rm i
ÖQ Ü0$9i o
voorde laycrf
JLt s
HET KAARSJE
DAT NIET KLEINER WERD
0>c5^°
KRUISWOORDPUZZEL
~rm
mm
P
Een verhaal spelend in
de late middeleeuwen
Fantasie over historische
gebeurtenissen
i i t it
■-
'A? 4 J 1
4 f s t
I i I - -#
Vv *i|| l'ljf
In de vroege ochtend van een meidag in het jaar 1535 wandelde
een vreemdeling langs de Vecht de stad Utrecht uit. Het lichte
tedere waas, dat populieren en wilgen omgaf en alles opnam in
de vochtige morgensfeer, de omtrekken der dingen vervagend,
de kleuren verzachtend, dit alles bleek hem te treffen. Want
telkens weer stond hij stil om zijn ogen gretig over 't rozekleuri-
ge landschap te laten gaan. Nu eens liet hij zijn blikken weiden
naar de verre verschieten in 't westen, over de heerlijkheid Ho-
gelanden, de Pijlsweert en de Sweeser Engh, dan weer richtte hij
zijn ogen op de ommuurde voorstad, Bemuurde Waard geheten,
met z'n schilderachtige Waardpoort een hechte walmuur, poor
ten en torens, op de heerlijkheid Lauwerecht op het stenen ron
deel en de verre Blau Capel, alles gekleurd door het purper en
goud van de dageraad.
Zijn belangstelling voor de kleuren en vormen van het land
schap verrieden de kunstenaar. Ook zijn tred, zijn kleding, die
hij met zwier droeg, repten daarvan: de spitse snavelschoenen,
het nauwsluitende wambuis met de wijde mouwen en opgevul
de schouders, de sierlijke mantel van bont, de grote lage hoed
met afhangende banden. Zijn verschijning had iets, dat aan
Bourgondië of Italië herinnerde. Terecht, want Jan Gossaart van
Mabuse, zo heette de vreemdeling, had elf jaren in Italië door
gebracht en daar de kunst van de Renaissance leren kennen. Dat
was al ruim een kwart eeuw geleden. Nu was de schilder zes
enzestig jaar, maar zijn veerkrachtige gang toonde dat hij niets
aan vitaliteit had ingeboet.
verhaal voor de kleuters
OPGAVE NR. 48
Oplossing puzzel nr. 51
De
gevangene
in
„HET
KASTEEL
DER
ENGELEN"
Heer Jacob
van
Gaasbeeh
Toen Gossaart de daken van het St.
Anthoni Gast Huys door het geboomte zag
steken en langs de bedauwde moestuinen
van de Pijlsweerter hoveniers ging, sprak
hij een landman aan: „Mon ami, kunt ge
mij ook zeggen waar het klooster van de
karthuizermonniken ligt?" „Edele heer,"
antwoordde de boer verlegen, „het is nog
een klein half uur gaans. U gaat hier
langs de Vecht. Als u bij de Rode Brugh
komt, ziet u links een laan met hoge bo
men. Als ge die volgt, komt ge aan het
klooster." Met een „Voila, voor uw moei
te" en een vrolijk „Adieu!" spoedde Gos
saart zich voort. De laan naar het klooster
bleek fraai omzoomd door stoeten van
populieren, die hun nooit eindigend fi-
brerend lied zongen, ,,'t Is hier mooi",
zei de schilder in zichzelf, „een zacht gol
vende vlakte, pril groen aan de bomen, en
een hemel, blond als de haren van een
Hollandse jonkvrouw! Hier ben ik nooit
geweest, al heb ik jaren in Utrecht ge
woond. Ah, ik zie het poortgebouw al"
De voorpoort welfde zich met zijn
fraaie boog, die het water weerspiegelde
over de gracht.
Maakt ge dan zulke verre reizen,
vader? En met uw welnemen waar
om stichtte U zo ver van hier een kapel?"
„Ik verwachtte uw vraag. Gij moet weten,
dat ons klooster vele bezittingen heeft,
ook bij Emmikhuizen. Heer Zweder van
Abcoude of van Gaasbeek en diens broe
der Willem hebben dit klooster hier ge
sticht en van rijke goederen voorzien.
Zweders zoon Jacob schonk ons een eeuw
geleden het goed Emmikhuizen en uit
caritate tot de landlieden, onze pachters,
hebben wij daar een kapel laten bouwen".
„Heeft uw klooster nog andere veraf
gelegen goederen?" „Zeker, heer Gossaart,
in de Grote Hollandse Waard en op het
eiland Putten. Ook komen ons de inkom
sten van het veer te Rhenen toe. Onze
grootste weldoener was de heer Jacob van
Gaasbeek. In de kerk zal ik u zijn graf
wijzen. Vele aanzienlijken liggen hier be
graven. Ook uw leerling Johan van
Huemen wenst hier te rusten gelegd te
worden, evenals zijn zonen."
„Toen ik te Utrecht woonde, telde ik
Johan van Huemen onder mijn leerlin
gen. En ook de grote Jan van Scorel.
.A
Ir'ii
Poortgebouw Karthuizerklooster te Utrecht. Omstreeks 1770 door A. F. Schür-
man vervaardigde kopie naar een in 1744 getekend gezicht op het klooster by
de Rode brug. Rijksarchief Utrecht.
In de gevel troonde een beeld van de
heer. Gossaart las het opschrift: In valle
florum, in het dal der bloemen.
Het vallen van de klopper op de zware
deur maakte de stilte dieper. Voetgeschui-
fel kwam naderbij. Nadat Gossaart zich
bekend gemaakt had lichtte hij de portier
in over het doel van zijn komst.
„Myn leerling Johan van Huemen
heeft voor uw convent een drieluik
geschilderd. Gaarne zou ik het zien en
tevens uw klooster bezichtigen."
Broederportier ontsloot het wiket, de
karthuizergroet uitsprekend O Bonitas,
dat is O Goddelijke Goedheid! Wees wel
lekome, edele heer. Ik zal de gastenbroe-
der roepen, die u aan de prior zal voor
stellen". „Edele heer Gossaart", sprak de
laatste, ,,'t is de gratie Gods, die ons u
zendt. In u begroeten wij Christus Salva-
tor mundi; Verlosser der wereld, onder
wiens bescherming ons huis en heel onzer
kloosterfamilie ter wereld schuilen. Zijt
ge wellicht hongerig of wenst gij uw dorst
te lessen?" „Heb dank, vader prior, uw
gastvrije ontvangst verkwikt mij geheel.
In de herberg waar ik overnachtte heb ik
de maaltijd genoten". „Welaan, heer Gos
saart, wilt ge dan straks onze tafel eer
aandoen?" „Gaarne". „Het verheugt mij",
ging prior Petrus Sas voort, „U vandaag
te kunnen ontvangen.
Ik ben juist gisteren teruggekeerd van
een reis naar Emmikhuizen by Rens-
wou'de om de wtyding van een daar
gestichte kapel op de heuvel by te
wonen".
Ik zelf ben echter geen Noorderling,
maar kom uit Manbeuge. Ik heb gehoord
van de memorietafels in uw klooster
en ben vol begeerte ze te zien." „Volg mij
dan. Het gebouw daar met het hoge za
deldak is de kerk. Ginds ligt de kapittel
zaal. Daar de bibliotheek waar we in het
schildersatelier handschriften van de bij
bel, de kerkvaders en dergelijke maken en
met miniaturen versieren." Petrus Sas
voerde zijn gast nu naar de grote en
kleine kruisgang, waarvan de wanden
gevuld waren met memorietafels en graf
monumenten, die Gossaart aan de cata
comben te Rome herinnerden, die hij
op zijn reis door het zonnige Italië be
zocht had. In de kerk toonde Sas het
Laatste Avondmaal van Johan van Hue
men en het paneel van Jan van Eijck.
Gossaart bewonderde het drieluik van zijn
oud leerling, de talloze decoratieve de
tails, de versiering van kapitelen en
zuilen met ranken en bereklauwbladeren,
de vullingen met putti, de guirlandes en
krullende motieven. Hij genoot vooral van
de perspectivische effecten, een vinding
van de Renaissance en van de heldere
kleuren en van de blauwe verschieten met
stoffage van figuren. „Ja," vond Gossaart,
„Utrecht is altijd een centrum van schil
ders geweest." „Hoe is 't zo'n middelpunt
geworden, magister?" „Wel," antwoordde
Gossaart, „dat danken wij aan bisschop
David van Bourgondië. Hij was een grand
seigneur, vader. Opgegroeid in de zuide
lijke Nederlanden zag hij daar het weel
derige kunstzinnige leven. Toen hij in
Utrecht resideerde, trok hij allerlei ta
lenten aan. Helaas, in zijn laatste levens
jaren verlieten vele schilders het Sticht.
Maar toen in 1517 zijn halfbroer Philips
Gezicht op de overblyfselen van het
Klooster. Tekening in kleuren door N.
J. v. d. Monde. In het midden links
restant van de Monnikenboom.
bisschop werd, ontstond er een réveil.
Philips was een prachtlievend man, een
grote vriend van de nieuwe kunst der
Renaissance. Hij had Italië bezocht en
daar de nieuwe stijl leren kennen. En
wéér trokken de meesters der kunsten
naar Utrecht, zoals Gerardus Gilden-
hauer, Claudius Carnotensis, Jacopo de
Barbari, Jan van Scorel en ook ik. Onder
uw monniken" ging Gossaart voort „zijn
ook grote beoefenaars van de edele te
kenkunst". „Naar waarheid", beaamde
Sas, „maar zij arbeiden niet voor mense
lijke eer, heer Gossaart.
Hoe vond u het paneel van meester
Jan van Eijck?" Gossaart prees het werk
om de volle kleuren, de liefde voor
schitterende juwelen en weelderige ge
waden. Hij was verrukt over Van Eijcks
spelen met het licht. Van Eijck beminde
het rijke volle leven als een geschenk
uit Gode's hand.
Welk een ruimte in het landschap met
de rivier en de brug op de achter
grond, welk een tinteling van warm
licht.
„Vergeet niet," onderbrak Sas, „dat Jan
van Eijck ook een vroom schilder was."
Gossaart beaamde dit, maar had meer oog
voor de kleur en de stofuitdrukking. „Gij
zijt waarlijk een meester in de schilder
kunst." Gossaart wuifde met de hand het
compliment lachend weg en wees naar de
fraaie vensters en beeldhouwwerken.
„De beelden op de tombe hier en in het
koor bij de lezenaar, vader, wie stellen
ze voor?" „O, dat zijn Zwedera van
Gaasbeek van wie ik reeds sprak, zijn
vrouw Anna, gravin van Leiningen en
hun zoon Jacob van Gaasbeek". „Wat
draagt Jacob toch om,de arm?" „Dat
zal ik u zeggen. Het is geen fraaie histo
rie. Maar gij zijt weetgierig. Laten wij
naar het gastenverblijf 'gaan. Daar kun
nen wij vrij spreken. Zet u neder en luis
ter. Het is naar waarheid geschied".
(wordt vervolgd)
Verschijnt als bijlage van het
streekblad „DE VALLE I"
onder redactie van Tante Jos.
Correspondentie te richten aan
Tante Jos, per adres
Parallelweg 10 - Veenendaal.
ONZE JARIGEN
25 dec.: Elsje Karin de Weyer
26 dec.: Gerda v. d. Heuvel
Bertie v. Beek
Janny Drost
27 dec.: Ferry Lemmen
Janny Scheffer (Rhenen)
Nellie Brouwer (Rhenen)
Gerda Sanders
Ina Pol
28 dec.: Magda Nap (Ederveen)
29 dec.: Tom van der Wee
30 dec.: Bram v. Kooten
Jan Willem Henzen
Alle jarigen van harte gefeliciteerd.
ZILVERPAPIER EN CAPSULES
Beste jongens en meisjes. Heel hartelijk
bedankt voor jullie zilverpapier en cap-
cules. Degenen die iets brachten waren
Marian van Eden, Alie de Vries, Guusje
en Hennie Mulder en de drie heren H.
van Manen, H. Hardeman en J. Oelderik.
Zo zien jullie dat zelfs de ouderen ook
meesparen. Allemaal hele prettige Kerst
dagen en tot volgende week. Hartelijke
groeten van Tante Jos
Figuur a.
KERSTCADEAUTJES
Een uitgaanstasje.
Neem hiervoor zijde of dunne wollen
stof in de kleur, die past bij de jurk van
je grote zus of van degene, voor wie
jè dit tasje wilt maken.
Je hebt twee lagen stof nodig van on
geveer 70 x 26 cm en een gordijnringetje
of iets dergelijks.
Maak een vergroot patroon aan de hand
van het diagram in de tekening door vier
kantjes te maken van 4 cm. Leg het ma
teriaal dubbel met de vouw langs de
stippellijn van je patroon en knip dan
door de beide lagen heen langs de aan
gegeven lijnen. Knip net zo'n model voor
de voering. Leg de beide stukken dan
op elkaar en naai deze samen met klei
ne rijgsteekjes op een afstand van een
halve centimeter van de rand. Laat een
stukje van ongeveer 10 cm open en keer
de stof dan binnenstebuiten, waardoor
de goede kant van de stof buiten komt.
Maak de opening dan dicht met over
handse steekjes. Pers het tasje, vouw het
dubbel en maak de zijkanten nu dicht
met overhandse steken tot aan de kruis
jes in het diagram. Naai de bovenkanten
van het hengsel met overhandse steekjes
aan elkaar en verwerk de zoom onder een
smal lintje. Haal de ring over het tasje
heen en naai deze ring aan één kant aan
de tas vast op het punt z in het diagram.
Als de kleur van de ring niet past bij
het tasje, kun je herri omwerken met
knoopsgatenzijde, op de manier, die je in
de tekening ziet aangegeven.
Figuur b.
KABOUTERS VAN SPARAPPELS
Je kunt in een handomdraai een heel
stel leuke kabouters maken op de vol
gende manier: Boor een gaatje in de
punt van de sparappel om daar het
hoofdje in te steken. Doe wat lijm in het
gaatje en steek dan de steel van een an
dere sparappel daarin. Geef de lijm tijd
om door een door te drogen. Onder aan
de onderste sparappel lijm je een paar
grote halve notedoppen bij wijze van
schoenen en om de „nek" wind je een
smalle rode sjaal. Ook deze kabouters
zijn een leuke kerstversiering.
Het was bijna kerstfeest.
Tom en Annemarieke hadden sa
men met hun moeder een kerst
boom gekocht, een klein boompje
met een frisse groene kleur en hem
ook helemaal zelf versierd.
Ze hadden er reuze hun best op
gedaan en 's avonds toen de kaar
sen brandden en de vlammetjes de
mooie ballen, de ster, de paddestoel
en het engeltje en alle andere mooie
dingen deden glanzen en schitteren
leek het wel een boom uit een
sprookje.
Annemarieke en Tom zaten met
blijde gezichtjes bij de kerstboom
en wezen elkaar steeds mooiere
dingen.
Annemarieke tikte eens voorzich-
tit tegen het kleine klokje dat aan
een grote tak hing en een heel fijn
tingelgeduidje maakte.
„Oh. Tom", zei ze „vind je het ook
niet net een wonderboom, het is de
mooiste boom die ik ooit gezien heb."
Maar Tom, die al een beetje gro
ter was, en altijd zei dat sprookjes
voor flauwe meisjes waren en niet
voor flinke jongens zoals hij, ant
woordde: „Ja, het is een erg mooie
Kerstboom, maar het is heus geen
wonderboom, want die bestaan al
leen in jouw sprookjesboeken. En
sprookjes zijn niet echt gebeurd, dus
wonderbomen bestaan er ook op de
hele wereld niet."
„En toch vind ik het een wonder
boom" hield Annemarieke vol, „de
mooiste boom die ik ooit gezien
heb."
Gelukkig was het tijd geworden
om naar bed te gaan anders hadden
die twee nog ruzie gekregen ook.
Maar toch had Annemarieke wel
gelijk. Want 's nachts, toen iedereen
sliep, kon je, als je heel goed luis
terde, iemand heel verdrietig horen
huilen.
De Kerstkabouter, die onder in de
boom hing, hoorde het ook. Hij dacht
eerst dat hij zich vergiste, want wie
huilt er nu als het bijna Kerstmis
is?
Hij keek eens goed om zich heen,
wie was er toch zo verdrietig? En
ja hoor, daar zag hij het al. Het was
een kaars die vanavond aangesto
ken was en nu al een beetje opge
brand was.
„Zeg jij" riep het kaboutertje, „wat
is er met jouw aan de hand. Waar
om ben je zo verdrietig en kan ik
je misschien helpen?"
„Niemand kan me helpen", snikte
het kaarsje, „was ik maar een ka
bouter zoals jij en geen kaarsje."
Onze Kerstkabouter snapte er
niets van. Wat was dat nu? Een
kaarsje dat geen kaars meer wilde
zijn, maar liever een kabouter en
verdrietig was terwijl het juist in
zo'n mooie boom stond?
„Als je nu eens eventjes ophoudt
met dat gehuil en me eens rustig
vertelt wat er aan de hand is, dan
kunnen we eens kijken wat we aan
jouw verdriet kunnen doen, want
zo begrijp ik er echt niets van", zei
onze kabouter.
„Nou", antwoordde het kaarsje,
„dat is toch niet zo moeilijk te be
grijpen. Als je een kaars bent, moet
je branden en als een kaarsje brandt,
smelt het en wordt het steeds klei
ner tot er niets van over blijft. Jij
wordt straks, als het Kerstfeest
voorbij is, ingepakt en weggelegd
tot je volgend jaar weer in de Kerst
boom mag hangen.
Maar van mij is er dan helemaal
niets meer over en ik zal nooit
meer in de Kerstboom branden."
Toen het kaarsje zover gekomen
was begon het weer hard te huilen.
De Kerstkabouter streek eens door
zijn baardje, hij was ook een beetje
verdrietig geworden van dit zielige
verhaal. Hij wilde wel helpen, maar
hoe?
Plotseling zei een fijn stemmetje:
„Ik ben het Kerstengeltje boven in
de boom, ik heb jullie gesprek ge
hoord en ik kan wel helpen.
Kaarsje, je hoeft niet meer te hui
len hoor, want ik zal er voor zorgen
dat je niet verder zult smelten, al
brand je'nog zo lang."
Onze kleine kaars keek met grote
ogen naar boven en hij straalde van
blijdschap. „Is het echt waar" riep
hij, „zal ik heus volgend jaar weer
in de Kerstboom mogen £ji nog een
heleboel jaren daarna? Oh, wat ben
ik nu gelukkig, dit is het mooiste
Kerstgeschenk wat ik kon beden
ken."
De volgende avond toen de kaar
sen w££r aangestoken waren en An
nemarieke en Tom naar de vlam
men zaten te kijken, vonden ze wel
dat er één kaarsje bij was, wiens
vlammetje veel groter was dan alle
andere.
En toen dat kaarsje al heel veel
avonden gebrand had en steeds maar
niet kleiner werd, zei Annemarieke:
„Zie je wel Tom, dat het toch geen
gewone Kerstboom, maar een won
derboom is."
En Tom, die anders altijd om
sprookjes lachte, dacht bij zichzelf
dat zijn zusje deze keer toch wel
gelijk kon hebben.
Nog steeds als het weer Kerstmis
is, brandt het kaarsje in de Kerst
boom van Annemarieke en Tom en
ook in de Kerstboom van dit jaar
kun je hem weer herkennen aan zijn
heldere vlammetje.
Figuur c.
KRALEN ALS VERSIERING
Voor deze versiering heb je een doos
met verschillende gekleurde kralen no
dig, die je wel in een speelgoedwinkel
zult kunnen kopen. Verder moet je ge
bruiken een tube lijm en een stukje ge
kleurd karton, met behulp waarvan je
van de kralen kleine „medaillons" kunt
maken om de kerstboom of grote kerst
takken te versieren. Dat doe je als volgt:
Knip kartonrondjes van verschillend for
maat en haal daar aan een kant een
draadje door om de rondjes aan op te
hangen. Leg je kralen in een kopje, maak
Bsn-M-
vervolgens de rand van de kartonnetjes
kleverig met lijm en doop die kartonne
tjes dan in de kralen. Elke kraal, die niet
stevig vast zit, moet je er weer afhalen
en de rest moet je stevig op het karton
laten drogen. Om een verschillend effect
te verkrijgen moet je niet alle kartonne
tjes op dezelfde manier met lijm be
strijken, maar van een gedeelte bijvoor
beeld alleen de rand, van een ander deel
alleen het middenstuk of een randje en
het allerbinnenste of het hele rondje.
Verder kun je ook een tafeltennisballe-
tje veranderen in een prachtig glinsteren
de „appel". Dat die je op dezelfde ma
nier, alleen moet je eerst door het bal
letje een draad trekken om het aan op te
hangen en verder moet je nu natuurlijk
de hele bal met lijm bedekken, opdat
over de gehele oppervlakte de kraaltjes
zullen gaan vastzitten. Bovenaan het bal
letje kun je dan nog een leuke gekleurde
strik bevestigen.
HORIZONTAAL: 1 verzoekschrift, 6 hoop, 11 familielid, 12 godin v. d. vrede,
13 jongensnaam, 14 water in Friesland, 15 sociëteit (afk.), 16 grond die bij een
hoeve behoort, 17 staatsbedrijf (afk.), 19 broeikas, 22 aanloop, 25 sportterm, 26
gindse, 28 persoon om wie men algemeen lacht, 30 water in België, 31 eerste
boek van Mozes, 32 stad in Drente, 34 punthoed, 37 zuiver, 38 duinvallei, 40
meisjesnaam, 41 buigzaam, 43 uitroep, 45 gem. in N. Brab., 46 bijwoord, 47 voor
zetsel, 48 priem, 50 krijgsbouwkunst, 51 vlaktemaat, 52 dorp in N. Brab., 53 lie
den van adel.
VERTIKAAL: 1 wijnglas, 2 gem. in Gelderl., 3 volksnaam voor de kauw, 4 ge
bloemde katoen, 5 meisjesnaam, 6 erwtensoep, 7 zwakke, 8 meervoud (afk. Lat.),
9 telwoord, 10 gem. in Over, 18 halsdoek, 20 ordenen, 21 kleinigheid, 23 gem. in
Z.H., 24 telwoord, 26 gebaar, 27 familielid (meerv.), 29 telwoord, 30 spijstafel, 32
stad in Gelderl., 33 geit, 35 gem. in N. Brab., 36 gem. in Over, 38 Europeanen, 39
evennachtslijn, 41 plaats in de schouwburg, 42 tegenstelling van kwaad, 44
meisjesnaam, 47 vreemde munt, 49 stoomschip (afk.), 51 telwoord.
HORIZONTAAL: 1 selene, 6 ons, 8
Geneve, 13 steeds, 15 aardig, 17 ts, 19
sero, 21 leek, 22 ld, 23 til, 25 nb, 26 mat,
28 nn, 29 moe, 30 elan, 32 Ierland, 35
teer, 36 regelen, 38 weieens, 40 ne, 41
ed, 42 lis, 44 le, 45 se, 46 hé, 47 tg, 48
geste, 50 ga, 52 ns, 54 Dieren, 55 engels,
56 e.k., 58 kr, 59 sterk, 61 n.m. 62 km,
63 rr, 65 es, 67 elk, 68 r.d., 69 ma, 70
Doornik. 73 roerend, 76 Aken, 77 ne
geren, 80 tree, 81 lus, 82 l.o., 83 are, 84
de 86 keg. 87 l.s., 88 Haps, 90 Bern, 92
le, 93 madera, 95 Tienen, 97 stapel, 98
fee, 99 lagune.
VERTIKAAL: 1 setter, 2 l.s., 3 ets, 4
neen, 5 eerbied; 6 os, 7 sa, 8 grendel,
9 eden, 10 nik, 11 eg, 12 elders, 14 do,
16 al, 18 silene, 20 paleis, 22 Loenen,
24 lage, 26 mr, 27 ta, 29 mees, 31 ne4
33 en, 34 NW, 35 te, 37 legeren, 39 le
gende, 42 lente, 43 sterk, 46 hoe, 47 tik,
48 ges, 49 enk, 51 alm, 53 som, 57 kro
kus. 60 elders, 62 kaneel, 64 roes, 66
sinopel, 68 rondeel, 69 merk, 70 dalles,
71 RN, 72 k.e., 73 re, 74 rt, 75 degene,
78 ga, 79 re, 82 lade, 85 erna, 88 hap,
89 sr, 90 bi, 91 neg, 93 ma, 94 af, 95 te,
96 nu.
(15) Na de onplezierige ervaring met de monnik dacht
Cellini er ernstig over toch maar te ontsnappen, want hij
werd nu toch wel bang, dat de kasteelheer opnieuw zijn
vertrouwen in hem zou verliezen. Hij werd werkelijk be
vreesd voor wat er dan met hem zou kunnen gebeuren.
In plaats van zijn lakens naar de wasserij te sturen
scheurde hij deze in repen, die hij in zijn matras verborg.
Het stro, dat hij er uit haalde, verbrandde hij in zijn
kachel. Aan de cipier vertelde hij, dat hij de lakens had
afgestaan aan de arme soldaten, die in het kasteel de
wacht hielden. En omdat de cipier een vriend van Cellini
was, vroeg hij niet verder.
(16) De kasteelheer van het Kasteel der Engelen had
nogal eens last van waanvoorstellingen, waarin hij zich
verbeeldde iemand anders te zijn dan hij werkelijk was.
Eens dacht hij dat hij een kikker was en sprong toen
net als een kikker in het rond. Op een andere keer dacht
hij dat hij dood was en stond hij er op begraven te wor
den. Gelukkig voor hem echter namen zijn bedienden
hem niet al te ernstig. Toen Cellini in de gevangenis zat,
dacht de kasteelheer, dat hij een vleermuis was. Als hij
in het kasteel rond liep, fladderde hij met zijn armen als
of het vleugels waren en maakte hij net zulke geluiden
als een vleermuis. Zijn dokter probeerde steeds hem aan
iets anders te laten denken en ten einde raad stuurde hij,
omdat de kasteelheer het altijd een genoegen vond met
Cellini te praten, een boodschapper weg om deze te halen.
(wordt vervolgd)