV\
7
Sf Z" Z,°£ -«"*
--6 bi^ dvoor Veenendaal en Omstreken
Eji daer geschiedde^ groot wonder
De lege Stal.
Een vrolijk Kerstfeest
mm
36e Jaargang
Dinsdag 23 December 1947
No 931
Uitgave: Drukkerij „De Gelderse Vallei"
Verschijnt 2 keer per «reek in i Stichts- en Geld.-Veenendaai Amerongen, Eist, Rhenen, Achterberg, Overberg, De Haar, Heuvelse Steeg, Gro!^
benedeneind, Kade, Maanderbuurt, Ederveén, Renswoude, Scherpenzeel
veebeslag. Dertig stuks vee met de
hoogste melkopbrengst van de
streek en het beste vetgehalte. In
beslag genomen. Volgens overoud
recept zou een boer als Jan fiilbers
zijn veestapel „knarsetandend" moe
ten zien vertrekken
niet. Die is in een hoek van de
woonkeuken gaan zitten grommen
als een dier en hij heeft vijf en
twintig maal tegen zijn vrouw ge
zegd: „Now haalt ze mij al mien
koo'n of". Die eenvoudige woorden
zeiden meer over de verschrikkin
gen, waaraan- zijn boerenhart ten
prooi was, dan alle uiterlijke geba
ren bij elkaar. Het was voor hem
erger dan het moment bij de razia's
van November, toen hij zelf werd
meegenomen om naar Duitsland te
worden gevoerd, 'n Lot, dat hij wist
te ontgaan door uit de trein te sprin
gen. Zijn lege stal leek hem nadien
een graf. Twee beesten lieten de
dieven achter. Zij hadden pas ge
kalfd.
HANDIGE GERRIT.
Nu heeft Jan Hilbers een handig
buurknaap je, die Gerrit de Boer
heet en dol is op zwerven door de
uitgestrekte weilanden, in het voor
Tan ,'aar om de e^eren» in de zomer om
3ek v™ h! Woeran. Die Gerrit de Boer
zwiert op een zomermorgen zo ver
van huis, dat hij in de buurt van
de Duitse grens kwam. Hij was er
wel eens vaker geweest en hij had
ook wel koffie .gedronken bij die
boerenmensen aan de anderezijde
van de streep, want dat is volk, dat
eigenlijk meer bij Nederland dan
bij Duitsland hoort, dat ons dialect
spreekt, dat onze namen draagt en
waarvan de jongens van tijd tot tijd
onze boerenmeisjes trouwen. Het is
zo vaak gebeurd daarginder, dat
een Duitser bemerkt, dat hij eigen
lijk Nederlander is en omgekeerd.
De grens is werkelijk geen diepe
kloof in de Twentse en Bentheimse
grond. Je ploegt hooit, oogst en
weidt daar naast elkaar en maakt
Vervolg
Vastbesloten loopt ze naar de deur
en opent die. De anderen weten niet
wat te doen tegen de starre over
tuiging van de oude vrouw, kijken
elkander besluitenloos aan. Maar de
weerstand van Marie is door het
laatste woord gebroken. Schrijnend
voelt ze het oude zeer. Ver weg leeft
hij, lijdt hij welicht, of staat er er
gens een klein kruis op zijn graf?
Dan leidt moeder Anne haar ge
dachten af. Die is naar buiten ge
treden, een wolk van fijne vlokken
waait door het vierkant van de deur
het vertrek binnen. Marie volgt de
oude vrouw, slaat haar en zichzelf,
een mantel om de schouder. Ze
grijpt haastig een lantaarn en gaat
naast moeder Anne, die met zekere
tred de richting van het kerkhof
inslaat.
Het wordt een wondere tocht, die
Marie weet ze nooit meer zal
vergeten zo oud ze is. Wijd strekt
de heide zich uit, wijd en wit. De
wind is gaan liggen en aan de hemel
schitteren duizend maal duizend
duizend gouden lovertjes, schoon als
een feestgewaad. Het is als in af
wachting, in verheven welwillend
heid bereid tot een wonder. Marie
ziet dat moeder Anne woorden
fluistert, zacht voor zich heen; ze
spant zich in om te horen en ze
verstaatMarten klinkt het,
Marten.
Stijf voelt Marten zich. Zijn been
kan hij moeilijk bewegen, zijn hoofd
bonst. Maar denken kan hij wel,
overweegt hij. Het is licht om hem,
een hoog, onbestemd licht. Men
weet niet vanwaar het komt, maar
het bestaat. Zie, de heide licht bene
den hem met de wit-bestoven, lage
dennen, de slanke berken, die zil
verig glanzen.
Maar dan verandert het schouw
spel. De trom dreunt in een lange
roffel. Bevelen schallen. Hoor het
gekletter van de spiesen, hoog hin
nikt een paard, de kanonnen donde
rende vijand. Warreling van
wuivende pluimen, een vaan, die
rijst en daalt en weer geheven
wordt, vloeken, strijd. Dan weer de
vlakteeen stip onder de hoge
koepel van de hemel. Een grote
stem, die spreekt: „Gaet henen
en onderzoucket naerstlick na den
kindeken
Het is Kerstnacht: Lang geleden
gëschiedde er een wonder, zegt net
Boek. Dat kan nu toch ook
Hoort gij geen verre muziek? Hoort
gij geen ruisende koorzang? En daar
is een ster, die nader en nader komt.
Ja.
Gode zij geloofd, zegt een vrome
stem. Een jonge vrouw knielt met
een hartverscheurende kreet neer
in de kuil, steunt het hoofd van de
gewonde in haar arm. Zijn ogen zijn
nu gesloten, een been is vertrokken
in een krampachtige houding. Maar
een wonderlijke rust spreekt uit het
gezicht. Marie is verzonken in de
aanblik er van. Het is Marten,
Marten, die ze uit duizenden zou
weer kennen. Maar dat kan toch
niet waar zijn? Schuw, bijna huive
rend kijkt ze omhoog naar de verre
sterren. Haar blik treft moeder An
ne. Zie, de ogen van de oude vrouw
zijn nat van tranen, maar droef
heid is daar de oorzaak niet van.
Gans anders dan vroeger is haar
blik als de oude vrouw omlaag ziet
naar de stille figuur en smekend
vraagt: Marten, jongen, hoor je
me?
En nauw hoorbaar komt het ant
woord, een fluistering, maar de
vrouwen lezen het van zijn lippen:
Ja moeder
- Droom ik? vraagt Marie zich
af, ben ik wakker? Maar ze zwijgt,
want in deze ogenblikken voelt ze
de machtige, geheimzinnige kracht,
die de twee naast haar, moeder en
zoon, onverbrekelijk verbindt door
tijd en afstand heen....
Als de gewonde tenslotte op het
bed ligt uitgestrekt, als zijn won
den zijn gereinigd en een weldadige
warmte door zijn leden tintelt, weet
Marie: er is een man teruggekomen.
Die de hoeve zal besturen en die
voor haar het leven tot een lang
feest zal maken.
Zo dicht bij het kerkhof lag hij,
denkt ze, als moeder niet was weg
gegaan, had hij er voor Oudjaar op
gelegen.
Haar aandacht wordt getrokken
door de oude vrouw, die is opge
staan. Allen kijken op, bevreemd:
Pieter en Geertrui en Marie. Moe
der Annne loopt naar het Woord
dat nog altijd opengeslagen ligt. En
klaar is haar stem als ze de aloude
regels leest:
„Reysden zij heen: end zie, de sterr
die zy in d'Oosten ghezien hadden,
gingk hen voor, tot zy quam, end
stond boven de plaetsz daer 't kin-
deke was. Doe zy aver de sterr za-
ghen, vervroeghden zy ziek weer
met grooter vroeghden. End ginghen
henin in 't huysz, end vonden het
kindeken met Maria zijner moeder:
end nederghevallen, baden hem an.
End openden hare schatten, end of
ferden hem gheschencken, gold, end
wieroock, end myrrhe
dag juist aangekomen tegenover de
weiden van Valdsink, die daar een
grote boerderij heeft en hij zag er
een steunpilaa bers
door
Kerstverhaal uit Oost-Nederland.
December 1944 is het geb'eurd.
Jan Hilbers, de boer van 't Hangka-
te, is toen opeens van een gezeten
landbouwer straatarm geworden, 't
Was in December en de eerste trek
kers uit het Westen, die rogge, spek
en aardappelen kwamen ruilen voor
de zorgvuldig bewaarde linnenkast-
inhoud, begonnen tot hier door te
sijpelen. Jan Hilbers was niet van
nemen. Hij zag het zo wel aan die
mensen, dat zij honger hadden, dat
zij moe waren van de eindeloze
trap met fietsen zonder banden. Zij
waren hem welkom. Op zijn deel
sliepen zij in het hooi, nadat zij
eerst met de familie roggepap en
roggebrood met spek hadden gege
ten en de volgende morgen gingen
zij met tien kilo rogge, de man of
vrouw, wat bonen en wat aardap
pelen weer weg. Alles tegen kost
prijs. „Als ze now allemaole zo
doet".
Bij Jan Hilbers zijn op een dag
in December de Duitsers gekomen.
Zij zijn over zijn deel gelopen, heb
ben de stamboekkoeien tegen de
achterwerken geschopt en gezegd,
dat zij die meenamen. „Voor de
Wehrmacht in beslag genomen".
Jan Hilbers is er bij verstijfd van
schrik en ontsteltenis. Zijn hele
Tot de bevrijding heeft Jan Hil
bers nooit geweten wat er met zijn
[vee gebeurde. Hij had zich enigs
zins leren schikken in zijn lot, ge
dachtig aan verdriet van vele' col
lega's overal in het land, die hij, -
van alles beroofd, door zijn dorp zwartbonten in de wei lopen. Wat
zag trekken. Per slot van rekening'gek' dacht hih het is of ik die koei_
stond zijn huis er nog, zijn land was cn ken" Hij keek links en rechts
ongerept, de rogge stond erg dun |om zich heen of hiJ geen grens-
dit jaar „iel" zeggen ze daar gin- I wacbter zaS> dook toen onder het
der en zij waren allemaal nog j prikkeldraad door, waadde door een
bij elkaar. In het bijzonder op die brede greppel en bestudeerde even
laatste oorlogskertsmis zag- Jan Hil- iJater het oormerk van ieder beest
bers dat als een groot voorrecht. afzonderlijk- Dat "vertelde hem, dat
Zijn huis was vol mensen. Onder-!zijn vermoeden juist was. Hij telde
duikers, spoorwegmannen, onder- jer acht en twintig stuks en wist ge-
grondse strijders, die er met ande-jnoeS: alle koeien van Jan Hilbers'
re etenhalers verbleven als honge-grazen aan de andere kant van de
renden uit het Westen, want je kon grens' Ik heb het zelf aan de oor"
in die omgeving, met zoveel Duit-1 merken gezien.
sers om je deur, je niet de weelde \\i ^et was of de bliksem in Jan
veroorloven voor een s
van de verzetsbeweging door te
gaan, ook al was je het. Maar toen
Jan Hilbers die avond het Kerstver
haal las van de lege stal, die vol
werd door Christus' geboorte, had
hij het een moment te kwaad ge
kregen, want hij besefte, dat hij
verder dan ooit af was van de mo
gelijkheid, rijk te kunnen zijn met
een lege stal. Dat kwam, omdat
Jan Hilbers haatte met een felle
boerenhaat.
DE CANADEZEN.
Zo kwam het nieuwe jaar en in
de lentemaanden, toen hij zijn ploeg
door de zandgronden van zijn ak
ker dreef, zag hij de Duitsers ver
dwijnen en de Canadezen komen.
Hij was de eerste in zijn dorp, die
de vlag boven op de nok van het
dak plantte en zij wapperde er een
maand onafgebroken. Toen waren
de kleuren verschoten in regen en
wind.
Ha, de Canadezen. Voor Jan Hil
bers waren zij meer dan de bren
gers van vrede alleen. Voor hem
waren zij de terugbezorgers van
zijn weggevoerde vee, de herstel
lers van zijn welvaart, de mensen,
die het weer precies zo zouden ma
ken als het vroeger was geweest.
Op zijn deel aten zij pannekoeken
met spek. Zij klosten op zijn klom
pen door de schuren en zij dron
ken op ieder uur van de dag kof
fie in de keuken. Hij kreeg er niet
genoeg van. Er waren erbij, die
ginds farmer waren en die zich de
ogen uitkeken aan Jan Hilbers'
voorwereldlijke bedoening doch ge
noten van de rust van zijn huis en
zijn erf.
Toen heeft er eens een gevraagd
bij het doorwandelen van de stal:
waar zijn toch je koeien, weiden
die zo ver van huis?
„The Germans have stolen them",
zei Jan Hilbers in zijn beste, van
de MULO onthouden Engels, en de
ogen van zijn bevrijders gingen
wagenwijd open van verbazing. Ge
stolen door de Duitsers? Maar
waarom haal je die dan niet op?
De boer lachte eens een beetje
triest en zei, dat zij daar nu eens
voor moesten zorgen. Zij waren om
zo te zeggen in Duitsland kind in
huis. Dus kijk eens uit als je er
bent, of je mijn koeien ook ziet.
Het was natuurlijk een belache
lijk verzoek, maar Jan Hilbers ge
loofde heilig in de toverkracht van
zijn bevrijders, die voor niets ston
den. Zij zouden hem vandaag of
morgen vast de een of andere koe
mee terugbrengen uit Duitsland.
Dat hij zijn eigen vee ooit terug zou
zien, daarvan geloofde hij geen
woord. Dat was natuurlijk allang
in de Duitse vleesmachine verdwe
nen. Maar zij hebben daar koeien
zat, was zijn mening. En de bevrij
ders beloofden.
bers, die zich van geen kwaad be
wust was, begroette hen met ge
paste vrolijkheid, want zij hoorden
ook tot de bevrijders. Maar nu had
den zij toch maar een nare bood
schap voor Jan Hilbers. Een tolk
vertelde hem wat zij allemaal op
hem tegen hadden. Hij, Jan Hilbers,
had de internationale wetten ge
schonden, door zelf zijn vee uit
Duitsland terug te halen. Zij geloof
den graag, dat het zijn koeien wa
ren, maar als iedereen ging doen
wat Jan Hilbers deed, dan was het
gauw weer oorlog in Europa en daar
waren de knapen niet voor van over
de Oceaan gekomen. Of Jan Hilbers
dus maar zo vriendelijk wou zijn
om het vee terug te brengen naar
de plaats, waar hij het vandaan ge
haald had. Toen had je die Twent
se boer eens moeten zien. Hij spoog
vuur en gal, vroeg of ze helemaal
gek geworden waren en dat zij met
hun vingers bij dit en dat van zijn
vee afbleven. Hij maakte zo'n mis-
boerderij sloeg toen die
Kwajongen daai die avond met die
'boodschap aankwam. Wat, onze
beesten bij Veldsink? Ik kan 't
haost niet geleuven. Gao dan zelf
kieken, raadde die pientere Gerrit
en dat was voor Jan Hilbers een
kleine moeite. De volgende dag nam
hij de fiets en trapte op de grens
aan. Hij hoefde niet eens te doen,
wat Gerrit de Boer had gedaan. Hij
kon rustig aan de andere zijde van
de draad blijven staan want hij zag
he zo wel. Daar liepen zij waar
achtig. Hij kon al hun acht en twin
tig namen zo opnoemen: Dient je en
Jantje 1, 2 en 3; want er zijn
verscheidene koeien die dezelfde
namen hebben en die je ter onder
scheiding van elkaar een nummer
geeft. Gezine, Greta en ao nog vele
meer. En achter elke naam doemden
voor hem de productiecijfers van
elk beest op, zoveel liters melk in
zoveel dagen en het vetgehalte van
het beest, dat daar wandelde en van
haar moeder en de moeder van haar
vader, precies zoals het in het
stamboek genoteerd stond. Zo stond
Jan Hilbers daar naar zijn koeien
te kijken en hij vond, dat ze er „nae
bes" uitzagen en hij ging al hun
namen nog eens na en het was nu
precies, of hij een gebed opzegde.
En misschien was het dat ook wel.
Want God, die dwars door Jan Hil
bers heen ziet, hoorde achter iedere
naam van ieder beest de zucht om
het terug te mogen krijgen en de
belofte, dat het aan hem niet zou
liggen.
Die nacht was er een vreemd ge
rucht op de weg van de grens naar
Jan Hilbers' boerderij. Er gingen
donkere gedaanten van koebeesten
over de weg en zuchtend gesnuif
van hun slijmerige snuiten mengde
zich met het geluid van klompen
en fietsbanden over zand en grint.
Toen Jan Hilbers die nacht voor
een korte rust nog onder de dekens
kroop, wist hij zijn veestapel weer
compleet. In zijn weide liepen weer
dertig koeien. Zij waren er 's mor
gens bij het melken al druk mee.
VUUR EN GAL.
Maar wie nu denkt, dat die Veld
sink van over de grens genoegen
met die gebeurtenis nam. Die heeft
op een of andere manier geklaagd
over het stelen" van „zijn" vee bij
de geallieerde bezettingsautoriteiten.
Want hoe is het anders te verklaren
dat Jan Hilbers een dag of wat na
die triomphantelijke tocht door de
nacht met zijn hele veestapel, ge
kocht met zijn eigen geld, verwor
ven door zijn zweet, terug uit het
land van de vijand, een jeep met
een stuk of wat M.P.'s het erf zag
opkomen? Het waren vastberaden
khaki-men met de bekende witte
koppel om en verder met nogal
grimmige gezichten. Maar Jan Hil-
prakkezeren, omdat zij bang was,
dat er anders ongelukken gebeur
den. Bij nalatigheid van Jan Hil
bers hebben toen de M.P.'s gedaan
wat Jan Hilbers had moeten doen
en zo zag hij voor de -tweede maal
in een jaar zijn hele veestapel in
Oostelijke richting verdwijnen.
Nadien was hij onhandelbaar. Hij
kon het zich niet voorstellen, dat
dit bevrijding was, dat je je eigen
bezit niet eens mag halen daar waar
het is. Dat een vijandelijke boer nu
van zijn koeien mag profiteren.
Mooi weer mag spelen met zijn
werk en dat hij dat moet aanzien.
Heeft-ie daarvoor een maand lang
de vlag op zijn hofstee gehad?
Triest en somber wordt het le
ven. Het werk op het land geeft
hem geen voldoening. "Waarvoor doe
je 't? Wie zal je zeggen, of je van
daag of morgen ook nog niet van
je grond af moet, omdat een of an
dere Duitser het in zijn kop krijgt
te gaan beweren, dat het van hem
is? Jan Hilbers gelooft niet meer in
zijn bedrijf. Het is immers een gro
te bende op de hele wereld? De
grote heren gooien elkaar dë bal toe
en hij en zijn kornuiten zijn altijd
nog wèer zo stom, dat zij zich met
vaderlandsliefde en plicht en zo
voor dat karretje laten spannen.
En als zij dan hun huizen aan on
rechtvaardigheid die hem werd aan
gedaan.
Hij zint op allerlei wraakmaatre-
gelen. Hij betreurt zijn verzetshou
ding onder de bezetting, waarvoor
heeft-ie zich druk gemaakt? En zo
wordt het weer najaar, herdenkt hij
de datum van de eerste wegvoering
van zijn vee en dan komt 't Kerst
feest in zicht.
Over de boerderijen in zijn land
is de stilte van de winter gekomen.
Die wordt onderbroken door het
monotone geluid van de midwinter
hoorn, die van hoeve tot hoeve de
winterroep over het land stuwt. Een
geheimzinnig, vertroostend geluid.
BARTA ZINGT.
Als de Kerstdagen daar zijn, is er
in de grote hoerenkamer van Jan
Hilbers' huis het geflonker van de
kaarsen in de kerstboom, waarnaar
de kinderen zien met de vreugd
van 't genieten van het onbekende.
Vorige jaren waren er immers wel
kerstbomen, maar geen kaarsen? En
nu stonden die gele glanzen zo
prachtig te dromen tussen het
groen van het van ballen en ster
ren zware boompje, dat zij er stil
van werden. Jan. Hilbers is in zijn
grimmigheid met hen neergestreken
in de grote voorvaderlijke stoel en
hij heeft eerst dof voor zich uitge
staard, vol als hij nog steeds is van
het onrecht, dat zoveel maanden na
zijn bevrijding nog niet gekeerd is.
Hij is een zwijgzaam mens gewor
den in deze maanden en zijn stille,
hardwerkende vrouw heeft zo haar
best gedaan, het deze avond zo
voor hem te maken, dat hij een o-
genblik zijn gedachten van die lege
stal zal losmaken om aan die andere
te denken, die eens gevuld werd
door de komst van het Kind. O,
deze vrouw is beperkt in haar fan
tasie en studie van de ziel van de
man maakte zij nooit, maawat hao.
zij beter kunnen doen dan te zeg
gen tegen het oudste dochtertje:
„Toe Barta, zing-es eens versje van
de Zondagsschool veur va."
En Barta doet het. Geholpen door
het onvaste stemmetje van de klei
ne Hendrik-Jan zingt haar stem
metje:
In Bethlems stal
Lag Christus de Heer
In doeken gehuld,
Als kindje ter neer.
Het is zo'n heel eenvoudig versje
maar het ontdooit Jan Hilbers' op-
derduikers hebben afgestaan le- standig> beledigd hart.Hij heeft
vensgevaar hebben getrotseerd om
het bevel van de regering op te vol
gen en niet in Duitsland te gaan
werken, dan halen als dank de be
vrijders je je eigen vee weer af,
dat je haalde uit de weide van de
man, die wist, dat een ander het
voor hem stal. Wat zal hij zich nog
druk maken? De knecht kan het
werk wel af, de vrouw doet het wel
om het huis, zijn oude vader, die
naar 's lands wijs bij hem inwoont,
verzorgt de moestuin wel, hij trekt
er op uit, iedere dag weer, dan naar
deze en dan naar die autoriteit om
hem hulp, raad en steun te vragen.
Want hij zal zijn koebeesten terug
hebben.
Dat zijn vrouw moe en zorgelijk
wordt in deze tijd, merkt hij niet.
Dat zijn kinderen vreemd naar hem
kijken als hij 's avonds zit te sta
ren in de keuken, hij ziet het niét.
Voor hem heeft maar een ding
betekenis: de lege stal en de on-
daar geen verklaring voor. Hij kijkt
naar die twee kleine zingende mon
den, die van het Christuskind zin
gen en het is of de oude ogen van
zijn vader, die de zijne ontmoeten,
tegen hem zeggen: Zie je wel, on
dankbare kwajongen, hoe rijk je
bent met je lege stal? Twee van die
kinderen, die nog zingen kunnen en
die er recht op hebben, dat jij met
je paar koeien en kalveren van je
boerderij maakt wat er van te ma
ken valt?
De kinderen merken alleen, dat
er iets in huis is veranderd, als zij
horen dat vader mee is gaan zin
gen met een bromstem, die zij nog
nooit hoorden:
„Nu sijt wellekomen, Jesu, lieve
Heer".
Het was een merakel, zoals die
boer dat die avond kon zingen. Hij
had in zijn kinderen het Kind her
vonden, dat hem gelukkig maakte
bij een lege stal.
Bij de Kerstboom
Abonnementsprijs f 1.30
per kwartaal
Losse nummers 6 cent
Redactie en Administratie
Parallelweg 8, Veenendaal
Telefoon 601
Red. W. F. ter Hoeven
VALLEI
A D V E R 1 ENTIES
Gewone advertentieprijs
per m.m-, 15 cent.
Minimumprijs per
advertentie f 3.-
Vraag en aanbod f 1.30
van 1-20 woorden. Elk
woord meer 6 cent.
Ons Kerstnummer
pr nroof-i^c I baar> dat Diene, zijn vrouw, hem