Gesprek met deelnemers
elfstedentocht
Setter Set
»De Horst«
KLEINKUNST
IN DE
MODE
ARAM
VENETIë - Hoe de stad te redden
„Maaikiieusliooi" is goed hooi
ntuz purol
Snuif en wrijf
Het slot
TWEEDE BLAD „DE VALLEI"
VRIJDAG 25 JANUARI 1963
Nr. 8
0 AB VAN MANEN - Rhenen „martelgang"
0 JAN OVEREEM - Veenendaal„voeten bevroren"
Q JAN v. d. BERG - Amerongen „was geen rijden meer"
0 AART KROEZE - Amerongen „bril stuk"
JAN VAN SPANJE - Amerongen „zware tocht
nylons
HAZELINO
CASTAGNA
WALNOTTA
Fa. L. HEY
De geschiedenis van Achterberg
III. De gebuurten van de Dijk
De
vorst
van
Suprania
VOOR DE BOER:
LL«id e" handen ruw?
Aan het grootste schaatsevenement ter wereld de roemruchte Elfstedentocht in de kop van ons
land hebben ock een vijftal wedstrijdrijders uit onze omgeving deelgenomen. Alhoewel geen van de
vijf voor de zo begeerde Elsteden-ondcrscheiding in aanmerking kwam. (twee reden de tocht helemaal
uit maar kwamen te laat binnen) is hun prestatie er geenszins minder om. Vooral niet wanneer men de
omstandigheden in aanmerking neemt waaronder gereden moest worden. De lage temperaturen, de snij
dende noorderwind en wat veel erger was, het bijzonder slechte ijs! Het is voorgekomen dat een deel
nemer, misleid door de duisternis, op een besneeuwd weiland „schaatste", zo slecht was de baan dat dit
niet eens opviel. In de loop van deze week hebben wij de vijf wedstrijdrijders opgezocht om uit hun ei
gen mond te horen wat zij hebben meegemaakt en doorstaan.
BEVROREN OOG
AB VAN MAANEN uit Rhenen, die
deel uitmaakte van de wedstrijdploeg
in de Elfstedentocht, heeft deze schaats-
marathon betiteld als „één martelgang".
Desondanks reed hij de wedstrijd uit,
doch daar hij 's avonds om zeven uur
binnen was en de sluitingstijd voor de
wedstrijdrijders was gesteld op half
zeven, werd hij niet geklasseerd. Dit
halve uur mag geen aanleiding zijn
om de prestatie, die Van Maanen heeft
geleverd, naar beneden te halen. Het
dwingt alleen maar respect af, dat deze
jeugdige schaatsenrijder, die voor de
eerste maal in deze gigantische tocht
uitkwam, het er nog zó heeft afge
bracht.
Ab van Maanen
Ab lag zondag thuis op een divan
uit te rusten van de vermoeienissen.
Zijn rechter oog was bevroren. De huis
arts en een oogspecialist behandelen
hem en naar hij hoopte zou alles met
een dag of drie wel weer in orde zijn.
Tijdens de rit was hij ontelbare malen
gevallen. Tweemaal schoot daarbij zijn
arm uit de kom. Eenmaal draaide hij
hem er zelf weer in, de tweede keer
moest er een dokter aan te pas komen.
Hij heeft er nog wel pijn aan, maar
naar hij zegt slijt dat wel.
Zijn benen zyn stram maar niet be
vroren. Hy had zijn voeten met een
speciaal preparaat tegen bevriezing
ingesmeerd en dat heeft hem gered.
Volgens Van Maanen hadden de or
ganisatoren onder deze omstandighe
den de tocht nooit mogen uitschrijven.
Van de tweehonderd kilometer heeft
hij naar hij verklaarde er zeker hon
derd gelopen en gestruikeld. Over de
laatste twaalf kilometer heeft hij niet
minder dan twee uur werk gehad. De
wind was toen zodanig komen op
zetten, dat de stuifsneeuw praktisch
overal op dit einde van het traject de
ijsvlakte in één grote sneeuwhoop had
veranderd.
Ab is een getrainde jongen. Hij is
nog heel erg jong en al deze tegen
vallers en onprettige belevenissen heb
ben hem niet ontmoedigd om een vol
gend maal thuis te blijven. Hij is er
alleen nog maar harder door gewor
den. Hij is wel van mening dat het
sport moet blijven; zoals het nu was,
was het sportieve element echter ver
te zoeken.
SCHAATS VERBOGEN
Uit AMERONGEN waren het Jan van
de Berg, Aart Kroeze en Jan van Spanje
die de moed hadden kunnen opbrengen
om de lange en zware tocht op de schaats
te aanvaarden. (De heer Slachter reed als
tourrijder mee).
JAN VAN SPANJE presteerde het om
de 200 kilometer geheel uit te rijden. Jam
mer genoeg was zijn schaats onderweg
Jan van Spanje
scheef getrokken, zodat hij vijf minuten
te laat aan de finish kwam. De andere
twee hebben onderweg de strijd moeten
staken. De prestatie van Jan van Spanje
om 13 uur achtereen op de schaats te
blijven spreekt des te meer als men be
denkt dat van training niet veel kon ko
men, omdat daartoe eenvoudig de mo
gelijkheden in Amerongen ontbreken.
Hij vertelde: „Reeds in de hal kwam ik
een keer ten val, maar dat was het erg
ste niet. Onderweg ben ik nog een keer
gevallen en toen is mijn ene schaats ver
bogen. Ik heb geprobeerd om hem weer
recht te buigen maar zodoende heb ik
veel tijd verspeeld. Ik heb verder ner
gens last van gehad, alleen dat aan elke
voet twee tenen zijn bevroren".
STRIJD STAKEN
JAN VAN DE BERG moest de strijd
staken omdat één van zijn ogen was be
vroren. Mede namens de anderen noemde
hij de voortreffelijke verzorging van de
heer J. Warns voor wie geen moeite te
veel was om de rijders, ook onderweg, bij
te staan. Jammer genoeg waren er stuk
ken van kilometers lang dat hij het drie
tal niet bereiken kon.
verloren had en ik zowat niets meer zien
kon. Ik had het nog wel een 30 km vol
kunnen houden, maar ja, ik denk, ik haal
het toch niet". Aart was verstandig en
gaf het op.
DE ZWAARSTE
Veenendaal was in het Friese pool
land vertegenwoordigd door de 27-
jarige aannemer JAN OVEREEM. Een
oersterke kerel die voor de tweede
keer aan de tocht deel nam en die
halverwege op last van de artsen moest
ophouden. Zijn beide voeten waren na
melijk bevroren en als de artsen niet
verstandiger geweest waren dan Jan,
dan had hij zonder twijfel tot het einde
toe volgehouden.
Jan Overeem
In 1956 nam hij voor het eerst deel
aan de Elfstedentocht. Hij werd 105e
van de totaal 259 deelnemers, een be
wijs dat hij capiciteiten bezit. Trou
wens, dat zal ook wel bekend zijn in
de voetbalwereld.
Deze tocht?
„Een van de zwaarste die ooit ge-
in de nieuwe
notenkleuren:
Hoofdstraat 45, Telefoon 2165
Jan v. d. Berg
AART KROEZE reed voor de eerste
keer een Elfstedentocht en dat het zó
zwaar zou zijn, had hij niet verwacht.
„Ik heb de strijd moeten staken", ver
telde hij, „ook al doordat ik mijn bril
Aart Kroeze
weest is!", zegt de moeilijk lopende
Jan beslist.
Overigens heeft hij maanden van te
voren intensief getraind.
Hoe?
„Droog na het werk twee keer
in de week hardlopen. Van Veenendaal,
over Amerongen, Eist naar Rhenen en
dan weer huistoe. Dat heb ik de hele
zomer zo'n beetje gedaan. En dan voet
ballen hè!"
HALF TIEN NAAR BED
„Ik sliep bij particulieren en ik ging om
half tien naar bed. 's Nachts om kwart
over drie was ik er weer uit. Wat ik op
heb? Moet je luisteren: 2 dikke krente-
sneeën en 3 borden pap.
Aan proviand had ik bij me: rozijnen,
stukjes kaas, gehakt, druivensuiker en
suikerklontjes. Ik had twee truien aan
getrokken en m'n borst ingesmeerd met
vet. Verder twee paar sokken met plastic
om de voeten heen".
Jan zorgde er wel voor om bij de eer
ste 25 van start te gaan. De tegenslag
begon toen al want hij verloor in al dat
gedrang zijn sloffen. Op de kousen ren
de hij naar de start, schoot in zijn
schoenen en daar ging het de kou en
duisternis in.
Twintig kilometer verder brak
zijn schaats. Gelukkig had hij een
paar reserveschaatsen bij zich van
van Maanen.
Jan zei: „Ze waren me een paar maten
te klein dus moest ik m'n sokken uit
doen en die plasticvellen." Van Sneek
naar Sloten reed ie moederziel alleen
maar hij hield vol. Voorbij Sloten zat hij
al weer in de middengroep met cracks
als Jeen v. d. Berg, Paping en Verhoeven.
Bij een val verloor Jan al zijn proviand
maar vriend van Manen uit Rhenen
bracht redding.
Zo ging het tot Hindelopen waar Jan
zijn schaats even uitdeed omdat zijn voet
pijn deed. Er stond een dokter bij de
controlepost die zei: laat mij je voet eens
zien.
„En net voor Bolsward haalden ze
me er uit", zegt Jan. Ik mocht van de
artsen niet verder. We zaten maar 18
min. achter op Paping en eerlyk ik
heb staan janken".
Waarom, zo vroegen wij Jan, al die ont
beringen getrotseerd? „Kijk", antwoordde
Jan, „er zijn altijd mensen die zeggen dat
we gek zijn om zo'n tocht te gaan rijden.
Maar dat is niet waar. Het is klinkklare
sport, zonder geld en het gaat alleen om
de eer. Het gaat om de prestatie 200 kilo
meter te volharden, vol te houden en
door te zetten!"
Uw verkoudheid van neus,
keel of bprat
KIJKERS EN LUISTERAARS
Op 1 januari 1963 waren er bij de Dienst
Luister- en Kijkgelden 1.275.159 televisie
toestellen aangegeven tegen 1.258.241 op
1 december j.l. (t.e.m. 21 januari 1.301.585).
Er waren op 1 januari 1963 2.605.082 ge
registreerde radiotoestellen tegen 2.605.172
op 1 december j.l.
Het aantal aansluitingen op de Draad
omroep bedroeg op 1 januari 467.584 te
gen 468.238 op 1 december j.l.
Alle kunst heeft haar speelse kanten. Zo ook de
mode. En de Parijse grootmeesters betreden graag
van tijd tot tijd de paden der kleinkunst. Wat hun
kleinkunst kenmerkt? Zij heeft allure men heet
tenslotte niet voor niets Cardin of Patou. De kleine
vervolmakingen van het winterse toilet naar de
aard van dit seizoen in wol uitgevoerd doen 't
hem. Dat is het geheim van de meester. De tekening
geeft er vijf Parijse voorbeelden van:
1 Jacques Heim geeft de draagster van een pakje uit zwart
met rode wollen bouclé extra warmte en charme door een hoge
ringkraag en een speels mutsje van hetzelfde materiaal.
2 Lanvin-Castillo zoekt de romantiek in de gedrapeerde muts,
die achter met een roos is getooid. De stof is een rood met
blauwe Schotse ruit.
3 Pierre Cardin heeft niet alleen de hals van deze rode mantel
met een rolkraag geaccentueerd, maar ook de manchetten een
brede extra rand meegegeven.
4 Patou bekroont éen blauwe wollen mantel met een ruime
cape, afgezet met franje.
5 Zo rok zo sjaal, is het parool van Pierre Cardin. Hij ge
bruikte er een stevige roestrode wollen stof voor.
Nauwverbonden met de geschiedenis van het slot „De Horst" is die van de Dijkers
gemeente. Laatstgenoemde instelling heeft het kasteel nog ruim 4 eeuwen overleefd.
dit langzaam. Deze situatie brengt mee,
dat er beperkende bepalingen moeten ko
men voor het grondgebruik, eerst als
mondeling overgeleverde „wetten", daar
na als schriftelijk vastgelegde bepalingen.
De buren of malen (d.i. eigengeërfde
TUT J L L I L J J r\- L boeren) mogen maar zoveel turf steken.
Werd het kasteel in 1528 verwoest en nadien met weer opgebouwd, de Dijkers-) zoveel hout uit het bos halen zoveel
vee weiden, enz.
gemeente bleef voortbestaan tot 1955. Deze instelling is zeer merkwaardig geweest,
omdat hij al bij zijn vestiging afwijkt van de andere vormen van gemeenschappelijk
grondgebruik en omdat hij gedurende meer dan 6 eeuwen in stand bleef. Hij is
bovendien een voorbeeld van de goede invloed, die het „onder de kromstaf wonen"
in dit geval juist vos-, de minder bedeelden heeft gehad.
Aangezien het hier handelt over een be
paalde manier van gemeenschappelijk
grondgebruik, is het goed, dat wij eerst
nagaan, hoe het hiermee oudtijds was ge
steld.
De oudste mensen waren jagers en vis
sers. Hun voedsel was dus in hoofdzaak
van dierlijke oorsprong, alleen aangevuld
met wat bos en veld aan wilde vruchten
opleverden. Toen zij leerden vlees en vis
op eenvoudige wijze te conserveren, (dro
gen bijv.) werden zij iets minder afhan
kelijk van de natuur. Jachtterreinen waren
gemeenschappelijk bezit, en persoonlijk
eigendom beperkte zich tot de eenvoudige
woning en het weinige gereedschap en
wapentuig.
Naarmate de mens voortschrijdt op het
pad der ontwikkeling, merken we de vol
gende tendenzen op:
1 het streven naar groter zekerheid.
2 het dienstbaar maken van de natuur.
3 vermeerdering van het persoonlijk be
zit.
4 aaneensluiting tot gemeenschappen, die
dan ook een zekere „bestuursvorm" krij
gen.
Als de mens herder wordt vergroot hij
zijn zekerheid, doordat hij niet meer af
hankelijk van de wildstand. Hij temt het
wilde dier, leeft van zijn produkten en
gebruikt zijn kracht. De weidegronden
zijn van de gehele stam en men trekt
verder, als het voedsel voor de dieren
schaars wordt. De herders zijn dus noma
den en zij leven in tenten.
Een uiterst belangrijke overgang is die
van herder naar landbouwer. Er is niet
veel aan te wijzen in de geschiedenis van
het mensdom, dat van zo ingrijpende be
tekenis is geweest. Door het verbouwen
van allerlei gewassen, wordt de zeker
heid weer groter. De landbouwer blijft
vee houden, maar hij kan niet meer ver
huizen. Hij heeft zijn persoonlijk, of al
thans het familiebezit, uitgebreid. Hij be
zit een huis, erf, stalruimte, vee en ge
reedschappen. Bos, heide, veengrond en
water zijn van alle stamleden samen.
Oorspronkelijk ook nog het bouwland,
maar hier doet zich het eerst de behoefte
aan verdeling kennen. Ten eerste is de
oppervlakte daarvan geringer. Ten twee
de variëren de behoeften naar gelang
van de grootte van familie of gezin. En
ten derde hangt de opbrengst weer af van
de persoonlijke inspanning. Men begint
22 Als de Messiria-krijgers de rotsen bereiken en
neerkijken op de kleine baai, geeft de ncn met de
baard hen enkele korte bevelen. Beneden hen, uit de
boten, die met gestreken zeilen in de baai dobberen,
komen tientallen negers de langs de rotsen omlaag
klimmende Messiria's tegemoet. Twee blanken lopen
op de man met de baard toe. „Wel Igor, het je Tota-
ma en de zijnen kunnen achterhalen?" vraagt de een,
een zwaargebouwde, gehelmde man, die een reusach
tig slagzwaard aan de gordel draagt. „Ze zijn ge
vlucht!!" gromt de baardman, „Ze houden zich schuil
in een kasteel dat verderop aan de kust ligt! We heb
ben getracht er binnen te dringen, maar we werden
ontdekt!" De drie mannen verwijderen zich van de
negers en nemen plaats bij de rotsen. Nadat een der
negers hem een kruik wijn gebracht heeft, vertelt de
baardman zijn belevenissenEn het drietal bemerkt
er niets van, dat boven hun hoofden enkele mannen
over de rotsen geruisloos naderbij kruipen
(Wordt vervolgd)
dus het bouwland te verdelen. Omdat de
vruchtbaarheid niet overal dezelfde is,
maakt men „blokken" en krijgt iedere fa
milie of gezin zijn deel in verschillende
„blokken". De verspreide ligging van
bouwlandpercelen is waarschijnlijk in
oorsprong meer aan deze verdeling dan
aan andere factoren te wijten, althans
in oude gesloten gemeenschappen.
Maar de overige gronden bleven ge
meenschappelijk bezit: de Almende, meent
of marke. De vrije boer mag ze gebruiken.
Zo was het in de Germaanse tijd.
Daarna is het vooral de „boerenkoning"
Karei de Grote, die veel almenden tot
staatseigendom maakt en daarvan veel in
eigendom of in leen aan verdienstelijke
ambtenaren of ethelingen edelen)
schenkt. De almenden worden kleiner.
Ook het aantal gebruikers stijgt, al gaat
In onze omgeving lagen oudtijds uit
gebreide almende gronden. Nu had van
ouds de landheer zeggenschap hierover.
Hij moest zijn toestemming verlenen bij
verdeling. Het is dan bisschop Guy van
Henegouwen, die in 1315 het initiatief
neemt tot verdeling van een deel dezer
gronden. Hij laat de deling verrichten
door 7 malen, dus 7 gebruikers van de
almende. Iedere eigenaar van een boerde
rij krijgt een hoeve land. Een hoeve was
16 morgen of 14 ha. groot. De bisschop,
die bovendien als landeigenaar van de
goederen van De Horst ook uit dien
hoofde al deelgerechtigd was, kreeg 5
hoeven en nog één als z.g.^ voorslag, omdat
hij de toestemming tot dé deling had ge
geven. Bovendien kreeg hij nog 6 hoeven
veenland, tezamen 168 ha.
Het grasland lag van het veenland ge
scheiden door de onverdeeld gebleven
meentgronden.
Guy van Henegouwen schenkt deze
gronden ten gebruike aan een aantal men
sen, die bij de deling niets hadden gekre
gen. Ie aan de „borchluyden", de vaste
bezetting van het kasteel (soldaten dus).
2e aan de buren van de „camer", d.w.z.
de huisbedienden; 3e aan de „coters",
kleine boeren in de Dijk woonachtig.
De oorspronkelijke acte is niet bewaard
gebleven. Later heeft bisschop Frederik
van Blankenheim de schenking bevestigd.
Ook deze acte (van 1417) is niet bewaard
er is een afschrift van 1608 van de secre
taris van Rhenen J. Toll.
Uit dit afschrift vermelden wij:
Frederik van Blankenheim heeft de
brief van 1315 van zijn borchluyden,
dienstmannen en coters ter inzage gehad.
Hij erkent de echtheid van de acte. De
Dijkers zouden 6 hoeven weiland mogen
gebruiken en 6 hoeven veen om turf te
steken. Ze mochten de turf alleen voor
eigen gebruik bestemmen. Bij geschillen
zou de bisschop «uitspraak doen. Het ge
bruik van de gronden zou eeuwigdurend
zijn. Er is in de acte sprake van broek
land; d.i. laag gelegen weiland. Van de
kwaliteit daarvan moet men geen al te
grote gedachte hebben. Het waren meer
wilde graslanden, begroeid met biezen,
zegge, minder goede grassoorten en moe-
rasplanten. Tengevolge van de slechte ont
watering bleef het land in het voorjaar
lang vochtig en koud van bemesting zal
wel geen sprake zijn geweest. Zulke gron
den waren er 25 jaar geleden nog wel in
die omgeving. Ze waren een geliefd oord
voor de liefhebbers van wilde flora (er
groeiden o.a. orchideeën), maar uit agra
risch oogpunt was de waarde niet groot.
Maar voor de „borchsaten. buren en co
ters" was het gescnenk er niet minder
om; zij waren geen beter grasland ge
wend en hun vee was als het ware aange
past aan de slechte voeding: klein van
stuk, mager, met kleine ree-achtige kop,
grote ogen, opstaande horens en verder
behebt met alle mogelijke fouten in hun
exterieur. Sober van behoeften, maar met
geringe melkproductie.
Over de verdere lotgevallen van de
Dijkersgemeente en het slot willen wij in
een volgend artikel een en ander ver
melden.
Niet alleen de lage landen aan de zee hier in het noorden hebben waterproblemen,
de lagunenstad Venetië heeft ze ook; en aangezien wel schier iedereen eens of meer
malen deze beroemde oude stad heeft gezien, interesseren ze ons levendig. Het hoofd
probleem van Venetië is, dat de stad langzamerhand wegzakt. De snelheid is wel
niet groot, slechts 4 cm in de 10 jaar, maar dit is over een eeuw gerekend 40 cm,
over 3 eeuwen 1,2 meter en over 15 eeuwen 6 meter! Daar kan een stad niet tegen.
Tyden lang verschrok dit proces de inwoners niet. Tegenwoordig begint het te ny-
pen. De stad wordt te nat. Ze lag op haar 150 eilandjes toch al niet te hoog; ze ligt
nu extra laag. Een flinke vloed zet de hele stad blank. En tal van inwoners ge
middeld 2500 per jaar trekken weg naar het vaste land, naar de voorstad Mestre,
die heel wat hoger en droger ligt.
Hierbij komt nog, dat een deel van de
Venetianen het beu wordt als „museum
oppassers" te dienen voor de enorme
stromen toeristen, die de stad bewonde
ren; zij vragen modernizering, n.l. dicht
gooien van tal van kanalen (de stad heeft
er 160), ophoging ervan met afbraak van
te laag liggende huizen, en bouw van mo
derne wolkenkrabbers. Venetië zou voor
de wereld dan Venetië niet meer zijn.
Nu is Italië, dat van top tot teen één
museum is, zeer kunstzinnig en natuur
lijk kwam een grote organisatie in de
weer Italia Nostra (Ons Italië) om de
kunststad als zodanig te behouden. Deze
vereniging publiceerde een duidelijk en
sympathiek program, n.l. geen vullen van
kanalen en optrekken van wolkenkrab
bers, doch a. het bouwen van een nieuwe
voorstad tussen Venetië en Mestre, inzon
derheid voor de nijverheid; b. Venetië in
haar tegenwoordige toestand handhaven,
en c. de poorten naar de zee (grote gaten
tussen de eilanden, die vóór Venetië aan
de Adratische zee liggen) afsluiten om
zodoende het waterpeil omlaag te bren
gen, zodat de vloeden de stad niet meer
kunnen teisteren. Het laatste is natuur
lijk het belangrijkste, een soort Deltaplan,
want de zeegaten zijn talrijk en groot en
de rivier de Po mondt hier uit. Maar aan
gezien men de stad niet omhoog kan vij
zelen, moet men het water omlaag bren
gen. Italia Nostra tracht internationale
belangstelling en steun voor de uitvoering
van dit plan te krijgen. Ze organiseert mo_
menteel een Venetiaanse tentoonstelling
in het Londense koninklijke instituut van
Britse architecten en gaat vervolgens met
tentoonstelling en plan naar Warschau,
daarna naar Washington, Pittsburgh en
San Francisco. Het zal nog wel enige tijd
duren voor een en ander tot stand komt.
Maar Venetië is het waard. De Italiaan
noemt de stad in oprechte bewondering:
O Venezia, tu seil il sorriso del mondo,
O Venetië, gij zijt de glimlach van de
wereld. De oude dogenstad, die eenmaal
de Middellandse zee beheerste en met
haar talloze paleizen de sfeer van die
roemrijke tijden bewaart, is sprookjesach
tig uniek in de wereld. De straten zijn
van water; het verkeer gaat per boot. Er
is eigenlijk maar één straat. En niette
genstaande de massa mensen; de stad
heeft 325.000 inwoners en gewoonlijk nog
eens evenveel toeristen is het er toch
stil en prettig rustig; geen auto's, geen
trams of bussen, geen bomen, geen paar
den (er is maar één paard op Venetië's
bodem, het ruiterstandbeeld op de kade).
De stad werd ongeveer 400 na Chr. ge
sticht, toen men vanaf het vasteland voor
de Hunnen moest vluchten en op deze
eilanden schuilplaatsen bouwde. Ze was
ongeveer het jaar 1000 groot en machtig
en beleefde haar grootste bloei ongeveer
1500. Toen Amerika in 1492 was ontdekt
en de zeeroute langs de Kaap de Goede
Hoop in gebruik kwam, begon haar han
del te verlopen. In onze tijd bloeit ze
weer, zij het bescheidener dan in de mid
deleeuwen. En ze is stampvol kunst
schatten, waar de reiziger van een schoon
heid geniet, die in de wereld haar weer
ga niet heeft.
Onder de Nederlandse klimatologische omstandigheden is een lange tijd tussen
maaien en inschuren nodig om het hooi voldoende te drogen voor inschuren. Bij
intensief schudden van het gewas, gecombineerd met hooiventilatie, is onder gun
stige omstandigheden een periode van drie aaneengesloten droge dagen nodig. Ge
middeld genomen over al het hooi zal in de praktijd de veldperiode echter nog wel
meer dan 10 dagen bedragen, zelfs bij toepassing van hooiventilatie. De resultaten
van drie-jarige interprovinciale proeven bevestigen dit. Deze lange veldperiode gaat
samen met achteruitgang in kwaliteit en maakt vrij veel arbeid noodzakelijk. Aldus
ir. P. J. J. Philipsen van het Instituut voor Bewaring en Verwerking van Landbouw
producten, onlangs voor de radio.
Door de lange veldperiode voelt de
boer zich vaak gedwongen een groot op
pervlak gelijktijdig gemaaid te laten lig
gen. Het eerste gemaaide is nog niet
droog en geruimd, maar andere percelen
verkeren in een zodanig groeistadium, dat
de boer hiervan besluit ook deze perce
len te maaien. Vanzelfsprekend wordt de
arbeidsorganisatie tijdens de hooioogst
hierdoor meer gecompliceerd. Een ver
korting van de veldperiode is dus alleszins
gewenst.
De versnelling van het drogen is mo
gelijk door het gewas te kneuzen met bij
voorbeeld een aangepaste maaikneuzer.
Hoewel nog niet helemaal vststaat op welk
tijdstip dit kneuzen het beste kan ge
schieden, is uit proeven wel gebleken, dat
met het kneuzen de veldperiode belangrijk
kan worden verkort. Onder gunstige om
standigheden kan wat vandaag wordt ge-
maaikneusd morgen reeds worden inge-
schuurd voor ventilatie met koude lucht.
Uit proeven van het afgelopen jaar
bleek, dat een veldperiode van 3 5 4 da
gen voldoende was, terwijl de weersom
standigheden toch zeker niet gunstig wa
ren. Belangrijk is bij deze methode in
ieder geval, dat men niet teveel tegelijk
onder handen neemt en dat men niet te
zwaar kneust.
Dit laatste kan namelijk aanleiding ge
ven tot grote verliezen in het veld. De
voederwaarde van hooi, dat met behulp
van de aangepaste maaikneuzer werd ge
wonnen, was bijzonder hoog, vooral wat
de zetmeelwaarde betreft Zetmeelwaarden
van 540 gram per kg drogestof kwamen
voor. Het hooi wordt door de dieren
uitstekend opgenomen.
Nadere bestudering van het juiste tijd
stip van inzet van de maaikneuzer en van
de verliezen in het veld, die daarbij op
treden, evenals van de ventilatie van
„maaikneushooi" zal nog moeten plaats
hebben.