Gesprek met deelnemers elfstedentocht Setter Set »De Horst« KLEINKUNST IN DE MODE ARAM VENETIë - Hoe de stad te redden „Maaikiieusliooi" is goed hooi ntuz purol Snuif en wrijf Het slot TWEEDE BLAD „DE VALLEI" VRIJDAG 25 JANUARI 1963 Nr. 8 0 AB VAN MANEN - Rhenen „martelgang" 0 JAN OVEREEM - Veenendaal„voeten bevroren" Q JAN v. d. BERG - Amerongen „was geen rijden meer" 0 AART KROEZE - Amerongen „bril stuk" JAN VAN SPANJE - Amerongen „zware tocht nylons HAZELINO CASTAGNA WALNOTTA Fa. L. HEY De geschiedenis van Achterberg III. De gebuurten van de Dijk De vorst van Suprania VOOR DE BOER: LL«id e" handen ruw? Aan het grootste schaatsevenement ter wereld de roemruchte Elfstedentocht in de kop van ons land hebben ock een vijftal wedstrijdrijders uit onze omgeving deelgenomen. Alhoewel geen van de vijf voor de zo begeerde Elsteden-ondcrscheiding in aanmerking kwam. (twee reden de tocht helemaal uit maar kwamen te laat binnen) is hun prestatie er geenszins minder om. Vooral niet wanneer men de omstandigheden in aanmerking neemt waaronder gereden moest worden. De lage temperaturen, de snij dende noorderwind en wat veel erger was, het bijzonder slechte ijs! Het is voorgekomen dat een deel nemer, misleid door de duisternis, op een besneeuwd weiland „schaatste", zo slecht was de baan dat dit niet eens opviel. In de loop van deze week hebben wij de vijf wedstrijdrijders opgezocht om uit hun ei gen mond te horen wat zij hebben meegemaakt en doorstaan. BEVROREN OOG AB VAN MAANEN uit Rhenen, die deel uitmaakte van de wedstrijdploeg in de Elfstedentocht, heeft deze schaats- marathon betiteld als „één martelgang". Desondanks reed hij de wedstrijd uit, doch daar hij 's avonds om zeven uur binnen was en de sluitingstijd voor de wedstrijdrijders was gesteld op half zeven, werd hij niet geklasseerd. Dit halve uur mag geen aanleiding zijn om de prestatie, die Van Maanen heeft geleverd, naar beneden te halen. Het dwingt alleen maar respect af, dat deze jeugdige schaatsenrijder, die voor de eerste maal in deze gigantische tocht uitkwam, het er nog zó heeft afge bracht. Ab van Maanen Ab lag zondag thuis op een divan uit te rusten van de vermoeienissen. Zijn rechter oog was bevroren. De huis arts en een oogspecialist behandelen hem en naar hij hoopte zou alles met een dag of drie wel weer in orde zijn. Tijdens de rit was hij ontelbare malen gevallen. Tweemaal schoot daarbij zijn arm uit de kom. Eenmaal draaide hij hem er zelf weer in, de tweede keer moest er een dokter aan te pas komen. Hij heeft er nog wel pijn aan, maar naar hij zegt slijt dat wel. Zijn benen zyn stram maar niet be vroren. Hy had zijn voeten met een speciaal preparaat tegen bevriezing ingesmeerd en dat heeft hem gered. Volgens Van Maanen hadden de or ganisatoren onder deze omstandighe den de tocht nooit mogen uitschrijven. Van de tweehonderd kilometer heeft hij naar hij verklaarde er zeker hon derd gelopen en gestruikeld. Over de laatste twaalf kilometer heeft hij niet minder dan twee uur werk gehad. De wind was toen zodanig komen op zetten, dat de stuifsneeuw praktisch overal op dit einde van het traject de ijsvlakte in één grote sneeuwhoop had veranderd. Ab is een getrainde jongen. Hij is nog heel erg jong en al deze tegen vallers en onprettige belevenissen heb ben hem niet ontmoedigd om een vol gend maal thuis te blijven. Hij is er alleen nog maar harder door gewor den. Hij is wel van mening dat het sport moet blijven; zoals het nu was, was het sportieve element echter ver te zoeken. SCHAATS VERBOGEN Uit AMERONGEN waren het Jan van de Berg, Aart Kroeze en Jan van Spanje die de moed hadden kunnen opbrengen om de lange en zware tocht op de schaats te aanvaarden. (De heer Slachter reed als tourrijder mee). JAN VAN SPANJE presteerde het om de 200 kilometer geheel uit te rijden. Jam mer genoeg was zijn schaats onderweg Jan van Spanje scheef getrokken, zodat hij vijf minuten te laat aan de finish kwam. De andere twee hebben onderweg de strijd moeten staken. De prestatie van Jan van Spanje om 13 uur achtereen op de schaats te blijven spreekt des te meer als men be denkt dat van training niet veel kon ko men, omdat daartoe eenvoudig de mo gelijkheden in Amerongen ontbreken. Hij vertelde: „Reeds in de hal kwam ik een keer ten val, maar dat was het erg ste niet. Onderweg ben ik nog een keer gevallen en toen is mijn ene schaats ver bogen. Ik heb geprobeerd om hem weer recht te buigen maar zodoende heb ik veel tijd verspeeld. Ik heb verder ner gens last van gehad, alleen dat aan elke voet twee tenen zijn bevroren". STRIJD STAKEN JAN VAN DE BERG moest de strijd staken omdat één van zijn ogen was be vroren. Mede namens de anderen noemde hij de voortreffelijke verzorging van de heer J. Warns voor wie geen moeite te veel was om de rijders, ook onderweg, bij te staan. Jammer genoeg waren er stuk ken van kilometers lang dat hij het drie tal niet bereiken kon. verloren had en ik zowat niets meer zien kon. Ik had het nog wel een 30 km vol kunnen houden, maar ja, ik denk, ik haal het toch niet". Aart was verstandig en gaf het op. DE ZWAARSTE Veenendaal was in het Friese pool land vertegenwoordigd door de 27- jarige aannemer JAN OVEREEM. Een oersterke kerel die voor de tweede keer aan de tocht deel nam en die halverwege op last van de artsen moest ophouden. Zijn beide voeten waren na melijk bevroren en als de artsen niet verstandiger geweest waren dan Jan, dan had hij zonder twijfel tot het einde toe volgehouden. Jan Overeem In 1956 nam hij voor het eerst deel aan de Elfstedentocht. Hij werd 105e van de totaal 259 deelnemers, een be wijs dat hij capiciteiten bezit. Trou wens, dat zal ook wel bekend zijn in de voetbalwereld. Deze tocht? „Een van de zwaarste die ooit ge- in de nieuwe notenkleuren: Hoofdstraat 45, Telefoon 2165 Jan v. d. Berg AART KROEZE reed voor de eerste keer een Elfstedentocht en dat het zó zwaar zou zijn, had hij niet verwacht. „Ik heb de strijd moeten staken", ver telde hij, „ook al doordat ik mijn bril Aart Kroeze weest is!", zegt de moeilijk lopende Jan beslist. Overigens heeft hij maanden van te voren intensief getraind. Hoe? „Droog na het werk twee keer in de week hardlopen. Van Veenendaal, over Amerongen, Eist naar Rhenen en dan weer huistoe. Dat heb ik de hele zomer zo'n beetje gedaan. En dan voet ballen hè!" HALF TIEN NAAR BED „Ik sliep bij particulieren en ik ging om half tien naar bed. 's Nachts om kwart over drie was ik er weer uit. Wat ik op heb? Moet je luisteren: 2 dikke krente- sneeën en 3 borden pap. Aan proviand had ik bij me: rozijnen, stukjes kaas, gehakt, druivensuiker en suikerklontjes. Ik had twee truien aan getrokken en m'n borst ingesmeerd met vet. Verder twee paar sokken met plastic om de voeten heen". Jan zorgde er wel voor om bij de eer ste 25 van start te gaan. De tegenslag begon toen al want hij verloor in al dat gedrang zijn sloffen. Op de kousen ren de hij naar de start, schoot in zijn schoenen en daar ging het de kou en duisternis in. Twintig kilometer verder brak zijn schaats. Gelukkig had hij een paar reserveschaatsen bij zich van van Maanen. Jan zei: „Ze waren me een paar maten te klein dus moest ik m'n sokken uit doen en die plasticvellen." Van Sneek naar Sloten reed ie moederziel alleen maar hij hield vol. Voorbij Sloten zat hij al weer in de middengroep met cracks als Jeen v. d. Berg, Paping en Verhoeven. Bij een val verloor Jan al zijn proviand maar vriend van Manen uit Rhenen bracht redding. Zo ging het tot Hindelopen waar Jan zijn schaats even uitdeed omdat zijn voet pijn deed. Er stond een dokter bij de controlepost die zei: laat mij je voet eens zien. „En net voor Bolsward haalden ze me er uit", zegt Jan. Ik mocht van de artsen niet verder. We zaten maar 18 min. achter op Paping en eerlyk ik heb staan janken". Waarom, zo vroegen wij Jan, al die ont beringen getrotseerd? „Kijk", antwoordde Jan, „er zijn altijd mensen die zeggen dat we gek zijn om zo'n tocht te gaan rijden. Maar dat is niet waar. Het is klinkklare sport, zonder geld en het gaat alleen om de eer. Het gaat om de prestatie 200 kilo meter te volharden, vol te houden en door te zetten!" Uw verkoudheid van neus, keel of bprat KIJKERS EN LUISTERAARS Op 1 januari 1963 waren er bij de Dienst Luister- en Kijkgelden 1.275.159 televisie toestellen aangegeven tegen 1.258.241 op 1 december j.l. (t.e.m. 21 januari 1.301.585). Er waren op 1 januari 1963 2.605.082 ge registreerde radiotoestellen tegen 2.605.172 op 1 december j.l. Het aantal aansluitingen op de Draad omroep bedroeg op 1 januari 467.584 te gen 468.238 op 1 december j.l. Alle kunst heeft haar speelse kanten. Zo ook de mode. En de Parijse grootmeesters betreden graag van tijd tot tijd de paden der kleinkunst. Wat hun kleinkunst kenmerkt? Zij heeft allure men heet tenslotte niet voor niets Cardin of Patou. De kleine vervolmakingen van het winterse toilet naar de aard van dit seizoen in wol uitgevoerd doen 't hem. Dat is het geheim van de meester. De tekening geeft er vijf Parijse voorbeelden van: 1 Jacques Heim geeft de draagster van een pakje uit zwart met rode wollen bouclé extra warmte en charme door een hoge ringkraag en een speels mutsje van hetzelfde materiaal. 2 Lanvin-Castillo zoekt de romantiek in de gedrapeerde muts, die achter met een roos is getooid. De stof is een rood met blauwe Schotse ruit. 3 Pierre Cardin heeft niet alleen de hals van deze rode mantel met een rolkraag geaccentueerd, maar ook de manchetten een brede extra rand meegegeven. 4 Patou bekroont éen blauwe wollen mantel met een ruime cape, afgezet met franje. 5 Zo rok zo sjaal, is het parool van Pierre Cardin. Hij ge bruikte er een stevige roestrode wollen stof voor. Nauwverbonden met de geschiedenis van het slot „De Horst" is die van de Dijkers gemeente. Laatstgenoemde instelling heeft het kasteel nog ruim 4 eeuwen overleefd. dit langzaam. Deze situatie brengt mee, dat er beperkende bepalingen moeten ko men voor het grondgebruik, eerst als mondeling overgeleverde „wetten", daar na als schriftelijk vastgelegde bepalingen. De buren of malen (d.i. eigengeërfde TUT J L L I L J J r\- L boeren) mogen maar zoveel turf steken. Werd het kasteel in 1528 verwoest en nadien met weer opgebouwd, de Dijkers-) zoveel hout uit het bos halen zoveel vee weiden, enz. gemeente bleef voortbestaan tot 1955. Deze instelling is zeer merkwaardig geweest, omdat hij al bij zijn vestiging afwijkt van de andere vormen van gemeenschappelijk grondgebruik en omdat hij gedurende meer dan 6 eeuwen in stand bleef. Hij is bovendien een voorbeeld van de goede invloed, die het „onder de kromstaf wonen" in dit geval juist vos-, de minder bedeelden heeft gehad. Aangezien het hier handelt over een be paalde manier van gemeenschappelijk grondgebruik, is het goed, dat wij eerst nagaan, hoe het hiermee oudtijds was ge steld. De oudste mensen waren jagers en vis sers. Hun voedsel was dus in hoofdzaak van dierlijke oorsprong, alleen aangevuld met wat bos en veld aan wilde vruchten opleverden. Toen zij leerden vlees en vis op eenvoudige wijze te conserveren, (dro gen bijv.) werden zij iets minder afhan kelijk van de natuur. Jachtterreinen waren gemeenschappelijk bezit, en persoonlijk eigendom beperkte zich tot de eenvoudige woning en het weinige gereedschap en wapentuig. Naarmate de mens voortschrijdt op het pad der ontwikkeling, merken we de vol gende tendenzen op: 1 het streven naar groter zekerheid. 2 het dienstbaar maken van de natuur. 3 vermeerdering van het persoonlijk be zit. 4 aaneensluiting tot gemeenschappen, die dan ook een zekere „bestuursvorm" krij gen. Als de mens herder wordt vergroot hij zijn zekerheid, doordat hij niet meer af hankelijk van de wildstand. Hij temt het wilde dier, leeft van zijn produkten en gebruikt zijn kracht. De weidegronden zijn van de gehele stam en men trekt verder, als het voedsel voor de dieren schaars wordt. De herders zijn dus noma den en zij leven in tenten. Een uiterst belangrijke overgang is die van herder naar landbouwer. Er is niet veel aan te wijzen in de geschiedenis van het mensdom, dat van zo ingrijpende be tekenis is geweest. Door het verbouwen van allerlei gewassen, wordt de zeker heid weer groter. De landbouwer blijft vee houden, maar hij kan niet meer ver huizen. Hij heeft zijn persoonlijk, of al thans het familiebezit, uitgebreid. Hij be zit een huis, erf, stalruimte, vee en ge reedschappen. Bos, heide, veengrond en water zijn van alle stamleden samen. Oorspronkelijk ook nog het bouwland, maar hier doet zich het eerst de behoefte aan verdeling kennen. Ten eerste is de oppervlakte daarvan geringer. Ten twee de variëren de behoeften naar gelang van de grootte van familie of gezin. En ten derde hangt de opbrengst weer af van de persoonlijke inspanning. Men begint 22 Als de Messiria-krijgers de rotsen bereiken en neerkijken op de kleine baai, geeft de ncn met de baard hen enkele korte bevelen. Beneden hen, uit de boten, die met gestreken zeilen in de baai dobberen, komen tientallen negers de langs de rotsen omlaag klimmende Messiria's tegemoet. Twee blanken lopen op de man met de baard toe. „Wel Igor, het je Tota- ma en de zijnen kunnen achterhalen?" vraagt de een, een zwaargebouwde, gehelmde man, die een reusach tig slagzwaard aan de gordel draagt. „Ze zijn ge vlucht!!" gromt de baardman, „Ze houden zich schuil in een kasteel dat verderop aan de kust ligt! We heb ben getracht er binnen te dringen, maar we werden ontdekt!" De drie mannen verwijderen zich van de negers en nemen plaats bij de rotsen. Nadat een der negers hem een kruik wijn gebracht heeft, vertelt de baardman zijn belevenissenEn het drietal bemerkt er niets van, dat boven hun hoofden enkele mannen over de rotsen geruisloos naderbij kruipen (Wordt vervolgd) dus het bouwland te verdelen. Omdat de vruchtbaarheid niet overal dezelfde is, maakt men „blokken" en krijgt iedere fa milie of gezin zijn deel in verschillende „blokken". De verspreide ligging van bouwlandpercelen is waarschijnlijk in oorsprong meer aan deze verdeling dan aan andere factoren te wijten, althans in oude gesloten gemeenschappen. Maar de overige gronden bleven ge meenschappelijk bezit: de Almende, meent of marke. De vrije boer mag ze gebruiken. Zo was het in de Germaanse tijd. Daarna is het vooral de „boerenkoning" Karei de Grote, die veel almenden tot staatseigendom maakt en daarvan veel in eigendom of in leen aan verdienstelijke ambtenaren of ethelingen edelen) schenkt. De almenden worden kleiner. Ook het aantal gebruikers stijgt, al gaat In onze omgeving lagen oudtijds uit gebreide almende gronden. Nu had van ouds de landheer zeggenschap hierover. Hij moest zijn toestemming verlenen bij verdeling. Het is dan bisschop Guy van Henegouwen, die in 1315 het initiatief neemt tot verdeling van een deel dezer gronden. Hij laat de deling verrichten door 7 malen, dus 7 gebruikers van de almende. Iedere eigenaar van een boerde rij krijgt een hoeve land. Een hoeve was 16 morgen of 14 ha. groot. De bisschop, die bovendien als landeigenaar van de goederen van De Horst ook uit dien hoofde al deelgerechtigd was, kreeg 5 hoeven en nog één als z.g.^ voorslag, omdat hij de toestemming tot dé deling had ge geven. Bovendien kreeg hij nog 6 hoeven veenland, tezamen 168 ha. Het grasland lag van het veenland ge scheiden door de onverdeeld gebleven meentgronden. Guy van Henegouwen schenkt deze gronden ten gebruike aan een aantal men sen, die bij de deling niets hadden gekre gen. Ie aan de „borchluyden", de vaste bezetting van het kasteel (soldaten dus). 2e aan de buren van de „camer", d.w.z. de huisbedienden; 3e aan de „coters", kleine boeren in de Dijk woonachtig. De oorspronkelijke acte is niet bewaard gebleven. Later heeft bisschop Frederik van Blankenheim de schenking bevestigd. Ook deze acte (van 1417) is niet bewaard er is een afschrift van 1608 van de secre taris van Rhenen J. Toll. Uit dit afschrift vermelden wij: Frederik van Blankenheim heeft de brief van 1315 van zijn borchluyden, dienstmannen en coters ter inzage gehad. Hij erkent de echtheid van de acte. De Dijkers zouden 6 hoeven weiland mogen gebruiken en 6 hoeven veen om turf te steken. Ze mochten de turf alleen voor eigen gebruik bestemmen. Bij geschillen zou de bisschop «uitspraak doen. Het ge bruik van de gronden zou eeuwigdurend zijn. Er is in de acte sprake van broek land; d.i. laag gelegen weiland. Van de kwaliteit daarvan moet men geen al te grote gedachte hebben. Het waren meer wilde graslanden, begroeid met biezen, zegge, minder goede grassoorten en moe- rasplanten. Tengevolge van de slechte ont watering bleef het land in het voorjaar lang vochtig en koud van bemesting zal wel geen sprake zijn geweest. Zulke gron den waren er 25 jaar geleden nog wel in die omgeving. Ze waren een geliefd oord voor de liefhebbers van wilde flora (er groeiden o.a. orchideeën), maar uit agra risch oogpunt was de waarde niet groot. Maar voor de „borchsaten. buren en co ters" was het gescnenk er niet minder om; zij waren geen beter grasland ge wend en hun vee was als het ware aange past aan de slechte voeding: klein van stuk, mager, met kleine ree-achtige kop, grote ogen, opstaande horens en verder behebt met alle mogelijke fouten in hun exterieur. Sober van behoeften, maar met geringe melkproductie. Over de verdere lotgevallen van de Dijkersgemeente en het slot willen wij in een volgend artikel een en ander ver melden. Niet alleen de lage landen aan de zee hier in het noorden hebben waterproblemen, de lagunenstad Venetië heeft ze ook; en aangezien wel schier iedereen eens of meer malen deze beroemde oude stad heeft gezien, interesseren ze ons levendig. Het hoofd probleem van Venetië is, dat de stad langzamerhand wegzakt. De snelheid is wel niet groot, slechts 4 cm in de 10 jaar, maar dit is over een eeuw gerekend 40 cm, over 3 eeuwen 1,2 meter en over 15 eeuwen 6 meter! Daar kan een stad niet tegen. Tyden lang verschrok dit proces de inwoners niet. Tegenwoordig begint het te ny- pen. De stad wordt te nat. Ze lag op haar 150 eilandjes toch al niet te hoog; ze ligt nu extra laag. Een flinke vloed zet de hele stad blank. En tal van inwoners ge middeld 2500 per jaar trekken weg naar het vaste land, naar de voorstad Mestre, die heel wat hoger en droger ligt. Hierbij komt nog, dat een deel van de Venetianen het beu wordt als „museum oppassers" te dienen voor de enorme stromen toeristen, die de stad bewonde ren; zij vragen modernizering, n.l. dicht gooien van tal van kanalen (de stad heeft er 160), ophoging ervan met afbraak van te laag liggende huizen, en bouw van mo derne wolkenkrabbers. Venetië zou voor de wereld dan Venetië niet meer zijn. Nu is Italië, dat van top tot teen één museum is, zeer kunstzinnig en natuur lijk kwam een grote organisatie in de weer Italia Nostra (Ons Italië) om de kunststad als zodanig te behouden. Deze vereniging publiceerde een duidelijk en sympathiek program, n.l. geen vullen van kanalen en optrekken van wolkenkrab bers, doch a. het bouwen van een nieuwe voorstad tussen Venetië en Mestre, inzon derheid voor de nijverheid; b. Venetië in haar tegenwoordige toestand handhaven, en c. de poorten naar de zee (grote gaten tussen de eilanden, die vóór Venetië aan de Adratische zee liggen) afsluiten om zodoende het waterpeil omlaag te bren gen, zodat de vloeden de stad niet meer kunnen teisteren. Het laatste is natuur lijk het belangrijkste, een soort Deltaplan, want de zeegaten zijn talrijk en groot en de rivier de Po mondt hier uit. Maar aan gezien men de stad niet omhoog kan vij zelen, moet men het water omlaag bren gen. Italia Nostra tracht internationale belangstelling en steun voor de uitvoering van dit plan te krijgen. Ze organiseert mo_ menteel een Venetiaanse tentoonstelling in het Londense koninklijke instituut van Britse architecten en gaat vervolgens met tentoonstelling en plan naar Warschau, daarna naar Washington, Pittsburgh en San Francisco. Het zal nog wel enige tijd duren voor een en ander tot stand komt. Maar Venetië is het waard. De Italiaan noemt de stad in oprechte bewondering: O Venezia, tu seil il sorriso del mondo, O Venetië, gij zijt de glimlach van de wereld. De oude dogenstad, die eenmaal de Middellandse zee beheerste en met haar talloze paleizen de sfeer van die roemrijke tijden bewaart, is sprookjesach tig uniek in de wereld. De straten zijn van water; het verkeer gaat per boot. Er is eigenlijk maar één straat. En niette genstaande de massa mensen; de stad heeft 325.000 inwoners en gewoonlijk nog eens evenveel toeristen is het er toch stil en prettig rustig; geen auto's, geen trams of bussen, geen bomen, geen paar den (er is maar één paard op Venetië's bodem, het ruiterstandbeeld op de kade). De stad werd ongeveer 400 na Chr. ge sticht, toen men vanaf het vasteland voor de Hunnen moest vluchten en op deze eilanden schuilplaatsen bouwde. Ze was ongeveer het jaar 1000 groot en machtig en beleefde haar grootste bloei ongeveer 1500. Toen Amerika in 1492 was ontdekt en de zeeroute langs de Kaap de Goede Hoop in gebruik kwam, begon haar han del te verlopen. In onze tijd bloeit ze weer, zij het bescheidener dan in de mid deleeuwen. En ze is stampvol kunst schatten, waar de reiziger van een schoon heid geniet, die in de wereld haar weer ga niet heeft. Onder de Nederlandse klimatologische omstandigheden is een lange tijd tussen maaien en inschuren nodig om het hooi voldoende te drogen voor inschuren. Bij intensief schudden van het gewas, gecombineerd met hooiventilatie, is onder gun stige omstandigheden een periode van drie aaneengesloten droge dagen nodig. Ge middeld genomen over al het hooi zal in de praktijd de veldperiode echter nog wel meer dan 10 dagen bedragen, zelfs bij toepassing van hooiventilatie. De resultaten van drie-jarige interprovinciale proeven bevestigen dit. Deze lange veldperiode gaat samen met achteruitgang in kwaliteit en maakt vrij veel arbeid noodzakelijk. Aldus ir. P. J. J. Philipsen van het Instituut voor Bewaring en Verwerking van Landbouw producten, onlangs voor de radio. Door de lange veldperiode voelt de boer zich vaak gedwongen een groot op pervlak gelijktijdig gemaaid te laten lig gen. Het eerste gemaaide is nog niet droog en geruimd, maar andere percelen verkeren in een zodanig groeistadium, dat de boer hiervan besluit ook deze perce len te maaien. Vanzelfsprekend wordt de arbeidsorganisatie tijdens de hooioogst hierdoor meer gecompliceerd. Een ver korting van de veldperiode is dus alleszins gewenst. De versnelling van het drogen is mo gelijk door het gewas te kneuzen met bij voorbeeld een aangepaste maaikneuzer. Hoewel nog niet helemaal vststaat op welk tijdstip dit kneuzen het beste kan ge schieden, is uit proeven wel gebleken, dat met het kneuzen de veldperiode belangrijk kan worden verkort. Onder gunstige om standigheden kan wat vandaag wordt ge- maaikneusd morgen reeds worden inge- schuurd voor ventilatie met koude lucht. Uit proeven van het afgelopen jaar bleek, dat een veldperiode van 3 5 4 da gen voldoende was, terwijl de weersom standigheden toch zeker niet gunstig wa ren. Belangrijk is bij deze methode in ieder geval, dat men niet teveel tegelijk onder handen neemt en dat men niet te zwaar kneust. Dit laatste kan namelijk aanleiding ge ven tot grote verliezen in het veld. De voederwaarde van hooi, dat met behulp van de aangepaste maaikneuzer werd ge wonnen, was bijzonder hoog, vooral wat de zetmeelwaarde betreft Zetmeelwaarden van 540 gram per kg drogestof kwamen voor. Het hooi wordt door de dieren uitstekend opgenomen. Nadere bestudering van het juiste tijd stip van inzet van de maaikneuzer en van de verliezen in het veld, die daarbij op treden, evenals van de ventilatie van „maaikneushooi" zal nog moeten plaats hebben.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1963 | | pagina 3