DORP AAN DE GRIFT I Recapitulatie CORDULA'S ERFENIS De eerste mensen in Zuidoost-Utrecht De grijze oudheid In de jaren 1961 en 1962 schreven wij in dit blad een 12-tal uitvoerige opstellen onder de ti tel „De geboorte van een dorp". Door allerlei journalistiek werk waren wij helaas niet in de gelegenheid de geschiedenis van Veenendaal te vervolgen, waarmede wij nu eerst kun nen beginnen. Als variant op de naam van Antoon Coolens roman Dorp aan de rivier kozen wij als titel Dorp aan de Grift. Voor een juist inzicht in de historie van de Stichtse en Gel derse venen lijkt het ons gewenst eerst een samenvatting van die 12 hoofdstukken te geven. De Olde Compagnie IN DE DAGEN VAN OLIM Oude woonplekken Geruchten van arbeid Hoog bezoek Ladick! Tweede exploitatie Octrooi De nieuwe Grift Een pionier Het grote werk Besteksinhoud De Grift navigabel! De eerste veenhutten Backhuyskens De stadhouder grijpt in Afbraak en nieuwbouw Nieuwsblad „DE VALLEI" vrijdag 25 juni 1965 10 van Diemen, respectievelijk raadsheer in Gel re en Het Sticht, kregen de lei ding. Vóór 15 mei 1545 werd het oc trooi in Arnhem, Wageningen en Har derwijk en in de kerken van Ede, Ben- nekom, Barneveld en Renkum, voorts in Utrecht, Amersfoort, Rhenen, Wijk en Amerongen bekend gemaakt. (De dorpskerken werden destijds gebezigd voor aankondigingen). Wie contributie betaalde, zou de Grift mogen gebruiken voor turfver- voer. Wie zich na 24 juni 1545 opgaf, moest dubbele contributie betalen. Na 24 juni 1547 moest men 25 jaar wach ten alvorens te mogen betalen en va ren! De contribuanten kozen een drieman schap voor de zakelijke leiding: Frans van Nijenrode, Johan van Culemborg en Johan van Cuyck, de laatste later vervangen door Cornelis Thin, aan wie de Tinnenweide nog herinnert. De een voudige schamele veenarbeiders ble ven naamloos. Wellicht zijn hun na men diè, welke de kerkmeesters in hun rekeningen noemen bij begrafe nissen in de kerk. waarbij het aantal kinderen opvalt, hetgeen de conclusie aannemelijk maakt, dat de kindersterf te bij de veenarbeiders groot was. Want al zegt Vondel in het opschrift boven de schoorsteenmantel in de Regentenka mer van de Amsterdamse schouwburg: Geluckkig is het lant, Daer 't kind zijn moer (turf) verbrant, gelukkig kan het lot van die veenar beiders niet geweest zijn. De gedachte dat het hergraven min Van zijn ouders had hij gehoonJ, dat een zekere Rey van Venlo op het Eeuwen lang lagen de venen in Zuid oost-Utrecht eenzaam en onherberg zaam. Van bewoning was uiteraard geen sprake. Alleen de zandruggen en -tongen, die van de Veluwse hoogten af in de moerassen doordrongen en die wij nu nog in het landschap kunnen onderscheiden, b.v. bij het Maander- dijkje, De Meentweg, De Klomp, ston den bewoning toe, blijkens de vondsten van vuurstenen, voorwerpen als mes jes, klingen, krabbers, pijlspitsen en bovenal van door vuur gebarste keien, resten van houtskool en vaatwerk, o.a. bij het Egelmeer, op de Batterijen en te Emmikhuizen. Uit de vondsten van gebruiksvoor werpen is wel de aanwezigheid van mensen op te maken, maar niet van blijvende vestiging. Houtskoolresten echter wijzen op het maken van vuur bij langer verblijf, evenals de dc:r vuur gebarsten keien, gebruikt om het vuur te begrenzen. De ruggen moeten dus permanent bewoond geweest zijn en wel aan het einde van de midden steen tijd, een paar duizend jaar vóór onze jaartelling. De mens kende toen al huisdieren, beoefende een zekere akkerbouw en bediende zich voor het eerst van aardewerk, o.a. bij Harselo gevonden. De oudste woonplekken in onze naas te omgeving waren Prattenburg en Het Grote Veenlo, de Grote Vendel. Tot dusver gold 1502 als het jaar waarin voor het eerst de naam Prattenburg in een ai'chiefstuk wordt genoemd. Als getuige verklaarde toen een man van 80 90 jaar, een zekere Ludolff Quint, dat hij van kindsbeen af met zijn ou ders op Prattenburg, tevoren Grootveld geheten, had gewoond, waar hij de schapen hoedde. gehoord, enlo dp Venlo woonde en zeven zonen had. Er stond daar een huis, dat in de oor log tussen de Stichtsen en Geldersen verbrand was. Begin 1400 waren dus Prattenburg en De Vendel réèds be woond. Wij vonden in het oude archief hier een stuk uit 1490, waarin al sprake is van venen die „boven Prattenborch" waren gelegen. Het Grote Veenlo was oorspronkelijk het bos van het nog oudere Emmik huizen „als noch jegenwoerdelicken (tegenwoordig, in 1561 n.l.) blycken mochte uten eycken struweelen daerop wassende ende staende." De pachters van Emmikhuizen haalden er allerlei hout „goede balkenslieten, stalrepel, wagendissen ende diergelijcke." Bij de huidige Holleweg en Vendelseweg strekte zich dus eertijds een woud uit In het begin van de 15de eeuw, om streeks 1430, trokken de eerste bagge raars de venen binnen. Bisschoppelijke rekeningen in het Rijksarchief te Utrecht bewaard, wijzen daarop. Toen er meer behoefte aan brandstof - in die dagen turf en hout - ontstond, r' %- te het plan de venen te gaan ontginnen. Bisschop David van Bourgondië, als landsheer bezitter van de venen, liet van 1473 tot 1481 de Grift graven, waarbij ten dele gebruik werc\ gemaakt van het oude riviertje de Eerh, lopend van Manen naar De Grebbe. De Krom me Eemwal is er een overblijfsel van. Een oude oorkonde zegt „dat bisscop David die Grifte heeft doen maecken bij eenen Jacob van Bablionesteyn. van den Rijn aff tot in de veenen toe op ten Stichtschen bodem metten Veen- dyck daertoe behoorende." Dat de Grift gegraven werd tot vervoer van de turf. blijkt uit de volgende passage: „Dat alsdoen by bisschop Davids tijde ende daerwaer deselve Grifte gebruyckt is geweest met schepen genaempt same- reusen, maesschepen ofte lórdennen om tor ff te halen." Behalve het bekende woord samereus vinden wij hier twee onbekende nanen voor de turfschepen: maasschepen of lórdennen. Prattenburg omstreeks 1750, naar J. de Beyer. Het was niet riddermatig, dus geen kasteel, maar een boerehoeve. In het begin van de 16de eeuw leef de op de Veluwe een zekere Herman Ryers, die de Qrift had helpen graven. De schout van Rhenen, Jan van Some ren, verzocht hem een verklaring te geven hoe ver de Rhenense venen zich over de Grift uitstrekten. Reyers ge tuigde toen. dat bisschop David zelf aan de Grift verscheen, waar de gra vers stonden en groeven. Hij vermaan de hen: Gesellen, en graeft mijn neef van Gelre niet te nae." Waarschijnlijk bedoelde hij zijn halfbroer Karei de Stoute. De arbeiders antwoordden: „dat sy op verre nae den Gelderschen gront niet raeckten." Zij wezen hem toen hoe ver het Gelderse territoir van de Grift verwijderd was en brachten hem tot aan de Abtsgrave, een watertje, dat de huidige Nieuweweg-Vendelseweg volg de en een deel van de grens vormde. (De Abtsgrave heette naar de abt van het St. Paulusklooster te Utrecht, dat langs het watertje terreinen bezat). Na Davids dood verslapte de con trole op de Grift. Het ladiken, het weg nemen van de ladik, de waterzuring, in ruimere zin alle waterplanten, bleef allengs achterwege. Ook verminderde de diepte, zodat het varen moeilijk werd. Het veelbelovende veenbedrijf ging zienderogen achteruit. Ook werd het erg verstoord door de voortduren de plundertochten en brandschattingen van de lieve buren, de Geldersen. Op den duur was de Grift geheel verland, een toestand die tot 1545 bleef bestaan. In dat jaar zond keizer Karei V een commissie, bestaande uit mr. Adriaan Nicolaï, mr. Gerrit Renoy en mr. Wil lem van Diemen naar de Grift om te onderzoeken of deze door verdieping en reiniging weer bevaarbaar was te maken. Zij troffen 200 m van de Grebbesluis een grote zandige plek aan, waar het water van de Gelderse heu velen over liep. 's Zomers was het daar zó droog, dat men er droogvoets door de Grift kon lopen „met behulp van een caecybeen off een steen daer men op trede." Na het rapport gelezen te hebben, verleende de keizer octrooi tot exploitatie. De octrooibrief bleef be waard, een waardevol bezit van ons archief. De keizer betreurde het dat de ve nen „luttel of geen prouffijt" verschaf ten. Hij wilde ze tot „meerder waerden" brengen. Het octrooi liet al toekomst muziek horen door te reppen van het grote profijt, dat de venen zullen ge ven. Ook zullen „veel van onSen on- dersaten in den omliggenden landen lange jaeren van brande (brandstof) onderhouden mogen werden." De kan selier van Gelre. de gewestelijke Sta' n van Utrecht en „onse seer lieve en be minde suster, die Coninginne Douaigie- re van Hongerije, van Boheme etc. voir on regente ende Gouvernante in onr m landen van herwerts over" - Karei be doelt Maria, landvoogdes van 1530- 1555, weduwe van Lodewijk II van Hongarije - moedigden het plan aan. De hergraving moest in twee jaar voltooid zijn, dus in 1547. De verlen gingen: het Boveneind tot in Ederveen en de vaart door Het Zand mochten zeven jaar vergen. In de Grift moesten goede sterke schutten komen. Een jaag- of lijnpad werd aangelegd v ,or de schippers. Door landerijen van ei genaars, die niet in de kosten bijdroe gen mocht gegraven worden. Ook moesten "zij het maken van dijken en wegen toestaan. Mr. Adriaan Nicolaï en mr. Willem of meer van primitieve aard geweest zou zijn, wordt gelogenstraft door de notities in de archivalia. Uit registers en rekeningen blijkt het tegendeel. Sluizen, wijken (veenkanalen), schut ten e.d. ging men elders, in de Vecht streek, in 's-Gravenmoer, zelfs in Vlaanderen te Moerbeke, bestuderen en kaarten liet men tekenen. Frans van Nijenrode heeft zich bo venal verdienstelijk gemaakt. De Nij- enrode's waren een machtig adellijk geslacht, geparenteerd aan de Van Zuylens, de Van Reede's enz. Reeds in 1537 worden veengronden, eigendom van Ernst van Nijenrode, in onze om geving genoemd. Frans, gehuwd met Johanna Egbertsdochter van Zuylen, wordt door de veengenoten geroemd om zijn ijver, zijn hulp en raad, zijn „concipiëren van den eersten aen- vonck", zijn autoriteit en de trouw aan zijn belofte. Een energiek werker van het eerste uur. Om hem te huldigen werd hem in 1550 een verguld zilveren beker aangeboden, zeker meer dan f 1500,in ons huidige geld waard. De stilte der veenmoerassen, die be klemmend geweest moet zijn, werdj eindelijk verbroken door het rumoer van de arbeid, de stemmen van „cruy- ders" en „haeckers" en „graevers", wier geluiden verloren woeien in de ruimte, vluchtig als de moerasdampen. Taferelen OP het water Geen honderden werkers, maar acht ploegen gravers, die half maart begon- In de zomer van 1549 verschenen de nen en half juli eindigden, elke ploeg eerste schepen: de Grift was voldoen- ongeveer 20 man tellende. i de gereinigd, geruimd, verdiept en ver- Het bestek hing in vele plaatsen van breed. Het waren schepen met aarde Gelder en Utrecht uit. Zes schutten en en zand, schouw na schouw, gevolgd vier bruggen werden gebouwd. Alle door andere beladen met elzetakken werken werden aanbesteed, waarbii en heide. het eigenaardig toeging. Meer dan Het moet een levendig tafereel ge- 1000 - is het teken voor pond of weest zijn: de verjongde Grift vol goudgulden - bedroeg b.v. de inzet, scheepjes met zand en vimmen, grote Met 100 ging het bedrag omlaag. De bossen elzetakken en heide, door twee cameraar, de penningmeester, loofde banden bijeengehouden. Langzaam dre- bij elke 100 afslag een premie uit. ven ze aan> dje punters, hun inhoud Riep een aannemer „Mijn!", dan vroeg de cameraar wie het voor 100 minder wilde doen. Toen er eens 200 werd geboden, riep een zekere Jan Roeck „Mijn!" Hij, de laagste, zag zich dus het werk gegund. Op een dergelijke wijze een werk aanbesteden, noemde men mijnen. Tot onze blijde verrassing troffen wij, een pakket brieven van de aan nemer Roeck doorlezend, daarin iets aan, dat er niét thuishoorde.' n.l. een origineel bestek, een breed stevig pa pieren stuk, dat aan de randen op re gelmatige afstanden gaatjes vertoont, op de plaatsen waar het aan de kerk deur of aan het stadhuis te Rhenen vastgenageld was. Van de Mulertswiiic bij de Grebbe werd gegraven naar de Swaluwestert aan het Verlaat (De Zwaai). Vandaar naar Ederveen en Het Zand. De ladik werd gesnaden, het zand werd „ge schoten" d.i. weggegraven. Moddernet- ten, ijzeren beugels waaraan een grote zak met fijne mazen, sleepte men over de Griftbodem. Dijken wierp men op, afgedekt met elzerijshout, dwarsgrep- pels werden gegraven. werd gelost, het gerucht van de ar beid vervulde de lucht boven de eens zo verlaten venen, een schilderachtig bedrijf op het water, dat ons onwille keurig doet denken aan tekeningen van kunstenaars uit die tijd als Jan van Goyen, die lieven en bedrijf van de mens in de vpchte sfeer van het land schap en van de rivier verhaalt. Op 18 oktober 1552 werd de Grift gevisiteerd en bevaarbaar, navigabel bevonden. Het hoge gezelschap Nicolaï, Van Diemen en Peter de Clerck. Lnd- rentmeester van Utrecht, vergezeld van vele veengenoten voer de Grift af. Bij de SwaluwCsteert voer men Het Zand (d.i. De Zandstraat) binnen en weer terug, vervolgens naar de Zwarte Eder- venen. Overal waren breedte en diepte volgens het bestek. De terugweg ging weer door d^. Grift naar de Grebbe sluis. Het doel was bereikt! Prattenburg in 1762 door P. v. Lienden. Heel fraaie tekening van huis en be drijf. De schrijver van de „Tegenwoordige Staat der Verenigde Nederlanden", een werk uit 1772, spreekt van „het bou wen van het dorp Veenendaal" in 1549. hetgeen natuurlijk een fictie is. Eerst omstreeks 1567 werd het groter en fraaier. In 1551 werd pas een vaart- meester behoemd, Aernt Joosten. Er kwam toen turfvervoer. Over die jaren is geen enkele aanwijzing van immi gratie. Ongetwijfeld zijn lieden uit Ach terberg en Rhenen de eerste ar beiders geweest. Het eerst horen we op het bouwen van huizen zinspelen in een brief van de landvoogdes aan Nicolaï, Nijenrode en Van Diemen, een brief, die wij in het Rijksai-chief te Utrecht vonden. Zij verbiedt daarin het metselen en tim meren van huizen en woonsteden. De brief is van 15 april 1550. Men vorme zich geen overdreven voorstelling van deze huizen: het waren niet meer dan hutten. In een stuk uit 1553 volgt dan een merkwaardig woord: „boeien, die op tie veenen getymmert zijn zonder vyercant gebijnten." Men zocht naar een mogelijkheid al die veenhutten en boeien te doen afbreken en naar mid delen om te beletten dat iemand „voor- taen eenige huysen off hutten op ter veenen en maicken zonder staend ge- bynten then minsten wijt XIIII off XV voeten", een minimumeis: 4'/2 meter in het vierkant. De reeds aanwezige boeien moeten derhalve kleiner geweest zijn. Even armzalig waren de bakhuizen. Er kwam een bepaling „dat alle die backhuyskens mit een schoresteen ende mit hart dack gemaect zullen worden ende die warmden gemetselt ofte then minsten wel geleempt." De rode haan kraaide namelijk herhaaldelijk in de kinderjaren van de veenderij. De boeien waren slecht bereikbaar. Vandaar de eis „dat een yeghelick die noch geen bruggen gemaect hebben over sijn wijcke goede bruggen ende passagie besorge binnen zeeckere cor- ten tijt." Op 4 juni 1547 kwam de Jobstijding: Brand in de Rhenense venen door het aansteken van de heide. De brand werd „mit macht van volck" bestreden. Eind april 1554 grote brand bij „die Grooten Venloo". Op 20 mei van hetzelfde jaar: brand op twee plaatsen: in het grote veen achter Prattenborch en in de Zwarte Edervenen. Het vuur greep fel en snel om zich heen, de stapels turf bedreigend. Na enige dagen gelukte het de brand te bedwingen. Nu nam men maatregelen. De Utrechtse stadhouder Maximiliaan van Bourgondië - niet te verwarren met zijn 50 jaar eerder levende naamgenoot van Oostenrijk - had reeds verordend „dat niemand hem (zich) en soude ver vorderen (aanmatigen) op de veenen eenige heyden aan te steken, op te poene (straffe) van lijf en goed, ofte anders arbitralijk gecoriigeerd te wor- Kasteel Harselo in 1731. Tekening van A. de Haen. Harselo lag op een zand- rug, die van de Veluwe in de venen doordrong. den na gelegentheyd van der saake." Maar effect had dit mandement, dat „zeer scharp gemaect was op ten brant- stichters" niet gehad. Er moest een nieuw placaat komen, dat op 7 juni 1554 gepubliceerd werd. Maximiliaan verbiedt uitdrukkelijk heide te bra: - den of te doen branden in de venen bij Rhenen. Amerongen of nabij het keizerlijke bos te Eist. Strenge straf fen worden aangekondigd. Mocht ie mands schaapherder of mochten diens huisgenoten schuld hebben, dan be draagt de boete 50 Carolusguldens. Is een perceel heide door brand verwoest, dan wachte men zich wel schapen of andere beesten daarop te weiden of te drijven. Men moet dan met zijn vee zelfs 100 roeden (370 m) van die plaat sen blijven, drie jaar lang, op straffe de dieren te verbeuren. Hutten, huisjes en bakhuizen, die met stro of horden bekleed zijn en met stro gedekt, moeten binnen 14 dagen afge broken worden. Niemand mag voortaan dergelijke huisjes timmeren. Hutten moeten balken hebben en stenen wan den of houten wanden met horden om. kleed en met aarde geleemd. Bak- huisjes moeten harde daken dragen en „steenen schoorsteen tgens ten dake uytgaende" en rondom geleemd zijn of stenen muren hebben. De wanden van alle huizen en schuren, die met stro geleemd of bekleed zijn, moeten ver vangen worden door stenen of houten wanden of door vlechtwerk van tenen met aarde geleemd. Op 24 juni 1554 werdhet placaat na voorafgaand luiden van de klok te Rhenen door de schout aan „den gemeenen volke" van Rhenen be kend gemaakteen dag later te Amerongen. Het branden van de heide werd ge bezigd om de planten te verjongen. Maximiliaans strenge placaat nood zaakte de hutten, boeien en bakhuisjes alle af te breken en een veiliger nieuw bouw te beginnen. Het oude schamele Veenendaal verdween, een nieuw ont stond. Als een fenix verrees het dorp uit zijn as! D. Philips. ZOEKT ARBEIDSKRACHTEN De Provinciale Administratie van de Kaapprovincie, Zuid-Afrika, zal dit jaar een groep wervers naar België, Nederland en Brittannië zenden. De commissie zal vakkundig en technisch personeel werven voor alle afdelingen van de Kaaplandse Provinciale Admi nistratie. LENI BEHRENDTi If Geen wonder dat de vrouwen voor deze knappe mooie graaf op hun knieën zouden vallen. En zyn ver blindende verschijning zou dit jonge, onervaren meisje koud laten? Dat wai eigenlijk niet mogelijk, xxxxx De slanke ruiter wiens paard zoë- darusen ^ls ik daarin zo'n dier tje bemerkte, deed ik altijd het vol gende... Bliksemsnel drukte ze haar lippen op de vochtige paardensnoet en... stond zelf versteld over haar helden moed. Maar toen ze haar heil in de vlucht wilde zoeken, deed een auto ritair. mannenstem haar de pas in houden: Halt meisje! Hier blijven! Onhandig stond ze voor hem. niet goed raad wetend met haar figuur. Een lichte blos kleurde haar wangen. Haar blonde lokken glansden in het zonnelicht. De graaf kon zijn blik niet van haar af houden. Onwillekeurig ging zijn hart sneller bonzen en hij haalde diep adem. J\j klein lief bloempje dacht hij by zichzelf jij ver,legen „Kruidje-roer me-niet". Als je me nog lang op de proef stelt, dan vrees ik gek te wor den! Hij steeg van zyn paard, trad op haar toe en legde met een voorzich tig gebaar zyn hand onder haar kin om haar gebogen hoofdje op te hef fen. Hebt u ook leren paardrijden in die prentenboeken? vroeg hij glim lachend, haar een doordringende blik toewerpend. Maar ze wendde haar blik af en keek snel in een andere richting. U hoeft niet bang te zjjn, ver- ven het bos verliet, hief luisterend het hoofd op, toen hij in de verte een meisjesstem 'n studentenlied hoorde zingen. Hy richtte zijn blik in de richting van het gezang en ontdekte tot zijn grote vreugde Gerdia, die In een weide bloemen liep te plukken. Er kwam een vrolijk getintel in de ogen van de man. Hij gaf xfcn paard een klapje in de hals en maakte toen een omweg om het zangeresje te kun nen naderen. En het niets vermoe dende meisje wendde slechts het hoofd om, toen ze een vervaarlijk snuiven vlak bij haar vernam. Ver schrikt sprong ze op en stond voor een prachtige volbloed die zijn hals reikte naar het ruikertje bloemen in haar hand. Nee, die kryg je niet! zei ze la chend. Eerst doe je me schrikken *n daarna zou je nog een fijn hapje wil len ook. Je bent overigens een pracht kerel! Net als zijn meester! schertste de graaf en zyn ogen straalden. Bent u dan niet bang juffrouw, dat hy u zal bijten? O neen, ik ken paarden! Zo... Mag ik weten waar u die hebt leren kennen...? In het prenten boek? Precies! In het prentenboek. In haar ogen schenen wel duizenden licht volgde hy. Wat zou u denken van een proefrit? Ik zal oppassen, wees ge rust... Nu moest ze toch hartelijk lachen. Ik... ik kan niet goed rijden, heer graal. Nou, des te meer reden om het te leren. Maar ik heb geen rrj- costuum. Een andere uitvlucht schiet u wel niet te binnen? Och, het heeft geen zin, zuchtte ze, zich gewonnen gevend. Fijn, dat u eindelijk verstandig begint te redeneren. Ik zoel wel een braaf diertje voor u uit zodat u geen angst behoeft te hebben. Laten we nu samen terugkeren. Ze liepen naast elkaar het pa'd af- De prachtige volbloed volgde gehoor zaam en toen de paardenstallen in het zicht kwamen gaf de graaf hem een vriendschappelijk klopje op de dy zo dat het dier het op een lopen zette Ze liepen naar de woning van de opziener. Twee ramen stonden wagen wijd open en hierop ging de graaf af. Gerdia wierp een blik naar binnen en zag een grote keuken. Aan de haard stond een dikke vrouw terwijl twee jonge meisjes aardappelen schilden. Een derde roerde in 'n schotel. Ze wa ren zo druk aan 't werk dat ze niet eens de graaf hadden opgemerkt en ze Jchrokken dan ook toen ze opeens zyn tem door het raam hoorden klinken: Goedemorgen dames! Goedemorgen, heer graaf! riepen ze terug. De dikke vrouw kwam glimlachend voor het raam staan. Goedemor gen heer graaf, goede morgen, juf frouw. Wat mag ik u aanbieden? O! Mamzei, jij denkt altijd aan eten lachte de graaf. Dan wendde hij zich tot Gerdia en verklaarde: Juf frouw Wachters, dat is onze keuken chef. Aan haar danken we iedere dag ons heerlijk eten. O! Dan kan ik u eindelijk eens myn dank betuigen, lachte Gerdia. Maar ineens was 't meisje verdwe nen en reeds hield ze een klein gansje in haar handen, dat haar pootje be zeerd had. Toen wierp ze haar blik ken over het erf en ging ze op zoek naar moeder gans. Nou, mamzei, ik hoef wel niet te vragen wat je denkt over je toe komstige meesteresse, ~ei d graaf glimlachend. Ik kan het van jou ge zicht aflezen. Hoe zou het ook anders kunnen, heer graaf? Zoiets liefs ziet men niet alle dagen op Trollenstein. Geen mens heeft me ooit voor mijn eten be dankt. Dat zal ik nooit vergeten. Op dit ogenblik verscheen Gerdia er geen vermoeden van hebben wat voor een trouwe ziel ze gewonnen had. Tante Hilda, de graaf wenst dat ik leer paardrijden! Nou, dat is nogal wat, hoe komt hy daarby? Gerdia vertelde het voorval in de weide en de oude dame zei glimla chend Natuurlijk zul je een rijkostuum moeten aanschaffen. Heb je nog zo veel geld? Denk ik welVeel heb ik niet no dig. Een paar rijlaarzen zullen reeds voldoende zijn. Bloeses heb ik in over vloed en als het koud is trek ik mijn wollen trui aan. Vertel me eens, Gerdia, ben je niet boos geworden toen mijn neef zo heel eenvoudig besliste, dat je zou le ren paardrijden? O! Ik heb mijn boosheid onder drukt. Hij beveelt en ik gehoorzaam! En zolang zijn bevelen mijn gevoel van trots niet aantasten, zal ik mij er niet meer tegen verzetten. Kind. hoe'kom je erbij? zei Hil da verwonderd. Hy is wel autoritair maar nooit beledigend. Eigenlijk zou je hem toch reeds zo moeten kennen, Gerdia Ik ken hem niet enwil hem ook niet leren kennen. Aha, lachte Hilda met een zuur lachje. Als we nog eens in de stad zijn, moet je in ieder geval voor 'n rijcostuum zorgen. Wat reeds 's mid dags gebeurde. En de volgende dag, een zondag, verscheen Gerdia met haar rijcostuum, elegant en lenig. Gerdia! riep "e graaf, en zijn ogen straalden, laat me u even bekij ken. Noumachtig! Ik ga me snel verkleden. 1)

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1965 | | pagina 10