JAPONNEN
wollen jersey 49.75
Geheim van
de
Kluizenaar
DE VALLEI
Voor de Jeugd_
Ook Spierpijn
DFBfif AChloro'>hyii
FEUILLETON
Wagensvelds Makelaars
kantoor belast zich gaarne
met
Tanden won der wit
en altijd frisse adem
(door Herman van Hattnm)
Het was drie uur in de nacht toen Ja-
pik, met stijve ledematen van het lang
durige zitten en een hoofd, waarin de
meest tegenstrijdige gedachten als mo
lenwieken rondcirkelden, zijn eenvou
dige legerstede opzocht, na een van de
zijramen wagenwijd te hebben open
gezet.
Reeds kierden de eerste zonnestralen
door de gordijnspleten toen een diepe,
droomloze slaap zich over hem ontferm
de.
„Of dominee vandaag bij mevrouw
Van Duynen wil komen; meneer is van
nacht plotseling overleden."
Rijpstra was laat naar bed gegaan en
kwam juist in zijn ochtendjas en met
verwarde haren nog beneden om te zien
of de post een brief van zijn zieke col
lega had gebracht, toen het dienstmeisje
deze mededeling deed. Hij had aan zijn
preek gewerkt tot diep in de nacht, zo
dat het eerst nog niet duidelijk tot hem
doordrong. Des nachts kon hij beter
denken. Er was minder afleiding; er wa
ren geen hinderlijke geluiden, er was
geen belgeklingel van bakker of melk
boer, geen telefoongerinkel. En de ge
beurtenissen van de dag kwamen, on-
vertroebeld door de jachtige drukte, stuk
voor stuk en in heldere zwart-witte om
trekken als op een televisiescherm in
zijn geest terug. Niet zelden schreef hij
in één nacht een betere preek dan wan
neer hij drie dagen lang zat te werken.
Hij had wel de telefoon gehoord en
met soezerig hoofd aan de vaag tot hem
doordringende klanken gemerkt, dat hij
ergens werd ontboden, maar de slaap
was nog te sterk geweest, zodat het elf
uur in de voormiddag was eer hij er toe
kon besluiten op te staan.
Ach, mevrouw Van Duynen weduwe!
Dat was een slag voor haar.
De predikant, die zich met één blik
op zijn bureau overtuigde, dat de post
geen brieven had gebracht, zette zich aan
tafel voor het ontbijt, dat het meisje in
middels had binnengebracht. Zwijgend
en in gepeinzen verzonken dronk hij zijn
thee.
Mevrouw Van Duynen. Ach zij was
een goed vrouwtje, hartelijk, vriendelijk
en medelevend, zó gevoelig en goedig,
dat het wel altijd een raadsel zou blij
ven hoe zij de keiharde zakenman, de
uitgerekende materialist, die Van Duy
nen zelf was, tot man had kunnen ne
men. Een man, die zich met niets of nie
mand bemoeide, slechts oog en oor had
voor zijn zaken en zakenvrienden, en
hoewel zijn vrouw elke Zondag trouw
haar bankplaatsje bezette en steeds met
overgegeven aandacht luisterde naar de
uiteenzettingen van de predikant, zelf
zich om God noch gebod bekommerde.
Na Rijpstra's komst was mevrouw ge
leidelijk de diensten van Laersi gaan
verzuimen. Rijpstra had het wel ge
hoord. Zoals men alles van iedereen
hoorde in dit kleine dorp, waar iedereen
van iedereen familie was en elkeen zich
opwierp als chaperonne van de ander.
De oude predikant was haar te zwaar, te
dogmatisch.
Er waren er meer, die Laersi's dien
sten gingen verzuimen en alleen nog bij
de jonge herder en leraar kwamen, een
omstandigheid, die ook aan Laersi niet
onbekend was gebleven en een stille
sluimerende jalouzie had doen post vat
ten, die slechts bij bepaalde gelegen
heden en dan nog in bedekte termen
werd uitgesproken, gelegenheden, waar
bij de jongere zich hulde in een welwil
lend en goedmoedig zwijgen, wel we
tende, dat dit de enige houding was, die
voor hen beiden het samengaan zuiver
kon houden.
Mevrouw Van Duynen. Hij zou er di-
recht na de middag heen gaan, kon het
nog juist vóór de schoolcatechisaties
AAN- EN VERKOOP VAN
VASTE GOEDEREN
TAXATIES
HYPOTHEKEN
WONINGBEHEER
AL UW VERZEKERINGEN.
Buurtlaan 113 Telefoon 256
even waarnemen.
Weer één, die niet meer onder de leven
den vertoefde, die het geroezemoes van
de strijd om het bestaan had verwisseld
voor de stilte aan gene zijde, waarvan
niemand terugkeerde. Een mens van
gelijke beweging als hij, met dezelfde
lichamelijke en geestelijke vermogens,
lag nu roerloos in het witte bed. Alle
energie en daadkracht was weg. Inder
daad, de catechismus had het bij het
rechte eind. dit leven was „niet anders
dan een gestadige dood".
De volle zomerhitte van de laatste
weken had plaats gemaakt voor een gure
Noordwestenwind, die donkere wolken
als reusachtige luchtschepen langs de
hemel deed zeilen. De predikant trok
zijn regenjas aan, zette zijn hoed op,
liep de tuin in naar het schuurtje, haal
de zijn fiets voor de dag en verliet via
de tuindeur aan de achterzijde de pas
torie. Het zou een klein half uur fiet
sen zijn. De familie Van Duynen woon
de een flink eind buiten het dorp, op het
z.g. villaterrein.
Het echtpaar Van Duynen was altijd
kinderloos gebleven. De villa lag enigs
zins op een heuvel en de predikant, se
dert zijn gymnasiumtijd niet meer ge
wend aan zware lichamelijke inspan
ning en wat vermoeid van de fietstocht,
nam zijn fiets aan de hand en wandelde
de met een dikke grintlaag bedekte op
rijlaan op naar boven toe, steelse blik
ken werpend op de villa, waarvan alle
overgordijnen waren gesloten. Voorzich-
tich zette hij zijn rijwiel tegen de ste
nen pui, schrapte ten overvloede zijn
schoenen een paar maal over het gaas
matje, betrad het betegelde portaal aan
de voorkant van het huis en trok zacht
aan de blinkend gepoetste bel.
Na enige tellen klonken vlugge voet
stappen in de gang. Dat moest het meis
je zijn. De deur werd geopend.
„Ohdominee", zei het kind
blozend, als had zij heel iets anders ver
wacht en schaamde zij zich over haar
gedachten, „komt U binnen. Ik zal me
vrouw waarschuwen."
Met de hoed in de hand stond hij een
ogenblik in de ruime hall. Helemaal
achter in de gang klopte het meisje aan
een deur en toen zij deze opende hoorde
de predikant de stem van Mevrouw Van
Duynen en die van een kennelijk al
oudere man, met wie zij in gesprek was
gewikkeld. Hij kon niet verstaan wat zij
zeiden. Het meisje sloot de deur ogen
blikkelijk weer. Om deze weer daarna
spoedig weer te openen en dominee te
verzoeken „verder te komen".
In de kamer hing een sterke eau-de-
colognegeur, vermengd met de niet hin
derlijk zware rook van goede sigaren. De
kennismaking, enigszins stroef en sober
onder deze omstandigheden, wees uit,
dat de man een broer van haar was, die
verschillende formaliteiten zou vervul
len. I
Dat zijzelf volkomen overstuur wasi
en tot geen enkele arbeid in staat had de
predikant met één oogopslag ontdekt.
Het roodbeschreide gelaat, de fletse ogen
met de donkere wallen eronder, de bleke
lippen en het trage, vermoeide van haar(
bewegingen, als was elk gebaar het op
tillen van een ondraaglijk-zware last,
maakten dit al bij voorbaat duidelijk.
„Ik weet niet, wat ik moet doen,"
zegt ze, de zakdoek langs haar voor
hoofd bewegend met een langzaam ge
baar van haar rechterhand, „het is alle
maal zo vreemd, zo onverwacht. Ik kan
haast niet geloven, dat het waar is. Gis
teren nog zo opgewekt, nog zo vol plan
nen. We zouden Zaterdag gaan zeilen.
Pas had hij een belangrijke bespreking
gehad over een nieuw artikel, dat de fa
briek zou gaan produceren... en nu..."
zij barstte in snikken uit en liet zich, het
gelaat met de handen bedekkend, in|
een stoel vallen.
Haar broer was zo piëteitsvol hem na
|'n veelbetekenende blik zwijgend de hand
te drukken, onhoorbaar uit de kamer te
gaan en hem met de diep bedroefde
vrouw alleen te laten.
Voor de zoveelste maal bekroop de
predikant een gevoel van onmacht, van
pijnigend onvermogen om in deze si
tuatie, tegenover deze vrouw met haar
grote verdriet een woord te zeggen, dat
op zijn plaats was, dat niet hol en voos
klonk, niet de klank had van de woor
den, zoals beroepstroosters die gewoon
lijk spreken, een klank, die zij als in
tuïtieve vrouw onmiddellijk zou her
kennen en die haar lijden zou verzwa
ren in plaats van verlichten.
„Hoe is het eigenlijk gekomen?" vroeg
hij met zachte stem, haar op die wijze
dwingend zichzelf te hervinden, al wist
hij tegelijkertijd zeker, dat het relaas
van de plotselinge dood slechts uitstel
van executie betekende, dat het hem
alleen tijdwinst zou brengen. Het was
ook zo moeilijk, wanneer men zich van
aangezicht tot aangezicht met de dood
bevond, woorden te vinden, die tot een
en rheumatische pijnen
wrijft U weg met
het gelaat. Het scheen haar te kalmeren
zich nog eens helemaal uit te spreken.
En dat, terwijl zij, door alles nog eens
te releveren, zichzelf opnieuw terug
bevond in de verbijstering van de nach-
Verschijnt als bijlage van het
streekblad DE VALLEI
Onder redactie van TANTE JOS
Correspondentie te richten
aan Tante Jos, p/a Parallel
weg 10, Veen endaal.
telijke ontdekking, opnieuw de slag
haar trof van het verlies van haar man
die, in het midden van het leven, als eer
sterke tak van een boom, daaruit wa:
losgescheurd. (Wordt vervolgd;
verslagen ziel konden doordringen.
Zij vermande zich en vertelde. Van
haar gruwzame ontdekking. Hoe haar
man, om half twee in de nacht, toen hij
zich niet goed gevoelde, de slaapkamer
had verlaten en hoe zij, een kwartier la
ter, zich afvragende waar hij zo lang
kon blijven, hem had aangetroffen,
ruggelings op de drempel van de huis
kamer liggende, vermoedelijk op weg
naar het dressoir om daaruit een paar
asperines te nemen, gelijk hij wel vaker
deed als hij zich niet goed gevoelde.
Hoe zij gillend naar de slaapkamer
van het dienstmeisje was gelopen en
beide vrouwen met inspanning van al
hun krachten het zware lichaam op de
divan hadden gelegd; hoe de telefonisch
gealarmeerde huisarts, een half uur
daarna, niet anders dan dood door hart
verlamming had kunnen constateren...
diepe ernst en zuiver medegevoel op
De predikant luisterde zwijgend, nu
en dan even haast onmerkbaar met het
hoofd schuddend en met een trek van
BESTE NEVEN EN NICHTEN,
Ja, alweer een hele lijst van namen
van neven en nichten die deze week
hun gespaarde spullen hebben ge
bracht.
Van alles was er weer bij: zilverpa
pier, theelood, melkflesdoppen, loden
tubes en andere dingen van lood. Lood
is zwaar dus dat helpt goed.
Het gaat reuze. En ook nu weer onze
hartelijke dank aan:
Geertruida van den Berg, Eist;
Jannie van de Weerd, Veenendaal;
Wim van Meerte, Veenendaal;
Henny Schoeman, Veenendaal;
Betsy van de Heuvel, Veenendaal;
Henny Schuilenburg, Veenendaal;
Tera Vonk, Veenendaal;
Firma J. H. Scholtus, Veenendaal;
Rieny van Ginkel, Veenendaal;
Thea Keman, Veenendaal;
Familie Zwagers Veenendaal.
We hopen maar dat het zo blijft
doorgaan. Zoveel te eerder hebben we
de hoeveelheid voor een blindengeleide
hond bij elkaar.
Ik zie al met grote spanning uit naar
dat moment. Jullie ook?
Allemaal heel hartelijk gegroet van
TANTE JOS.
CORRESPONDENTIE
Gretha van Donkelaar, Veenendaal.
Zeg nicht ik ben er achter gekomen
hoe het zit met dat boek. Het komt in
orde hoor.
Ja, de herfst in de bossen is weer
mooi geweest dit jaar. Jij hebt er net
zo van genoten als ik. Al die mooie
kleuren. Het is haast nog mooier dan
wanneer alles groen is. Bedankt voor je
raadsels hoor. Ik kan ze heel goed ge
bruiken. Dag lieve nicht van ons. Tot de
volgende brief.
Sientje van de Haar, Renswoude
(Veenendaal). Wat ben ik blij met jouw
gedicht Sientje. Het is meteen in ons
krantje opgenomen zoals je ziet. Ja ik
hoop dat er nog meer van zullen ko
men.
Ook jij heel hartelijk bedankt voor je
raadsels hoor.
Je bent gauw jarig hè? Ik ben pas
jarig geweest, dat duurt dus nog een
hele tijd. Schrijf je nog eens gauw
Sientje. Echt doen hoor. Ik ontvang zo
graag brieven. Als je voldoende zilver
papier bij elkaar hebt kom je het wel
brengen hè? Dag Sientje, tot de volgen
de keer.
ONZE JARIGEN:
3 November was jarig Betsy van dt
Heuvel, Veenendaal;
12 November: Koosje van de Kuinder
Veenendaal;
15 November: Jan van de Vendel, Eist
21 November: Reiny Drost, Veenendaal
24 November: Wim van Mastrigt, Vee
nendaal;
26 November: Eekhoorntje, Veenen
daal;
28 November: Sientje van de Haar
Renswoude;
29 November: Cornells Vendelo, Eist.
DE NIEUWE RAADSELS.
I. Welke moordenaar komt niet ir
de gevangenis?
II. Welke bergen kan men niet be
klimmen? (Van Sientje v. d. Haar
III. 't Zit op een stok; heeft een root
rokje. Een buikje met lekkere wijn
Wat zou het zijn?
IV. Een houten hutje. Een kope
putje. Een draaier in 't gat. Ra ra wa
is dat?
V. Wie heeft steeds het> laatst
woord? (Van Gretha v. Donkelaar
DE STERR^
Door de kale piekige taldren van
[*t woud,
Gluurt halfrond nog lachend de maar
Rondom al sterren, wat schitt'ren ze
[mooi,
Ze kijken me allemaal aan.
De bomen zijn kaal; de bladeren dor.
Zo hebben die blinkers vrij spel.
Wat lachen ze groots, wat doen ze toci
[trots,
'k Begrijp al die olijkers wel.
Doch 't is ook met hen, als met alle
[op aard.
Men heerst er toch slechts voor een tijc
Dra komen de wolken in wildige jacht
Dan zijn we die lichtjes weer kwijt.
(Van Sientje van de Haai
•oqo;
3d *A 'U3I0UI9IJJ05I 'AI 'SJ35{ U3[
"III 'U33J3qa3H 'II 'Jeeuapjoouijpz "I
m fltl tandpasta