Geloof in wedergeboorte
schept mensenliefde
Het
testament
V rouwe
Grote speurtocht naar de
nieuwe Dalai Lama
Tibet, bet dak van de wereld (I)
Strenge controle
Godsdienst
Dalai Lama
Zeker
Speurtocht
Wedde verhoging voor
mr. V. G. M. Marijnen
Pagina 11
DONDERDAG 20 OKTOBER 1966
Tibet, een naam met een verre, geheimzinnige klank, een klank die af en
toe bij sommigen van ons in het aardrijkskundig geheugen opdoemt.
Een land, hoog verheven door zijn ligging, maar afgezonderd van de wereld,
met een volk, bescheiden door zijn aard en karakter.
Op 7 oktober 1950 werd dit land overstroomd door Chinese troepen, voor
de zogenaamde „bevrijding" van Tibet.
Na negen jaar van onduldbaar lijden kwam het volk in opstand, met als
troosteloos resultaat een groot deel van zijn inwoners vermoord of gevlucht
en het land verwoest.
Laat het mij u eerst mogen schilde
ren, aan de hand van verhalen van de
enkelingen, die het geluk en het door
zettingsvermogen hadden in dit land
door te dringen, In de t\jd, vóór deze
grote verschrikking over het volk van
Tibet kwam.
Tibet, een land 4 x zo groot als Ne
derland, met slechts 3 miljoen inwo
ners, ligt in Centraal-Azië, ten Noor
den van het Himalayagebergte (Kara
Koroem), in het Noorden en Oosten be
grensd door China, ïn het Westen en
Zuiden door India, Nepal en Bhoetan.
Het land ligt op de hoogst gelegen
hoogvlakte der aarde, nl. 8000 m
hoog en is omringd door bergketens
met reuzen tot 8000 m hoogte. Vandaar
dat men streekt van „het dak der we
reld".
Het is deze bijzondere ligging die
mede het isolement van Tibet bepaal
de. Om van India naar de hoofdstad
Lhasa te komen, moet men de hoge
Himalayapassen overtrekken (4000
5000 m hoog), 'n tocht waarmee bijna 2
maanden gemoeid zijn en dan nog
slechts in een korte tijd van het jaar,
wanneer de passen niet door te zware
sneeuwval geblokkeerd zijn. Deze af
zondering door de natuurlijke ligging
van het land is de Tibetanen door de
eeuwen heen in het bloed gegroeid en
zij versterkten deze afzondering door
zo min mogelijk vreemdelingen in het
land toe te laten.
Hun ondervindingen met vreemde
lingen, hoofdzakelijk met Chinezen, wa
ren van dien aard, dat zij slechts één
verlangen kenden: in vrede met zich
zelf te leven en hun eigen beschaving
en godsdienst te mogen belijden. Het
was de Tibetanen daarom streng ver
boden levensmiddelen aan vreemde
lingen te verkopen. Werd de vreemde
ling, op weg naar het doel van alle ex
pedities: de „verboden stad" Lhasa
toch door patrouillerende grensbewa
kers ontdekt (in dit enorme, onher
bergzame land slipte er wel eens een
door de mazen), dan wachtte hem een
wel hoffelijke, maar onverbiddelijke
uitwijzing.
Tibet wordt wel eens het meest gods
dienstige land ter wereld genoemd. De
Tibetanen zijn Boeddhisten, en geloven
in het herboren worden na de dood in
een nieuw wezen op aarde, hetzij mens
of dier. De mate van verdriet en
vreugde die zij in dit leven ondervin
den is afhankelijk van hun goede of
slechte daden in hun voorgaand leven,
hoewel men door persoonlijke inspan
ning de mate daarvan kan wijzigen.
Dit geloof in de wedergeboorte schept
bij de mensen een oneindige liefde
voor mede-mens en -dier: immers in
hun vroeger leven kan deze mede-mens
voor mede-mens en dier: immers in
of dit dier een van hun ouders, kind of
vriend geweest zijn. Dit kweekt ver-
lijkheid en medegevoel.
Het kloosterwezen heeft daar buiten
gewoon grote vormen aangenomen.
Minstens 10 pet. van de bevolking is
monnik (lama) of non. Sommigen ge
wagen zelfs van 20 pet.! Voor een deel
voorzien deze kloosters in hun eigen
onderhoud door het bewerken van de
grond, deels bestaan ze van gaven in
natura (boter en gerst; door de staat
en de bevolking.
Aan het hoofd van dit enorme aan
tal kloosters en tegelijk als het hoofd
van de regering staat de „God-koning",
de Dalai Lama, reïncarnatie van alle
vorige Dalai Lama's, daarin Boeddha
het dichtst benaderend. Hij is de enige
nriester. die zowel het geestelijk gezag
als het wereldlijk gezag in één persoon
verenigt.
De tegenwoordige Dalai Lama, een
jonge man van 30 jaar, nu in balling
schap levend in India, is de veertiende
reïncarnatie in de rij van Dalai La
ma's. Men vraagt zich af, hoe open
baart zich deze wedergeboorte, hoe
vindt men de nieuwe Dalai Lama? In
het boek van de Oostenrijker Heinrich
Harrer „Sieben Jahre Tibet" vindt
men het verhaal van een toen nog le
vende ooggetuige, een hoge ambtenaar.
Hier volgt het citaat:
„Reeds enige tijd voor zijn dood in
1933 had de dertiende Dalai Lama
toespelingen op de aard zijner we
dergeboorte gemaakt. Toen de dode
dan opgebaard in de Potala „zat", in
de traditionele Boeddha-houding naar
het Zuiden ziende, vond men op een
morgen zijn hoofd naar het Oosten
gericht. Maar twee jaar lang vond
men geen nader aanknopingspunt.
Toen pelgrimeerde de regent naar 'n
beroemd meer, het Tschö Khor Gye,
om daar raad te vragen. Omtrent dit
meer gaat het verhaal, dat iedereen
die in het water kijkt, een stuk toe-
Snel trokken ze de kleren van hun
dienaars aan. Achter die maskerade
schuilt een intelligent motief: men ver
mijdt onnodig opzien en men vindt
eerder contact met mensen dan wan
neer men als hoge ambtenaar op
treedt.
Toen de groep het huis betrad storm
de een nauwelijks tweejarig jongetje
onstuimig op hen af, greep de lama
die om zijn hals het bidsnoer van de
dertiende Dalai Lama droeg, bij zijn
gewaad. Zonder verlegenheid riep het
kind: „Sera Lama!"
Het was reeds verbazingwekkend ge
noeg, dat de jongen in een dienaar 'n
lama herkende, dat hij echter ook nog
zei, dat hij uit het klooster Sera kwam
was zelfs voor de monniken, die aan
„mystieke" gebeurtenissen gewend zijn
verbluffend. Toen' greep de kleine naar
het bidsnoer en trok er net zo lang aan
tot hij het de lama had afgenomen,
waarna hij het zichzelf om de hals
hing.
Voor de zoekers was geen twijfel mo
gelijk: zij hadden de incarnatie gevon
den. Na enkele dagen kwamen zij, niet
vermomd terug en trokken zich met 't
jongetje in de altaarkamer terug. Men
liet hem vier bidsnoeren zien, waar
van die van de overleden Dalai Lama
het eenvoudigst was. De jongen koos
direct het goede en sprong er blij mee
rond. Ook nam hij de versleten wandel
stok van de God-koning, zonder de met
zilver versierde maar met een blik
waardig te keuren, enz". (Tot hier ci
taat Harrer).
NIEUW DELHI Maandagavond
2Jf oktober zullen driehonderd mil
joen Europeanen trachten tweehon-
derdduisend vluchtelingen uit Azië
en Afrika een nieuw bestaan te ver
schaffen. Nederland, de Duitse
Bondsrepubliek, Noorwegen en Zwit
serland hebben zich het lot van de
dertigduizend uit hun land gevluch
te en nog niet geholpen Tibetanen
(zesduizend gezinnenaangetrokken.
Voor hen moet 25 miljoen gulden op
tafel komen.
De Tibetanen zijn niet in de steek
gelaten, integendeel. India, het land
dat zelf met zoveel problemen wor
stelt, heeft vijf agrarische nederzet
tingen gebouwd, waar al vele Tibe
tanen een redelijk bestaan leiden.
Maar India heeft geen geld meer
om anderen uit de mensonterende
wegwerkerskampen te helpen. Een
verhoogde defensie-inspanning (Chi
na, Pakistan)een kwetsbare eco
nomie, de realisering van een zwaar
vijfjarenplan en een sterk groeiende
bevolking vergen het uiterste van
het land.
Het plan om te helpen is voort
gesproten uit een Nederlands initia
tief. De voorbereidingen ertoe heb
ben twee jaar gevergd. De actie
„Eten voor India" heeft het plan
doorkruist. Het vluchtelingencomité
(postgiro 999 t.n.v. „vluchtelingen
1966 Amsterdamheeft niet zander
zorg kennis genomen van berichten
volgeyis welke voedsel, geld en kle
ding voor India soms in verkeerde
handen terechtkwamen. Het heeft
maatregelen genomen om iets der
gelijks ten aanzien van de Tibetaan
se vluchtelingen te voorkomen.
Mr. C. Brouwer, vertegenwoordi
ger van de Hoge Commissaris der
Verenigde Naties voor Vluchtelingen,
heeft toegezegd dat de besteding van
het geld voor de Tibetanen strikt
zal worden gecontroleerd. Per pro
ject zal de besteding ervan worden
bekeken. „In India heeft men mij
toegezegd dat een dergelijke contro
le mogelijk zal zijn. Men zal dat
moeten waar maken ook", zegt hij.
Zijn organisatie zal op dit punt nog
besprekingen voeren met hoge rege
ringsautoriteiten in India.
Het geld zal dit keer niet, zoals
al te vaak gebeurde, worden ver
snipperd over te kleine, geen werke
lijke soelaas biedende projecten, zo
als helaas al met betrekking tot de
Tibetanen is gebeurd. De diverse
kunstnijverheidscentra, ten behoeve
van de Tibetanen opgezet, blijken
weinig meer nut te hebben dan een
soort werkverschaffing. Er is nauwe
lijks een markt voor de tapijten,
schoeisel en dergelijke. „Er zal", zo
zegde mr. Brouwer toe, „naar een
effectieve besteding worden ge
zocht".
In een drietal artikelen van de
hand van mevrouw T. Fokker-Van
Dijk, te Beekbergen, echtgenote van
Prof. A. D. Fokker, waarvan hierbij
het eerste wordt gepubliceerd, be
steden wij aandacht aan het Tibe
taanse vluchtelingenprobleem.
Thans waren de afgezanten zeker
van hun zaak. Vanaf dit ogenblik ver
bleef de kleine jongen in een nabij-
zijnd klooster en dit was wel een zeer
ongelukkige periode van zijn leven, zo
als de Dalai Lama dit beschrijft in
zijn boek „My land and my people".
Weg van zijn ouders en broertjes! Hij
herinnert zich een oude priester-leraar,
die hem soms op schoot nam, zyn py
om hem heen sloeg en een paar ge
droogde vruchten toestopte.
Daar het kind in de Noordoostelijke
provincie Dokham géborén was, die
toen al onder Chinese invloed stond,
werd de werkelijke reïncarnatie van
de jongen geheim gehouden. Het kostte
de regering van Tibet toch al 300.000
dollar om hem mee te kunnen nemen,
daar de Chinezen wel vermoedden, dat
dit kind een belangrijke reïncarnatie
was.
Daarna werd de reis naar Lhasa
aanvaard, waar men twee maanden
later binnentrok. De gehele bevolking
was in haar mooiste kleren op de been
om de nieuwe God-koning te verwelko
men, die zijn volk zegende, als had hij
het een leven lang gedaan.
Op dit tijdstip was het kind vier en
een half jaar oud!
De Tibetanen hadden weer een Da
lai' Lama. De toekomst leek veilig en
verzekerd.
T. FOKKER-VAN DIJK.
komst kan zien. Toen de regent na
vele gebedsoefeningen voor de wa
terspiegel trad en naar beneden
keek, had hij het visioen van een
drie verdiepingen hoog klooster met
gouden daken, waarnaast een klein
Chinees boerenhuis met fraai snij
werk aan de gevel.
Nu begon de voorbereiding tot de
speurtocht. Het hele volk leefde mee,
want het voelde zich zonder zijn leven
de schutspatroon reeds zeer verweesd.
Bij ons is de dwaling zeer verbreid,
dat iedere wedergeboorte zich op het
ogenblik van het sterven moet voltrek
ken. Dit is echter volgens de Boeddhis
tische leer niet het geval; het kan ja
ren duren, voordat de god weer een
menselijke gedaante aanneemt.
Zo gingen eerst in het jaar 1937
„zoekgroepen" uit om in de aangege
ven richting naar het heilig kind op
speurtocht te gaan. Het waren monni
ken, maar hij iedere groep behoorde
ook een wereldlijk beambte. Ze voerden
alle voorwerpen mee, die uit het per
soonlijk gebruik van de dertiende Da
lai' Lama stamden, en behalve deze
versleten en simpele dingen, nog ande
re, die voor hetzelfde doel dienden,
maar kostbaar en nieuw waren.
De ene groep, waartoe ook mijn
zegsman behoorde, was tot in het dis
trict Amdo in de onder Chinees be
stuur staande provincie Tschinghai ge
komen. De bevolking is ten dele Tibe-
taans. Ze twijfelden reeds aan het -wel
slagen van hun zending.
Eindelijk kwamen zij, na lang rond
gezworven te hebben, aan een klooster
van drie verdiepingen met gouden da
ken. Als een ingeving stond het visioen
van de regent hun voor de ogen en
toen viel ook reeds hun blik op een
boerenhuis met prachtig snijwerk in 't
dak.
DEN HAAG. De wedde van de
voorzitter van het openbaar lichaam
R(jnmond is met terugwerkende kracht
tot 1 januari 1966 gesteld op 5680 gul
den per maand. Het desbetreffende Ko
ninklijk Besluit van 29 september j.l.
werd geplaatst in een dezer dagen uit
gegeven Staatsblad.
Het bedrag is inclusief de huurcom-
pensatie. De wedde van de voorzitter
was 5144 gulden exclusief huurcompen-
satie. Voorzitter van de Rijnmondraad is
oud-minister-president mr. V. G. M. Ma-
rijnen.
In een van die grote grachtenhuizen
van de goede stad Delft stierf In
1615 een eenzame vrouw. Haar echtge
noot was al 20 jaar eerder overleden
en lag begraven in de Oude Kerk. De
ze vrouw was schatrijk. Maar zij wend
de haar rijkdom niet aan voor zich
zelf. Wel was zij erg zuinig op haar
bezit, want er stond haar een doel
voor ogen, zó ongewoon en mild, dat
het ieder met stomheid sloeg. Kinde
ren om te laten erven had zij van
zichzelf niet. Haar geld zou dus „naar
de neefjes en de nichtjes" gaan. Dat
is altijd al wel zo geweest. Zulke sui
kertantes komen veelal in trek als ze
oud worden en gebrekkig.
Wie kent ze niet, de oude dames, die
zo nu en dan vereerd worden met be
zoeken van enthousiaste neefs en nich
ten, die met een „voor U tante" een
enorme plak chocolade of een builtje
vol kersen voor haar op tafel leggen.
Tante moet er maar goed van door
drongen zijn, dat ze niet vergeten
wordt. Ach wat, diezelfde oude mens
jes ondervinden van een doodgewone
buur soms meer liefde.
Maar die deftige dame in dat grote
grachtenhuis, gelegen Over de Kraan
te Delft, dacht en dacht. Zij was hele
maal vervuld van die ene gedachte
hoe toch héél veel mensen met haar
geld gelukkig te maken.
Zij had een halfzuster, natuuryke
dochter van haar vader, die het niet
breed had. Misschien was het wel een
beetje een slons, die het met het huis
houden niet zo nauw nam. Neen, aan
die halfzuster die niet eens haar ge
slachtsnaam droeg, dacht die dame
niet dirèct.
Wel aan de drie dochters uit de bei
de huwelijken, ja, nog véél en véél
verder gingen haar gedachten. Zij zag
voor zich honderden afstammelingen
van de drie „nichtjes". En toen werd
het idee, dat zij had in daden omge
zet. Zij liet twee notarissen komen en
die schreven haar laatste wil in een
dik foliant van perkament. Later wer
den er nog twee keer aanvullingen in
aangebracht.
Zij was een vrome vrouw en wilde
ook blijvend wat voor de kerk doen.
Zelf oud zijnde gingen haar gedachten
ook uit naar de oude mensen die in
een tehuis voor oude mensen te Delft
vertoefden.
J-Jeeft deze goede \rouw de gevolgen
van haar daad ooit wel overzien?
Kon zij bevroeden, dat de afstamme
lingen van haar gelegateerden in de
duizenden zouden gaan lopen en dat
na ruim driehonderd jaar de getesteer-
den maar enkele guldens meer zouden
ontvangen
Zij leefde in de tijd, dat ons land
in een tachtigjarige strijd om vrij
heid en recht gewikkeld was en stierf
op het midden van het twaalfjarige
bestand.
Toen was alles nog wel te overzien,
maar dat ons land nog eens een mil-
joenenstaat zou worden, daarvan had
de tfestatrice van dit allermerkwaar
digste testament geen weet!
jy|ogelijk hebt U wel van de Delftse
stam gehoord, de uitgebreide fami
lie met haar vele aftakkingen. Er zal
geen geval in ons land zijn waarvan
de onderlinge verwantschap zó goed
bekend werd.
Ieder die aan kon tonen dat hij of
zij „van de Delftse stam" was en tot
de minvermogendenbehoorde, kon
immers uit het door Clara Jansdochter
van Sparwoude in het leven geroepen
huwelijksfonds bij het aangaan van
een huwelijk recht doen gelden op een
uitkering.
In verloop van tijd behoorden onge
veer 200 (tweehonderd) families tot de
ze „familie" om het zo dan maar te
blijven noemen. Voorbeelden? Alleen
al in Veenendaal (Stichts- en Gel-
dersch-Veenendaal) behoorden in 1927
ruim 650 ingezetenen tot de „elfde
stam", zoals in het zo geheel zelfstan
dige en aparte dialect van dit Gelder
se Valleidorp de verwantschap aange
duid werd. En een dikke 250 in Rhe-
nen en dan nog honderden in Zuid-
Oost-Utrecht en op de Zuid-West-Velu-
we en in de Neder-Betuwe. En boven
dien nog eens honderden verspreid
over het gehele land van de kop van
Noord-Holland tot op de Zeeuwse eilan
den toe.
Merkwaardig genoeg welhaast nie
mand in de zuidelijke provincies. En
dan nog alléén als ze uit Midden-Ne
derland komen.
Oorzaak is, dat het een echt protes
tantse familierelatie bleef. Zoals reeds
werd opgemerkt, was Veenendaal „de
hoofdzetel" van de „elfde stam".
Verder is er nóg een bijzonderheid.
Hoewel Vrouwe Clara Jansdr. van
Sparwolde zelf tot de allerdefstigste fa
milies uit Holland behoorde, zijn de
begiftigden altijd de gewone arbeiders
mensen geweest. Maar dat lag dan
ook aan het testament dat nadrukke
lijk stelde, dat slechts zij „dyet van
doen soude mogen hebben" voor de hu
welijksuitkering in aanmerking mochten
komen.
£lara van Sparwoude moet omstreeks
1530 geboren zijn als dochter van
Jan Heer van Sparwoude. Nu zijn er
mensen die haar met alle geweld wil
len laten afstammen van het Holland
se gravenhuis. Maar... van deze Jan
RuWi-iuvc:
I
'i
3
ji' 8
vï
Sj
Li ,t
-V:'
De tombe van Clara van Sparwoude
in de Oude Kerk te Delft.
is niets ander bekend dan dat hij Jan
heette en heer van Sparwoude was.
Sparwoude (ook wel Spaarwoude ge
noemd) was een huis in de buurt van
Leiderdorp waaraan heerlijke rechten
verbonden waren.
De eerstgenoemde heer Van Spar
woude was Willem, bastaardzoon van
graaf Floris V, de zo onfortuinlijk om
het leven gekomen lieveling van het
gewone volk. Zo Clara van „der keer-
len Godt" zou afstammen, dan deed
zij haar voorvader dus wel eer aan.
Maar zoals gezegd is dat nog een duis
ter geval.
Clara's vader kan zich naar het goed
„Van Sparwoude" genoemd hebben. Dit
is in het verleden veel voorgekomen.
Opeenvolgende bewoners, die met el
kaar geen enkele familieband hadden,
noemden zich allen met dezelfde naam.
Schrijver ontdekte bij zijn uitgebreide
genealogische arbeid daarvan nogal
eens frappante staaltjes! Men denkt
soms wat te zijn en na diepgaand on
derzoek betekent het niets.
Zo zal het wel liggen met Jan van
Sparwoude, want zijn familiewapen
vertoont geen enkele verwantschap met
dat van het uit het Hollandse huis door
bastaardij ontsproten geslacht Van
Sparwoude. Zijn wapen vinden wij op
het portret van zijn dochter Clara in
de burgemeesterskamer van het Stad
huis te Delft.
Het mag als een bekend feit geacht
worden dat familiewapens belangrijke
documenten zijn voor het vaststellen
van iemands afstamming. Maar wat
strijden de genealogen en heraldici toch
over de afstamming van deze vrouw?!
Het is toch véél belangwekkender dat
zij van grote zieleadel was!
Zij huwde als jongedochter in 1556
met een weduwnaar uit Delft, een groot
geleerde, voortgekomen uit een van de
vooraanstaande patriciërsgeslachten van
de stad.
Clara was een vrome en gevoelige
vrouw en wie haar portret bestudeert,
zal direct de zachtmoedige en ingeto
gen vrouw herkennen die uit haar edel
moedige testament naar voren komt. U
ziet op de afbeelding geen oogverblin
dende schoonheid, geen sexbom met een
eigenwijs opgetrokken neusje en wulps
openvallende pruillipjes. Neen, geen
Brigitte Bardot is het, maar eerder een
zedige en toch lieflijke verschijning. Ze
mogen B.B. een prachtvrouw noemen,
voor mij is het de innig goede vrouw,
die uit dat testament uit 1598 naar vo
ren treedt.
Als de roem van de aardse schoon
heid tot stof vergaan zal zijn, dén eerst
moet de mens herkenbaar blijven aan
wat ze werkelijk geweest was.
Zo heeft Clara Jansdochter van Spar
woude dan na drieëneenhalve eeuw nog
de naam een 'uitzonderlijk goed
mens geweest te zijn. Ja, zal men ook
zeggen, dank je de koekoek, als je maar
geeft ben je altijd goed.
Het is maar goed dat die milde ge
vers in hun spontaniteit van het moment
waarop hun goede idee geboren werd
aan deze regel niet gedacht heb
ben. Velen zouden boor „goed zijn" te
rugschrikken.
r\e man waarmee Clara huwde, was
Meester Arent Franckz van der
Meer, weduwnaar van Clementia Cas-
siopijn. Hij was wat men zou kunnen
noemen een gezeten burger, een rijk en
geëerd man, een man van grote be
gaafdheid. Hij was licentiaat in de bei
de rechten, secretaris van de stad
Delft, Hoogheemraad van Delfland, cu
rator van de Grote School (de Latijnse
school), etc., etc.
Hij overleed in 1596 en ligt begraven
in de Oude Kerk te Delft. Deze man
moest veel van zijn Clara gehouden
hebben, want waar zij hulp wilde bie
den, daar sprong hij direct bij.
Eensgezind waren zij ook toen de gro
te stap in hun leven gemaakt zou wor
den en beiden zich bij de gereformeer
den aansloten. Voor Arent v. d. Meer
kan daar het moeten nog aan gekleefd
hebben, omdat zijn hooggeplaatste amb
ten dit zo meebrachten.
Vrouwe Clara moet met hart en ziel
de reformatie zijn toegedaan geweest.
Haar testament is in feite ook haar ge
loofsbelijdenis en ademt de calvinis
tische geest van haar dagen. Evenwel
zonder een strijdbare steile er van.
Zij was meer het vrouwelijke element
in de levensbeschouwing van haar da
gen toegedaan, de nederigheid en de
dienstbaarheid van het geloof. Daaraan
dan danken wij dat zeldzaam staaltje
van hulpbetoon aan de misdeelden.
Zij wist zelf wel dat zij de hele we
reld niet kon helpen. Zij koos welbewust
eensdeels de minvermogenden uit haar
familie. Neen, groter nog was haar
mededogen. Zij koos de kinderen van
een in onecht verwekte halfzuster, Ma-
ritgen genaamd, om haar weldaden aan
te betonen en daarnaast die van haar
halfbroer Adriaan Jans genaamd van
Tetterode.
Het vermaarde huwelijksfonds even
wel kwam dus ten dele ten goede aan
de nabestaanden van de dochters van
haar bastaard-zuster en wel aan Trijn
Gerritsdr. en Jannetjen Gerritsdr. en
voorts aan Magdaleenken Cornelisdr.
Maritgen Jans blijkt dus tweemaal
gehuwd te zijn geweest. En toen ging de
sneeuwbal rollen. En zoals dat gaat, hij
werd hoe langer hoe groter en op het
laatst een lawine gelijk.
Yyij willen evenwel eerst dat ver
maarde testament eens wat nader
bekijken. Het werd opgemaakt in haar
huis „ghelegen Over de Kraan" ten
overstaan van de notarissen Groenlandt
en Van O ver gouw.
Het originele testament is van 1598
en de beide codicillen van 1602 en 1610.
Er werden een aantal afschriften van
gemaakt en twee daarvan bestaan nog.
Een authentieke kopie berust in het
Oud-archief van Delft (vroeger in het
Rijksarchief te Den Haag) en een an
der ten huize van een familie Jongejan
te Oud-Beijerland. Die laatste is eerst
een paar jaar geleden bekend gewor
den.
Aan de laatste is een volledig bijge
houden stamboom toegevoegd die aan
toont dat deze familie en al haar af
takkingen óók in vrouwelijke lijn, af
stamt van Adriaan Hendriksz, van Tet
terode, in leven burgemeester van Lei
den en kleinzoon van de stiefbroer Adri
aan Jansz van Clara van Sparwoude.
Van de zes gelegateerden zijn nog bij
vier hoofdtakken de authentieke kopie-
en zoek. Maar wie weet of deze na le
zing van dit artikel niet ergens van een
zolder gehaald worden. Dat zou tot
de meest waardevolle vondsten van
de laatste jaren gaan behoren. Verder
berustte bij het ministerie van Finan
ciën de volledige lijst van allen aan wie
in circa 300 jaar uitkeringen zijn ge
daan.
TAeze milde vrouw met haar zacht-
moedige karakter moet zich 't getob
van haar bastaard-zuster Maritgen
wél aangetrokken hebben. Zéker zal zij
geholpen hebben. Maar het kan ook zo
geweest zijn, dat Vrouwe Clara gedacht
heeft, dat haar goede geld door Marit-
gens handen als door een zeef zou gaan.
Zij dacht vooruit. Zo is die merk
waardige passage in het meest ver
maarde testament aller tijden ontstaan
die bepaalde dat een zeker bedrag uit
gekeerd moest worden bij „nyt hylikin-
ge van vroorhe ende eerlicke jongmans
ende jonge dochters van mijn geslachte
dyet van doen souden mogen hebben
sonder aenschou te nemen of die ijut
wettelicken huwelicken gesprooten zijn
dan nyet, insonderheyt tot uytheylickin-
ge van de kinderen van Trijn Gerritsdr
en Jannetjen Gerritsdr, mitgaders van
Magdaleenken Cornelisdr alle drye
Dochters van Maritgen Jansdr, mijn
vaders natuyrlicke dochter".
Wat een grootheid van geest! Deze
deftige dame stak naar het zwarte
schaap in de familie een reddende hand
uit. Dit heeft haar onvergetelijk ge
maakt.
Het wonderlijkste is dat deze erflaat
ster in haar testament letterlijk nergens
respect afwdingt voor deze daad. Het
staat er allemaal of ze de rele dag niets
anders deed dan bij testament legaten
schenken.
Vol schroom en eerbied vangt zij het
heilbrengende document aan met de
volgende woorden: „Bevelende eerst
ende alvooren mijne zyelen in de Ge
nade Gods almachtich". Hoe stond de
broosheid van het leven deze vrouw
voor ogen.
rouwe Clara bedacht ook de men-
sen die haar gediend hadden met
flinke legaten en daarnaast zorgde zij
er voor, dat na haar verscheiden twee
jongens van 12 tot 14 jaar die zich
tot het predikambt geroepen zouden
voelen en van wie de ouders niet bij
machte waren ze te laten studeren
dit uit een door haar gestichte fonds
IJ oe was evenwei
derd! Een deel
Door goedheid en mededogen ge
dreven liet Clara Jansdochter van
Sparwoude in 1598 een testament
maken dat duizenden na haar dood
een aangename verrassing bezorgde.
door
ADRIAAN P. DE XLEUYEP.
konden doen aan de voormalige Frater
school (die na de reformatie de Latijn-
sche School werd en als de voorloper van
ons lyceum mag worden beschouwd).
Maar, zo bepaalde zij, als jongens uit
mijn familie predikant willen worden,
dan genieten die de voorkeur. En dit
is nu, na 350 jaar nog precies zo. Nóg
is een kapitaal, groot f 14 000,- inschrij
vingen Grootboek nationale schuld ge
reserveerd, rentende 2% procent (deze
rentevoet is inmiddels wat verhoogd),
waaruit de voorzitter van de theolo
gische Faculteit van de Rijksuniversi
teit te Leiden, jaarlijks f 300,- h f 400,-
ontvangt om te verdelen onder twee
a.s. predikanten „dyet' van doen souden
mogen hebben".
Zo bewijst deze zeldzame vrouw nog
een weldaad aan twee jonge mensen,
eeuwen na haar dood. Er zijn er ieder
jaar in Delft nog méér. die zich over
de goedheid van Vrouwe Clara mogen
verheugen: de oudjes. Zelf oud gewor
den zijnde zij is ongeveer 85 jaar ge
worden heeft zij er voor gezorgd dat
de oudjes uit het Oude Mannen- en Ou
de Vrouwenhuis aan de Papensteeg t«
Delft, jaarlijks een gift van f 50,- ont
vangen „voor een blije maelteyt".
Neen, vrouwe Clara hield niet van
dat benauwde. Zij hield van blijde men
sen en van kinderen.
yyat is er dan wel met de befaanm-
de Sparwoude-huwelijksfonds ge
beurd? Het bedrag in 1924, een bedrag
gelijkstaande aan 85 procent van een
kapitaal nominaal groot f 528 000. Ruim
een half miljoen totaal dus.
Het oorspronkelijke grondkapitaal was
groot f 197 600 (tegen 2.5 pet. nationale
schuld), 60 bunders wei- en hooiland,
alsmede een hiet bekend erfpachtbedrag
dat evenwel in het testament besproken
wordt.
Dit werd aanvankelijk in beheer ge
geven bij de Weeskamer te Delft. In
1859 werd het beheer over de voormali
ge Wees- en Momboirkamers van ons
land opgedragen aan het ministerie van
Financiën.
De minister besloot er in 1924 een
streep onder te zetten. De administra
tie vergde grote sommen en door het al
maar aangroeiende leger van gegadig
den, dreigden de uitkeringen bij het
aangaan van een huwelijk tot een fooi
tje gereduceerd te worden.
En, zo redeneerde de minister te
recht, dat kan nooit de bedoeling van
de erflaatster geweest zijn. In 1927
werd de einduitkering bekend gemaakt
en kregen de descendenten per persoon
f 25,- en in sommige gevallen f 60,- als
bijvoorbeeld man en vrouw ieder tot de
Delfste stam behoorden.
Deze bedragen werden die mensen
dus voor de tweede maal uitgekeerd.
Bij hun huwelijk kregen zij allen reeds
de huwelijksuitkering.
de wereld veran-
van hen was te
trots om dat „armeluisgeld" op te ne
men. Hoe anders was dat nog aan het
begin van deze eeuw. Toen hadden be
paald arme mensen door wat ze te ver
wachten hadden 'n zekere kredietwaar
digheid.
De winkeliers leverden wel „op de
pof" wat huisraad om een bescheiden
nestje te bouwen en de dag na het hu
welijk gingen ze afrekenen. Nu is er
geen bezorgde moeder meer die haat-
dochter of zoon zegt als ze gaan
aantekenen: „Vergeet niet te zeggen dat
je van de elfde stam bent."
De koek is op. En tóch! Laten wij die
goede Vrouwe Clara Jansdr van Spar
wolde nu niet helemaal vergeten. Men
selijke goedheid is zo zeldzaam in de
ze vorm.
Hoe men wist dat men van de Delft
se stam was? Veelal door overlevering.
Wij zeiden het al dat de ouders kun kin
deren vertelden wat er met ze was als
ze gingen trouwen.
Vader of moeder en soms allebei
waren van de Delftse stam: de kin
deren dus ook.
Heel zelden beschikte men zelf over
een nauwkeurig bijgehouden stamboom.
Die er dan in Midden-Nederland zijn,
lopen allen uit op Pieter Claasz de
Bont, die omstreeks 1580 te Delft werd
geboren en in Delft huwde op 3 juni
1608 met Maritge Claassen, een jonge
dochter uit Rhenen. Het echtpaar woon
de nadien, in Rhenen waar de Bont man
denmaker was. Alleen al te Rhenen (250)
en te Veenendaal (650) en verspreid
uit de betreffende families op z'n minst
wel honderd vormden die tezamen
meer dan duizend afstammelingen van
dat echtpaar. Dit zijn geen van allen
afstammelingen van een van de drie
dochters van Maritgen Jansdochter. En
ook niet van Adriaen Jansz, de half
broer van Vrouwe Clara. Het testament
vermeldt nog andere descendenten en
wel de nakomelingen van Mechteld Wil
lemsdochter, 'n zuster van Clara's moe
der Willempje Willemsdochter,
lempje Willemsdochter.
Deze Mechteld nu was de overgroot
moeder van deze Pieter Claasz de Bont.
Het zou ondoenlijk zijn Alle namen te
noemen. Door de eeuwen loopt hun ge
tal in de duizenden.
I~»lara Jansdochter van Sparwoude,
weduwe van wijlen Meester Arent
Franckz van der Meer, overleed te
Delft op 4 augustus 1615. Zij werd even
eens bijgezet in de Oude Kerk.
Aan de eerste zuidpilaar werd haar
rouwbord opgehangen. Ach, ze staat
daarop zelfs een beetje weggedrukt tus
sen de deftige functies van wijlen haar
man. Men leest daar op: „Hier legt be
graven Joofrou Clara van Spaerwoude,
weduwe van Mr. Arend van der Meer,
in zijn leven heemraet va(n) Delfla(n)t,
Raet ende secretaris deser stadt Delft,
starf IIII Augusty Anno XVIC vijftien".
Boven het wapen met de vis staat
haar lijfspreuk: „Van harte claer".
Zo moet ze geweest zijn, zuiver van
hart. Zo heeft ze geleefd en zo is ze ge
storven. Niet als een heilige. Ze heeft
het radium niet uitgevonden. Ze heeft
van een wereldrecord zelfs geen fractie
van een seconde afgeknabbeld. Nooit is
ze bejubeld. Alleen hebben dan in het
verleden dankbare arme mensen haar
geld in ontvangst mogen nemen.
Wie zou er nu malen om die vijftig
gulden huwelijksgift. Maar toen! Onze
oudere lezers weten het nog wel. Er
zijn er bij geweest die nog nooit vijftig
gulden bij elkaar gezien hadden... En
dat alleen omdat eens een goed mens op
een dag in het jaar 1958 al aan hen ge
dacht had. 't Is haast ongelooflijk. Men
komt haast nog dagelijks mensen tegen
die van de Delftse stam zijn. Want al
krijg je dan nooit meer een cent uit
dat eeuwenoude huwelijksfonds, 't doet
je toch wat om zo langs de neus weg
te kunnen zeggen: „Ik ben nog van de
Delftse stam."
Ik zou wel eens willen weten hoeveel
honderden onder mijn lezers dat kun
nen zeggen.