Geloof in wedergeboorte schept mensenliefde Het testament V rouwe Grote speurtocht naar de nieuwe Dalai Lama Tibet, bet dak van de wereld (I) Strenge controle Godsdienst Dalai Lama Zeker Speurtocht Wedde verhoging voor mr. V. G. M. Marijnen Pagina 11 DONDERDAG 20 OKTOBER 1966 Tibet, een naam met een verre, geheimzinnige klank, een klank die af en toe bij sommigen van ons in het aardrijkskundig geheugen opdoemt. Een land, hoog verheven door zijn ligging, maar afgezonderd van de wereld, met een volk, bescheiden door zijn aard en karakter. Op 7 oktober 1950 werd dit land overstroomd door Chinese troepen, voor de zogenaamde „bevrijding" van Tibet. Na negen jaar van onduldbaar lijden kwam het volk in opstand, met als troosteloos resultaat een groot deel van zijn inwoners vermoord of gevlucht en het land verwoest. Laat het mij u eerst mogen schilde ren, aan de hand van verhalen van de enkelingen, die het geluk en het door zettingsvermogen hadden in dit land door te dringen, In de t\jd, vóór deze grote verschrikking over het volk van Tibet kwam. Tibet, een land 4 x zo groot als Ne derland, met slechts 3 miljoen inwo ners, ligt in Centraal-Azië, ten Noor den van het Himalayagebergte (Kara Koroem), in het Noorden en Oosten be grensd door China, ïn het Westen en Zuiden door India, Nepal en Bhoetan. Het land ligt op de hoogst gelegen hoogvlakte der aarde, nl. 8000 m hoog en is omringd door bergketens met reuzen tot 8000 m hoogte. Vandaar dat men streekt van „het dak der we reld". Het is deze bijzondere ligging die mede het isolement van Tibet bepaal de. Om van India naar de hoofdstad Lhasa te komen, moet men de hoge Himalayapassen overtrekken (4000 5000 m hoog), 'n tocht waarmee bijna 2 maanden gemoeid zijn en dan nog slechts in een korte tijd van het jaar, wanneer de passen niet door te zware sneeuwval geblokkeerd zijn. Deze af zondering door de natuurlijke ligging van het land is de Tibetanen door de eeuwen heen in het bloed gegroeid en zij versterkten deze afzondering door zo min mogelijk vreemdelingen in het land toe te laten. Hun ondervindingen met vreemde lingen, hoofdzakelijk met Chinezen, wa ren van dien aard, dat zij slechts één verlangen kenden: in vrede met zich zelf te leven en hun eigen beschaving en godsdienst te mogen belijden. Het was de Tibetanen daarom streng ver boden levensmiddelen aan vreemde lingen te verkopen. Werd de vreemde ling, op weg naar het doel van alle ex pedities: de „verboden stad" Lhasa toch door patrouillerende grensbewa kers ontdekt (in dit enorme, onher bergzame land slipte er wel eens een door de mazen), dan wachtte hem een wel hoffelijke, maar onverbiddelijke uitwijzing. Tibet wordt wel eens het meest gods dienstige land ter wereld genoemd. De Tibetanen zijn Boeddhisten, en geloven in het herboren worden na de dood in een nieuw wezen op aarde, hetzij mens of dier. De mate van verdriet en vreugde die zij in dit leven ondervin den is afhankelijk van hun goede of slechte daden in hun voorgaand leven, hoewel men door persoonlijke inspan ning de mate daarvan kan wijzigen. Dit geloof in de wedergeboorte schept bij de mensen een oneindige liefde voor mede-mens en -dier: immers in hun vroeger leven kan deze mede-mens voor mede-mens en dier: immers in of dit dier een van hun ouders, kind of vriend geweest zijn. Dit kweekt ver- lijkheid en medegevoel. Het kloosterwezen heeft daar buiten gewoon grote vormen aangenomen. Minstens 10 pet. van de bevolking is monnik (lama) of non. Sommigen ge wagen zelfs van 20 pet.! Voor een deel voorzien deze kloosters in hun eigen onderhoud door het bewerken van de grond, deels bestaan ze van gaven in natura (boter en gerst; door de staat en de bevolking. Aan het hoofd van dit enorme aan tal kloosters en tegelijk als het hoofd van de regering staat de „God-koning", de Dalai Lama, reïncarnatie van alle vorige Dalai Lama's, daarin Boeddha het dichtst benaderend. Hij is de enige nriester. die zowel het geestelijk gezag als het wereldlijk gezag in één persoon verenigt. De tegenwoordige Dalai Lama, een jonge man van 30 jaar, nu in balling schap levend in India, is de veertiende reïncarnatie in de rij van Dalai La ma's. Men vraagt zich af, hoe open baart zich deze wedergeboorte, hoe vindt men de nieuwe Dalai Lama? In het boek van de Oostenrijker Heinrich Harrer „Sieben Jahre Tibet" vindt men het verhaal van een toen nog le vende ooggetuige, een hoge ambtenaar. Hier volgt het citaat: „Reeds enige tijd voor zijn dood in 1933 had de dertiende Dalai Lama toespelingen op de aard zijner we dergeboorte gemaakt. Toen de dode dan opgebaard in de Potala „zat", in de traditionele Boeddha-houding naar het Zuiden ziende, vond men op een morgen zijn hoofd naar het Oosten gericht. Maar twee jaar lang vond men geen nader aanknopingspunt. Toen pelgrimeerde de regent naar 'n beroemd meer, het Tschö Khor Gye, om daar raad te vragen. Omtrent dit meer gaat het verhaal, dat iedereen die in het water kijkt, een stuk toe- Snel trokken ze de kleren van hun dienaars aan. Achter die maskerade schuilt een intelligent motief: men ver mijdt onnodig opzien en men vindt eerder contact met mensen dan wan neer men als hoge ambtenaar op treedt. Toen de groep het huis betrad storm de een nauwelijks tweejarig jongetje onstuimig op hen af, greep de lama die om zijn hals het bidsnoer van de dertiende Dalai Lama droeg, bij zijn gewaad. Zonder verlegenheid riep het kind: „Sera Lama!" Het was reeds verbazingwekkend ge noeg, dat de jongen in een dienaar 'n lama herkende, dat hij echter ook nog zei, dat hij uit het klooster Sera kwam was zelfs voor de monniken, die aan „mystieke" gebeurtenissen gewend zijn verbluffend. Toen' greep de kleine naar het bidsnoer en trok er net zo lang aan tot hij het de lama had afgenomen, waarna hij het zichzelf om de hals hing. Voor de zoekers was geen twijfel mo gelijk: zij hadden de incarnatie gevon den. Na enkele dagen kwamen zij, niet vermomd terug en trokken zich met 't jongetje in de altaarkamer terug. Men liet hem vier bidsnoeren zien, waar van die van de overleden Dalai Lama het eenvoudigst was. De jongen koos direct het goede en sprong er blij mee rond. Ook nam hij de versleten wandel stok van de God-koning, zonder de met zilver versierde maar met een blik waardig te keuren, enz". (Tot hier ci taat Harrer). NIEUW DELHI Maandagavond 2Jf oktober zullen driehonderd mil joen Europeanen trachten tweehon- derdduisend vluchtelingen uit Azië en Afrika een nieuw bestaan te ver schaffen. Nederland, de Duitse Bondsrepubliek, Noorwegen en Zwit serland hebben zich het lot van de dertigduizend uit hun land gevluch te en nog niet geholpen Tibetanen (zesduizend gezinnenaangetrokken. Voor hen moet 25 miljoen gulden op tafel komen. De Tibetanen zijn niet in de steek gelaten, integendeel. India, het land dat zelf met zoveel problemen wor stelt, heeft vijf agrarische nederzet tingen gebouwd, waar al vele Tibe tanen een redelijk bestaan leiden. Maar India heeft geen geld meer om anderen uit de mensonterende wegwerkerskampen te helpen. Een verhoogde defensie-inspanning (Chi na, Pakistan)een kwetsbare eco nomie, de realisering van een zwaar vijfjarenplan en een sterk groeiende bevolking vergen het uiterste van het land. Het plan om te helpen is voort gesproten uit een Nederlands initia tief. De voorbereidingen ertoe heb ben twee jaar gevergd. De actie „Eten voor India" heeft het plan doorkruist. Het vluchtelingencomité (postgiro 999 t.n.v. „vluchtelingen 1966 Amsterdamheeft niet zander zorg kennis genomen van berichten volgeyis welke voedsel, geld en kle ding voor India soms in verkeerde handen terechtkwamen. Het heeft maatregelen genomen om iets der gelijks ten aanzien van de Tibetaan se vluchtelingen te voorkomen. Mr. C. Brouwer, vertegenwoordi ger van de Hoge Commissaris der Verenigde Naties voor Vluchtelingen, heeft toegezegd dat de besteding van het geld voor de Tibetanen strikt zal worden gecontroleerd. Per pro ject zal de besteding ervan worden bekeken. „In India heeft men mij toegezegd dat een dergelijke contro le mogelijk zal zijn. Men zal dat moeten waar maken ook", zegt hij. Zijn organisatie zal op dit punt nog besprekingen voeren met hoge rege ringsautoriteiten in India. Het geld zal dit keer niet, zoals al te vaak gebeurde, worden ver snipperd over te kleine, geen werke lijke soelaas biedende projecten, zo als helaas al met betrekking tot de Tibetanen is gebeurd. De diverse kunstnijverheidscentra, ten behoeve van de Tibetanen opgezet, blijken weinig meer nut te hebben dan een soort werkverschaffing. Er is nauwe lijks een markt voor de tapijten, schoeisel en dergelijke. „Er zal", zo zegde mr. Brouwer toe, „naar een effectieve besteding worden ge zocht". In een drietal artikelen van de hand van mevrouw T. Fokker-Van Dijk, te Beekbergen, echtgenote van Prof. A. D. Fokker, waarvan hierbij het eerste wordt gepubliceerd, be steden wij aandacht aan het Tibe taanse vluchtelingenprobleem. Thans waren de afgezanten zeker van hun zaak. Vanaf dit ogenblik ver bleef de kleine jongen in een nabij- zijnd klooster en dit was wel een zeer ongelukkige periode van zijn leven, zo als de Dalai Lama dit beschrijft in zijn boek „My land and my people". Weg van zijn ouders en broertjes! Hij herinnert zich een oude priester-leraar, die hem soms op schoot nam, zyn py om hem heen sloeg en een paar ge droogde vruchten toestopte. Daar het kind in de Noordoostelijke provincie Dokham géborén was, die toen al onder Chinese invloed stond, werd de werkelijke reïncarnatie van de jongen geheim gehouden. Het kostte de regering van Tibet toch al 300.000 dollar om hem mee te kunnen nemen, daar de Chinezen wel vermoedden, dat dit kind een belangrijke reïncarnatie was. Daarna werd de reis naar Lhasa aanvaard, waar men twee maanden later binnentrok. De gehele bevolking was in haar mooiste kleren op de been om de nieuwe God-koning te verwelko men, die zijn volk zegende, als had hij het een leven lang gedaan. Op dit tijdstip was het kind vier en een half jaar oud! De Tibetanen hadden weer een Da lai' Lama. De toekomst leek veilig en verzekerd. T. FOKKER-VAN DIJK. komst kan zien. Toen de regent na vele gebedsoefeningen voor de wa terspiegel trad en naar beneden keek, had hij het visioen van een drie verdiepingen hoog klooster met gouden daken, waarnaast een klein Chinees boerenhuis met fraai snij werk aan de gevel. Nu begon de voorbereiding tot de speurtocht. Het hele volk leefde mee, want het voelde zich zonder zijn leven de schutspatroon reeds zeer verweesd. Bij ons is de dwaling zeer verbreid, dat iedere wedergeboorte zich op het ogenblik van het sterven moet voltrek ken. Dit is echter volgens de Boeddhis tische leer niet het geval; het kan ja ren duren, voordat de god weer een menselijke gedaante aanneemt. Zo gingen eerst in het jaar 1937 „zoekgroepen" uit om in de aangege ven richting naar het heilig kind op speurtocht te gaan. Het waren monni ken, maar hij iedere groep behoorde ook een wereldlijk beambte. Ze voerden alle voorwerpen mee, die uit het per soonlijk gebruik van de dertiende Da lai' Lama stamden, en behalve deze versleten en simpele dingen, nog ande re, die voor hetzelfde doel dienden, maar kostbaar en nieuw waren. De ene groep, waartoe ook mijn zegsman behoorde, was tot in het dis trict Amdo in de onder Chinees be stuur staande provincie Tschinghai ge komen. De bevolking is ten dele Tibe- taans. Ze twijfelden reeds aan het -wel slagen van hun zending. Eindelijk kwamen zij, na lang rond gezworven te hebben, aan een klooster van drie verdiepingen met gouden da ken. Als een ingeving stond het visioen van de regent hun voor de ogen en toen viel ook reeds hun blik op een boerenhuis met prachtig snijwerk in 't dak. DEN HAAG. De wedde van de voorzitter van het openbaar lichaam R(jnmond is met terugwerkende kracht tot 1 januari 1966 gesteld op 5680 gul den per maand. Het desbetreffende Ko ninklijk Besluit van 29 september j.l. werd geplaatst in een dezer dagen uit gegeven Staatsblad. Het bedrag is inclusief de huurcom- pensatie. De wedde van de voorzitter was 5144 gulden exclusief huurcompen- satie. Voorzitter van de Rijnmondraad is oud-minister-president mr. V. G. M. Ma- rijnen. In een van die grote grachtenhuizen van de goede stad Delft stierf In 1615 een eenzame vrouw. Haar echtge noot was al 20 jaar eerder overleden en lag begraven in de Oude Kerk. De ze vrouw was schatrijk. Maar zij wend de haar rijkdom niet aan voor zich zelf. Wel was zij erg zuinig op haar bezit, want er stond haar een doel voor ogen, zó ongewoon en mild, dat het ieder met stomheid sloeg. Kinde ren om te laten erven had zij van zichzelf niet. Haar geld zou dus „naar de neefjes en de nichtjes" gaan. Dat is altijd al wel zo geweest. Zulke sui kertantes komen veelal in trek als ze oud worden en gebrekkig. Wie kent ze niet, de oude dames, die zo nu en dan vereerd worden met be zoeken van enthousiaste neefs en nich ten, die met een „voor U tante" een enorme plak chocolade of een builtje vol kersen voor haar op tafel leggen. Tante moet er maar goed van door drongen zijn, dat ze niet vergeten wordt. Ach wat, diezelfde oude mens jes ondervinden van een doodgewone buur soms meer liefde. Maar die deftige dame in dat grote grachtenhuis, gelegen Over de Kraan te Delft, dacht en dacht. Zij was hele maal vervuld van die ene gedachte hoe toch héél veel mensen met haar geld gelukkig te maken. Zij had een halfzuster, natuuryke dochter van haar vader, die het niet breed had. Misschien was het wel een beetje een slons, die het met het huis houden niet zo nauw nam. Neen, aan die halfzuster die niet eens haar ge slachtsnaam droeg, dacht die dame niet dirèct. Wel aan de drie dochters uit de bei de huwelijken, ja, nog véél en véél verder gingen haar gedachten. Zij zag voor zich honderden afstammelingen van de drie „nichtjes". En toen werd het idee, dat zij had in daden omge zet. Zij liet twee notarissen komen en die schreven haar laatste wil in een dik foliant van perkament. Later wer den er nog twee keer aanvullingen in aangebracht. Zij was een vrome vrouw en wilde ook blijvend wat voor de kerk doen. Zelf oud zijnde gingen haar gedachten ook uit naar de oude mensen die in een tehuis voor oude mensen te Delft vertoefden. J-Jeeft deze goede \rouw de gevolgen van haar daad ooit wel overzien? Kon zij bevroeden, dat de afstamme lingen van haar gelegateerden in de duizenden zouden gaan lopen en dat na ruim driehonderd jaar de getesteer- den maar enkele guldens meer zouden ontvangen Zij leefde in de tijd, dat ons land in een tachtigjarige strijd om vrij heid en recht gewikkeld was en stierf op het midden van het twaalfjarige bestand. Toen was alles nog wel te overzien, maar dat ons land nog eens een mil- joenenstaat zou worden, daarvan had de tfestatrice van dit allermerkwaar digste testament geen weet! jy|ogelijk hebt U wel van de Delftse stam gehoord, de uitgebreide fami lie met haar vele aftakkingen. Er zal geen geval in ons land zijn waarvan de onderlinge verwantschap zó goed bekend werd. Ieder die aan kon tonen dat hij of zij „van de Delftse stam" was en tot de minvermogendenbehoorde, kon immers uit het door Clara Jansdochter van Sparwoude in het leven geroepen huwelijksfonds bij het aangaan van een huwelijk recht doen gelden op een uitkering. In verloop van tijd behoorden onge veer 200 (tweehonderd) families tot de ze „familie" om het zo dan maar te blijven noemen. Voorbeelden? Alleen al in Veenendaal (Stichts- en Gel- dersch-Veenendaal) behoorden in 1927 ruim 650 ingezetenen tot de „elfde stam", zoals in het zo geheel zelfstan dige en aparte dialect van dit Gelder se Valleidorp de verwantschap aange duid werd. En een dikke 250 in Rhe- nen en dan nog honderden in Zuid- Oost-Utrecht en op de Zuid-West-Velu- we en in de Neder-Betuwe. En boven dien nog eens honderden verspreid over het gehele land van de kop van Noord-Holland tot op de Zeeuwse eilan den toe. Merkwaardig genoeg welhaast nie mand in de zuidelijke provincies. En dan nog alléén als ze uit Midden-Ne derland komen. Oorzaak is, dat het een echt protes tantse familierelatie bleef. Zoals reeds werd opgemerkt, was Veenendaal „de hoofdzetel" van de „elfde stam". Verder is er nóg een bijzonderheid. Hoewel Vrouwe Clara Jansdr. van Sparwolde zelf tot de allerdefstigste fa milies uit Holland behoorde, zijn de begiftigden altijd de gewone arbeiders mensen geweest. Maar dat lag dan ook aan het testament dat nadrukke lijk stelde, dat slechts zij „dyet van doen soude mogen hebben" voor de hu welijksuitkering in aanmerking mochten komen. £lara van Sparwoude moet omstreeks 1530 geboren zijn als dochter van Jan Heer van Sparwoude. Nu zijn er mensen die haar met alle geweld wil len laten afstammen van het Holland se gravenhuis. Maar... van deze Jan RuWi-iuvc: I 'i 3 ji' 8 vï Sj Li ,t -V:' De tombe van Clara van Sparwoude in de Oude Kerk te Delft. is niets ander bekend dan dat hij Jan heette en heer van Sparwoude was. Sparwoude (ook wel Spaarwoude ge noemd) was een huis in de buurt van Leiderdorp waaraan heerlijke rechten verbonden waren. De eerstgenoemde heer Van Spar woude was Willem, bastaardzoon van graaf Floris V, de zo onfortuinlijk om het leven gekomen lieveling van het gewone volk. Zo Clara van „der keer- len Godt" zou afstammen, dan deed zij haar voorvader dus wel eer aan. Maar zoals gezegd is dat nog een duis ter geval. Clara's vader kan zich naar het goed „Van Sparwoude" genoemd hebben. Dit is in het verleden veel voorgekomen. Opeenvolgende bewoners, die met el kaar geen enkele familieband hadden, noemden zich allen met dezelfde naam. Schrijver ontdekte bij zijn uitgebreide genealogische arbeid daarvan nogal eens frappante staaltjes! Men denkt soms wat te zijn en na diepgaand on derzoek betekent het niets. Zo zal het wel liggen met Jan van Sparwoude, want zijn familiewapen vertoont geen enkele verwantschap met dat van het uit het Hollandse huis door bastaardij ontsproten geslacht Van Sparwoude. Zijn wapen vinden wij op het portret van zijn dochter Clara in de burgemeesterskamer van het Stad huis te Delft. Het mag als een bekend feit geacht worden dat familiewapens belangrijke documenten zijn voor het vaststellen van iemands afstamming. Maar wat strijden de genealogen en heraldici toch over de afstamming van deze vrouw?! Het is toch véél belangwekkender dat zij van grote zieleadel was! Zij huwde als jongedochter in 1556 met een weduwnaar uit Delft, een groot geleerde, voortgekomen uit een van de vooraanstaande patriciërsgeslachten van de stad. Clara was een vrome en gevoelige vrouw en wie haar portret bestudeert, zal direct de zachtmoedige en ingeto gen vrouw herkennen die uit haar edel moedige testament naar voren komt. U ziet op de afbeelding geen oogverblin dende schoonheid, geen sexbom met een eigenwijs opgetrokken neusje en wulps openvallende pruillipjes. Neen, geen Brigitte Bardot is het, maar eerder een zedige en toch lieflijke verschijning. Ze mogen B.B. een prachtvrouw noemen, voor mij is het de innig goede vrouw, die uit dat testament uit 1598 naar vo ren treedt. Als de roem van de aardse schoon heid tot stof vergaan zal zijn, dén eerst moet de mens herkenbaar blijven aan wat ze werkelijk geweest was. Zo heeft Clara Jansdochter van Spar woude dan na drieëneenhalve eeuw nog de naam een 'uitzonderlijk goed mens geweest te zijn. Ja, zal men ook zeggen, dank je de koekoek, als je maar geeft ben je altijd goed. Het is maar goed dat die milde ge vers in hun spontaniteit van het moment waarop hun goede idee geboren werd aan deze regel niet gedacht heb ben. Velen zouden boor „goed zijn" te rugschrikken. r\e man waarmee Clara huwde, was Meester Arent Franckz van der Meer, weduwnaar van Clementia Cas- siopijn. Hij was wat men zou kunnen noemen een gezeten burger, een rijk en geëerd man, een man van grote be gaafdheid. Hij was licentiaat in de bei de rechten, secretaris van de stad Delft, Hoogheemraad van Delfland, cu rator van de Grote School (de Latijnse school), etc., etc. Hij overleed in 1596 en ligt begraven in de Oude Kerk te Delft. Deze man moest veel van zijn Clara gehouden hebben, want waar zij hulp wilde bie den, daar sprong hij direct bij. Eensgezind waren zij ook toen de gro te stap in hun leven gemaakt zou wor den en beiden zich bij de gereformeer den aansloten. Voor Arent v. d. Meer kan daar het moeten nog aan gekleefd hebben, omdat zijn hooggeplaatste amb ten dit zo meebrachten. Vrouwe Clara moet met hart en ziel de reformatie zijn toegedaan geweest. Haar testament is in feite ook haar ge loofsbelijdenis en ademt de calvinis tische geest van haar dagen. Evenwel zonder een strijdbare steile er van. Zij was meer het vrouwelijke element in de levensbeschouwing van haar da gen toegedaan, de nederigheid en de dienstbaarheid van het geloof. Daaraan dan danken wij dat zeldzaam staaltje van hulpbetoon aan de misdeelden. Zij wist zelf wel dat zij de hele we reld niet kon helpen. Zij koos welbewust eensdeels de minvermogenden uit haar familie. Neen, groter nog was haar mededogen. Zij koos de kinderen van een in onecht verwekte halfzuster, Ma- ritgen genaamd, om haar weldaden aan te betonen en daarnaast die van haar halfbroer Adriaan Jans genaamd van Tetterode. Het vermaarde huwelijksfonds even wel kwam dus ten dele ten goede aan de nabestaanden van de dochters van haar bastaard-zuster en wel aan Trijn Gerritsdr. en Jannetjen Gerritsdr. en voorts aan Magdaleenken Cornelisdr. Maritgen Jans blijkt dus tweemaal gehuwd te zijn geweest. En toen ging de sneeuwbal rollen. En zoals dat gaat, hij werd hoe langer hoe groter en op het laatst een lawine gelijk. Yyij willen evenwel eerst dat ver maarde testament eens wat nader bekijken. Het werd opgemaakt in haar huis „ghelegen Over de Kraan" ten overstaan van de notarissen Groenlandt en Van O ver gouw. Het originele testament is van 1598 en de beide codicillen van 1602 en 1610. Er werden een aantal afschriften van gemaakt en twee daarvan bestaan nog. Een authentieke kopie berust in het Oud-archief van Delft (vroeger in het Rijksarchief te Den Haag) en een an der ten huize van een familie Jongejan te Oud-Beijerland. Die laatste is eerst een paar jaar geleden bekend gewor den. Aan de laatste is een volledig bijge houden stamboom toegevoegd die aan toont dat deze familie en al haar af takkingen óók in vrouwelijke lijn, af stamt van Adriaan Hendriksz, van Tet terode, in leven burgemeester van Lei den en kleinzoon van de stiefbroer Adri aan Jansz van Clara van Sparwoude. Van de zes gelegateerden zijn nog bij vier hoofdtakken de authentieke kopie- en zoek. Maar wie weet of deze na le zing van dit artikel niet ergens van een zolder gehaald worden. Dat zou tot de meest waardevolle vondsten van de laatste jaren gaan behoren. Verder berustte bij het ministerie van Finan ciën de volledige lijst van allen aan wie in circa 300 jaar uitkeringen zijn ge daan. TAeze milde vrouw met haar zacht- moedige karakter moet zich 't getob van haar bastaard-zuster Maritgen wél aangetrokken hebben. Zéker zal zij geholpen hebben. Maar het kan ook zo geweest zijn, dat Vrouwe Clara gedacht heeft, dat haar goede geld door Marit- gens handen als door een zeef zou gaan. Zij dacht vooruit. Zo is die merk waardige passage in het meest ver maarde testament aller tijden ontstaan die bepaalde dat een zeker bedrag uit gekeerd moest worden bij „nyt hylikin- ge van vroorhe ende eerlicke jongmans ende jonge dochters van mijn geslachte dyet van doen souden mogen hebben sonder aenschou te nemen of die ijut wettelicken huwelicken gesprooten zijn dan nyet, insonderheyt tot uytheylickin- ge van de kinderen van Trijn Gerritsdr en Jannetjen Gerritsdr, mitgaders van Magdaleenken Cornelisdr alle drye Dochters van Maritgen Jansdr, mijn vaders natuyrlicke dochter". Wat een grootheid van geest! Deze deftige dame stak naar het zwarte schaap in de familie een reddende hand uit. Dit heeft haar onvergetelijk ge maakt. Het wonderlijkste is dat deze erflaat ster in haar testament letterlijk nergens respect afwdingt voor deze daad. Het staat er allemaal of ze de rele dag niets anders deed dan bij testament legaten schenken. Vol schroom en eerbied vangt zij het heilbrengende document aan met de volgende woorden: „Bevelende eerst ende alvooren mijne zyelen in de Ge nade Gods almachtich". Hoe stond de broosheid van het leven deze vrouw voor ogen. rouwe Clara bedacht ook de men- sen die haar gediend hadden met flinke legaten en daarnaast zorgde zij er voor, dat na haar verscheiden twee jongens van 12 tot 14 jaar die zich tot het predikambt geroepen zouden voelen en van wie de ouders niet bij machte waren ze te laten studeren dit uit een door haar gestichte fonds IJ oe was evenwei derd! Een deel Door goedheid en mededogen ge dreven liet Clara Jansdochter van Sparwoude in 1598 een testament maken dat duizenden na haar dood een aangename verrassing bezorgde. door ADRIAAN P. DE XLEUYEP. konden doen aan de voormalige Frater school (die na de reformatie de Latijn- sche School werd en als de voorloper van ons lyceum mag worden beschouwd). Maar, zo bepaalde zij, als jongens uit mijn familie predikant willen worden, dan genieten die de voorkeur. En dit is nu, na 350 jaar nog precies zo. Nóg is een kapitaal, groot f 14 000,- inschrij vingen Grootboek nationale schuld ge reserveerd, rentende 2% procent (deze rentevoet is inmiddels wat verhoogd), waaruit de voorzitter van de theolo gische Faculteit van de Rijksuniversi teit te Leiden, jaarlijks f 300,- h f 400,- ontvangt om te verdelen onder twee a.s. predikanten „dyet' van doen souden mogen hebben". Zo bewijst deze zeldzame vrouw nog een weldaad aan twee jonge mensen, eeuwen na haar dood. Er zijn er ieder jaar in Delft nog méér. die zich over de goedheid van Vrouwe Clara mogen verheugen: de oudjes. Zelf oud gewor den zijnde zij is ongeveer 85 jaar ge worden heeft zij er voor gezorgd dat de oudjes uit het Oude Mannen- en Ou de Vrouwenhuis aan de Papensteeg t« Delft, jaarlijks een gift van f 50,- ont vangen „voor een blije maelteyt". Neen, vrouwe Clara hield niet van dat benauwde. Zij hield van blijde men sen en van kinderen. yyat is er dan wel met de befaanm- de Sparwoude-huwelijksfonds ge beurd? Het bedrag in 1924, een bedrag gelijkstaande aan 85 procent van een kapitaal nominaal groot f 528 000. Ruim een half miljoen totaal dus. Het oorspronkelijke grondkapitaal was groot f 197 600 (tegen 2.5 pet. nationale schuld), 60 bunders wei- en hooiland, alsmede een hiet bekend erfpachtbedrag dat evenwel in het testament besproken wordt. Dit werd aanvankelijk in beheer ge geven bij de Weeskamer te Delft. In 1859 werd het beheer over de voormali ge Wees- en Momboirkamers van ons land opgedragen aan het ministerie van Financiën. De minister besloot er in 1924 een streep onder te zetten. De administra tie vergde grote sommen en door het al maar aangroeiende leger van gegadig den, dreigden de uitkeringen bij het aangaan van een huwelijk tot een fooi tje gereduceerd te worden. En, zo redeneerde de minister te recht, dat kan nooit de bedoeling van de erflaatster geweest zijn. In 1927 werd de einduitkering bekend gemaakt en kregen de descendenten per persoon f 25,- en in sommige gevallen f 60,- als bijvoorbeeld man en vrouw ieder tot de Delfste stam behoorden. Deze bedragen werden die mensen dus voor de tweede maal uitgekeerd. Bij hun huwelijk kregen zij allen reeds de huwelijksuitkering. de wereld veran- van hen was te trots om dat „armeluisgeld" op te ne men. Hoe anders was dat nog aan het begin van deze eeuw. Toen hadden be paald arme mensen door wat ze te ver wachten hadden 'n zekere kredietwaar digheid. De winkeliers leverden wel „op de pof" wat huisraad om een bescheiden nestje te bouwen en de dag na het hu welijk gingen ze afrekenen. Nu is er geen bezorgde moeder meer die haat- dochter of zoon zegt als ze gaan aantekenen: „Vergeet niet te zeggen dat je van de elfde stam bent." De koek is op. En tóch! Laten wij die goede Vrouwe Clara Jansdr van Spar wolde nu niet helemaal vergeten. Men selijke goedheid is zo zeldzaam in de ze vorm. Hoe men wist dat men van de Delft se stam was? Veelal door overlevering. Wij zeiden het al dat de ouders kun kin deren vertelden wat er met ze was als ze gingen trouwen. Vader of moeder en soms allebei waren van de Delftse stam: de kin deren dus ook. Heel zelden beschikte men zelf over een nauwkeurig bijgehouden stamboom. Die er dan in Midden-Nederland zijn, lopen allen uit op Pieter Claasz de Bont, die omstreeks 1580 te Delft werd geboren en in Delft huwde op 3 juni 1608 met Maritge Claassen, een jonge dochter uit Rhenen. Het echtpaar woon de nadien, in Rhenen waar de Bont man denmaker was. Alleen al te Rhenen (250) en te Veenendaal (650) en verspreid uit de betreffende families op z'n minst wel honderd vormden die tezamen meer dan duizend afstammelingen van dat echtpaar. Dit zijn geen van allen afstammelingen van een van de drie dochters van Maritgen Jansdochter. En ook niet van Adriaen Jansz, de half broer van Vrouwe Clara. Het testament vermeldt nog andere descendenten en wel de nakomelingen van Mechteld Wil lemsdochter, 'n zuster van Clara's moe der Willempje Willemsdochter, lempje Willemsdochter. Deze Mechteld nu was de overgroot moeder van deze Pieter Claasz de Bont. Het zou ondoenlijk zijn Alle namen te noemen. Door de eeuwen loopt hun ge tal in de duizenden. I~»lara Jansdochter van Sparwoude, weduwe van wijlen Meester Arent Franckz van der Meer, overleed te Delft op 4 augustus 1615. Zij werd even eens bijgezet in de Oude Kerk. Aan de eerste zuidpilaar werd haar rouwbord opgehangen. Ach, ze staat daarop zelfs een beetje weggedrukt tus sen de deftige functies van wijlen haar man. Men leest daar op: „Hier legt be graven Joofrou Clara van Spaerwoude, weduwe van Mr. Arend van der Meer, in zijn leven heemraet va(n) Delfla(n)t, Raet ende secretaris deser stadt Delft, starf IIII Augusty Anno XVIC vijftien". Boven het wapen met de vis staat haar lijfspreuk: „Van harte claer". Zo moet ze geweest zijn, zuiver van hart. Zo heeft ze geleefd en zo is ze ge storven. Niet als een heilige. Ze heeft het radium niet uitgevonden. Ze heeft van een wereldrecord zelfs geen fractie van een seconde afgeknabbeld. Nooit is ze bejubeld. Alleen hebben dan in het verleden dankbare arme mensen haar geld in ontvangst mogen nemen. Wie zou er nu malen om die vijftig gulden huwelijksgift. Maar toen! Onze oudere lezers weten het nog wel. Er zijn er bij geweest die nog nooit vijftig gulden bij elkaar gezien hadden... En dat alleen omdat eens een goed mens op een dag in het jaar 1958 al aan hen ge dacht had. 't Is haast ongelooflijk. Men komt haast nog dagelijks mensen tegen die van de Delftse stam zijn. Want al krijg je dan nooit meer een cent uit dat eeuwenoude huwelijksfonds, 't doet je toch wat om zo langs de neus weg te kunnen zeggen: „Ik ben nog van de Delftse stam." Ik zou wel eens willen weten hoeveel honderden onder mijn lezers dat kun nen zeggen.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1966 | | pagina 11