Reewild in het vrije revier
van Zuidoost-Utrecht
ANGST
EN
SPANNING
O
II
CHEVROLET
Laat toch
vooral
de kalfjes
met
rust
Ze hebben
hun
aangeboren
schuwheid
afgelegd
en komen
reeds héél
dicht by
de huizen
V.A. B.
KIRPESTEIN
CITY-MOTORS-EDE
TWEEDE BLAD „DE VALLEI''
VRIJDAG 5 MAART 1965
i
Nr. 18
Door Adriaan P. de Kleuver,
met tekeningen van de schrijver.
Er gaat nu letterlijk geen excursie voorbij of je krijgt vragen over
reeën. Of er komt na de kerkdienst een dominee naar je toe met de
vraag: „waar ze zitten", want hij zal met z'n gezin hier in pension ko
men. De mensen schijnen wel een reeëncomplex te hebben. En wat
moet ik dan zeggen? Gunst nog aan toe, het zijn in het vrije revier
levende dieren, waarmede ik toch geen afspraakjes gemaakt heb. Soms
heb je zó maar geluk en staan er tien voor je neus! Neen, zo maar
fluiten en hup-sa-ké daar zijn ze, is er niet bij. En dan moet je er nog
aan wennen dat de stadsmensen over herten spreken als ze ook reeën
bedoelen. Over een reeëncomplex gesproken! Op één van mijn excur
sies had ik een rap oud dametje dat maar aan één stuk door ratelde en
een allerliefst meisje dat met glinsterende pretogen dat leukje mensje
volgde waar ze ging. Heel decent legde dat jonge ding een paar vingers
voor haar pruilmondje en giechelde ingehouden toen 't oudje vertelde
„dat ze laatst toch zo'n aardig klein ree-tje gezien had". Mevrouwtje
lachte ook maar haar allerfiefste rimpeltjeslach toen ze be
merkte dat ze algemene hilariteit veroorzaakte. Ja, ja, je kunt nog wel
eens lachen, buiten, met je mensen
En een goede raad:
Toch wie z'n ogen de kost geeft
vindt over de hele berg heen reeën-
prenten ingetript. Ze zijn niet zeld
zaam meer. Er zijn gevallen waarin
zelfs van hinderlijk gesproken moet
worden, om van schadelijk nu niet di
rect te spreken. In de winter van 1955
op '56 hadden ze in een larixbos de ge
schatte waarde van f 2000,aange
richt door vreterij aan de jonge loten.
Maar tot ieders geruststelling zij me
degedeeld dat dit slechts in zéér, zéér
strenge winters kan gebeuren.
En laat die man in het vervolg nu
maar beter op zijn bos letten. De al
flink gegroeide aanplant stond dit
jaar ernstig aangevreten door de larix-
vlieg. Héél triest en héél bruin, maar
héél waar. In normale doen zou daar
geen ree kwaad doen
Geen halsband met een
etiketje
Of het dan wel goed is zo veel ree
wild te laten rondlopen? Ja, hóór nu
eens, die landgoedbezitters wilden per
sé een groter reeënstand. Dat trok al
lerlei ongewenste elementen aan, stro
pers en zo. En ook dat laatste valt nog
al mee. Stropen gaat nog wel eens de
zelfde weg op als wat men folklore
pleegt te noemen. Stropen als beroep
is even zeldzaam als een ongerept ge
laten volksgebruik.
Dat de reeën zich zo snel voortge
plant hebben kun je de dieren toch
moeilijk kwalijk nemen. Die zijn nog
niet aan een gerichte geboortebeper
king toe. Dus moet de groot-grondbe
zitter zelf maar zien hoe hij zijn zaak
jes regelt. En wij behoeven niet be
nauwd te zijn dat de reeën als levende
stoffering van het landschap voor onze
omgeving verloren gaan.
Ochen dan hangt nog zo ontzet
tend veel af van de instelling je
gens de natuur die de boseigenaar
aan de dag legt.
De dieren dragen geen halsband met
een etiketje waar op staat dat ze van
baron zus tot zo of van jonkheer die
en die zijn. Loopt er op de wegberm
van een hoofdweg een te laveien, dan
denk ik dat die óók een beetje van
mij is. Nu is dat nog maar betrekke
lijk, want ik mag dat dier niet vangen
of doden.
En dan heb je van die fijne land
goedbezitters die zó maar hun bos
open gooien voor de bezoekers, als b.v.
die van de Dikkenberg onder Rhenen.
En in dit volkomen door de mens be
heerste en tot stand gebrachte cultuur
landschap is het ranke reewild niet
alleen een graag gezien natuur object,
het is er ingeburgerd op de koop toe.
Laten we de levensloop van deze
prachtige dieren maar eens over een
vol jaar volgen. En beginnen met de
herfst. Dat is het hoogtij in het reeën-
bestaan.
Hij lust ze rauw
De ruige buntsavanne van het Egel-
meer was overtrokken met een ijle
nevelbank die zilverblank blonk in het
matte maanlicht. De donkere vliegden
nen aan de rand van het verdroogde
ven schijnen nu een dicht bos te vor
men. En de met gulden lovertjes be
hangen berken waren nooit zo teer
van tint als in dit gezeefde licht. De
stilte was voelbaar; het geklik van
onze voetstappen was het enige hoor
bare. En toen wij het zandpad in
sloegen was er enkel nog het suiselen
van de wind door het masthout.
Achter het Egelmeer was al een
paar avonden achtereen de zware
brulstem van een reebok gehoord.
Wij waren nu op weg om iets van
het intieme leven van onze ranke
bosbewoners te zien te krijgen.
In het kreupelhout is gekraak en dan
staat niet ver van ons af een vorste
lijke reebok. De vurige blik bemerkte
ons niet want wij stonden precies af-
windig. Het dier stak de kop vooruit;
je hoorde hem snuiven. Even maar
stond het zo gespannen te luisteren.
De nog jonge, krachtige gaffelbok
wierp de kop achterwaarts en brulde
zijn verlangen uit naar de geit, die
niet eerder zou opdagen dan wanneer
de bok de kust veilig acht. Met het
gewei sleep het dier langs de bast van
een berk. Wie zou het wagen de krach
ten met hem te meten. Hij lustte ze
rauw!
De geit liet verstek gaan. Toen nam
de uitdagende, over z'n hele lijf tril
lende bok een kloek besluit, wipte
overmoedig over een laag dennenboom
pje en stoof als een pijl weg over het
Egelmeer in de richting van de Slaper
dijk. Daar ergens zóu ze zijn, ver
moedden wij. Geabsorbeerd in het
goudbruin van het herfstbos waren nog
slechts de knisteringen van de dode
takjes te horen waar het dier de hoe
ven neer plantte.
En dan ineens die kreet, die
vreugdekreet bij het weerzien van de
geliefde. Beschaamd zijn wij op onze
schreden weergekeerd. Neen, wij heb
ben het jonge geluk niet verstoord.
der meer. Dat is niet éérlijk en het
strijdt bovendien tegen de wetten van
't fatsoen jegens de medeschepselen.
Daar moet meer hooi, bieten en
brood gebracht worden. Maar wie
denkt aan de blijde verwachtingen die
door het lijf van de reegeit trillen?
Wie denkt aan de honger die het dier
dan dubbel voelt?
Heus, er zijn nog jachtopzieners
die uw hulp met vreugde begroe
ten. Op de Hoge Veluwe voert
men dag aan dag. Daar zie je ook
niet de erbarmelijke tonelen van
naar de boerderijen trekkende die
ren.
'k Vond eens een half gestikte ree
in een strik en maakte die los. Ver
volgens legde ik het dier achter op de
bagagedrager en bracht het naar een
jachtopziener. En nu vergeef ik het die
bruut van een kerel nooit dat hij me
stond uit te kafferen. En ik had er
met m'n poten af moeten blijven. En
hem moeten waarschuwen. En dat nu
de stroper vrij uit ging, dat was mijn
schuld
En toen heb ik die man, nadat de
storm wat was gaan liggen, op de man
af gevraagd of dit nu allemaal in zijn
afdeling van de tóch al zo verdeelde
Wie zou nu niet vertederd
worden bij het zien van zó
veel bevalligheid en ranke
schoonheid. En een ontmoe
ting met zo'n ree is in onze
omgeving beslist geen zeld
zaamheid meer.
Wie gevoel voor de natuur heeft laat
het er bij. Die bewaart de afstand.
Van ons voornemen kwam geen snars
terecht
Open mond van verbazing
Anders wordt het wanneer over de
velden het wollige wit van de onein
digheid de dingen verdoezelt. Dan
schijnt een zware slaap de natuur te
bevangen. En kijk, dan zijn de reeën-
prenten als letters op een onbeschre
ven blad. Maar het is geen poëzie wat
daar te lezen staat. Kreupel en moei
zaam is daar die oude reebok gegaan.
Dit, zo weten wij, zal voor de jacht-
schut wel reden zijn hem door afschot
uit het jachtveld te verwijderen.
En zie daar eens hoe moeilijk die
zwaar drachtige reegeit zich moest
voortzeulen om ergens nog wat eet
baars te vinden. Het moet mij van het
hart dat in onze streek tóch niet zo
best voor het reewild gezorgd wordt.
En vreten de dieren dan de bast van
het jonge hout, dan is Leiden in last.
Dón worden het ineens rotbeesten zon-
„kerk" de gewoonste zaak was en of
eerbied voor het leven niet wat anders
was dan bij een in doodstrijd worste
lend dier op een stroper te gaan zitten
wachten. Hij bromde toen wat van
plichten jegens de broodheer en zo en
dat ze moesten bedenken dat het diens
dieren waren.
Mijn mond viel open van verbazing.
Dat dier loopt van de één naar de an
der. Van wie is dat nu!? Later heb ik
het eens aan een zeer bevriende jacht
opziener verteld en die had ook eens
zo iets mee gemaakt.
Een vader en een zoontje hadden
in het bos een héél klein reekalfje
„gevonden" en waren er mee naar
hem gekomen, 't Ja, wat moest hij
daar nu mee aan
Eerst vertelde hij ze, dat de reegeit
dat kalfje zéér beslist had_ weten te
vinden. Nu zou ze het nooit meer als
kind aanvaarden. Er zat een „verkeer
de" lucht aan. De man en de jongen
waren er glad kapot van geweest. Hun
medelijden deed ze zo handelen. De
vrouw van de jachtopziener heeft het
diertje met veel moeite met de fles
grootgebracht. En de man en de jon
gen kwamen steeds kijken. Op een dag
hebben ze samen het dier de vrijheid
gegeven. Er is een hechte band van
vriendschap gebleven tusjpn die men
sen.
Stel nu dat deze schut die mensen
was gaan vervloeken, dan was er nie
mand mede gebaat geweest. Nu ik zelf
opzichter geworden ben over een paar
natuurreservaten moet ik steeds aan
beide gevallen denken. Waar ik voor
gekozen heb? Voor het laatste geval,
want je moet de mensen tot beter be
grip van de natuur, haar geheimen en
problemen trachten te brengen. Wie
maar iéts van dat alles kent wordt al
een ander mens. En nu dan weer de
dieren waarom steeds maar weer dat
onderlinge gekrakeel ontstaat.
Wachten in de schemering
Diep in het loofbos, tussen laag
kreupelhout, had de reegeit twee kalf
jes ter wereld gebracht. Licht en be
vallig stond ze op het wildspoor over
de Heuveltjes, de oren één en al be
wegelijkheid, want dubbel oplettend
was ze toen. Met de ranke souplesse
van een lichtvoetige ballerina stapt
REEKALFJE OP SCHUILPLAATS
Diep verborgen tussen eikenhakhout of
midden in een korenveld verbergt de
reegeit haar jong. En mocht U er eens
tegenaan lopen, blijf dan van zo'n
diertje af. Het wordt beslist door de
moeder in de steek gelaten als het
„mensengeur" aan zich heeft. Loop
liever een eindje omHet is inderdaad
verleidelijk spul om te strelen. Maar de
brokken die U er door zou maken be
tekenen voor het diertje zijn onder
gang.
ze op een eikenhakhoutbosje aan en
terwijl ze er in verdween zagen wij
even het witte schortje blikkeren, de
spiegel onder de staart. Die middag
hebben wij de kalfjes tweeling niet
gezien. Ze moeten een verre tocht ge
maakt hebben, want een vriend van
mij had ze gevolgd tot aan de Roode
Haan, waar ze de liniedijk op gegaan
waren.
Op een goede dag vond ik verse
reeënprenten op het rulle zandpad dat
over de Emmikhuizer berg gaat. Ik
verloor het op een plek waar ze blijk
baar over de akkers gegaan was. Maar
bij de Emmikhuizer spoorweg was het
er weer. En jé hoor. Daar stonden ook
héél duidelijk kleine kalfprentjes! Er
was geen twijfel mogelijk. Dat móést
het rondzwervende reegeitje zijn dat
wij gezien hadden op de Heuveltjes.
Nu loop ik nooit zo erg te spinsen
op ontmoetingen met reeën en hun
kroost. Maar wél stond altijd nog in
mijn zakboekje de aantekening „uit
kijken naar gedragingen van drinken
de reekalfjes". En nu had ik de kans
op twee! Zo iets moet men zelf be
studeren, want uit de boekjes kun je
het nooit navertellen. Maar ja, tussen
het hoge koren op de Emmikhuizer-
berg zou het waarnemen een hele toer
worden.
Wachten duurt altijd lang, maar drie
avonden weggedoken zitten aan de
rand van een eikenhakhoutwal met
niets anders dan de hoop „dat het zal
gebeuren" is voor de meesten net
iets té veel. Toch heb ik mij die avon
den niet verveeld. Verre van dat zelfs!
Om ons heen kleurde tussen de groene
korenhalmen het felrood van de klap
rozen en het hemelsblauw van de
korenbloemen. Over de akkerterrassen
streek de wind en deed ze zachtjes
golven. Vanuit de aardappelakkers
snerpte zo nu en dan het doordringen
de geluid van een kwartelkoning. Daar
van had ik in een soppig weilandje
langs de Kerkdijk in een hoge zegge-
pol het nest gevonden. En de vogel
wel 500 meter verder te horen ver
wonderde ons niet. 't Zijn van die
echte lopers!
Al een paar maal was een troepje
drukdoende patrijskuikens voorbij ge
rend. Je zit in zulke gevallen zó dood
stil dat het natuurleven onbekommerd
zijn gang kan gaan. Een nog laat in
de weer zijnde kievitman buitelde met
een oneindig klagend kie-o-wiet bo
ven ons hoofd. Met schuifelende voeten
kwam de avond nader. Aan de zuide
lijke hemel schitterde al de avond
ster.
Met korte rukjes dwarrelden een
paar vleermuizen langs de schaar
se eikenbeplanting van de Kooi
weg. Afgezien van wat ons te
wachten stond, die avond, zou het
al een onvergetelijke worden.
En dan, ineens, was het geluk met
ons. Op het weggetje tussen de koren
velden naderde de reegeit met beide
kalfjes bij zich. Ze waren al flink
groot geworden. Het moedertje spiedde
wat zorgelijk om zich heen. Ze naderde
de mensenwereld nu toch wel érg
dicht Maar geen hond baste en de
kippen waren allemaal op stok. Lod
derig stond een koebeest een eindje
verderop z'n lippen te likken. Die was
door de opgeslagen voorraad te her
kauwen voedsel heen voor die dag. Ze
schurkte de huid wat, deed loom nog
een paar passen en vlijde zich toen
maar met geknikte knieën neer. Rus
tig ging de reegeit door met laveien.
De kalfjes knabbeldgn hier en daar
ook al wat aan mals gras.
Eén der kleintjes drukte ongedurig
het fijne snuitje tegen moeders flank,
een gebaartje dat, naar ons bleek het
oude dier maar al te goed kende. Ze
hield halt, maar knabbelde toch door
aan een paar hoge planten. Met schok
kerige beweginkjes dronken ze. En u
zult het nu wel met mij eens zijn dat
er voor zulk soort waarnemingen
maar twee mogelijkheden bestaan:
rustig afwachten óf er zonder meer
tegen aan lopen. Wie zo iets wil for
ceren kan beter thuis blijven.
De natuur is geen kijkdoos. Dat be
merkten wij ook toen weer. Het idyl
lische tafereeltje duurde té kort om
er over naar huis te schrijven. Dat is
trouwens de ervaring van iedere on
derzoeker. 't Is té bewegelijk spulletje
als het op lavei is. De reegeit draaide
zich om en nam de weg terug. Dat be
tekende dat ze ras uit ons gezichtsveld
verdwenen was. Als een witte vlag
zagen wij de spiegel op haar achterste
het hoekje om gaan. 't Was voorbij.
Zo gaat dat.
En weer wordt het herfst, en win
ter, en voorjaar, en zomer, en ga zo
maar door. De kringloop herhaalt zich.
Het rijke natuurleven is een aaneen
schakeling van gebeurtenissen. En
iedere dag is een feest.
Toen wij in gesprek waren met de heer M. Diepeveen, begrepen wij al spoedig
dat zijn ondervindingen niet in één flits tot hun recht zouden komen. De heer
Diepeveen is een boeiend verteller, die zijn bijzonder spannende belevenissen
zonder onderbreken opdiste. Hij kwam niet uitgepraat en, aangezien zijn relaas
dermate indruk maakte, besloten wij er enkele flitsen aan te wijden, die zeer
zeker de moeite van het lezen meer dan waard zullen blijken. En zo starten wij
dan met deze extra boeiende serie.
Reeds in zijn jeugd had de heer Diepe
veen een voorliefde voor boksbeugels en re
volvers. Hij mocht graag zoiets in bezit
hebben. Maar toen de oorlog uitbrak be
greep hij maar al te goed, dat het bezit
hiervan hem nog wel eens de kop zou kun
nen kosten. Toch behield hij zijn aange
schafte boksbeugel en kon ook geen afstand
doen van zijn revolver. Na enkele jaren vond
hij het toch maar verstandiger om deze
oorlogsattributen een veiliger plekje te ver
schaffen. Dat kon ook. Immers zijn zwager
Bertus Huibers met zijn vriend Johannes
Nannenberg, beiden onderduikers, hadden
achter in de tuin een prachtige schuilhut.
Een prima plekje voor verboden wapens.
Later heeft hij ze meegenomen naar de fa
briek, en verstopt.
Het spreekt vanzelf dat de heer Diepe
veen ook weinig trek had om zijn radio aan
de bezetter af te staan. Hiervoor vond hij
1 een afgelegen hoekje op zolder bij zijn
schoonmoeder. Toch kon het apparaat daar
niet blijven. Toen nam Diepeveen zijn ont
vangtoestel mee naar de fabriek. Hij werkte
in die tijd bij de gebroeders Van Leeuwen
(in die tijd beter bekend als „De Mus").
In dit fabrieksgebouw waren meer radio's
verborgen. Er werd dan ook braaf naar de
Engelse zender geluisterd. Een bezigheid
waar een zware straf op stond. Maar in die
tijd werd er wel meer geriskeerd.
Hij zocht en vond een bijzonder aardig
plaatsje voor het toestel: boven de garde
robe in het magazijn. Daar stond een
kleine kamer met allerlei kisten en dozen.
In één zo'n kistje paste het toestel precies.
Er ging wat papier overheen en op een
vindingrijke zcijze werd het snoer aange
sloten.
Gevaarlyke lectuur, om in bezit te
hebben. Vandaar deze plaats. „Vrouw,
je weet het dus, als er iets byzonders
gebeurt, dan direct deze blaadjes in
de w.c. werpen en doortrekken" zei
hy altijd tegen zyn kordate echtgenote.
Hij neemt afscheid en fietst naar zijn
werk. Maar de grote toegangspoort van de
fabriek is gesloten. Dan maar naar de kleine
poort. Daar staat een soldaat die Diepeveen
naar zijn Ausweisz vraagt. Daarna wordt
hem bars bevolen mee te gaan naar het
kantoor: Diepeveen snapt absoluut niet waar
dit voor dient. Op het kantoor zit de land
wachtcommandant. Hij beveelt hem in de
hoek te gaan zitten met het gezicht strak
naar de muur. Wat een zotte beweging,
overlegt Diepeveen bij zichzelf. Hij merkt
nu wel dat alle hoeken van het kantoor
bezet zijn door gearresteerde arbeiders. Hij
probeert van hen te weten te komen wat er
aan de hand is. Hij kijkt iets opzij en fluis
tert wat tegen de dichtstbijzijnde collega.
„Houd je sm...!" roept een Hollandse
landwachten
Gaat dat er hier zo aan toe, prakkizeert
Diepeveen. Toch komt hij er door gebaren
achter, dat ook de anderen niet weten wat
er gaande is. Een doffe angst valt nu op
hem. Hoe moet zijn vrouw er achter komen,
dat er iets niet in de haak is? Die krantjes
onder de mat, zie je! Hij tobt erover. Vrij
plotseling wordt hij voor de commandant
geleid.
„Jij werkt bij het magazijn, niet?"...
„Inderdaad, commandant!"
„Wie heeft de sleutel van dat kamertje?"
„Die is bij de portier".
„Je liegt. De sleutel is niet bij de portier.
Jij weet waar hij is. Zeg op!"
zijn vrouw zal natuurlijk gelijk horen wat
er aan de hand is.
Maar nu herinnert zich Diepeveen dat
hij de boksbeugel plus nog enkele verboden
krantjes bij de radio in het kistje gestopt
heeft. O, als ze dat zaakje toch eens vinden.
Een geluk is misschien nog, dat hij de re
volver uit elkaar gehaald, en iA een ander
doosje verstopt heeft
Als ze het één vinden, laten ze het
ander wellicht ongemoeid. Ze kunnen
beter nog de radio ontdekken dan de
revolver. Want op het bezit van vuur
wapenen staat onverbiddeiyk de dood
straf. En zo maakt de heer Diepeveen
enkele grauwangstige ogenblikken
door.
Het meisje is inmiddels naar zijn vrouw
gegaan om brood. Wat schrok zij toen zij
hoorde hoe het er aan toe ging. Snel sneed
ze een grote stapel brood, want ze begreep
de bedoeling van haar man. Toen het meisje
weg was, rende zij naar het toilet, en griste
onder de mat. Even later spoelde alles weg.
Dat was dat!
Het uur is om. Met bruut geweld wordt
de magazijnkamer opengebroken. En daar
zien de landwachters het geheel intact zijnde
radio-ontvangtoestel. Een triomfantelijke
grijns glijdt over hun gezicht. Zie je wel!...
Een goede vangst vandaag. Maar het zal
die Hollanders wel afgeleerd worden. Even
later wordt Diepeveen weer naar de com
mandant gebracht.
„Van wie is deze radio?"...
„Weet ik dat?"
„Hebt u dan geen radio gehad?"...
„Jawel, maar die heb ik verkocht!"
„Zo, heb je die verkocht! Maar ik zeg
er- VnSft5?""-r,V.> f. Q.,
[•.-Ie.-.'!»» -L-ri?
Tf VffcNfNOAAL W 7VO£
Elke dag werden de berichten uit Enge
land met spanning tegemoet gezien. Op
een dag werd de schoonvader van Diepe
veen begraven. Ook hij zou daar bij zijn en
kon dus deze dag zijn toestel niet bedienen.
Toch wilden zijn kameraden graag luisteren.
Toen gaf Diepeveen enkele aanwijzingen en
maakte tevens de voornaamste handelingen
reeds in orde. Nu konden ze dus toch luiste
ren. Het was 26 mei 1944. Inderdaad luis
terden zijn collega's naar de B.B.C., maar zij
vergaten de spullen weer op te ruimen. De
deur van het kamertje ging weer op slot.
Maar... bij de Landwacht werd verteld
dat er wapens verborgen lagen in dit fa
brieksgebouw. 's Nachts sloegen deze kerels
hun slag. Er werden diverse radiotoestellen
ontdekt. Eén landwachtcr ontdekte het ka
mertje. Ah, daar zal wel wat zitten! Reeds
tastte zijn hand naar de deurknop. Met
kracht rukte hij eraan. Maar de deur vloog
niet open. Een krachtterm ontsnapte aan
zijn lippen. Dat is geen zuivere koffie,
meende hij te mogen vaststellen. Hij gaf
het door aan zijn commandant. Verder werd
er geen gewag van gemaakt. Het geval zou
vanzelf wel tot een oplossing gebracht wor
den. Daar waren deze kerels wel handig in.
De volgende morgen staat de heer Diepe
veen gereed om naar zijn werk te gaan. Net
als altijd. Nog even loopt hij naar het toilet.
Hij kijkt onder het closetmatje, waar enkele
illegale drukwerken liggen.
FABeif M TC VICN1NOAAI O IVOt
„De Hollandia" wolfabrieken
„Geen sprake van!"
„Jij hebt hem in je zak"...
Diepeveen haalt al de sleutels uit zijn
zak en toont ze aan de commandant. De
bewuste sleutel is er niet bij. Want die had
Diepeveen ergens verstopt.
„Toch weet je hem!" brult de kerel.
„Over een uur breek ik de deur van het
kamertje open, als je vóór die tijd niet
met de sleutel komt! En wee je gebeente
als er iets niet pluis is!"
Diepeveen gaat weer naar zijn plekje in
de hoek. Duizenden gedachten kwellen hem.
Zou hij de sleutel maar geven? Nee, dat
nooit! Maar wat dan? Wat zullen de ge
volgen zijn? Wellicht gaan ze thuis alles
onderzoeken en hoe moet het dan met die
krantjes onder de toiletmat? Kon hij maar
een boodschap naar zijn vrouw sturen. Maar
daar is geen kans op. Of toch misschien?
Hoewel hij wel kotsen kan tegen elk eten
momenteel, zal hij proberen honger voor
te wenden. Hij roept een landwachter en
vraagt of hij even naar huis mag om zijn
brood te halen, wat hij vergeten was.
De landwachter geeft hem geen schijn
van kans. Toch blijft Diepeveen doorzeuren,
net zo lang tot hij toestemming krijgt een
fabrieksmeisje naar huis te sturen om brood
te halen. Dit is dus één zorg minder, want
Te A»NMt
dat-ie van jou is! Beken nu maar, dan valt
het misschien nog mee"...
Maar Diepeveen prakkizeerde er niet over
om te bekennen. En zodoende werd hij weer
in de hoek gezet.
Later nam een S.D.-officier uit Utrecht,
een Duitser dus, de zaak in handen. De
landwacht werd hierdoor uitgeschakeld,
zij hadden hun taak volbracht. De S.D.-
officier begon met een zacht lijntje.
Minzaam adviseerde hij om maar spoedig
toe te geven dat de radio van Diepeveen
was. Zijn collega Bos, die ook in de breierij
werkte werd ook steeds verhoord en mocht
daarna ook de hoek weer in. Hun vrouwen
mochten eten brengen. Na verloop van tijd
werden de zes a zeven gearresteerde arbei
ders naar het politiebureau gebracht. Daar
meende men dat het wel mee zou vallen.
Zij mochten bij elkaar blijven en behoefden
niet de cel in. Ze kregen zelfs koffie. De
gevangenen kregen weer hoop. Misschien
viel het nog wel mee.
Maar toen gebeurde er iets!...
Volgende week: Schoppende laarzen!"
Deze foto van de fabriek en het per
soneel van de Gebr. van Leeuwen wol-
industrie werd gemaakt vlak na de
oorlog.
OOK GELDERS PLANOLOOG WEES
VEENENDAAL ALS TOEKOMSTIGE
INDUSTRIEKERN AAN
Tijdens een bijeenkomst te Renkum voor
de CHU-kiesvereniging heeft de stede-
bouwkundige en planoloog Ir. Petri ver
klaard dat z.i. de Veluwezoom gespaard
dient te blijven voor industrievestiging.
De gehele streek van Arnhem naar Wa-
geningen, de Zuid-Veluwezoom, zou re
creatiegebied moeten blijven. Dit moeten
dan gebieden blijven met een stuwende
dienstverlening, die de omgeving mee
trekken. De industrie moet dan naar
Veenendaal en Zevenaar toe, volgens de
planoloog Ir. Petri.
Kleurenfilm „Holland
Wonder in OCB-gebouw
Naar wij vernemen zal op woensdag
10 maart in de zaal van het OCB-gebouw
de Chr. kleurenfilm „Holland Wonder"
vertoond worden. In het eerste gedeelte
wordt ons land vertoond zoals het nog
weinig op de filmband werd gezien. Er
worden fragmenten van Prinsjesdag van
de Deltawerken, Marken, Urk enz. ge
toond. In het tweede gedeelte van de film
avond wordt de grote evangelisatiecam
pagne, die de Amerikaanse evangelist T.
L. Osborn in 1958 in Den Haag op het
Malieveld heeft gehouden op het beeld
scherm gebracht. De toegang is geheel
vrij.
VEENENDAAL