ERIC
EN ZIJN HERTJE
DE VALLEI
Voor de Jeugd
Het mooie handje
REMI
en zijn
vrienden
SCHERPENZEEL
JEU GDVERHAAL
laag lijm. Hang vervolgens de ballon
een dag en een nacht te drogen.
De volgende dag lijm je er een nieu
we laag servetstrookjes op en tenslot
te scheur je de bladzijden uit de tijd
schriften in stukjes (het is het leukst
als ze gekleurd zijn) en lijmt die over
het geheel heen. Als de lijm geheel
droog is kun je de ballon bedekken
met blanke vernis. Denk er daarbij
echter wel om, dat je uit de buurt
van vuur blijft.
Als alles nu weer geheel droog is,
maak je het touwtje los, zodat de lucht
uit de ballon kan ontsnappen. Trek
dan de leeggelopen ballon uit het hul
sel en breng wat kleine steentjes bin
nen in de rumbakogel. Duw dan het
handvat door de opening naar de top
van de kogel en zet het daar vast met
een punaise, zoals je in de tekening
ziet. Aan de andere kant breng je wat
plakband rond de nek van de kogel
en het handvat. Als je tenslotte wat
lint of stroken crêpepapier rond de nek
van de rumbakogel hebt aangebracht,
is je instrument klaar.
Figuur b.
EEN BADHANDDOEK, DIE JE NA
GEBRUIK KUNT WEGGOOIEN
Het hindert niet of je je handdoek
op het strand laat liggen als je er een
gebruikt van het soort, dat men on
langs in New York is gaan fabriceren.
De handdoeken worden gemaakt van
cellulogemateriaal, dat erg absorberend
is. dat namelijk tien maal zoveel wa
ter opneemt als het zelf weegt. De be
doeling is, dat zij na gebruik worden
weggegooid, maar ze zijn zo sterk, dat
zij kunnen worden uitgewrongen, ge
droogd en nog eens gebruikt voor zij
in de vuilnisemmer worden gedepo
neerd.
Figuur c.
EEN PAAR KUNSTJES
Voor het eerste kunstje heb je een
bal nodig en twee eetlepels. Er zijn
twee spelers, van wie ieder de steel
van een lepel in zijn mond neemt. De
bedoeling is, dat de spelers elkaar hel
pen de bal op een van de lepels te
krijgen en van tafel te lichten. Maar
je mag alleen maar de lepels ervoor
gebruiken en er niet meer dan een
halve minuut over doen.
Het andere kunstje is ook voor twee
spelers en ook zij mogen er maar der
tig seconden over doen om te probe
ren een lege fles, die op de tafel ligt,
ONZE JARIGEN VAN DEZE WEEK
ZIJN:
Dat zijn er weer heel wat deze week.
Ik wens jullie allemaal een gezellige ver
jaardag. Tante Jos
27 sept. Mary Veenhof
Dinie Schoonderbeek
Heinie van Leeuwen
29 sept. Marianne v. Doorn
Ellie v. d. Horst
30 sept. Adrie Slotboom
Beppie Bos
Ade Lodder
1 okt. Marian v. Mill
Marietje van Laar
Evert Bos
Hannie Bulsink
Gijs v. d. Klift
Sjaak Koning
ZILVERPAPIER
Er waren deze week weer een boel
trouwe spaarsters en spaarders die hun
zilverpapier af kwamen geven. Dat wa
ren: Bart de Rooy, Peter Lange, Sjaak
Koning, Gerard Pas, Louis Budding,
Geurt Valkenburg, Jan, Reinie en Eric
Schrijver. Allemaal hartelijk bedankt en
tot de volgende keer. Tante Jos.
Figuur a.
RUMBAKOGELS VOOR JE BANDJE
Een rumbakogel is een soort Zuid-
Amerikaanse rammelaar, die je voor
jezelf als volgt kunt maken:
Koop een rubberballon en blaas die
op, neem dan wat papieren servetjes,
kranten, een paar bladzijden uit een
tijdschrift, een houten handvat van on
geveer 30 cm lang, een paar punaises
en wat lint.
Maak wat lijm van vier eetlepels
meel, een theelepel zout en een grote
kop water. Roer in dit mengsel terwijl
het kookt, totdat het helemaal glad is
en zonder klontjes. Voeg zo nodig
meer water toe.
Blaas de ballon op en bindt haar
dicht met een stuk touw, dat lang ge
noeg is om haar aan op te hangen. Be
dek de ballon met sla-olie. Scheur de
krant in stukjes van vier bij twee cen
timeter. Doop deze strookjes in de lijm
en bedek de ballon daarmee. Scheur
de servetjes in reepjes en bedek de
stroken krantenpapier weer met deze
reepjes servet. Denk erom, dat je ook
de hals van de ballon moet bedekken.
Leg daarover heen een nieuwe laag
krantenpapier en vervolgens een dikke
Uit Hector Mal-
lots boek: „Al
leen op de we
reld".
herschijnt als bijlage van
aet streekblad „De Vallei"
onder redactie v. tante Joi
Correspondentie te richten
aan tante Jos, per adres:
Parallelweg 10 Veenendaal
C
SI fcl
op te lichten en rechtop te zetten.
Daarvoor mogen zij ieder een potlood
gebruiken, maar zij mogen de fles niet
met hun handen aanraken. Als je eens
een feestje hebt, kun je de gasten in
paren verdelen en dan voor de win
naars prijzen uitloven.
(15) Later reisden zij naar het Noorden, maar in een
plaats vlak bij Biaritz gebeurde er iets vreselijks. Tijdens
een voorstelling kwam er een politie-agent naar Vitalis
toe, die zei: „Uw honden dragen geen muilkorven en in
gevolge de politieverordening moeten zij die dragen!"
De toeschouwers waren erg boos over de onderbreking,
maar plotseling begonnen ze allemaal te lachen omdat
Jacko de aap elke beweging van de agent nadeed. Maar
de agent zelf werd verschrikkelijk kwaad toen hij dat
ontdekte en omdat ook ik stond te lachen sloeg hij mij
met zijn knuppel.
(16) Vitalis was woedend en viel de agent aan, die hem
toen terstond arresteerde en de oude man in de gevange
nis wierp. Vitalis werd veroordeeld tot drie maanden ge
vangenisstraf wegens zijn aanval op de politie-agent. Ik
was wanhopig toen ik hem in de gevangenis opzocht,
maar hij zei: „je moet proberen de troep bij elkaar te
houden en voorstellingen te geven zonder mij. Over drie
maanden kun je me hier buiten de gevangenis weer ont
moeten en dan gaan we op de oude weg voort." Dood
ongelukkig voerde ik de troep zo snel mogelijk de stad
uit omdat ik geen geld had om muilkorven voor de hon
den te kopen.
(wordt vervolgd)
door Martie Verdenius
Herinnert u zich het nog? Bij de
ooms en tantes, bij de mevrouw van
hiernaast, bij de meneer van de post,
bij oma en de juffrouw van de kleu
terklas „Zo, krijg ik een handje
van je?" En wat gaf u! Precies, het
mooie handje. „Wat een beleefd
kind!" riepen de ooms en tantes, de
mevrouw van hiernaast, de meneer
van de post, oma en de juffrouw van
de kleuterklas uit.
Zouden ze dat nu ook nog zo uit
bundig roepen, als ze ons in het ver
keer zagen? Ik ben er niet geheel ze
ker van. Ik heb haast, u hebt haast,
we hebben allemaal haast. En dan zijn
er van die eh nou ja, d'r is
geen beter woord voor... ellendelingen
langs de weg, die 's effetjes proberen
je dwars te zitten. Maar dan zijn ze
nog niet gelukkig! Er is altijd baas
boven baas. Wat moet je dan nog met
je mooie handje. Een dreigende vuist
kunnen ze krijgen!
Naast de ellendelingen heb je de suf
ferds, de koekebakkers in het verkeer,
de weifelaars op de zebrapaden. Dan
heb je het mooie handje nodig om op
je voorhoofd te wijzen. Degeen, waar
het voor bedoeld is, braakt dan enkele
verwensingen uit, die ook niet voor
de poes zijn. U hoort het niet, maar
het blijft in de lucht hangen als een
boze wolk.
Ons hele wegverkeer heeft een zol
dering van boze wolken. Alle haatge-
dachten, vervloekingen en hoon-mi-
miek van voetganger naar brommer,
van brommer naar auto, van auto
naar auto, van iedereen naar ie
dereen, houden de geboorte van on
nodige ongelukken in zich.
En alleen om die reden wilden het
Verbond voor Veilig Verkeer en ik het
mooie handje terug. Met het gebaar
van „gaat u eerst", met de hoffelijk
heid van „de weg is voor ons alle
maal". Door de boze-wolk zoldering
flitsen dan warme vonkjes.
Sentimentele onzin, dacht u! Lieve
mensen, als het dierbaarste wat je
hebt, dood wordt thuis gebracht of
misschien alleen maar een beetje ver
minkt Dan kun je alleen nog maar
een berustend gebaar maken met het
mooie handje.
BOTSING OP HOLEVOETPLEIN
Toen maandagmorgen de heer M. L.
Schoonebeek uit Ede zijn bestelwagen op
de uitwijkstrook van het Holevoetplein
wilde parkeren probeerde de bromfiets
bestuurder D. Cozijnsen uit Scherpenzeel
bedoelde bestelwagen van rechts in te
halen, tengevolge waarvan een botsing
ontstond en beide voertuigen werden be
schadigd. Persoonlijke ongelukken kwa
men niet voor.
BEVOLKINGSONDERZOEK
Van 16 tot en met 18 oktober aanstaan
de zal in deze gemeente wederom een
bevolkingsonderzoek plaats hebben. In
tegenstelling tot voorgaande jaren zal
ditmaal geen huisbezoek plaats vinden,
maar krijgt iedere inwoner rechtstreeks
een oproep. Het onderzoek geschiedt niet
meer, zoals voorheen, in lokalen, doch in
een speciaal hiervoor ingerichte auto,
welke op 3 verschillende plaatsen in de
gemeente zal worden opgesteld. De daar
aan verbonden kosten bedragen 1.50
per persoon, welk bedrag ter plaatse van
de doorlichting dient te worden voldaan.
Figuur d.
Het is duidelijk, dat deze leeuwen
temmer helemaal niet blij is om het
geen hij daar ziet. Maar wat is er aan
de hand? Trek een lijn van punt 1
naar punt 2 enzovoort tot aan punt 68,
en dan weet je wat er aan de hand is.
1912:
„De tabaksoogst in Indië is in vollen
gang en de groote bedragen aan geld
die gedurende dien tijd onder de in
landers komen, brengen hunne
zwakke hersenen in de war. Zij heb
ben een employe overvallen en hem
van f 150,beroofd."
IN het grote bos in de buurt van Epe leven
onder de vele bosdieren ook herten. Eric
heeft vaak zo'n hert zien lopen grazen of
toppen van de struiken zien afrukken, zolang
het zich tenminste onbespied waande. Zodra het
hert je ziet zitten, houdt het malende bekje zich
stil en kijken de ogen verbaasd naar dat men
senkind. Oh, hoe graag zou Eric zo'n mooi hert
je willen strelen of, liever nog, zou hij er een
voor zichzelf willen hebben. Als je heel stil zit,
komen ze soms heel dicht bij, maar je behoeft
niet te proberen hen zelf te benaderen, want
dan gooien zij de kop in de nek en zijn vlie
gensvlug verdwenen.
Het is nu jachtseizoen en verdrietig luistert
Eric naar de rammelende knallen in het bos, die
door de bomen worden weerkaatst. Er mag nu
op konijnen, fazanten en op een beperkt aantal
herten worden gejaagd. Erics vader had hem
verteld, dat dat nodig was omdat een te groot
aantal dieren, teneinde in leven te blijven, het
bos zou vernielen. Alles wat tè veel is, is scha
delijk. Maar Eric kan zich dit nauwelijks voor
stellen. Hij blijft het naar en zielig vinden.
Stil zit Eric voor zijn raam en staart naar de
verkleurende lucht; de maan staat ook al aan
de hemel. De bomen verbergen het leven achter
hun brede kronen en onder de bomen scharre
len de eekhoorns rond. De vogels zoeken kwet
terend hun nesten op.
Nu is het bijna donker. De knallende schoten
van de jagers zijn verstomd en de rust keert
weer in het grote bos. Steeds stiller wordt het..
Maar wat is dathoort hij dat goed? Luis
terend buigt Eric zich voorover. Ja, hoor, hij
hoort heel zacht het blaten van een jong hertje.
Hij weet het zeker.
Vastbesloten en van de spanning een beetje
zenuwachtig trekt hij snel zijn broek over zijn
pyama aan. Nu nog een paar gymnastiekschoe
nen en even later laat hij zich vanuit zijn raam
langs de regenpijp naar beneden zakken. Het is
'inmiddels al aardig donker geworden, maar
daarop let hij niet. Hij loopt in de richting van
waar hij meende het geblaat te horen komen.
Heel voorzichtig doet hij dat, zoals een Indiaan
het zou doen. Hij weet, dat het hertje zich ver
borgen zal houden zodra het gevaar bespeurt,
en dan vindt je het nooit.
Even schrikt hij van een vreemde kreet bo
ven zijn hoofd. Hij kijkt op en grinnikt, want
het was maar een nachtuiltje, dat op jacht is.
Langzamerhand begint hij steeds meer geluiden
te horenen als hij goed kijkt zijn ogen zijn
nu wat aan het donker gewend ziet hij ver
derop een troep everzwijnen. Zij maken veel
lawaai omdat zij zich de meesters van het bos
gevoelen.
Danvlakbijhoort hij het weer.
Een hoog, zacht gejammer. Voetje voor voetje
sluipt hij verder. De maan verlicht nu tussen
het loof door tamelijk grote plekken op de grond,
waardoor Eric steeds meer kan zien. En
jadaar, aan de rand van een grote open
plek, dicht tegen het kreupelhout, ligt een groot
hert. Haar huid glanst in het maanlichten ze
ligt heel stil. Dan plotseling ziet hij achter het
grote hert iets bewegen. Nog voorzichtiger sluipt
hij naderbij. Hij kijkt heel goed naar wat hij
daar voor zich ziet. Als hij zo sluipend het hert
genaderd is, ontdekt hij, dat het grote hert dood
is. Hij wendt zijn gezicht af als hij de gebroken
ogen ziet. Op handen en voeten zoekt Eric nu
tussen de struiken achter het dode hert en strekt
af en toe tastend zijn hand uit. Opeens springt
een jong hertje vlak voor hem overeind. Het wil
vluchten, maar op zijn wankele pootjes kan het
Eric niet te vlug afzijn. Snel slaat hij zijn armen
om het diertje heen en drukt het tegen zich aan.
Hij voelt het hertje van angst hevig trillen.
„Zoet maarstil maar, kleintje", zegt hij
troostend. „Kom maar mee naar huis". Hij tilt
het diertje omhoog. Het is voor de kleine Eric
eigenlijk erg zwaar, maar dat bemerkt hij niet
eens. Het angstige hertekopje stoot zoekend tegen
zijn arm en zijn gezicht.
„Ja, ja, hier is Eric, je mag met mij mee
Zo zachtjes tegen het diertje pratend, loopt
hij zo snel hij maar kan naar huis. Halverwege
moet hij toch zijn last even op de grond zetten
om wat uit te blazen. Het hertje, nog steeds een
beetje verbouwereerd, doet niet eens een poging
om weg te lopen.
Na zich even flink te hebben uitgerekt en met
zijn armen te hebben gezwaaid, pakt Eric het
hertje weer op. „Zo, nu gaat het wel weer." Hij
krijgt het warm; er staan zelfs druppeltjes op
zijn voorhoofd. Maar ze zijn er bijna. Daar voor
hem staat het huis. Er brandt nog licht. Bij de
voordeur zet hij het hertje weer op zijn pootjes
en trekt aan de bel. Het diertje doet een paar
stapjes en blijft dan weer staan met een vragend
opgeheven kopje. Eric lacht naar hem en het
herteneusje beweegt zich rimpelend. Als zijn
vader open doet, roept deze verbaasd uit: „Wel
heb ik ooitwat doe jij hier?"
Kijk, vader", zegt Eric terwijl hij zijn schat
hoop optilt, „ik hoorde hem roepen. Zijn moeder
is dood. Zij ligt hij de Rhododendrons." Moeder,
die niet begrijpt wat er aan de hand is, komt
snel aanlopen en als zij daar haar zoon in zijn
pyamajasje ziet staan met het hertje in zijn ar
men, slaat ze verbaasd haar handen ineen en
vraagt: „Wat is er gebeurt, Eric?"
„Niets, mam, tenminsteik hoorde dit hert
je blaten en ben hem toen gaan zoeken en nu
heb ik hem", deelt Eric haar mede.
Moeder weet niet wat ze moet zeggen, maar
als ze de stralende ogen van haar zoon en het
fluwelige neusje van het hertje ziet, is ze he-
zegt Eric terwijl hij gelukkig lacht, „en dank
jullie nog wel."
Vader en moeder geven Eric deze avond voor
de tweede maal een nachtzoen en even later is
het donker in het grote achterhuis.
Eric ligt stil te luisteren. Af en toe hoort hij
het stro ritselen en de zachte ademhaling van
het hertje. Maar het duurt niet lang of ook hij
slaapt.
DE volgende morgén wordt hij gewekt door
een vreemd gevoel tegen zijn wang. Hij
slaat zijn ogen op en kijkt in twee grote
glanzende ogen. Ineens herinnert hij zich alles
van de vorige avond en zegt stralend, terwijl hij
zich uit zijn bed laat rollen: „Oh, ja, wat leuk,
het hertje". Schichtig schiet het beestje weg en
Eric moet het zachtjes weer lokken. „Kom maar
.kom maar". Maar het hertje blijft staan met
gespitste oortjes en kijkt Eric aan. „Ik noem je
Spits," gaat Eric verder; „Spits, kom eens hier."
Hij loopt naar de deur en kijk, het hertje be
gint hem te volgen. Verrukt loopt Eric verder,
en werkelijk, het diertje blijft achter hem aan
lopen. Natuurlijk moet hij met hem naar bui
ten, want het hert is nog niet zindelijk. Dat durft
hij eigenlijk niet zo, goed. want stel je voor dat
het wegloopt. Hij besluit te wachten tot zijn
vader is opgestaan en hem komt roepen, dan
zullen zij samen met het hert naar buiten gaan.
Nu wil hij het eerst nog wat te eten geven.
hun gewoonten. En #terwijl de boswachter bij
moeder binnen een kopje koffie drinkt, vraagt
Eric hem honderduit.
RUIM een maand is Spits nu bij Eric. Hij
volgt hem als een hondje. Maar de va
kantie is voorbij en Eric moet weer naar
school. Hij heeft er niet de minste zin in, want
spelen met Spits vindt hij veel leuker.
„Nu zie ik hem de hele dag niet", moppert hij
tegen zijn vader en moeder. Maar ja, er is nu
eenmaal niets aan te doen.
Als hij op de eerste schooldag op zijn fiets het
hek uitrijdt, kijkt Spits hem verbaasd na. Dat
is nog nooit voorgekomen, dat zijn baasje zon
der hem ergens heen gaat, en dan nog wel op
zo'n gek ding. Moeder lokt hem binnen, maar hij
is de gehele dag onrustig. Vaak loopt hij in de
buurt van het hek en stoot er met zijn kopje
tegen. Moeder heeft echt wel medelijden met
hem en ze zucht dan ook van opluchting als
Eric om half vijf rood en bezweet van zijn fiets
afspringt.
„Spits", roept Eric bij het hek.
Het hertje tilt zijn kopje op en draaft naar
hem toe. Eric neemt niet eens de tijd om zijn
fiets weg te zetten of om zijn moeder te begroe
ten. Hij hurkt naast zijn vriendje neer en fluis
tert hem in het oor: „Oh, lieve Spits, ik heb je
zo gemist."
En zo gaat het bijna een hele week. Het is ook
lemaal vertederd. Zij streelt Eric en het hertje
over de kopjes.
„Heb je wat melk en wittebrood, mam?",
vraagt Eric. Moeder knikt en neemt Eric en het
hert meteen mee naar de keuken.
„Wat een lieverd, hè mam, en wat heeft hij
een prachtige ogen." In de keuken zet hij het
diertje op de grond en pakt een bakje melk en
een paar sneden brood van zijn moeder aan. Hij
houdt het in de melk gedoopte brood voor het
snoetje van het hert, maar het dier deinst angstig
terug. Dan pakt Eric het en drukt het voedsel
tegen zijn bekje. Vader en moeder kijken ge
amuseerd toe. Eerst houdt het diertje zich nog
schrap, maar dan smekt en slobbert het aan het
brood. Eric moet lachen als hij de begerige lippen
van het hert over zijn hand voelt gaan en het
hertje aan zijn vingers sabbelt als het geen brood
meer proeft. Hij blijft het diertje voeren tot het
genoeg heeft.
Vader besluit, dat Eric met zijn nieuwe aan
winst maar in het achterhuis moet slapen, want
hij begrijpt wel, dat Eric het dier graag bij zich
houdt.
„We zullen een kermisbed maken ik heb achter
in de' schuur nog wat bossen stro staan."
Eric kijkt zijn moeder aan en zij knikt ter
goedkeuring. „Maar dan moet je nu wel op
schieten, want het is al elf uur." Juichend vliegt
hij haar om de hals en zegt: „Machtig mam, dat
dét mag!"
Eric draagt het hertje nu naar het achterhuis,
waar vader voor hem een veldbed heeft opgezet
en voor het hertje wat stro op de grond heeft
uitgespreid. Eric zet het beestje op het stro. Het
staat even op zijn pootjes te zwaaien, draait
zich een paar maal om en gaat liggen. Moeder
zorgt nu, dat haar zoon ook snel onder de dekens
komt. „Morgen is het weer vroeg dag, ga nu
maar gauw slapen, Eric", zegt zij. „Ja, mam",
De ongelukjes, die het kleine hertje heeft ge
maakt. zal hij dan straks wel opruimen, 'zodat
moeder niet over hem te klagen zal hebben. Hij
doopt de nog overgebleven boterhammen van
gisteravond in de melk. Gulzig eet het dier uit
zijn hand. Het gaat hem niet snel genoeg, want
hij is hongerig en wakker. Zodra Eric een nieuw
stuk brood pakt, duwt het hem ongeduldig tegen
zijn arm. „Stil, Spits, je krijgt direct meer."
Zo druk bezig zijnde heeft Eric niet bemerkt,
dat zijn moeder in de keuken is gekomen en hen
beiden met een glimlach bekijkt. „Heeft hij al
een naam"? vraagt zij. „Ja, mam, is noem hem
Spits, want hij heeft zulke grappig gespitste
oortjes, vooral als je met hem praat."
Zijn moeder vindt het een mooie naam en ze
spreken af, dat zolang Spits een baby is, Eric in
het achterhuis mag blijven slapen, als hij maar
belooft altijd alle rommel op te ruimen. Nu, dat
belooft Eric graag. Als ze hebben ontbeten gaan
ze Spits uitlaten. Hij dartelt al iets steviger op
zijn pootjes rond.
Vader heeft intussen de boswachter opgebeld
en hem verteld, dat er een dood hert bij de rho
dodendrons ligt. Hij vertelt hem ook het hele
verhaal van Eric en Spits, waarna de boswach
ter belooft de zaak eens te bekijken. Tegen elf
uur is hij inderdaad bij het huis van Eric, waar
hij deze bezig ziet met zijn vriendje Spits. Zij
vermaken zich best op het grasveld. Na een
poosje is Spits moe. Hij rolt zich op en gaat
een dutje doen en dan hoort Eric opeens iemand
zeggen: „Zo gaat dat, jongen". Eric kijkt ver
baasd om en lacht naar de boswachter. Eigen
lijk is hij wel een beetje bang, dat de boswach
ter Spits komt weghalen. Maar de man bewon
dert het hert en vertelt Eric, dat het een man
netje is. „Je moet hem nog anderhalve maand
binnen de hekken houden, daarna kun je hem
vrijlaten, dan zal hij altijd bij je terug komen."
Ja, de boswachter weet zoveel van de herten en
erg moeilijk voor allebei. Maar aan dergelijke
dingen raak je gewend en naarmate de maanden
verstrijken, wordt het hert zo groot, dat het
over het hek heen springt en over dag in het
grote bos verblijft. Zelfs als de winter nadert,
met zijn koude en gure winden, blijft dat zo.
Het is op een van die koude winterdagen, dat
de jongens op school plotseling uit de banken
hangen en roepen: „Hé, moet je kijken, er is
een hert op de speelplaats!"
Eric schiet uit zijn bank en rent zonder vra
gen naar buiten. Het is Spits, die hem, nieuws
gierig als hij is, op een afstand heeft gevolgd
naar het schoolgebouw om te kijken wat zijn
baasje daar toch deed.
Alle jongens hangen nu uit de ramen om het
veel geprezen hertje van hun vriendje nu eens
van dichtbij te bekijken. Maar verschrikt is
Spits weggesprongen, want ze maakten veel te
veel lawaai. Ook de onderwijzer en de hoofd
onderwijzer zijn komen kijken. Eric staat er ei
genlijk maar een beetje moeilijk bij. Wat moet
ik nu toch doen, vraagt hij zichzelf af. Alsof de
hoofdonderwijzer zijn gedachten heeft geraden
hoort hij deze opeens tegen hem zeggen: „Eric,
ga jij vandaag maar naar huis en probeer het
hert weer mee te nemen."
Erie stamelt verlegen een „dank U wel", pakt
snel zijn fiets uit de stalling, roept Spits en wil
wegrijden. Maar tegelijkertijd met Spits komt
er ook een grote hond opduiken, die fel tegen
het diertje begint te blaffen. ..Koest, weg!",
schreeuwt Erie. Stel je voor, dat die hond zijn
hertje zal aanvallen. „Lopen Spits", zegt hij, ter
wijl hij op zijn fiets springt en hij rijdt zo hard
als hij maar kan weg. Als hij later omkijkt, ziet
hij dat het hert hem volgtmaar ook de
grote hond. Gelukkig zijn zij snel in het bos,
daar kan het dier zich beter redden dan op de
straatstenen. Erie ziet hem niet meer,, maar wel
hoort hij het gebas van de hond, die zijn vriend
je is blijven volgen. Hij vliegt haast naar huis.
Nauwelijks is hij binnen of als een flits schiet
Spits over het hek. Eric rent weer naar buiten
en zegt een beetje bestraffend, terwijl hij het
vermoeide diertje zachtjes op de nek klopt:
„Zul je mij nooit meer van school komen halen,
want de volgende keer kan het wel eens anders
en slechter aflopen dan vandaag."
Binnen vertelt hij moeder in geuren en kleu
ren het hele avontuur. Spits echter, slobbert
wat water uit zijn bakje en gaat even later lig
gen slapen alsof er niets is gebeurt. Maar nooit
meer is Spits alleen naar het dorp geweest.
SPITS groeit als kool en meer en meer zoekt
hij de vrijheid op. Hij verschijnt echter
steeds trouw als Eric hem roept. Het is
nu bijna een jaar later en Erie realiseert zich
plotseling met schrik, dat het binnenkort weer
jachtseizoen is. Hij bedenkt zich, dat Spits zo
gewend is aan mensen, dat hij er waarschijn
lijk niet voor zal weglopen, zodat de jagers een
gemakkelijke prooi aan hem zullen hebben. Hij
kan er de gehele nacht niet van slapen. De vol
gende morgen roept hij dan ook direct Spits bij
zich en probeert hem de gehele dag bij zich te
houden. Spits echter gewend aan zijn vrijheid,
begrijpt zijn baasje niet en verdwijnt weer het
bos in.
Twee dagen later hoort Erie de droge knallen,
waarmee het jachtseizoen wordt ingeluid. Ang
stig roept hij Spits, terwijl er tranen over zijn
wangen rollen.
Inplaats van Spits duikt de boswachter tus
sen de bomen op, hij klopt Erie eens op de
schouder en zegt: „zo Erie, roep jij je vriend?
Het is nu een jaarling hè?" Erie knikt en bijt
op zijn lippen om maar niet te laten zien, dat
huilt. Maar hij kan zich niet goed houden en de
waterlanders nemen de vrije loop. De boswach
ter kijkt hem verbaasd aan en vraagt wat er
aan scheelt. Erie vertelt hem over zijn angst om
Spits, waarop de man hem glimlachend verze
kert, dat het hert echt wel gewaarschuwd is
door de dood van zijn moeder. „Domme jongen,
maak je nu maar niet bezorgd. Spits heeft bij
na aan den lijve ondervonden wat dit schieten
heeft te betekenen en hij zal dus echt wel op
zichzelf passen. Het enige, waarvoor ik je wil
waarschuwen is, dat je hem niet moet roepen
op de dagen, waarop er in het bos wordt ge
jaagd, want dan loopt het hert gevaar, dat de
jagers op hem schieten als hij naar jou op weg
is. Trouwensdaar staat hij al." De bos
wachter wijst naar de bosrand. En ja hoor, daar
staat Spits, met gespitste oortjes en een stuk
groen tussen zijn lippen. Het lijkt er wel op, dat
hij Erie geruststellend toelacht.
Erie vraagt nog even voor de zekerheid: „Zou
hij het echt weten?" „Ja, hoor," knikt de bos
wachter.
Spits is weer tussen de bomen verdwenen en
Erie gaat gerustgesteld naar binnen, al kijkt hij
dan elke dag uit naar zijn hertje, dat, vooral na
het jachtseizoen, weer een van zijn trouwste be
zoekers is. Erie maakt nu ook lange wande
lingen door het bos, hij heeft immers weer va
kantie. Als hij Spits roept, verschijnt deze
prompt en dan lopen zij samen nog een eind op.
Ook wandelt Erie wel eens met de boswachter,
die hem dan tijdens die tochten nog van alles
vertelt over de herten en de andere bosdieren
en hun gewoonten. Hij heeft Erie ook verteld,
dat Spits hoe langer hoe meer zijn natuur gaat
volgen. Het is zelfs helemaal niet uitgesloten, dat
Spits nog eens de leider wordt van de herten.
Erie vindt dat eigenlijk helemaal niet zo leuk als
de boswachter het wil doen voorkomen. Hij be
grijpt echter, door alles wat hij nu weet, dat hij
de natuur niet kan tegenhouden. Wel blijft hij
hopen, dat Spits hem toch regelmatig zal blij
ven bezoeken en wandelingen met hem zal ma
ken door het bos. Nu, die hoop is niet tever
geefs, want bijna elke dag ontmoet hij zijn
vriendje, praat een beetje tegen hem en streelt
hem daarbij zacht over de glanzende huid. En
als de vakantie is afgelopen heeft hij het ge
voel een van zijn mooiste vakanties te hebben
gehad. (Nadruk verboden)