Een zonnige winterdag aan de Biauwe Hamer FLITSEN UIT ROSELLA Setter Set ARAM ARAM VEENENDAAL EN OMSTREKEN De zee is rijker dan men denkt K£"?Dampo NYLONS in de nieuwste FLORYN TWEEDE BLAD „DE VALLEI" VRIJDAG 8 JANUARI 1965 Nr. 2 't Is niet de vraag of een blauw bergmeer mooier is. Schoonheid heeft haar eigen karakter. In een vorig artikel rees min of meer de vraag of de plas in de Blauwe kamerse waard minder mooi is dan zo'n blauw berg meer. Laten wij die kwestie nu eens blauw-blauw laten en ge woon zeggen waar het om gaat. Die plas aan de voet van de Grebbeberg is zonder meer mooi. U hebt die wellicht nooit ge zien als op de tekening. Deze werd gemaakt vanaf de weg die dwars door de oorspronkelijke plas gaat en twee geheel ver schillende landschapstypen in het leven riep: rechts de open plas en links een eendenkooiachtig iets met rietkragen en hoog broekbos. De hoge zandrichel van de Grebbeberg boort zich aan de Rijnzijde met 'n steile helling in de grond en gaat aan de zijde van Heimerstein zacht glooiend over in 't kleiland van de Nude. Dat zie je op de tekening heel goed. En geheel rechts is nog een stukje Grebbedijk zichtbaar, de grendel van de Gelderse vallei. Een stukje van de oude rijksweg, die precies is een oeroud erosie dal uit de ijstijd paste zie je ook nog en ook de plek die als een grote, open, gele wonde eeuwenlang dit prachtige landschap ont sierde. Langzaam aan verbetert dat nu er geen zand meer weg gehaald wordt. Die afgraverij dateert al uit de zeventiende eeuw, toen de boeren uit Achterberg domweg zand aan de voet van de berg begonnen weg te halen. En toen zei het stadsbestuur dat het wel daar mocht. Maar toen was er nog geen schoonheids commissie Het spookslot aan de Tiber door Rite Valkenburg 7. Het geweer en de dolk V.A.B. KIRPESTEIN kleuren KIEST U BIJ: Fa. L. HEY Maar hoe krijgt men er iets uit? ADRIAAN P. DE KLEUVER Wie van de Grebbesluis tot bijna de veerweg naar Opheusden gaat, die komt over de gehele lengte langs de plas. Men begrijpt dat zo iets niet van een dijkdoorbraak afkomstig kan zijn. Dit alles werd afgegraven ten behoeve van de steenbakkerij. En ook dat is stop gezet. Op die afgekleide plek bleven dan deze plassen over. Er ontstond een zandbodem die zo lek als een mandje is en maakt dat de waterstand geheel afhankelijk is van het pijl van de Rijn. Daar zorgt het grondwater voor. 's Winters staat er het meeste water en dan komen de wintergasten op dagen. De uitgestrekte rietlanden en het hoge broekbos trekken vooral in de broedtijd talloze vogels, van roerdomp en wouaapje tot al dat kleine zangers- goed toe. Het behoeft eigenlijk geen betoog dat dit gehele gebied een zeer gevarieerde vogelstand heeft. En om deze (en meerdere andere re denen) bleek het niet mogelijk er ieder Een grote troep pikzwarte meerkoe ten met witte voorhoofdsbles vormt de hoofdmoot, maar kijk eens naar die an dere zwarte vogels met witte flanken en sommigen met een grappig kuifje op de kop. Dat zijn nu onze kuifeendjes, helemaal uit Lapland gekomen, waar een deel zelfs voorgaande zomer uit gebroed en grootgebracht zijn. Wonder, oh wonder hebben die net zo goed als de „ouderejaars" de weg naar de Ne derlandse wateren gevonden. Wie van hen géén kuifje heeft is van vrouwe lijke kunne. Kleuriger zijn de tafeleenden, een wat logge, breeduit op het water liggen de soort, met roodbruine kop en parel grijze rug. De toppereenden zijn weer wat bescheidener, veel grijzer, maar géén van deze duikeenden haalt het bij de zeldzaam mooie krooneend, een wa tervogel met opzichtige kleuren, waar bij het mannetje in de paartijd een hoog opstaande oranjegele kuif heeft KRooneend willekeurig te laten rondneuzen. Wat zou ervan de uitzonderlijke vogelrijk dom terecht komen? Geen snars, zou ik menen! Alles hier wordt uitsluitend aan de natuur overgelaten. Zeker, er wordt gejaagd en gevist. Maar wie zal dat recht de eigenaren betwisten? 'k Zou er graag een écht natuurre servaat van hebben zien gemaakt. Maar zolang er het huidige beheer over gaat wil ik met deze toestand gaarne vrede hebben. 't Kan daar aan de Grebbe fiks boes teren. Dat weten we maar al te goed uit eigen ervaringen. Toen ik er iedere veertien dagen kwam om te inventari seren - dat fijne werkje heb ik iemand overgedragen - toen was dat niet altijd even fijn. De wind komt hier uit het westen of uit het oosten onbelemmerd aanwaaien. En nu is het om vogel waarnemingen te doen niet zo best wanneer windvlagen als draaikolken over het water gieren en zuchten en steunen als ze tegen de zware wilgen- stammen te pletter lopen. En als dan door najaarsstormen voortgezwiepte regen in je gezicht striemt is het of dat ijskoude gesel slagen zijn. Dan is het echt beter thuis, bij de kachel. Op zulke dagen heb je bij de vogels het nastaren. Dan kruipen ze allemaal weg in verborgen hoekjes. Dan laten ze Jan de wind maar huilen en scharrelen onzichtbaar voor ons wat rond in het rietland. Maar op een stralende winterdag, dén is het er voor de pietenkijkers feest! Dan kun je rustig aan de oever staan en vrijmoedig met de kijker de plas aftasten. De prachtige krooneend is met recht de koning onder de soort genoten. Bijzonder is ook de snavel, die in afwijking met die van andere eenden spits toeloopt. (Tek. Adriaan P. de Kleuver) en een hel rode snavel, diep zwarte borst en evenals de voorgaanden een witte buik. Maar die is zeldzaam hoor! Héél zeldzaam. Zelf heb ik wat de En gelsen Red-crested Pochard noemen maar twee maal gezien en beide keren op de Blauwe Kamerse plassen. Die krooneend is voor mij werke lijk het einde ja, en dan komen tussen die eenden in hoogste nood wel eens een paar echte zee eenden voor, de ook wel mooie bril- duïkers. bruine kuif. Als je 't niet wist zou je ze voor twee soorten vogels houden. Het verwante nonnetje - ook wel „witte eendje" genoemd - is in een stemmig wit-zwart kleedje gestoken en ook in dit geval heeft het eendje een warm-bruin getinte kop. Je staat er van te kijken hóé veel en snel die laatste twee duiken. En wat óók zo op valt? Die duikeenden zijn minder schuw en zwemmen rustigjes aan met de koeten mee naar de rietkragen, waar ze doodkalmpjes tussen zwemmen en zich zo onopgemerkt mogelijk verber gen. Héél anders als bij de „zwemeenden", want dié maken onmiddellijk het groot ste misbaar, zo van „kwaak, kwaak, wat dóé je hier!!" En dan gaan ze nog met véél geraas op de wieken ook. Die zwemeenden duiken dus niet, ze „grondelen" zo gezegd, u kent dat wel van de wilde en tamme eenden uit de grachten en vijvers. Die van sloot en plas doen dat precies zo. ppvallend mooi zijn de woerden van de wilde eenden met glanzend groene kop en bruinrode borst, gescheiden door een opzichtige witte ring. Het grappige staartkrulletje laat je als herkennings middel nooit in de steek. Er zit veel kaf onder het koren. De bonte mengeling van kruisingen in de vijvers kun je gerust als bij straat honden tot het vuilnisbakkenras reke nen. En er is wel eens een wilde woerd met zo'n kwakertje tussenuit geknepen, maar de hypothese dat er geen zuiver wilde eendenras meer bestaat deel ik helemaal niet. Zó erg is die maagden roof nu ook weer niet geweest. En dan moet u de woerd van zo'n slobeend eens goed bekijken. Die is overwegend wit met een mooie donkere, groenglanzende kleurverdeling van hals tot staart en kastanjebruine flanken. Weet u hoe u het eendje van een slobeend uit al die bruine zusters kunt halen? Ze heeft - evenals manlief - een groenzwarte, naar de punt lepelvormig verbrede sna vel. En dan die slanke pijlstaart eenden! De woerd heeft als juwelen glanzende paarse veertjes in de vleugelspiegel en lange, puntige staartveren. Man en vrouw van de zeldzame krak eend lijken wél op elkaar. Toch is de woerd best te herkennen en wel aan de „vlag" op beide vleugels. Je zou niet weten van welke nationaliteit die is: rood-zwart-wit. Het opvallende bij de krakeend is dan deze kleurovereen- komst. De woerden zijn veelal opzich tig. Bevreemd u dit soms? Mij niets! Al die eenden broeden bij voorkeur in rietlanden; soms zelfs in de koppen van knotwilgen. Een broedende eend valt met dat bruine pakje niet op in de natuurlijke omgeving. Talingen, ja, die zul je er nooit mis sen! Zomer en winter niet. Al naar ge lang ze vroeger of later aankomen spreken wij van zomertalingen en win tertalingen. Fantastisch is het te zien hoe deze spitsvleugelige, kleine eendjes met onbeheerste bewegingen zéér snel over het water scheren. Maar dan zijn wij er nog niet: de smient! Ja, die smienten van de Blauwe Kamer! Geliefde jachtbuit, maar voor ons een hoogst interessante vogel. Al les is anders; de vlucht en vóóral die merkwaardige geluiden. Ze kwaken niet. Neen, ze miauwen meer. 't Heeft iets van de roep van een buizerd. En bij het overvliegen horen wij hoog en fluitend: hiéuw-hiéuw-hiéuw Nooit zal ik vergeten hoe een hon derdtal smienten in gesloten formatie boven het zonovergoten land en voor langs het donkere heuvelmasief van de Nou moet men niet denken dat met het voorgaande de koek op is. Wel- néén! Dót was in hoofdzaak het vogel leven op de grote, open plas. Van de dijk af is dat zelfs zónder kijker wel waar te nemen; Toch wil ik u ook wat vertellen over dat broekbos met moe rassige plekken en al. Er wordt wel eens wat wilgenhout gekapt en op die plaatsen vind je al tijd wel watersnippen. Uit het hoge griend klinkt de schorre schrikroep van een fanzanthaan. Waar het griend overgaat in rietland is het één en al bedrijvigheid van meerkoeten en water hoentjes. Maar die produceren die bor relende, gesmoorde en gillerige gelui- Slobeend Nóg twee wintergasten komen trouw de plas bezoeken. Die roomkleurige „eend" met in lichtrose overgaande borst, kop en vleugels diepzwart en hél oranje snavel is de woerd van de grote zaagbek; moeder de vrouw heeft grijze vleugels en een wonderlijke vos- De mooie kleuren van de woerd van de slobeend zijn opvallend, evenals de naar de punt verbrede snavel. (Tek. Adriaan P. de Kleuver) Grebbeberg vloog. Nu eens geelachtig, dan weer roodbruin al naar gelang je de vlucht van „achter" of van „voor" zag. Eenden zijn zo maar geen éénd- vogels; het zijn pracht vogels! Met zijn statige verschijning is de rei ger altijd een graag geziene gast bij de Blauwe Kamerse plassen. (Tek. Adriaan P. de Kleuver) den, waar men soms met de beste wil van de wereld geen raad weet. Voor wie thuis is in het rietland heb ben die gekke geluiden niets myste rieus. Dat zijn waterralletjes, kleine ral-achtige vogels met een „sperwer achtige" tekening aan flanken en stuit en een bruingevlekte rug. 't Duurt wel even voor je ze te zien krijgt. Ze leven daar teruggetrokken in de beslotenheid. Nóg schuwer is het vex-wantte porce- leinhoen dat op een zwart fond fijn gepointileerde witte vlekjes vertoont. Met kalme vleugelslag zeilen twee blauwe reigers over; een weemoedige schreeuw doe je ervaren dat ook zij onze aanwezigheid opgemerkt hebben. Al direct komen uit het rietland vijf, zes, zeven reigers op de wieken. Zó stil hadden wij ons gehouden, dat het he lemaal niet opgemerkt werd dat wij op de weg stonden. De waarschuwings kreet evenwel verraadde ons. En is het zó ver, dan is met recht het hek van de dam. Dan zie je de andere vogels stuk voor stuk de wijk nemen naar de beschermende rietkragen. Het meest opmerkelijke doen dat de dodaarsjes. Die duiken plotseling onder de water spiegel, komen wat verder weer boven, proberen het nóg eens en nóg eens, tot ze de rietkraag genaderd zijn en zich ook aan ons oog onttrekken. Zelden komt een aalscholver op bezoek. Maar toch past deze interessante, grote zwarte vogel zo voortreffelijk in dit mïllieu. De keren dat wij er een gezien hebben bij de Blauwe Kamer waren dan ook even zo vele welkome verras singen. (Tek. Adriaan P. de Kleuver) De enigen die zich van onze aanwe zigheid niets aantrekken zijn de twee torenvalkjes en de slechtvalk die zo gracieus rondcirkelen; de torenvalkjes al wiekelend van de ene plek naar de andere, de slechtvalk soms met felle uitvallen in de richting van de oever, waar een waterhoen zich waagde, dat hevig geschrokken ijlings naar het nat te element terug gaat. Die moet het maar met veldmuizen doen zouden wij zo menen. Dat is vrij wat nuttiger. Een prachtig oord, die Blauwe Ka mer, waarvan wij hopen dat de er liggende plassen voor het nage slacht behouden blijven. Maar 't meest nog voor de vogels die er gedurende de winter zulk een voor treffelijke schuilplaats hebben. En hoe fantastisch kan men er de schaatssport beoefenen. Al was het dan maar dóarom ver zekerde men mij meermalen. Goed, de natuurliefhebbers helpen het u ho pen, maar dan moet u er aan medewer ken dat de rust daar bewaart blijft. Jeder het zijne. Zó hoort het in het leven. (38) Op een der transen van het kasteel Spoleto staart Gratz, de rentmeester van Hertog Orsino, gespannen naar de strakblauwe lucht. Een duif komt in een lange glijvlucht op de stenen transen neergestreken en mengt zich tussen zijn soortge noten, die daar koerend rondtrippelen. Om de hals van de vogel hangt een klein langwerpig kokertje Gejaagd kijkt de rentmeester om zich heen. „Niemand te zien", mompelt hij opgelucht en haas tig maakt hij zich meester van het kokertje. In de veilige beschutting van zijn privé-vertrek ontrolt Gratz met trillende vingers het perkament, dat in de koker verborgen zit en begint te lezen. „Wij heb ben Aram, Heer van Barranca, op bezoek gehad. Ofschoon wij met hem afspraken, dat hij terug zou gaan naar zijn gebied, is het mogelijk, dat hij van gedachten veranderd is en naar Uw meester toe- reist. In dat geval komt hij binnen korte tijd langs de grote weg en verzoeken wij U dringend, hem daar door Uw afgezanten zeer warm te doen ont vangen Er staat geen naam onder de brief, die zodanig is opgesteld, dat de inhoud, bij een buitenstaander geen enkele verdenking zou oproe pen. Maar Georg Gratz heeft de betekenis van het epistel maar al te goed begrepen. Die avond be treedt hij een donker, vervallen huis in een der buitenwijken van de stad. Op gedempte toon voert hij een gesprek met een verdacht uitziend individu. De rentmeester overhandigt de man een kleine buidel deze grijnst breed en maakt een veel zeggend gebaar met zijn hand langs zijn keel (wordt vervolgd) De heer Ries van Kruistum aan de Valleistraat, heeft er nog steeds plezier in als hij vertelt op welke wijze en hoe vaak hij in de oorlogsjaren de Duitsers er liet intippelen. Hij wilde geen foto van zich in de krant, maar had er geen bezwaar in dat zijn belevenissen gepubliceerd werden. Welnu, in onderstaande flits vindt u en kele van zijn ondervindingen geboek staafd. Cor Dreyer was een Hollandse soldaat en een leuke jongen. Vaak kwam hij op bezoek bij de heer H. Spies, waar ook Ries dikwijls te vinden was. 't Was in de mobilisatietijd en men genoot van de vindingrijkheid van Cor. De jongeman was zeer muzikaal en kon letterlijk alles. Zo maakte hij van een stel flessen, een pracht van een xylophoon. En spelen dat die er op kon't Was een lust om naar te luisteren. Spies en van Kruis tum vonden het dan ook aardigheid, als Cor op visite kwam. Toen brak de oorlog uit. Daarna was er de spanning. Zou Cor de oorlog overleefd hebben of zou hij ergens, aan de Grebbelinie, gesneuveld zijn Gelukkig, er kwam spoedig bericht dat Cor nog springlevend was. Spoedig kwam hij op bezoek en alles leek oké. Wie schetst echter de verbazing van de twee Veenendalers, als Cor onver wachts weer op bezoek komt in het zwar te uniform van de één of andere NSB- brigade? De begroeting is uiteraard stroef en men weet niet wat men met het geval aan moet. Dat Cor, hun sympathieke vriend, nu zó kan handelen Er volgen nog meer bezoeken, maar het vlot niet meer. Soms heeft Dreyer wapenen bij zich. Wat reeds lang gevreesd werd, gebeurt op zekere dag. De heer Spies en Cor Dreyer krijgen een heftige woordenwisseling, waar het heet aan toe gaat. Er wordt met de vuist op tafel geslagen. Een zoon van de heer Spies krijgt het er benauwd van en rent op oen draf naar Ries van Kruistum. VEENENDAAL „Hé, Ries, kom eens gauw! Vader en Cor hebben ruzie. Straks gaat Cor mis schien schieten en dan is vader dood Rustig en kalm gaat Ries mee. Als ze het huis van Spies binnenlopen, horen ze reeds in de keuken de felle ruziestemmen. Maar dan ziet Ries ietsCor is zo stom geweest het geweer in de keuken neer te zetten. Ries gaat de kamer niet in maar ratst het geweer en wandelt dood gemoedereerd weer naar zijn eigen home (bij de heer A. van Amerongen). De zo nen van zijn kostbaas vinden het een machtige daad van hun kostganger en betasten om beurten het geweer. „Mach tig gedaan, Ries", complimenteren ze hem. Maar ze begrijpen allen, dat ont dekking van deze daad, de doodstraf ten gevolge zal hebben. Er moet dus een plek opgezocht worden waar het geweer nooit zal gevonden worden. Na heel wat gezoek besluit men het geweer op te bergen in de schoorsteen. Aldus wordt gedaan. Zie zo, dat is geleverd! De ruzie tussen de heer Spies en Cor Dreyer liep met een sisser af, maar Cor 'Dreyer was woedend, toen hij ontdekte dat zijn geweer er vandoor was. Hij liep weg en men heeft nooit meer iets van hem vernomen Waarschijnlijk heeft hij ook geen aan gifte gedaan. Ergens was er misschien toch nog een gevoel van vriendschap in zijn hart overgebleven. Eens, bij een razzia was er plotseling huiszoeking ten huize van de heer van Amerongen. De heer van Kruistum was niet gauw bang, maar toen werd hij toch wel een tint bleker. Stel je voor, dat de Duitsers de schoorsteen zouden onderzoe ken of er een onderduiker zat Hoofdstraat 45, Telefoon 2165 Frans Halslaan 26 Telefoon 3044 Het liep gelukkig goed af, maar van Kruistum besloot om het geweer subiet op een andere plaats te verstoppen. Hij dacht lang na en eindelijk had hij het ge vonden. Hij zou het geweer gaan ver stoppen achter de bijenstal. Al meerma len had hij gemerkt dat de Duitse soldaten een afschuwelijke afkeer hadden van bijen. Dus, dacht onze vriend, daar gaan ze vast niet zoeken. Spoedig volvoerde hij. zijn plan en genoot ervan dat hij de bezetter op deze manier maar aardig dwarsboomde. Echter, zijn wapenarsenaal zou nog verder uitbreiden. Op een keer moest de heer van Kruistum op bezoek bij een kennis in Ede. Als hij daar aan komt, zijn de Duitsers juist weer met een razzia bezig. Ook op het adres waar Ries moest zijn, ziet hij een Duitse officier met enkele manschappen naar binnen gaan. Ries gaat er achterna en ziet iets wonderlijks. De officier doet zijn koppel af waar een grote, waarschijnlijk buit gemaakte, Hollandse officiersdolk aan bevestigd is, en legt deze op tafel. De revolver neemt hij in zijn vuist en gaat dan een trap op. „Stommelingen!"scheldt Ries voor zich uit. Hij loopt naar de tafel, pakt de dolk uit de schede en snijdt het hele ge val met een paar krachtige halen van de koppel af. „Dit spul behoort aan ons", mompelt hij en steekt de dolk met sche de onder zijn jas. Snel verlaat hij het huis en peddelt weer naar Veenendaal. Deze nieuwe jachttroffee voegt hij bij zijn vorige en hij verkneutert zich om het gezicht wat de Duitse officier zal getrok ken hebben, toen hij zijn koppel weer wilde omdoen;; Deze buitgemaakte dolk is heden nog steeds te bezichtigen en bijgaand ziet u er een originele foto van. De laatste oorlogswinter is aangebroken. Ries van Kruistum loopt ergens op het ex-f achter het huis. Plotseling jaagt een felle schrik door hem heen. Zijn hart weigert even verder te kloppen. Fel tuurt zijn oog naar de bijenstal. Is het werke lijkheid wat hij daar ziet? Er loopt een gewapende SS-er. Hij zoekt iets Als de vent klaar is, komt hij weer over eind en trekt zijn jas aan, waarna hij met een opgelucht gezicht het veld uit loopt. Ries is echter niet minder opgelucht, als hij de kerel ziet vertrekken en hij voelt zich geroepen om te gaan kijken of er werkelijk iets uit die jas viel. Ries heeft succes. Hij vindt een dikke porte feuille, waar minstens f 150,inzit. Maar dat is nog niet het belangrijkste, want Ries vindt nog meer. Er bevindt zich na melijk een stafkaart in met een aandui ding van een landmijnenveld. Verder ook nog een stel foto's. De buit is nu dus wel heel bijzonder. Ries wrijft zich vergenoegd in de handen. Maar, hij weet niet dat dit muisje een staart zal hebben „Herausü!Herausü!Drausen mit Ihnen!" Een vreselijk geschreeuw achter het huis. Schuimbekkend van woede dreunt een SS-er zijn bevelen. Bleek als een dode wordt de heer van Amerongen Sr. door een andere SS-er het huis uit ge duwd. Zijn dochter kermt van angst. Wat gaat er gebeuren? „Noch einmal! Wo ist die Karte?" bulkt de SS-er. Doch de heer van Amerongen haalt zijn schouders op. Hij. weet niet waar waar de SS-ers het over hebben. Vreselijk gaan de SS-ers te keer. Ergens hoort Ries van Kruistum het lawaai en gaat er op af. Onmiddellijk heeft hij de situatie door. Zijn kostbaas wordt ervan verdacht de portefeuille met de stafkaart gestolen te hebben. Koorts achtig werken Ries gedachten. Wat moet hij doen? Zijn plan was om de stafkaart aan de ondergrondsen te geven, maar moet hij er dan zijn kostbaas aan wagen? Snel neemt hij een besluit. Hij rent naar de hooiberg waar hij de portefeuille zo lang verstopt had en pakt het ding weg. Als hij terug komt ziet hij. hoe de SS-er zijn geweerloop reeds richt op het hart van de ongelukkige. Nu komt Ries tussenbeide en maakt de SS-er duidelijk dat hij de portefeuille ge vonden heeft. Hij gebaart met zijn ax-men, druk gesticulerend, naar de bijenstal. De De jachttr of feeën van Ries van Kruistum nog steeds te bezichtigen. De eerste gedachte bij Ries is, dat er verraad in het spel moet zijn. Waarom loopt die SS-er daar zo te zoeken? Hij twijfelt er niet aan of de SS-er heeft een tip gehad, dat daar wa penen verstopt zijn. Ries snapt dat hem dat zijn kop kan kosten. Kijk, de SS-er loopt maar heen en weer. Hé, nu staat hij stil en trekt zijn uniformjas uit. Wat nu, denkt Ries. De Duitser legt deze jas een paar meter verder ergens neer, en Ries meent stellig dat er iets uit viel. Maar zijn aandacht blijft bij de SS-er want deze loopt weer terug, tot vlak bij. de plek waar het geweer ligt Dan opeens begint Ries onbedaarlijk te lachen. Hij grijpt zijn zakdoek en houdt die voor zijn mond om geen geluid te maken. Wat Ries nu ziet is niet voor pu blicatie vatbaar, maar het blijkt dat de SS-er in een gewone, maar hoge mense lijke nood verkeerde Duitser snapt het en knikt met zijn hoofd. „Stimmtstimmt!"gilt hij vol vreugde. Het lijkt wel of hij Ries wil omhelzen. Maar Ries zou liever een straal tabaksap in dat gezicht deponeren, dan dat hij zich dat liet welgevallen. Het is dat het niet anders kon, maar verder Nee, het was met weinig genoegen, dat Ries de portefeuille overhandigd. Toen de SS-ers allang weer vertrokken waren, mompelde Ries nog steeds: „Jam mer, jammer, van die stafkaart" Toch wreef hij. zich even later weer in zijn handen. „Ha," grinnikte hij voor zich heen „als ze eens wisten hoe ze over mijn geweer heen liepenen niets vonden I Die slag is dan toch maar aan mij" En zo heeft de heer Ries van Kruistum het geweer en de dolk verborgen kunnen houden tot na de oorlog. Toen kreeg het geweer een betere bestemming De zee is altijd een ryke bron van voedsel voor de mens geweest. De visvangst is even oud als de mens zelf. En de soorten vis zyn even afwisselend als alle andere voedingsmiddelen gezamenlyk. Men kan kreeft eten en oesters, inktvis en mosselen en kiezen uit duizenden verschillende vissen. Toch is dit nog maar een heel klein deel van wat de zee voor ons kan betekenen, menen Amerikaanse deskundigen. Bjj de miljoenen verschillende vormen, die het leven in zee heeft aangenomen, zyn er vele, die voor de mens bijzonder waardevol kunnen zyn. De dode stof blijft daarbij niet achter. De zee is rijk aan allei'lei metalen en delfstoffen, die de mens maar al te hard nodig heeft. Ze worden alleen niet ontgonnen. De Amerikaanse oceano- graaf Dr. John Mero heeft hierover weer eens een klaaglied laten horen. „De industriële kringen weten niet welke rijkdommen zij laten liggen", meent hij. Men exploiteert wel de bo demrijkdommen langs de kust, zoals kalksteen, olie en gas, maar men vergeet de miljoenen tonnen metaal, die op de diepere plaatsen van bijvoorbeeld de Stille Oceaan liggen te wachten. Als voorbeelden noemt hij: kobalt, nikkel, kopex-, mangaan, fosfaten en goud. Zijn klacht is niet nieuw en eigenlijk bedoeld als stimulans om er eindelijk eens wat aan te gaan doen. Wel zoeken geleerden naar alle mogelijke manie ren om de mens middelen te geven de bodem van de zee ook als een tweede domein te beschouwen en zij hebben ook resultaten, maar de weerklank hiervan bij de mannen die het moeten doen, de gx-ote industriëlen of de staats lieden, ontbreekt eigenlijk. Wel inves teren de oliemaatschappijen miljoenen in hun speurtocht naar olie en gas kijk maar naar ons eigen Ameland maar de rest wordt eigenlijk vergeten. En die rest is heel wat groter dan op het eerste gezicht lijkt. Amex'ikaanse geleerden hebben erop gewezen, dat bij de vele raadsels, die de zee nog heeft, wel eens heel goed de oplossingen kun nen worden gevonden voor een groot aantal kwalen waaronder de mens nog gebukt gaat. In de zee leven xxiiljoenen soorten planten, microben en andere le- vensvox-men. Deze levende ox-ganismen bevatten vaak stoffen, die bijzonder bruikbaar zullen zijn voor de produktie van geneesmiddelen. Enkele voorbeel den zijn al gevonden. In de vijftiger ja ren ontdekte men al in Amerika dat een soort zeewier een vernietigende wex-king had op ziekte-verwekkende virussen. Zelfs een bepaalde stof, die voorkomt in onze dagelijkse oester, bleek in staat bij proefnemingen op muizen virussen 4e vernietigen, die griep en kinderverlamming veroorza ken. Een uitgebreid onderzoek van deze materie moet volgens de Amerikaan Prof. Paul Burkholder verrassende re sultaten opleveren. Zijn universiteit (in Columbia) heeft al zelfstandig een ex peditievaartuig aangekocht en van alle denkbare instrumenten voorzien om on derzoekingen uit te voeren bij koraal riffen en kleine eilanden in de Grote Oceaan. Maar een grotere inspanning is nodig, wil de mens op niet al te lan ge termijn zijn voordeel kunnen doen met de enorme schatten die de oceanen nog verbergen, meent Bux-kholder. De zee zal mogelijk ook een oplossing kunnen bieden voor de voedselnood, waarin een groot deel van de mens heid al verkeert. Talrijke algen- en wiei'soorten blijken onmisbare voeding stoffen in zeer rijke hoeveelheid te be zitten. Het moet niet moeilijk zijn, me nen de geleerden, deze soorten ook nog een aangename smaak geven. Praktijk voorbeelden zijn hier ook al te vinden. In Japan is een bepaalde, zeer voed zame algensoort al een zeer geliefde lekkernij geworden. Het gaat hier nog om een specialiteit, wel wat al te duur voor dagelijks gebruik. Maar een zeer goedkope exploitatie op grote schaal, ten bate van de hongerige medemens, is beslist niet onmogelijk, menen de ge leerden. Wij kijken te veel naar de ruimte, zeggen zij, met enige jaloersheid op hun collega's die in deze tak van de weten schap werken. Grote sommen worden besteed aan de sprong in de ruimte, die de komende decennia geen praktische voox-delen voor de mensheid kan op leveren. Veel te weinig aandacht wordt geschonken aan het terrein waar we nog even weinig van afwetep. de rijk dommen van de zee. Het zou meer nut hebben als wij wegen gingen zoeken om deze rijkdommen sneller te kunnen exploiteren, zeggen de oceanografen. N.V. DISTILLEERDERIJ M. DIRKZWAGER Az SCHIEDAM

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1965 | | pagina 3