even en lezen
L
Het beste jeugd- en kinderboek
Mies BouhuysDroom en realiteit
met één voet de grond rakend"
TWEE PRIJZEN
„Kind op volwassen
toon toespreken"
TOOS BLOM:
|£r moesten een paar pittige lessen overhoord worden, want er
hing een geducht proefwerk in de lucht. Nu is het overhoren
nog wel iets meer dan het laten opdreunen van weetjes en feitjes:
er moet ook een flinke scheut belangstelling aan te pas komen. Deze jeugdige
lessenleerder had toevallig zo'n liefhebber getroffenen daar had hij
eigenlijk niet van terug. Want het was niet eens voldoende dat hij precies wist wat
er in het boek stond: het hoe en waarom werd hem ook om de
haverklap gevraagd.
En al heel spoedig dwaalde de conversatie af naar allerhande mensen en
dieren en dingen die in de les genoemd werden maar waarvan hij eigenlijk niet
veel meer wist dan de naam. Die nomaden bijvoorbeeld, had hij er een flauw idee
van hoe die eeuwige rondtrekkers eigenlijk leefden en aan de kost kwamen?
Jammer dat zij een beetje te ver weg woonden om er zelf eens te
gaan kijken. Hoewel: zo héél ver behoefde je nu ook weer niet op stap te gaan.
Hij kon er desnoods de brommer voor nemen in de zomervakantie maar
dan moest hij wel even wachten voor hij een paar jaar ouder was. Want
zo'n reis naar het topje van de kaart was wel een hele onderneming Lapland
ligt niet naast de deur. Maar in die tussentijd zou hij er een boek over kunnen lezen.
£en boekDaar had hij een zwaar hoofd in, dat hij bedenkelijk schudde.
Want aan lezen, zo maar voor je plezier een boek pakken en aan een verhaal
beginnen: daar deed hij eigenlijk nooit aan.
Maar dat was toch zonde en jammer, want nu wist hij van alles maar een
klein stukje, alleen wat de leerboeken er van vertellen. En die kunnen ook
niet anders, want dan werden ze zo dik dat je ze niet meer tillen kon.
Neem nu die Lappen met hun rendierkudden. Wat zegt het aardrijkskundeboek
ervan? Als het vier of vijf regeltjes zijn is het mooi maar er is zoveel meer
over te weten. Stel dat je eens zo'n Lappenjongen zo van jouw leeftijd tegen
het lijf liep, die zei: Ga mee, dan kun je met ons een poosje rondtrekken,
er is nog best plaats in de tent. Zou je daar zin in hebben?
Allicht maar waar kom je hier in de buurrt zo'n knaap tegen? Dichterbij
dan je denkt, want er bestaat een boek over hem, en als je dat gaat lezen
kun je op je stoel blijven zitten en toch allerhande avonturen beleven. Hoe het
heet? Ja kijk eens, voor jou een vraag en voor mij een weet, maar er is
wel achter te komen. Stap op een vrije middag maar eens naar een
jeugdleeszaal, dan kun je vragen wat je wilt, als het maar over boeken gaat.
Die Lappenjongen hebben ze daar stellig ook op de planken staan als hij
tenminste niet met een andere liefhebber op stap is. Maar dat is nog geen
ramp, want dan probeer je het zo lang met een andere kameraad. Want je hebt
er geen idee van hoeveel boeken er geschreven zijn over alle mogelijke
jongens op de gehele wereld. Van vandaag en gisteren en zelfs eeuwen en
eeuwen geleden.
£r is stellig een Eskimo bij, die op Groenland woont en net zo handig met
zijn kajak omgaat als jij met je fiets. En mocht je het op den duur wat te
koud worden om met hem rond te zwalken, dan kun je beter een tijdje
op stap gaan met een Australische jongen. Een inboorling, die helemaal
alleen in zijn eentje een voetreis maakt door het barre binnenland, om te
bewijzen dat hij al mans genoeg is om zichzelf in het leven te houden.
Misschien is een jongen uit de West die met zijn boot een spannend
avontuur beleeft, ook wel een gezellige kameraad om mee op stap te gaan. En
anders zul je het met een jonge neger of een knaap uit India ook wel aardig
kunnen vinden.
En wil je eens van de aardrijkskunde naar de geschiedenis overstappen: wel,
daarvan kunnen ze je in die jeugdleeszaal ook wel een boekje opendoen,
geloof dat maar. Ze moeten daar nog een heel spannend verhaal hebben
van een stelletje kornuiten uit het oude Rome, die op zoek gaan naar wie toch
wel op de tempelmuur heeft staan kalken, dat Cajus een ezel is. Want dat is een
grap waarop een heel strenge straf staat, en het zou verschrikkelijk
zijn als die een onschuldige zou treffen.
Mocht je een verhaal willen hebben dat nog weer ouder is, en heel wat
eeuwen ook, dan zou je het eens kunnen proberen met die jongens uit
Soemerië: een rijk dat je niet eens meer vinden zult op de kaart, zolang ligt het
al onder het zand bedolven.
Heb je daar voorlopig genoeg aan, of wil je maar meteen een lijstje voor het hele
jaar maken?- Dan ga je maar weer naar die jeugdleeszaal, waar ze je vast
wel veel meer spannende en plezierige boeken staan. Kun je op je
gemak thuis gaan zitten napluizen wat je het meest interesseert, en dat is altijd
meer dan je zelf denkt.
Wedden dat je dan stellig wel een half honderd titels bij elkaar krijgt,
waarmee je een jaar lang alle zondagmiddagen onder de pannen ben
Alleen, pas wel goed op dat je zus er de lucht niet van krijgt, want dan
kon het wel eens moeite kosten jouw boek uit haar handen te krijgen. Want
meisjes lezen maar wat graag jongensboeken: daar gebeurt tenminste nog eens
wat in, zeggen ze.
Vertel haar dan maar dat zij maar eens beter moet gaan zoeken. Er zijn
tegenwoordig spannende meisjesboeken genoeg: eentje met beren erin,
en een ander dat midden in de prairie speelt. Daar kunnen de jongens niet
tegenop maar misschien wil ze wel eens ruilen.
Als je maar goed onthoudt, dat je lessen leren nummer een is, maar iets meer
weten nummer twee. En daarvoor moet je lezen, je hele leven lang.
Dit jaar heeft de „Commissie voor de
Collectieve Propaganda van het Neder
landse Boek" niet alleen een prijs ver
leend voor het beste kinderboek, doch ook
voor het beste jeugdboek. Voor het eerst
is daarmede onderscheid gemaakt tussen
de leeftijdsgroepen, waarvoor de boeken
bestemd zijn.
Mies Bouhuys won de prijs voor het kin
derboek met haar „Kinderverhalen", een
uitgave van de Maatschappij Holland te
Haarlem. De prijs voor het beste jeugd
boek is verleend aan Toos Blom uit waar
dering voor haar „Loeloedji, kleine Rode
Bloem", uitgegeven door de Arbeiderspers
te Amsterdam.
Onze medewerkster Gertie Evenhuis
heeft met beide schrijfsters gesproken.
Haar interviews publiceren wij hierbij.
De uitreiking van de prijzen valt samen
met de „Kinderboekenweek", die van 26
oktober tot en met 5 november wordt ge
houden.
ttmtmtmtmtxmtmemtmimimmtmtmtmtKmatmtmemtitmfttmtmtmtitmtitmttiitmtmtmtme/tmtitmm
In de drie dagen tussen haar verblijf in
Spanje „al dertien jaar in 't zelfde
dorpje met vakantie, ik loop er net zoals
vroeger in Weesp" en Amerika, waar ze
het congres van het International Writers
Guild gaat bijwonen, sprak ik Mies Bouhuys
in haar verrukkelijke grachtenhuis. Zij woont
er met haar man Ed Hoornik. Aanleiding was
de prijs die haar „Kinderverhalen" dit jaar
heeft gekregen. Nu is zoiets niet nieuw voor
deze schrijfster, die op haar negentiende be
gon te publiceren (schrijven deed zij haar
hele leven al) en met de eerste dichtbundel
„Ariadne op Naxos" meteen de Reina Prin
sen Geerligsprijs kreeg, de tweede keer dat
deze werd uitgereikt.
Mies Bouhuys werd destijds geïnterviewd
en een Haarlemse courant vroeg haar naar
aanleiding van wat zij soms over haar eigen
gelukkige jeugd in het grote schoolmeesterge
zin te Weesp vertelde, of zij kinderverhalen
en -versjes voor dat blad wilde maken. Tot
op vandaag verschijnen er in alle mogelijke
bladen versjes, verhalen van Mies Bouhuys.
Zij schreef en vertaalde toneelstukken en
maakte een musical. Zij schreef bewerkin
gen van haar kindertoneelstukken „Jacht op
de Rode Ponnie" en „De vrienden van me
neer Prikkebeen", die op hun beurt kinder
boeken' werden. Zoals ook „De Rode Ponnie",
„De Tombolakalkoen" (een van haar beste'
verhalen naar mijn mening, met zijn eigen
aardige on-werkelijkheid dwars door de wer
kelijkheid heen), „Grote Oren", „De Trou
we Schimmel", „Autobas", enz., leesmetho
den voor kleine kinderen, bloemlezingen, kin
dergedichten voor de lagere school en niet te
vergeten haar bijbelvertellingen voor Ikors
„Woord voor Woord", dat nu ook als boek is
verschenen.
T"|at werk heeft haar wel erg gefascineerd:
„Weet je, door mijn opvoeding in een
klassiek calvinistisch milieu, met alles wat
het hele leefpatroon inhield, zit je muurvast
aan bepaalde voorstellingen en beelden. „Je
moet", vindt Mies Bouhuys, „kritisch lezen en
kritisch willen lezen, de bijbel allereerst, en
alle commentaren, bronnen, studies, pübli-
katies die je maar in handen krijgt. Alles
heb ik er de- afgelopen twee Jaar over gele
zen, en ik merk dat ik er nog niet mee op
kan houden. Als je de moeite neemt de bij
bel zelf scherp en aandachtig te lezen, dan
moet je wel worden gegrepen, gefascineerd."
„Wat is dat voor een volk geweest, dat
Joodse, groots in zijn menselijkheid, troos
tend voor ons, hier en nu. De mensen schrik
ken wel eens wanneer zij in mijn verhalen
niet altijd de vertrouwde woorden en termen
terugvinden. Ieder mens zit namelijk op zijn
manier vol met» ingeheide begrippen en
woordgewoonten. Toch kreeg ik er fijna reac
ties op."
„Ik ben gegrepen, met alle narigheid en
herrie en ellende, door wat Gods plan met
de wereld eigenlijk is. De afstand door mij
zelf geschapen tussen kerk en opvoeding en
dominees is door dit werk gewoon opgeruimd,
in die zin dat ik weer kan praten met die
mensen zonder verbittering of irritatie. Al
zitten sommige uiterlijkheden in die kerk me
nog wel dwars."
„JVjijn jeugd? Nee, die niet! Hoezeer ik het
oneens ben met bepaalde consequenties
die mijn ouders trokken uit hun manier van
geloven, heb ik een fijne jeugd gehad. En
iemand als mijn vader, naar wie een heel
dorp keek irt' oorlogstijd „wat doet mees
ter Bouhuys?" zie je, daar ben ik trots op.
Hij stond voor wat hij zei, en hij was moe
dig ook. Op alle punten."
Zij won de Reina Prinsen Geerligsprijs in
1948, maar sloeg erna toch heel andere we
gen in. Voor de poëzie vond zij ook andere
media, onder meer in het theater. Puck, en
later Centrum, hebben honderden opvoerin
gen van haar toneelstukken gegeven. Gefasci
neerd door de mogelijkheden vari de televisie
schreef en regisseerde zij haar science fic-
tion-verhaal voor jongens en meisjes „Mor
gen gebeurt het" en de drie jaar lopende se
rie „Varen is fijner dan je denkt."
Zoals haar bundel „Voetje van de vloer"
al suggereert, is haar werk te karakteriseren
als een mengeling van droom enrealiteit,
waarbij in al het fantastische één voet de
vloer blijft raken. En in alle kleine dingen
die onderwerp zijn van haar boeken kan
iedereen zonder moeite zijn eigen werkelijk
heid herkennen.
Haar thema's vindt Mies Bouhuys vaak in
de natuur en dat is geen wonder. Het wijde
land rondom haar dorp is zij nooit vergeten.
Altijd tracht zij het gewone ongewoon te ma
ken om tenslotte met de sensatie van het on
gewone in het gewone terug te keren.
„Ik heb gemerkt dat er dingen zijn die niet
in versjes en bijvöorbeeld wel in verha
len kunnen worden uitgedrukt. Dat elk onder
werp zijn eigen vorm vraagt. Vandaar de veel
heid van genres. Al is het waar dat het ver
moeiend kan zijn en versplinterend. Het sti
muleert je ook en het is bijzonder boeiend.
Ik hou er niet van om in een hok te zitten
waar ik niet uit kom. Ik hou ook niet van
etiketten die men graag op je plakt in Ne
derland. Een mens is wel beweeglijker! Daar
om ontmoet ik ook graag allerlei mensen en
lees en hoor over alle dingen die er gebeu
ren."
Lyrisch is Mies Bouhuys misschien wel,
maar hard nooit. Sentimenteel ook niet.
Zelfs zijn haar boeken en gedichten wel eens
te agressief genoemd, zoals het „Geuzenlied
voor kinderen", waarin voor het gevaar van
oorlog wordt gewaarschuwd omdat dit soort
kwaad nu eenmaal nooit voorbij is. Maar:
„De jeugdliteratuur is al veel te lang géén
punt van discussie geweest. Laat er maar
over gediscussieerd worden. De plannen voor
nu? Ik heb een televisieserie aangenomen
die mij niet zó in beslag neemt dat ik geen
ander werk kan doen. En daarom ben ik nu
begonnen aan mijn liefste ambitie: een nieuw
toneelstuk..."
TOOS BLOM:in de luchroom.
WEEMAAL BEETHOVENS MISSA SOLEMNIS
|yi eestal is het voor de criticus van een we
kelijkse grammofoonplatenrubriek in
een krant een sport om splinternieuwe op
namen al besproken te hebben, vóórdat de
collega's van de speciale grammofoonpla-
tenmaandbladen er de gelegenheid voor
hebben gehad, nfaar ik vind het af en toe
ook wel eens verstandig om af te wachten
hoe de hooggetaxeerde heren een moei
lijk karwei opknappen en er dan zelf de
schouders onder te zetten. Dit laatste is
het geval geweest bij deze bespreking van
de twee uitvoeringen van Beethoven's
Missa Solemnis op. 123 die onlangs kort
na elkaar verschenen, k kon namelijk van
tevoren al wel weten, dat elke criticus die
over beide uitvoeringen een oordeel moest
geven voor twee moeilijke problemen ge
steld zou kunnen worden.
Ten eerste zit hij by een vergelijk tus
sen Klemperer en Von Karajan met
het gegeven dat de smaak van het groot
ste gedeelte van de kopers de snelle
groei van een toch al omvangrijk fonogra-
VON KARAJAN:
fisch oeuvre bewijst dit duidelijk naar
Von Karajan uitgaat. Dit zal zeker beïn
vloed worden door het feit dat Klemperer
door zijn hoge leeftijd en zijn lichamelijke
gebreken nog maar zelden in het openbaar
optreedt en dan door zijn barse houding
en uiterst sobere directie veel minder tot
het grote publiek spreekt dan Von Kara
jan, die zijn „image" handig heeft opge
bouwd met behulp van straalvliegtuigen,
sportwagens, persconferenties, damesbla
den (de kleine maestro in coltrui van on
deren af vorstelijk groot gefotografeerd)
en vooral met de show die hij in de con
certzaal weggeeft: walgelijk van presen
tatie tijdens het applaus en tussen de de
len van een werk, met brede gebaren en
verkrampt gelaat blijkbaar noodzakelijk
tijdens het dirigeren. Maar toch kan ik
niet aannemen, dat die hele poespas van
Von Karajan 100.000 mensen (laten we ge
loven dat het getal juist is) kan bewegen
om bijvoorbeeld de cassette met de 9
symfonieën van Beethoven onder zijn lei
ding te kopen omdat de glamour het tij
dens het draaien van de platen wel moet
afleggen tegen de dode beeldbuis en de
teakhouten tafel, tenzij die glamour in de
interpretatie zelf is gelegd. Want dan pro-
jecteerd de luisteraar de he-man-eigen-
schappen waarmee de dirigent de muziek
tot klinken brengt, onwillekeurig op zich
zelf. De eerste moeilijkheid voor de criti
cus is het derhalve om Von Karajan's ver
tolking op die mogelijkheid door te lich
ten.
l^a hiervan het resultaat te hebben be
keken en ook Klemperer's visie gron
dig te hebben bestudeerd dient de criticus
de tweede knoop door te hakken, waar
mee hij dan tevens zijn geld vérdient. Hij
moet in Zijn recensie het publiek duidelijk
maken aan welke versie hij de voorkeur
geeft. En nu kom ik weer terecht bij de
„landelijke" critici met niets achter de
hand dan hun kritieken en mijn oplossing
van de twee gestelde problemen. Noch de
recensent van „Luister", noch die van
„Pick-up" sprak zich in zijn vergelijk van
de twee vertolkingen, die voor iedereen
hoorbaar ongeveer eikaars antipode zijn,
voor de ene of de andere uit. Met uit
vluchten als: „de ene keer zal ik grypen
naar Karajan's klankschone en dramatische
vertolking, op een ander ogenblik naar
Klemperer's monumentale, directe visie"
(ik citeer uit het blote hoofd) karakterise
ren zij wel ongeveer de uitvoeringen en
houden zij voor iemand die beide versiee
niet kent misschien de schijn van objecti-
twee vertolkingen met. elkaar konden ver
gelijken voor raadsels. Want het wil er bij
mij niet in, dat iemand, die door Von Ka
rajan bedwelmd raakt (de uitdrukking
dank ik aan de onvolprezen Henk de By)
ook aan zijn stoel genageld wil worden
door Klemperer.
j^u ik het toch over mijzelf heb: zonder
enig voorbehoud geef ik de voorkeur
aan Klemperer's magistrale vertolking.
Als ik schrijf: zonder enig voorbehoud
realiseer ik mij terdege, dat bijvoorbeeld
speciaal de sopraan en de bas van het
solistenkwartet van Von Karajan vooral
in de ensembles iets beter tegen hun taak
zijn opgewassen dan hun (nog altijd voor
treffelijke) collega's op Angel. Maar daar
kan ik weer tegenover zetten, dat het New
Philharmonia Chorus, dat kwantitatief
veel meer te doen heeft dan het kwartet,
spontaner en exacter zingt, dan het Ween-
se ensemble (vergelijk de inzet van het
Gloria maar eens). En om de balans he
lemaal naar Angel te laten doorslaan,
zou ik nog kunnen opmerken, dat de or
kestleden van het New Philharmonia Or
chestra hun persoonlijkheid, in vrijheid
gebonden door Klemperer, veel duidelij
ker mogen tonen dan de Berlijners onder
Von Karajan.
lyiaar al die plus- en minpunten (nog
veel meer vindt u er in de genoemde
bladen) zijn volmaakt ondergeschikt aan
de onderling volkomen verschillende idea
len die de beide dirigenten voor ogen ston
den en zij voor my hoorbaar hebben be
reikt: Von Karajan toont ons in Beetho
ven's opus voor de zoveelste keer de vele
details van zijn grote kunnen en kunsten,
Klemperer gebruikt zijn enorme talent
uitsluitend om voor ons de partituur van de
Missa Solemnis in al haar verpletterende
kracht en klassieke schoonheid weer te
geven. Alleen met dit laatste standpunt
kan ik mij verenigen. The rest is silence.
B. v. d. K.
Angel SAN 165/6 (stereo): Elisabeth
Söderström, Marga Höffgen, Waldemar
Kmentt, Martti Talvela, The New Phil-
harmonica Chorus and Orchestra o.l.v. Ot
to Klemperer. Prijs f. 50,-.
D.G.G. 104395/6 (stereo): Gundula Jano-
witz, Christa Ludwig, Fritz Wunderlich,
Walter Berry, Wiener Singverein, Berliner
Philharmoniker o.l.v. Herbert von Kara
jan. Prijs bij intekening tijdelijk f 32,-. Na
afloop van de termijn f. 48,-.
MIES BOUHUYS:in grachtenhuis.
■Itnlt
r •tnUom
KLEMPERER:
mneistralm verfeilt
I-I et jeugdboek dat werd bekroond is „Loe-o-
loedji, kleine Rode Bloem". Zo heel anders
als dit boek is, zo heel anders is Toos Blom en
dat is logisch ook. Zij is geboren in 1894
Mies Bouhuys in 1927 maar dat zegt op
zichzelf nog niets.
Toos Blom schrijft al heel lang, eigenlijk
al haar hele onderwijzeressenleven en dat is
lang geweest. Ze is echter nooit erg op de
voorgrond getreden. Toch is zij het geweest
die na overleg met Nienke.van Hichtum het
werk van Milne in ons land introduceerde.
Nienke van Hichtum had „Winnie the pooh"
vertaald en Toos Blom had de versjes daaruit
op muziek gezet.
Waarom? „Gewoon, ik wilde ze mijn kin
deren laten zingen en toen kon dat, hè?" Ze
heeft overigens ook een muziekgeschiedenis
voor kinderen geschreven, in de vorm van
een sprookje: „Musica". Over de versjes uit
het tweede deel wilde ik met Nienke van
Hichtum spreken. Die was toen al oud. Zij
wilde nog twee boeken schrijven in haar le
ven. Ik geloof dat een ervan Schimmels voor
de Koets was, en ze zei: „Voor vertalen heb
ik geen tijd meer."
„Dan zal ik het wel zelf doen", dacht Toos
Blom en dat deed zij ook. Zij had altijd al veel
vertaald, vooral uit het Engels: E. Nesbitt,
Edward Lear, Thackeray, voor haar plzier
ook Belloc. Verhalen had zy ook geschre
ven.
„Ze zijn nooit uitgegeven, misschien dat 't
er nu nog eens van komt" zegt Toos Bom
nadenkend in haar stille huis in Bergen, waar
het naar appels ruikt en waar men wel een
week zou willen blijven om over allerlei te
denken. Haar leven is altijd vol geweest van
tekeningen en muziek en boeken. Voor ,haar'
kinderen schreef en toonzette zij van alles.
Zij las eindeloos voor, alleen geen zoeté
meisjesboeken, „want kinderen, ik lees ook
voor mijn plezier en dus". Dus hoorden die
kinderen Nils Holgersson en Nienke van
Hichtum en men kan ze gelukwensen.
Toos Blom schreef ook zelf een aantal kin
derboeken, waarbij „Doe je mee, Paul?", 'n
raamverhaal, waarin een jongen reist door
vreemde verre steden. „Alles in de wind",
dat vaal hakendheid kreeg, het verhaal van
een schippersmeisje, dat muziek mag stude
ren en nu het bekroonde „Loeloedji". Waar
om zo opeens over het leven van de Roma-
ni, de zigeuners? Dat zou je zo in Bergen
niet verwachten, *maar waarom eigenlijk
niet?
,.|k heb myn hele leven al veel gestu
deerd en gelezen", zegt Toos Blom, „en
het viel me op dat zigeuners er altijd, over
al, bijzonder onaangenaam afkwamen. Het
moet, dacht ik, toch mogelijk zijn er gewoon
over te schrijven". Zo begon zij documenta
tie door te werken, bronnen te raadplegen,
te corresponderen met de aalmoezenier voor
de zigeuners te Poitiers, wiens artikel in
„The Carrier" haar diep had getroffen.
De zigeuners (die intussen, zonder dat
iemand ernaar heeft omgekeken, ook nog
even door Hitier zijn bedreigd) fascineerden
haar tenslotte zo dat het kleine meisjes Loe
loedji tot leven kwam. En letterlijk tot le
ven, „want als ik zo'n boek af heb lééft zo'n
meisje", zegt juffrouw Blom. Dat is dan geen
pose. Zelf heeft zy als klein meisje, wonend
in een vissersdorpje onder aan de vuurtoren,
de verhalen van haar grootvader aangehoord
en met grote ogen verslonden. Het is geen
wonder dat zij zich kon inleven in de relatie
van een zigeunergrootmoeder en haar klein
dochtertje.
Er wordt in dit boek bijzonder veel infor
matie gegeven over het volk der zigeuners.
Toos Blom speurde ze na in Engeland en Ier
land en in Spanje. Zij vond en vertaalde hun
klaagzangen en ze beschreef hun gedichten,
hun gebruiken en hun bijgeloof, hun pijn en
eenzaamheid en ook hun opgeruimdheid te
gen alle hardheid in. Haar taalgebruik is
krachtig en eenvoudig, haar „kinderen" le
ven niet apart zoals in zoveel kinderboeken
(alsof ze een apart ras waren) maar dwars
door alle andera leeftijdsgroepen.
-poos Blom is door de bekroning van haar
boek wel zeer verrast. „Ik had weinig
contact met collega's, buiten het kinderboe
kencongres om, en ik heb nooit zoveel van
mijzelf gedacht. Pas toen lk Loeloedji had op
gegeven voor het aanvullend honorarium
vanwege de regering, zoals dat momenteel
mogelijk is, kwam het onder de aandacht
van allerlei mensen."
„Schrijven Ik lees mijn verhalen van
vroeger en merk dat ik het niet zo véél an
ders zou doen. Ik werkte thuis of, zoals la
ter, tussen de middag in Alkmaar, in de
lunchroom van V. en D. 's Avonds ben je na
een klas van 52 kinderen te moe. En denken
kan je op de fietsHet denken,
d&t is het belangrijkste."