Reewild in het vrije revier van Zuidoost-Utrecht ANGST EN SPANNING O II CHEVROLET Laat toch vooral de kalfjes met rust Ze hebben hun aangeboren schuwheid afgelegd en komen reeds héél dicht by de huizen V.A. B. KIRPESTEIN CITY-MOTORS-EDE TWEEDE BLAD „DE VALLEI'' VRIJDAG 5 MAART 1965 i Nr. 18 Door Adriaan P. de Kleuver, met tekeningen van de schrijver. Er gaat nu letterlijk geen excursie voorbij of je krijgt vragen over reeën. Of er komt na de kerkdienst een dominee naar je toe met de vraag: „waar ze zitten", want hij zal met z'n gezin hier in pension ko men. De mensen schijnen wel een reeëncomplex te hebben. En wat moet ik dan zeggen? Gunst nog aan toe, het zijn in het vrije revier levende dieren, waarmede ik toch geen afspraakjes gemaakt heb. Soms heb je zó maar geluk en staan er tien voor je neus! Neen, zo maar fluiten en hup-sa-ké daar zijn ze, is er niet bij. En dan moet je er nog aan wennen dat de stadsmensen over herten spreken als ze ook reeën bedoelen. Over een reeëncomplex gesproken! Op één van mijn excur sies had ik een rap oud dametje dat maar aan één stuk door ratelde en een allerliefst meisje dat met glinsterende pretogen dat leukje mensje volgde waar ze ging. Heel decent legde dat jonge ding een paar vingers voor haar pruilmondje en giechelde ingehouden toen 't oudje vertelde „dat ze laatst toch zo'n aardig klein ree-tje gezien had". Mevrouwtje lachte ook maar haar allerfiefste rimpeltjeslach toen ze be merkte dat ze algemene hilariteit veroorzaakte. Ja, ja, je kunt nog wel eens lachen, buiten, met je mensen En een goede raad: Toch wie z'n ogen de kost geeft vindt over de hele berg heen reeën- prenten ingetript. Ze zijn niet zeld zaam meer. Er zijn gevallen waarin zelfs van hinderlijk gesproken moet worden, om van schadelijk nu niet di rect te spreken. In de winter van 1955 op '56 hadden ze in een larixbos de ge schatte waarde van f 2000,aange richt door vreterij aan de jonge loten. Maar tot ieders geruststelling zij me degedeeld dat dit slechts in zéér, zéér strenge winters kan gebeuren. En laat die man in het vervolg nu maar beter op zijn bos letten. De al flink gegroeide aanplant stond dit jaar ernstig aangevreten door de larix- vlieg. Héél triest en héél bruin, maar héél waar. In normale doen zou daar geen ree kwaad doen Geen halsband met een etiketje Of het dan wel goed is zo veel ree wild te laten rondlopen? Ja, hóór nu eens, die landgoedbezitters wilden per sé een groter reeënstand. Dat trok al lerlei ongewenste elementen aan, stro pers en zo. En ook dat laatste valt nog al mee. Stropen gaat nog wel eens de zelfde weg op als wat men folklore pleegt te noemen. Stropen als beroep is even zeldzaam als een ongerept ge laten volksgebruik. Dat de reeën zich zo snel voortge plant hebben kun je de dieren toch moeilijk kwalijk nemen. Die zijn nog niet aan een gerichte geboortebeper king toe. Dus moet de groot-grondbe zitter zelf maar zien hoe hij zijn zaak jes regelt. En wij behoeven niet be nauwd te zijn dat de reeën als levende stoffering van het landschap voor onze omgeving verloren gaan. Ochen dan hangt nog zo ontzet tend veel af van de instelling je gens de natuur die de boseigenaar aan de dag legt. De dieren dragen geen halsband met een etiketje waar op staat dat ze van baron zus tot zo of van jonkheer die en die zijn. Loopt er op de wegberm van een hoofdweg een te laveien, dan denk ik dat die óók een beetje van mij is. Nu is dat nog maar betrekke lijk, want ik mag dat dier niet vangen of doden. En dan heb je van die fijne land goedbezitters die zó maar hun bos open gooien voor de bezoekers, als b.v. die van de Dikkenberg onder Rhenen. En in dit volkomen door de mens be heerste en tot stand gebrachte cultuur landschap is het ranke reewild niet alleen een graag gezien natuur object, het is er ingeburgerd op de koop toe. Laten we de levensloop van deze prachtige dieren maar eens over een vol jaar volgen. En beginnen met de herfst. Dat is het hoogtij in het reeën- bestaan. Hij lust ze rauw De ruige buntsavanne van het Egel- meer was overtrokken met een ijle nevelbank die zilverblank blonk in het matte maanlicht. De donkere vliegden nen aan de rand van het verdroogde ven schijnen nu een dicht bos te vor men. En de met gulden lovertjes be hangen berken waren nooit zo teer van tint als in dit gezeefde licht. De stilte was voelbaar; het geklik van onze voetstappen was het enige hoor bare. En toen wij het zandpad in sloegen was er enkel nog het suiselen van de wind door het masthout. Achter het Egelmeer was al een paar avonden achtereen de zware brulstem van een reebok gehoord. Wij waren nu op weg om iets van het intieme leven van onze ranke bosbewoners te zien te krijgen. In het kreupelhout is gekraak en dan staat niet ver van ons af een vorste lijke reebok. De vurige blik bemerkte ons niet want wij stonden precies af- windig. Het dier stak de kop vooruit; je hoorde hem snuiven. Even maar stond het zo gespannen te luisteren. De nog jonge, krachtige gaffelbok wierp de kop achterwaarts en brulde zijn verlangen uit naar de geit, die niet eerder zou opdagen dan wanneer de bok de kust veilig acht. Met het gewei sleep het dier langs de bast van een berk. Wie zou het wagen de krach ten met hem te meten. Hij lustte ze rauw! De geit liet verstek gaan. Toen nam de uitdagende, over z'n hele lijf tril lende bok een kloek besluit, wipte overmoedig over een laag dennenboom pje en stoof als een pijl weg over het Egelmeer in de richting van de Slaper dijk. Daar ergens zóu ze zijn, ver moedden wij. Geabsorbeerd in het goudbruin van het herfstbos waren nog slechts de knisteringen van de dode takjes te horen waar het dier de hoe ven neer plantte. En dan ineens die kreet, die vreugdekreet bij het weerzien van de geliefde. Beschaamd zijn wij op onze schreden weergekeerd. Neen, wij heb ben het jonge geluk niet verstoord. der meer. Dat is niet éérlijk en het strijdt bovendien tegen de wetten van 't fatsoen jegens de medeschepselen. Daar moet meer hooi, bieten en brood gebracht worden. Maar wie denkt aan de blijde verwachtingen die door het lijf van de reegeit trillen? Wie denkt aan de honger die het dier dan dubbel voelt? Heus, er zijn nog jachtopzieners die uw hulp met vreugde begroe ten. Op de Hoge Veluwe voert men dag aan dag. Daar zie je ook niet de erbarmelijke tonelen van naar de boerderijen trekkende die ren. 'k Vond eens een half gestikte ree in een strik en maakte die los. Ver volgens legde ik het dier achter op de bagagedrager en bracht het naar een jachtopziener. En nu vergeef ik het die bruut van een kerel nooit dat hij me stond uit te kafferen. En ik had er met m'n poten af moeten blijven. En hem moeten waarschuwen. En dat nu de stroper vrij uit ging, dat was mijn schuld En toen heb ik die man, nadat de storm wat was gaan liggen, op de man af gevraagd of dit nu allemaal in zijn afdeling van de tóch al zo verdeelde Wie zou nu niet vertederd worden bij het zien van zó veel bevalligheid en ranke schoonheid. En een ontmoe ting met zo'n ree is in onze omgeving beslist geen zeld zaamheid meer. Wie gevoel voor de natuur heeft laat het er bij. Die bewaart de afstand. Van ons voornemen kwam geen snars terecht Open mond van verbazing Anders wordt het wanneer over de velden het wollige wit van de onein digheid de dingen verdoezelt. Dan schijnt een zware slaap de natuur te bevangen. En kijk, dan zijn de reeën- prenten als letters op een onbeschre ven blad. Maar het is geen poëzie wat daar te lezen staat. Kreupel en moei zaam is daar die oude reebok gegaan. Dit, zo weten wij, zal voor de jacht- schut wel reden zijn hem door afschot uit het jachtveld te verwijderen. En zie daar eens hoe moeilijk die zwaar drachtige reegeit zich moest voortzeulen om ergens nog wat eet baars te vinden. Het moet mij van het hart dat in onze streek tóch niet zo best voor het reewild gezorgd wordt. En vreten de dieren dan de bast van het jonge hout, dan is Leiden in last. Dón worden het ineens rotbeesten zon- „kerk" de gewoonste zaak was en of eerbied voor het leven niet wat anders was dan bij een in doodstrijd worste lend dier op een stroper te gaan zitten wachten. Hij bromde toen wat van plichten jegens de broodheer en zo en dat ze moesten bedenken dat het diens dieren waren. Mijn mond viel open van verbazing. Dat dier loopt van de één naar de an der. Van wie is dat nu!? Later heb ik het eens aan een zeer bevriende jacht opziener verteld en die had ook eens zo iets mee gemaakt. Een vader en een zoontje hadden in het bos een héél klein reekalfje „gevonden" en waren er mee naar hem gekomen, 't Ja, wat moest hij daar nu mee aan Eerst vertelde hij ze, dat de reegeit dat kalfje zéér beslist had_ weten te vinden. Nu zou ze het nooit meer als kind aanvaarden. Er zat een „verkeer de" lucht aan. De man en de jongen waren er glad kapot van geweest. Hun medelijden deed ze zo handelen. De vrouw van de jachtopziener heeft het diertje met veel moeite met de fles grootgebracht. En de man en de jon gen kwamen steeds kijken. Op een dag hebben ze samen het dier de vrijheid gegeven. Er is een hechte band van vriendschap gebleven tusjpn die men sen. Stel nu dat deze schut die mensen was gaan vervloeken, dan was er nie mand mede gebaat geweest. Nu ik zelf opzichter geworden ben over een paar natuurreservaten moet ik steeds aan beide gevallen denken. Waar ik voor gekozen heb? Voor het laatste geval, want je moet de mensen tot beter be grip van de natuur, haar geheimen en problemen trachten te brengen. Wie maar iéts van dat alles kent wordt al een ander mens. En nu dan weer de dieren waarom steeds maar weer dat onderlinge gekrakeel ontstaat. Wachten in de schemering Diep in het loofbos, tussen laag kreupelhout, had de reegeit twee kalf jes ter wereld gebracht. Licht en be vallig stond ze op het wildspoor over de Heuveltjes, de oren één en al be wegelijkheid, want dubbel oplettend was ze toen. Met de ranke souplesse van een lichtvoetige ballerina stapt REEKALFJE OP SCHUILPLAATS Diep verborgen tussen eikenhakhout of midden in een korenveld verbergt de reegeit haar jong. En mocht U er eens tegenaan lopen, blijf dan van zo'n diertje af. Het wordt beslist door de moeder in de steek gelaten als het „mensengeur" aan zich heeft. Loop liever een eindje omHet is inderdaad verleidelijk spul om te strelen. Maar de brokken die U er door zou maken be tekenen voor het diertje zijn onder gang. ze op een eikenhakhoutbosje aan en terwijl ze er in verdween zagen wij even het witte schortje blikkeren, de spiegel onder de staart. Die middag hebben wij de kalfjes tweeling niet gezien. Ze moeten een verre tocht ge maakt hebben, want een vriend van mij had ze gevolgd tot aan de Roode Haan, waar ze de liniedijk op gegaan waren. Op een goede dag vond ik verse reeënprenten op het rulle zandpad dat over de Emmikhuizer berg gaat. Ik verloor het op een plek waar ze blijk baar over de akkers gegaan was. Maar bij de Emmikhuizer spoorweg was het er weer. En jé hoor. Daar stonden ook héél duidelijk kleine kalfprentjes! Er was geen twijfel mogelijk. Dat móést het rondzwervende reegeitje zijn dat wij gezien hadden op de Heuveltjes. Nu loop ik nooit zo erg te spinsen op ontmoetingen met reeën en hun kroost. Maar wél stond altijd nog in mijn zakboekje de aantekening „uit kijken naar gedragingen van drinken de reekalfjes". En nu had ik de kans op twee! Zo iets moet men zelf be studeren, want uit de boekjes kun je het nooit navertellen. Maar ja, tussen het hoge koren op de Emmikhuizer- berg zou het waarnemen een hele toer worden. Wachten duurt altijd lang, maar drie avonden weggedoken zitten aan de rand van een eikenhakhoutwal met niets anders dan de hoop „dat het zal gebeuren" is voor de meesten net iets té veel. Toch heb ik mij die avon den niet verveeld. Verre van dat zelfs! Om ons heen kleurde tussen de groene korenhalmen het felrood van de klap rozen en het hemelsblauw van de korenbloemen. Over de akkerterrassen streek de wind en deed ze zachtjes golven. Vanuit de aardappelakkers snerpte zo nu en dan het doordringen de geluid van een kwartelkoning. Daar van had ik in een soppig weilandje langs de Kerkdijk in een hoge zegge- pol het nest gevonden. En de vogel wel 500 meter verder te horen ver wonderde ons niet. 't Zijn van die echte lopers! Al een paar maal was een troepje drukdoende patrijskuikens voorbij ge rend. Je zit in zulke gevallen zó dood stil dat het natuurleven onbekommerd zijn gang kan gaan. Een nog laat in de weer zijnde kievitman buitelde met een oneindig klagend kie-o-wiet bo ven ons hoofd. Met schuifelende voeten kwam de avond nader. Aan de zuide lijke hemel schitterde al de avond ster. Met korte rukjes dwarrelden een paar vleermuizen langs de schaar se eikenbeplanting van de Kooi weg. Afgezien van wat ons te wachten stond, die avond, zou het al een onvergetelijke worden. En dan, ineens, was het geluk met ons. Op het weggetje tussen de koren velden naderde de reegeit met beide kalfjes bij zich. Ze waren al flink groot geworden. Het moedertje spiedde wat zorgelijk om zich heen. Ze naderde de mensenwereld nu toch wel érg dicht Maar geen hond baste en de kippen waren allemaal op stok. Lod derig stond een koebeest een eindje verderop z'n lippen te likken. Die was door de opgeslagen voorraad te her kauwen voedsel heen voor die dag. Ze schurkte de huid wat, deed loom nog een paar passen en vlijde zich toen maar met geknikte knieën neer. Rus tig ging de reegeit door met laveien. De kalfjes knabbeldgn hier en daar ook al wat aan mals gras. Eén der kleintjes drukte ongedurig het fijne snuitje tegen moeders flank, een gebaartje dat, naar ons bleek het oude dier maar al te goed kende. Ze hield halt, maar knabbelde toch door aan een paar hoge planten. Met schok kerige beweginkjes dronken ze. En u zult het nu wel met mij eens zijn dat er voor zulk soort waarnemingen maar twee mogelijkheden bestaan: rustig afwachten óf er zonder meer tegen aan lopen. Wie zo iets wil for ceren kan beter thuis blijven. De natuur is geen kijkdoos. Dat be merkten wij ook toen weer. Het idyl lische tafereeltje duurde té kort om er over naar huis te schrijven. Dat is trouwens de ervaring van iedere on derzoeker. 't Is té bewegelijk spulletje als het op lavei is. De reegeit draaide zich om en nam de weg terug. Dat be tekende dat ze ras uit ons gezichtsveld verdwenen was. Als een witte vlag zagen wij de spiegel op haar achterste het hoekje om gaan. 't Was voorbij. Zo gaat dat. En weer wordt het herfst, en win ter, en voorjaar, en zomer, en ga zo maar door. De kringloop herhaalt zich. Het rijke natuurleven is een aaneen schakeling van gebeurtenissen. En iedere dag is een feest. Toen wij in gesprek waren met de heer M. Diepeveen, begrepen wij al spoedig dat zijn ondervindingen niet in één flits tot hun recht zouden komen. De heer Diepeveen is een boeiend verteller, die zijn bijzonder spannende belevenissen zonder onderbreken opdiste. Hij kwam niet uitgepraat en, aangezien zijn relaas dermate indruk maakte, besloten wij er enkele flitsen aan te wijden, die zeer zeker de moeite van het lezen meer dan waard zullen blijken. En zo starten wij dan met deze extra boeiende serie. Reeds in zijn jeugd had de heer Diepe veen een voorliefde voor boksbeugels en re volvers. Hij mocht graag zoiets in bezit hebben. Maar toen de oorlog uitbrak be greep hij maar al te goed, dat het bezit hiervan hem nog wel eens de kop zou kun nen kosten. Toch behield hij zijn aange schafte boksbeugel en kon ook geen afstand doen van zijn revolver. Na enkele jaren vond hij het toch maar verstandiger om deze oorlogsattributen een veiliger plekje te ver schaffen. Dat kon ook. Immers zijn zwager Bertus Huibers met zijn vriend Johannes Nannenberg, beiden onderduikers, hadden achter in de tuin een prachtige schuilhut. Een prima plekje voor verboden wapens. Later heeft hij ze meegenomen naar de fa briek, en verstopt. Het spreekt vanzelf dat de heer Diepe veen ook weinig trek had om zijn radio aan de bezetter af te staan. Hiervoor vond hij 1 een afgelegen hoekje op zolder bij zijn schoonmoeder. Toch kon het apparaat daar niet blijven. Toen nam Diepeveen zijn ont vangtoestel mee naar de fabriek. Hij werkte in die tijd bij de gebroeders Van Leeuwen (in die tijd beter bekend als „De Mus"). In dit fabrieksgebouw waren meer radio's verborgen. Er werd dan ook braaf naar de Engelse zender geluisterd. Een bezigheid waar een zware straf op stond. Maar in die tijd werd er wel meer geriskeerd. Hij zocht en vond een bijzonder aardig plaatsje voor het toestel: boven de garde robe in het magazijn. Daar stond een kleine kamer met allerlei kisten en dozen. In één zo'n kistje paste het toestel precies. Er ging wat papier overheen en op een vindingrijke zcijze werd het snoer aange sloten. Gevaarlyke lectuur, om in bezit te hebben. Vandaar deze plaats. „Vrouw, je weet het dus, als er iets byzonders gebeurt, dan direct deze blaadjes in de w.c. werpen en doortrekken" zei hy altijd tegen zyn kordate echtgenote. Hij neemt afscheid en fietst naar zijn werk. Maar de grote toegangspoort van de fabriek is gesloten. Dan maar naar de kleine poort. Daar staat een soldaat die Diepeveen naar zijn Ausweisz vraagt. Daarna wordt hem bars bevolen mee te gaan naar het kantoor: Diepeveen snapt absoluut niet waar dit voor dient. Op het kantoor zit de land wachtcommandant. Hij beveelt hem in de hoek te gaan zitten met het gezicht strak naar de muur. Wat een zotte beweging, overlegt Diepeveen bij zichzelf. Hij merkt nu wel dat alle hoeken van het kantoor bezet zijn door gearresteerde arbeiders. Hij probeert van hen te weten te komen wat er aan de hand is. Hij kijkt iets opzij en fluis tert wat tegen de dichtstbijzijnde collega. „Houd je sm...!" roept een Hollandse landwachten Gaat dat er hier zo aan toe, prakkizeert Diepeveen. Toch komt hij er door gebaren achter, dat ook de anderen niet weten wat er gaande is. Een doffe angst valt nu op hem. Hoe moet zijn vrouw er achter komen, dat er iets niet in de haak is? Die krantjes onder de mat, zie je! Hij tobt erover. Vrij plotseling wordt hij voor de commandant geleid. „Jij werkt bij het magazijn, niet?"... „Inderdaad, commandant!" „Wie heeft de sleutel van dat kamertje?" „Die is bij de portier". „Je liegt. De sleutel is niet bij de portier. Jij weet waar hij is. Zeg op!" zijn vrouw zal natuurlijk gelijk horen wat er aan de hand is. Maar nu herinnert zich Diepeveen dat hij de boksbeugel plus nog enkele verboden krantjes bij de radio in het kistje gestopt heeft. O, als ze dat zaakje toch eens vinden. Een geluk is misschien nog, dat hij de re volver uit elkaar gehaald, en iA een ander doosje verstopt heeft Als ze het één vinden, laten ze het ander wellicht ongemoeid. Ze kunnen beter nog de radio ontdekken dan de revolver. Want op het bezit van vuur wapenen staat onverbiddeiyk de dood straf. En zo maakt de heer Diepeveen enkele grauwangstige ogenblikken door. Het meisje is inmiddels naar zijn vrouw gegaan om brood. Wat schrok zij toen zij hoorde hoe het er aan toe ging. Snel sneed ze een grote stapel brood, want ze begreep de bedoeling van haar man. Toen het meisje weg was, rende zij naar het toilet, en griste onder de mat. Even later spoelde alles weg. Dat was dat! Het uur is om. Met bruut geweld wordt de magazijnkamer opengebroken. En daar zien de landwachters het geheel intact zijnde radio-ontvangtoestel. Een triomfantelijke grijns glijdt over hun gezicht. Zie je wel!... Een goede vangst vandaag. Maar het zal die Hollanders wel afgeleerd worden. Even later wordt Diepeveen weer naar de com mandant gebracht. „Van wie is deze radio?"... „Weet ik dat?" „Hebt u dan geen radio gehad?"... „Jawel, maar die heb ik verkocht!" „Zo, heb je die verkocht! Maar ik zeg er- VnSft5?""-r,V.> f. Q., [•.-Ie.-.'!»» -L-ri? Tf VffcNfNOAAL W 7VO£ Elke dag werden de berichten uit Enge land met spanning tegemoet gezien. Op een dag werd de schoonvader van Diepe veen begraven. Ook hij zou daar bij zijn en kon dus deze dag zijn toestel niet bedienen. Toch wilden zijn kameraden graag luisteren. Toen gaf Diepeveen enkele aanwijzingen en maakte tevens de voornaamste handelingen reeds in orde. Nu konden ze dus toch luiste ren. Het was 26 mei 1944. Inderdaad luis terden zijn collega's naar de B.B.C., maar zij vergaten de spullen weer op te ruimen. De deur van het kamertje ging weer op slot. Maar... bij de Landwacht werd verteld dat er wapens verborgen lagen in dit fa brieksgebouw. 's Nachts sloegen deze kerels hun slag. Er werden diverse radiotoestellen ontdekt. Eén landwachtcr ontdekte het ka mertje. Ah, daar zal wel wat zitten! Reeds tastte zijn hand naar de deurknop. Met kracht rukte hij eraan. Maar de deur vloog niet open. Een krachtterm ontsnapte aan zijn lippen. Dat is geen zuivere koffie, meende hij te mogen vaststellen. Hij gaf het door aan zijn commandant. Verder werd er geen gewag van gemaakt. Het geval zou vanzelf wel tot een oplossing gebracht wor den. Daar waren deze kerels wel handig in. De volgende morgen staat de heer Diepe veen gereed om naar zijn werk te gaan. Net als altijd. Nog even loopt hij naar het toilet. Hij kijkt onder het closetmatje, waar enkele illegale drukwerken liggen. FABeif M TC VICN1NOAAI O IVOt „De Hollandia" wolfabrieken „Geen sprake van!" „Jij hebt hem in je zak"... Diepeveen haalt al de sleutels uit zijn zak en toont ze aan de commandant. De bewuste sleutel is er niet bij. Want die had Diepeveen ergens verstopt. „Toch weet je hem!" brult de kerel. „Over een uur breek ik de deur van het kamertje open, als je vóór die tijd niet met de sleutel komt! En wee je gebeente als er iets niet pluis is!" Diepeveen gaat weer naar zijn plekje in de hoek. Duizenden gedachten kwellen hem. Zou hij de sleutel maar geven? Nee, dat nooit! Maar wat dan? Wat zullen de ge volgen zijn? Wellicht gaan ze thuis alles onderzoeken en hoe moet het dan met die krantjes onder de toiletmat? Kon hij maar een boodschap naar zijn vrouw sturen. Maar daar is geen kans op. Of toch misschien? Hoewel hij wel kotsen kan tegen elk eten momenteel, zal hij proberen honger voor te wenden. Hij roept een landwachter en vraagt of hij even naar huis mag om zijn brood te halen, wat hij vergeten was. De landwachter geeft hem geen schijn van kans. Toch blijft Diepeveen doorzeuren, net zo lang tot hij toestemming krijgt een fabrieksmeisje naar huis te sturen om brood te halen. Dit is dus één zorg minder, want Te A»NMt dat-ie van jou is! Beken nu maar, dan valt het misschien nog mee"... Maar Diepeveen prakkizeerde er niet over om te bekennen. En zodoende werd hij weer in de hoek gezet. Later nam een S.D.-officier uit Utrecht, een Duitser dus, de zaak in handen. De landwacht werd hierdoor uitgeschakeld, zij hadden hun taak volbracht. De S.D.- officier begon met een zacht lijntje. Minzaam adviseerde hij om maar spoedig toe te geven dat de radio van Diepeveen was. Zijn collega Bos, die ook in de breierij werkte werd ook steeds verhoord en mocht daarna ook de hoek weer in. Hun vrouwen mochten eten brengen. Na verloop van tijd werden de zes a zeven gearresteerde arbei ders naar het politiebureau gebracht. Daar meende men dat het wel mee zou vallen. Zij mochten bij elkaar blijven en behoefden niet de cel in. Ze kregen zelfs koffie. De gevangenen kregen weer hoop. Misschien viel het nog wel mee. Maar toen gebeurde er iets!... Volgende week: Schoppende laarzen!" Deze foto van de fabriek en het per soneel van de Gebr. van Leeuwen wol- industrie werd gemaakt vlak na de oorlog. OOK GELDERS PLANOLOOG WEES VEENENDAAL ALS TOEKOMSTIGE INDUSTRIEKERN AAN Tijdens een bijeenkomst te Renkum voor de CHU-kiesvereniging heeft de stede- bouwkundige en planoloog Ir. Petri ver klaard dat z.i. de Veluwezoom gespaard dient te blijven voor industrievestiging. De gehele streek van Arnhem naar Wa- geningen, de Zuid-Veluwezoom, zou re creatiegebied moeten blijven. Dit moeten dan gebieden blijven met een stuwende dienstverlening, die de omgeving mee trekken. De industrie moet dan naar Veenendaal en Zevenaar toe, volgens de planoloog Ir. Petri. Kleurenfilm „Holland Wonder in OCB-gebouw Naar wij vernemen zal op woensdag 10 maart in de zaal van het OCB-gebouw de Chr. kleurenfilm „Holland Wonder" vertoond worden. In het eerste gedeelte wordt ons land vertoond zoals het nog weinig op de filmband werd gezien. Er worden fragmenten van Prinsjesdag van de Deltawerken, Marken, Urk enz. ge toond. In het tweede gedeelte van de film avond wordt de grote evangelisatiecam pagne, die de Amerikaanse evangelist T. L. Osborn in 1958 in Den Haag op het Malieveld heeft gehouden op het beeld scherm gebracht. De toegang is geheel vrij. VEENENDAAL

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1965 | | pagina 3