rm i ÖQ Ü0$9i o voorde laycrf JLt s HET KAARSJE DAT NIET KLEINER WERD 0>c5^° KRUISWOORDPUZZEL ~rm mm P Een verhaal spelend in de late middeleeuwen Fantasie over historische gebeurtenissen i i t it ■- 'A? 4 J 1 4 f s t I i I - -# Vv *i|| l'ljf In de vroege ochtend van een meidag in het jaar 1535 wandelde een vreemdeling langs de Vecht de stad Utrecht uit. Het lichte tedere waas, dat populieren en wilgen omgaf en alles opnam in de vochtige morgensfeer, de omtrekken der dingen vervagend, de kleuren verzachtend, dit alles bleek hem te treffen. Want telkens weer stond hij stil om zijn ogen gretig over 't rozekleuri- ge landschap te laten gaan. Nu eens liet hij zijn blikken weiden naar de verre verschieten in 't westen, over de heerlijkheid Ho- gelanden, de Pijlsweert en de Sweeser Engh, dan weer richtte hij zijn ogen op de ommuurde voorstad, Bemuurde Waard geheten, met z'n schilderachtige Waardpoort een hechte walmuur, poor ten en torens, op de heerlijkheid Lauwerecht op het stenen ron deel en de verre Blau Capel, alles gekleurd door het purper en goud van de dageraad. Zijn belangstelling voor de kleuren en vormen van het land schap verrieden de kunstenaar. Ook zijn tred, zijn kleding, die hij met zwier droeg, repten daarvan: de spitse snavelschoenen, het nauwsluitende wambuis met de wijde mouwen en opgevul de schouders, de sierlijke mantel van bont, de grote lage hoed met afhangende banden. Zijn verschijning had iets, dat aan Bourgondië of Italië herinnerde. Terecht, want Jan Gossaart van Mabuse, zo heette de vreemdeling, had elf jaren in Italië door gebracht en daar de kunst van de Renaissance leren kennen. Dat was al ruim een kwart eeuw geleden. Nu was de schilder zes enzestig jaar, maar zijn veerkrachtige gang toonde dat hij niets aan vitaliteit had ingeboet. verhaal voor de kleuters OPGAVE NR. 48 Oplossing puzzel nr. 51 De gevangene in „HET KASTEEL DER ENGELEN" Heer Jacob van Gaasbeeh Toen Gossaart de daken van het St. Anthoni Gast Huys door het geboomte zag steken en langs de bedauwde moestuinen van de Pijlsweerter hoveniers ging, sprak hij een landman aan: „Mon ami, kunt ge mij ook zeggen waar het klooster van de karthuizermonniken ligt?" „Edele heer," antwoordde de boer verlegen, „het is nog een klein half uur gaans. U gaat hier langs de Vecht. Als u bij de Rode Brugh komt, ziet u links een laan met hoge bo men. Als ge die volgt, komt ge aan het klooster." Met een „Voila, voor uw moei te" en een vrolijk „Adieu!" spoedde Gos saart zich voort. De laan naar het klooster bleek fraai omzoomd door stoeten van populieren, die hun nooit eindigend fi- brerend lied zongen, ,,'t Is hier mooi", zei de schilder in zichzelf, „een zacht gol vende vlakte, pril groen aan de bomen, en een hemel, blond als de haren van een Hollandse jonkvrouw! Hier ben ik nooit geweest, al heb ik jaren in Utrecht ge woond. Ah, ik zie het poortgebouw al" De voorpoort welfde zich met zijn fraaie boog, die het water weerspiegelde over de gracht. Maakt ge dan zulke verre reizen, vader? En met uw welnemen waar om stichtte U zo ver van hier een kapel?" „Ik verwachtte uw vraag. Gij moet weten, dat ons klooster vele bezittingen heeft, ook bij Emmikhuizen. Heer Zweder van Abcoude of van Gaasbeek en diens broe der Willem hebben dit klooster hier ge sticht en van rijke goederen voorzien. Zweders zoon Jacob schonk ons een eeuw geleden het goed Emmikhuizen en uit caritate tot de landlieden, onze pachters, hebben wij daar een kapel laten bouwen". „Heeft uw klooster nog andere veraf gelegen goederen?" „Zeker, heer Gossaart, in de Grote Hollandse Waard en op het eiland Putten. Ook komen ons de inkom sten van het veer te Rhenen toe. Onze grootste weldoener was de heer Jacob van Gaasbeek. In de kerk zal ik u zijn graf wijzen. Vele aanzienlijken liggen hier be graven. Ook uw leerling Johan van Huemen wenst hier te rusten gelegd te worden, evenals zijn zonen." „Toen ik te Utrecht woonde, telde ik Johan van Huemen onder mijn leerlin gen. En ook de grote Jan van Scorel. .A Ir'ii Poortgebouw Karthuizerklooster te Utrecht. Omstreeks 1770 door A. F. Schür- man vervaardigde kopie naar een in 1744 getekend gezicht op het klooster by de Rode brug. Rijksarchief Utrecht. In de gevel troonde een beeld van de heer. Gossaart las het opschrift: In valle florum, in het dal der bloemen. Het vallen van de klopper op de zware deur maakte de stilte dieper. Voetgeschui- fel kwam naderbij. Nadat Gossaart zich bekend gemaakt had lichtte hij de portier in over het doel van zijn komst. „Myn leerling Johan van Huemen heeft voor uw convent een drieluik geschilderd. Gaarne zou ik het zien en tevens uw klooster bezichtigen." Broederportier ontsloot het wiket, de karthuizergroet uitsprekend O Bonitas, dat is O Goddelijke Goedheid! Wees wel lekome, edele heer. Ik zal de gastenbroe- der roepen, die u aan de prior zal voor stellen". „Edele heer Gossaart", sprak de laatste, ,,'t is de gratie Gods, die ons u zendt. In u begroeten wij Christus Salva- tor mundi; Verlosser der wereld, onder wiens bescherming ons huis en heel onzer kloosterfamilie ter wereld schuilen. Zijt ge wellicht hongerig of wenst gij uw dorst te lessen?" „Heb dank, vader prior, uw gastvrije ontvangst verkwikt mij geheel. In de herberg waar ik overnachtte heb ik de maaltijd genoten". „Welaan, heer Gos saart, wilt ge dan straks onze tafel eer aandoen?" „Gaarne". „Het verheugt mij", ging prior Petrus Sas voort, „U vandaag te kunnen ontvangen. Ik ben juist gisteren teruggekeerd van een reis naar Emmikhuizen by Rens- wou'de om de wtyding van een daar gestichte kapel op de heuvel by te wonen". Ik zelf ben echter geen Noorderling, maar kom uit Manbeuge. Ik heb gehoord van de memorietafels in uw klooster en ben vol begeerte ze te zien." „Volg mij dan. Het gebouw daar met het hoge za deldak is de kerk. Ginds ligt de kapittel zaal. Daar de bibliotheek waar we in het schildersatelier handschriften van de bij bel, de kerkvaders en dergelijke maken en met miniaturen versieren." Petrus Sas voerde zijn gast nu naar de grote en kleine kruisgang, waarvan de wanden gevuld waren met memorietafels en graf monumenten, die Gossaart aan de cata comben te Rome herinnerden, die hij op zijn reis door het zonnige Italië be zocht had. In de kerk toonde Sas het Laatste Avondmaal van Johan van Hue men en het paneel van Jan van Eijck. Gossaart bewonderde het drieluik van zijn oud leerling, de talloze decoratieve de tails, de versiering van kapitelen en zuilen met ranken en bereklauwbladeren, de vullingen met putti, de guirlandes en krullende motieven. Hij genoot vooral van de perspectivische effecten, een vinding van de Renaissance en van de heldere kleuren en van de blauwe verschieten met stoffage van figuren. „Ja," vond Gossaart, „Utrecht is altijd een centrum van schil ders geweest." „Hoe is 't zo'n middelpunt geworden, magister?" „Wel," antwoordde Gossaart, „dat danken wij aan bisschop David van Bourgondië. Hij was een grand seigneur, vader. Opgegroeid in de zuide lijke Nederlanden zag hij daar het weel derige kunstzinnige leven. Toen hij in Utrecht resideerde, trok hij allerlei ta lenten aan. Helaas, in zijn laatste levens jaren verlieten vele schilders het Sticht. Maar toen in 1517 zijn halfbroer Philips Gezicht op de overblyfselen van het Klooster. Tekening in kleuren door N. J. v. d. Monde. In het midden links restant van de Monnikenboom. bisschop werd, ontstond er een réveil. Philips was een prachtlievend man, een grote vriend van de nieuwe kunst der Renaissance. Hij had Italië bezocht en daar de nieuwe stijl leren kennen. En wéér trokken de meesters der kunsten naar Utrecht, zoals Gerardus Gilden- hauer, Claudius Carnotensis, Jacopo de Barbari, Jan van Scorel en ook ik. Onder uw monniken" ging Gossaart voort „zijn ook grote beoefenaars van de edele te kenkunst". „Naar waarheid", beaamde Sas, „maar zij arbeiden niet voor mense lijke eer, heer Gossaart. Hoe vond u het paneel van meester Jan van Eijck?" Gossaart prees het werk om de volle kleuren, de liefde voor schitterende juwelen en weelderige ge waden. Hij was verrukt over Van Eijcks spelen met het licht. Van Eijck beminde het rijke volle leven als een geschenk uit Gode's hand. Welk een ruimte in het landschap met de rivier en de brug op de achter grond, welk een tinteling van warm licht. „Vergeet niet," onderbrak Sas, „dat Jan van Eijck ook een vroom schilder was." Gossaart beaamde dit, maar had meer oog voor de kleur en de stofuitdrukking. „Gij zijt waarlijk een meester in de schilder kunst." Gossaart wuifde met de hand het compliment lachend weg en wees naar de fraaie vensters en beeldhouwwerken. „De beelden op de tombe hier en in het koor bij de lezenaar, vader, wie stellen ze voor?" „O, dat zijn Zwedera van Gaasbeek van wie ik reeds sprak, zijn vrouw Anna, gravin van Leiningen en hun zoon Jacob van Gaasbeek". „Wat draagt Jacob toch om,de arm?" „Dat zal ik u zeggen. Het is geen fraaie histo rie. Maar gij zijt weetgierig. Laten wij naar het gastenverblijf 'gaan. Daar kun nen wij vrij spreken. Zet u neder en luis ter. Het is naar waarheid geschied". (wordt vervolgd) Verschijnt als bijlage van het streekblad „DE VALLE I" onder redactie van Tante Jos. Correspondentie te richten aan Tante Jos, per adres Parallelweg 10 - Veenendaal. ONZE JARIGEN 25 dec.: Elsje Karin de Weyer 26 dec.: Gerda v. d. Heuvel Bertie v. Beek Janny Drost 27 dec.: Ferry Lemmen Janny Scheffer (Rhenen) Nellie Brouwer (Rhenen) Gerda Sanders Ina Pol 28 dec.: Magda Nap (Ederveen) 29 dec.: Tom van der Wee 30 dec.: Bram v. Kooten Jan Willem Henzen Alle jarigen van harte gefeliciteerd. ZILVERPAPIER EN CAPSULES Beste jongens en meisjes. Heel hartelijk bedankt voor jullie zilverpapier en cap- cules. Degenen die iets brachten waren Marian van Eden, Alie de Vries, Guusje en Hennie Mulder en de drie heren H. van Manen, H. Hardeman en J. Oelderik. Zo zien jullie dat zelfs de ouderen ook meesparen. Allemaal hele prettige Kerst dagen en tot volgende week. Hartelijke groeten van Tante Jos Figuur a. KERSTCADEAUTJES Een uitgaanstasje. Neem hiervoor zijde of dunne wollen stof in de kleur, die past bij de jurk van je grote zus of van degene, voor wie jè dit tasje wilt maken. Je hebt twee lagen stof nodig van on geveer 70 x 26 cm en een gordijnringetje of iets dergelijks. Maak een vergroot patroon aan de hand van het diagram in de tekening door vier kantjes te maken van 4 cm. Leg het ma teriaal dubbel met de vouw langs de stippellijn van je patroon en knip dan door de beide lagen heen langs de aan gegeven lijnen. Knip net zo'n model voor de voering. Leg de beide stukken dan op elkaar en naai deze samen met klei ne rijgsteekjes op een afstand van een halve centimeter van de rand. Laat een stukje van ongeveer 10 cm open en keer de stof dan binnenstebuiten, waardoor de goede kant van de stof buiten komt. Maak de opening dan dicht met over handse steekjes. Pers het tasje, vouw het dubbel en maak de zijkanten nu dicht met overhandse steken tot aan de kruis jes in het diagram. Naai de bovenkanten van het hengsel met overhandse steekjes aan elkaar en verwerk de zoom onder een smal lintje. Haal de ring over het tasje heen en naai deze ring aan één kant aan de tas vast op het punt z in het diagram. Als de kleur van de ring niet past bij het tasje, kun je herri omwerken met knoopsgatenzijde, op de manier, die je in de tekening ziet aangegeven. Figuur b. KABOUTERS VAN SPARAPPELS Je kunt in een handomdraai een heel stel leuke kabouters maken op de vol gende manier: Boor een gaatje in de punt van de sparappel om daar het hoofdje in te steken. Doe wat lijm in het gaatje en steek dan de steel van een an dere sparappel daarin. Geef de lijm tijd om door een door te drogen. Onder aan de onderste sparappel lijm je een paar grote halve notedoppen bij wijze van schoenen en om de „nek" wind je een smalle rode sjaal. Ook deze kabouters zijn een leuke kerstversiering. Het was bijna kerstfeest. Tom en Annemarieke hadden sa men met hun moeder een kerst boom gekocht, een klein boompje met een frisse groene kleur en hem ook helemaal zelf versierd. Ze hadden er reuze hun best op gedaan en 's avonds toen de kaar sen brandden en de vlammetjes de mooie ballen, de ster, de paddestoel en het engeltje en alle andere mooie dingen deden glanzen en schitteren leek het wel een boom uit een sprookje. Annemarieke en Tom zaten met blijde gezichtjes bij de kerstboom en wezen elkaar steeds mooiere dingen. Annemarieke tikte eens voorzich- tit tegen het kleine klokje dat aan een grote tak hing en een heel fijn tingelgeduidje maakte. „Oh. Tom", zei ze „vind je het ook niet net een wonderboom, het is de mooiste boom die ik ooit gezien heb." Maar Tom, die al een beetje gro ter was, en altijd zei dat sprookjes voor flauwe meisjes waren en niet voor flinke jongens zoals hij, ant woordde: „Ja, het is een erg mooie Kerstboom, maar het is heus geen wonderboom, want die bestaan al leen in jouw sprookjesboeken. En sprookjes zijn niet echt gebeurd, dus wonderbomen bestaan er ook op de hele wereld niet." „En toch vind ik het een wonder boom" hield Annemarieke vol, „de mooiste boom die ik ooit gezien heb." Gelukkig was het tijd geworden om naar bed te gaan anders hadden die twee nog ruzie gekregen ook. Maar toch had Annemarieke wel gelijk. Want 's nachts, toen iedereen sliep, kon je, als je heel goed luis terde, iemand heel verdrietig horen huilen. De Kerstkabouter, die onder in de boom hing, hoorde het ook. Hij dacht eerst dat hij zich vergiste, want wie huilt er nu als het bijna Kerstmis is? Hij keek eens goed om zich heen, wie was er toch zo verdrietig? En ja hoor, daar zag hij het al. Het was een kaars die vanavond aangesto ken was en nu al een beetje opge brand was. „Zeg jij" riep het kaboutertje, „wat is er met jouw aan de hand. Waar om ben je zo verdrietig en kan ik je misschien helpen?" „Niemand kan me helpen", snikte het kaarsje, „was ik maar een ka bouter zoals jij en geen kaarsje." Onze Kerstkabouter snapte er niets van. Wat was dat nu? Een kaarsje dat geen kaars meer wilde zijn, maar liever een kabouter en verdrietig was terwijl het juist in zo'n mooie boom stond? „Als je nu eens eventjes ophoudt met dat gehuil en me eens rustig vertelt wat er aan de hand is, dan kunnen we eens kijken wat we aan jouw verdriet kunnen doen, want zo begrijp ik er echt niets van", zei onze kabouter. „Nou", antwoordde het kaarsje, „dat is toch niet zo moeilijk te be grijpen. Als je een kaars bent, moet je branden en als een kaarsje brandt, smelt het en wordt het steeds klei ner tot er niets van over blijft. Jij wordt straks, als het Kerstfeest voorbij is, ingepakt en weggelegd tot je volgend jaar weer in de Kerst boom mag hangen. Maar van mij is er dan helemaal niets meer over en ik zal nooit meer in de Kerstboom branden." Toen het kaarsje zover gekomen was begon het weer hard te huilen. De Kerstkabouter streek eens door zijn baardje, hij was ook een beetje verdrietig geworden van dit zielige verhaal. Hij wilde wel helpen, maar hoe? Plotseling zei een fijn stemmetje: „Ik ben het Kerstengeltje boven in de boom, ik heb jullie gesprek ge hoord en ik kan wel helpen. Kaarsje, je hoeft niet meer te hui len hoor, want ik zal er voor zorgen dat je niet verder zult smelten, al brand je'nog zo lang." Onze kleine kaars keek met grote ogen naar boven en hij straalde van blijdschap. „Is het echt waar" riep hij, „zal ik heus volgend jaar weer in de Kerstboom mogen £ji nog een heleboel jaren daarna? Oh, wat ben ik nu gelukkig, dit is het mooiste Kerstgeschenk wat ik kon beden ken." De volgende avond toen de kaar sen w££r aangestoken waren en An nemarieke en Tom naar de vlam men zaten te kijken, vonden ze wel dat er één kaarsje bij was, wiens vlammetje veel groter was dan alle andere. En toen dat kaarsje al heel veel avonden gebrand had en steeds maar niet kleiner werd, zei Annemarieke: „Zie je wel Tom, dat het toch geen gewone Kerstboom, maar een won derboom is." En Tom, die anders altijd om sprookjes lachte, dacht bij zichzelf dat zijn zusje deze keer toch wel gelijk kon hebben. Nog steeds als het weer Kerstmis is, brandt het kaarsje in de Kerst boom van Annemarieke en Tom en ook in de Kerstboom van dit jaar kun je hem weer herkennen aan zijn heldere vlammetje. Figuur c. KRALEN ALS VERSIERING Voor deze versiering heb je een doos met verschillende gekleurde kralen no dig, die je wel in een speelgoedwinkel zult kunnen kopen. Verder moet je ge bruiken een tube lijm en een stukje ge kleurd karton, met behulp waarvan je van de kralen kleine „medaillons" kunt maken om de kerstboom of grote kerst takken te versieren. Dat doe je als volgt: Knip kartonrondjes van verschillend for maat en haal daar aan een kant een draadje door om de rondjes aan op te hangen. Leg je kralen in een kopje, maak Bsn-M- vervolgens de rand van de kartonnetjes kleverig met lijm en doop die kartonne tjes dan in de kralen. Elke kraal, die niet stevig vast zit, moet je er weer afhalen en de rest moet je stevig op het karton laten drogen. Om een verschillend effect te verkrijgen moet je niet alle kartonne tjes op dezelfde manier met lijm be strijken, maar van een gedeelte bijvoor beeld alleen de rand, van een ander deel alleen het middenstuk of een randje en het allerbinnenste of het hele rondje. Verder kun je ook een tafeltennisballe- tje veranderen in een prachtig glinsteren de „appel". Dat die je op dezelfde ma nier, alleen moet je eerst door het bal letje een draad trekken om het aan op te hangen en verder moet je nu natuurlijk de hele bal met lijm bedekken, opdat over de gehele oppervlakte de kraaltjes zullen gaan vastzitten. Bovenaan het bal letje kun je dan nog een leuke gekleurde strik bevestigen. HORIZONTAAL: 1 verzoekschrift, 6 hoop, 11 familielid, 12 godin v. d. vrede, 13 jongensnaam, 14 water in Friesland, 15 sociëteit (afk.), 16 grond die bij een hoeve behoort, 17 staatsbedrijf (afk.), 19 broeikas, 22 aanloop, 25 sportterm, 26 gindse, 28 persoon om wie men algemeen lacht, 30 water in België, 31 eerste boek van Mozes, 32 stad in Drente, 34 punthoed, 37 zuiver, 38 duinvallei, 40 meisjesnaam, 41 buigzaam, 43 uitroep, 45 gem. in N. Brab., 46 bijwoord, 47 voor zetsel, 48 priem, 50 krijgsbouwkunst, 51 vlaktemaat, 52 dorp in N. Brab., 53 lie den van adel. VERTIKAAL: 1 wijnglas, 2 gem. in Gelderl., 3 volksnaam voor de kauw, 4 ge bloemde katoen, 5 meisjesnaam, 6 erwtensoep, 7 zwakke, 8 meervoud (afk. Lat.), 9 telwoord, 10 gem. in Over, 18 halsdoek, 20 ordenen, 21 kleinigheid, 23 gem. in Z.H., 24 telwoord, 26 gebaar, 27 familielid (meerv.), 29 telwoord, 30 spijstafel, 32 stad in Gelderl., 33 geit, 35 gem. in N. Brab., 36 gem. in Over, 38 Europeanen, 39 evennachtslijn, 41 plaats in de schouwburg, 42 tegenstelling van kwaad, 44 meisjesnaam, 47 vreemde munt, 49 stoomschip (afk.), 51 telwoord. HORIZONTAAL: 1 selene, 6 ons, 8 Geneve, 13 steeds, 15 aardig, 17 ts, 19 sero, 21 leek, 22 ld, 23 til, 25 nb, 26 mat, 28 nn, 29 moe, 30 elan, 32 Ierland, 35 teer, 36 regelen, 38 weieens, 40 ne, 41 ed, 42 lis, 44 le, 45 se, 46 hé, 47 tg, 48 geste, 50 ga, 52 ns, 54 Dieren, 55 engels, 56 e.k., 58 kr, 59 sterk, 61 n.m. 62 km, 63 rr, 65 es, 67 elk, 68 r.d., 69 ma, 70 Doornik. 73 roerend, 76 Aken, 77 ne geren, 80 tree, 81 lus, 82 l.o., 83 are, 84 de 86 keg. 87 l.s., 88 Haps, 90 Bern, 92 le, 93 madera, 95 Tienen, 97 stapel, 98 fee, 99 lagune. VERTIKAAL: 1 setter, 2 l.s., 3 ets, 4 neen, 5 eerbied; 6 os, 7 sa, 8 grendel, 9 eden, 10 nik, 11 eg, 12 elders, 14 do, 16 al, 18 silene, 20 paleis, 22 Loenen, 24 lage, 26 mr, 27 ta, 29 mees, 31 ne4 33 en, 34 NW, 35 te, 37 legeren, 39 le gende, 42 lente, 43 sterk, 46 hoe, 47 tik, 48 ges, 49 enk, 51 alm, 53 som, 57 kro kus. 60 elders, 62 kaneel, 64 roes, 66 sinopel, 68 rondeel, 69 merk, 70 dalles, 71 RN, 72 k.e., 73 re, 74 rt, 75 degene, 78 ga, 79 re, 82 lade, 85 erna, 88 hap, 89 sr, 90 bi, 91 neg, 93 ma, 94 af, 95 te, 96 nu. (15) Na de onplezierige ervaring met de monnik dacht Cellini er ernstig over toch maar te ontsnappen, want hij werd nu toch wel bang, dat de kasteelheer opnieuw zijn vertrouwen in hem zou verliezen. Hij werd werkelijk be vreesd voor wat er dan met hem zou kunnen gebeuren. In plaats van zijn lakens naar de wasserij te sturen scheurde hij deze in repen, die hij in zijn matras verborg. Het stro, dat hij er uit haalde, verbrandde hij in zijn kachel. Aan de cipier vertelde hij, dat hij de lakens had afgestaan aan de arme soldaten, die in het kasteel de wacht hielden. En omdat de cipier een vriend van Cellini was, vroeg hij niet verder. (16) De kasteelheer van het Kasteel der Engelen had nogal eens last van waanvoorstellingen, waarin hij zich verbeeldde iemand anders te zijn dan hij werkelijk was. Eens dacht hij dat hij een kikker was en sprong toen net als een kikker in het rond. Op een andere keer dacht hij dat hij dood was en stond hij er op begraven te wor den. Gelukkig voor hem echter namen zijn bedienden hem niet al te ernstig. Toen Cellini in de gevangenis zat, dacht de kasteelheer, dat hij een vleermuis was. Als hij in het kasteel rond liep, fladderde hij met zijn armen als of het vleugels waren en maakte hij net zulke geluiden als een vleermuis. Zijn dokter probeerde steeds hem aan iets anders te laten denken en ten einde raad stuurde hij, omdat de kasteelheer het altijd een genoegen vond met Cellini te praten, een boodschapper weg om deze te halen. (wordt vervolgd)

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1964 | | pagina 5