even en lezen L Het beste jeugd- en kinderboek Mies BouhuysDroom en realiteit met één voet de grond rakend" TWEE PRIJZEN „Kind op volwassen toon toespreken" TOOS BLOM: |£r moesten een paar pittige lessen overhoord worden, want er hing een geducht proefwerk in de lucht. Nu is het overhoren nog wel iets meer dan het laten opdreunen van weetjes en feitjes: er moet ook een flinke scheut belangstelling aan te pas komen. Deze jeugdige lessenleerder had toevallig zo'n liefhebber getroffenen daar had hij eigenlijk niet van terug. Want het was niet eens voldoende dat hij precies wist wat er in het boek stond: het hoe en waarom werd hem ook om de haverklap gevraagd. En al heel spoedig dwaalde de conversatie af naar allerhande mensen en dieren en dingen die in de les genoemd werden maar waarvan hij eigenlijk niet veel meer wist dan de naam. Die nomaden bijvoorbeeld, had hij er een flauw idee van hoe die eeuwige rondtrekkers eigenlijk leefden en aan de kost kwamen? Jammer dat zij een beetje te ver weg woonden om er zelf eens te gaan kijken. Hoewel: zo héél ver behoefde je nu ook weer niet op stap te gaan. Hij kon er desnoods de brommer voor nemen in de zomervakantie maar dan moest hij wel even wachten voor hij een paar jaar ouder was. Want zo'n reis naar het topje van de kaart was wel een hele onderneming Lapland ligt niet naast de deur. Maar in die tussentijd zou hij er een boek over kunnen lezen. £en boekDaar had hij een zwaar hoofd in, dat hij bedenkelijk schudde. Want aan lezen, zo maar voor je plezier een boek pakken en aan een verhaal beginnen: daar deed hij eigenlijk nooit aan. Maar dat was toch zonde en jammer, want nu wist hij van alles maar een klein stukje, alleen wat de leerboeken er van vertellen. En die kunnen ook niet anders, want dan werden ze zo dik dat je ze niet meer tillen kon. Neem nu die Lappen met hun rendierkudden. Wat zegt het aardrijkskundeboek ervan? Als het vier of vijf regeltjes zijn is het mooi maar er is zoveel meer over te weten. Stel dat je eens zo'n Lappenjongen zo van jouw leeftijd tegen het lijf liep, die zei: Ga mee, dan kun je met ons een poosje rondtrekken, er is nog best plaats in de tent. Zou je daar zin in hebben? Allicht maar waar kom je hier in de buurrt zo'n knaap tegen? Dichterbij dan je denkt, want er bestaat een boek over hem, en als je dat gaat lezen kun je op je stoel blijven zitten en toch allerhande avonturen beleven. Hoe het heet? Ja kijk eens, voor jou een vraag en voor mij een weet, maar er is wel achter te komen. Stap op een vrije middag maar eens naar een jeugdleeszaal, dan kun je vragen wat je wilt, als het maar over boeken gaat. Die Lappenjongen hebben ze daar stellig ook op de planken staan als hij tenminste niet met een andere liefhebber op stap is. Maar dat is nog geen ramp, want dan probeer je het zo lang met een andere kameraad. Want je hebt er geen idee van hoeveel boeken er geschreven zijn over alle mogelijke jongens op de gehele wereld. Van vandaag en gisteren en zelfs eeuwen en eeuwen geleden. £r is stellig een Eskimo bij, die op Groenland woont en net zo handig met zijn kajak omgaat als jij met je fiets. En mocht je het op den duur wat te koud worden om met hem rond te zwalken, dan kun je beter een tijdje op stap gaan met een Australische jongen. Een inboorling, die helemaal alleen in zijn eentje een voetreis maakt door het barre binnenland, om te bewijzen dat hij al mans genoeg is om zichzelf in het leven te houden. Misschien is een jongen uit de West die met zijn boot een spannend avontuur beleeft, ook wel een gezellige kameraad om mee op stap te gaan. En anders zul je het met een jonge neger of een knaap uit India ook wel aardig kunnen vinden. En wil je eens van de aardrijkskunde naar de geschiedenis overstappen: wel, daarvan kunnen ze je in die jeugdleeszaal ook wel een boekje opendoen, geloof dat maar. Ze moeten daar nog een heel spannend verhaal hebben van een stelletje kornuiten uit het oude Rome, die op zoek gaan naar wie toch wel op de tempelmuur heeft staan kalken, dat Cajus een ezel is. Want dat is een grap waarop een heel strenge straf staat, en het zou verschrikkelijk zijn als die een onschuldige zou treffen. Mocht je een verhaal willen hebben dat nog weer ouder is, en heel wat eeuwen ook, dan zou je het eens kunnen proberen met die jongens uit Soemerië: een rijk dat je niet eens meer vinden zult op de kaart, zolang ligt het al onder het zand bedolven. Heb je daar voorlopig genoeg aan, of wil je maar meteen een lijstje voor het hele jaar maken?- Dan ga je maar weer naar die jeugdleeszaal, waar ze je vast wel veel meer spannende en plezierige boeken staan. Kun je op je gemak thuis gaan zitten napluizen wat je het meest interesseert, en dat is altijd meer dan je zelf denkt. Wedden dat je dan stellig wel een half honderd titels bij elkaar krijgt, waarmee je een jaar lang alle zondagmiddagen onder de pannen ben Alleen, pas wel goed op dat je zus er de lucht niet van krijgt, want dan kon het wel eens moeite kosten jouw boek uit haar handen te krijgen. Want meisjes lezen maar wat graag jongensboeken: daar gebeurt tenminste nog eens wat in, zeggen ze. Vertel haar dan maar dat zij maar eens beter moet gaan zoeken. Er zijn tegenwoordig spannende meisjesboeken genoeg: eentje met beren erin, en een ander dat midden in de prairie speelt. Daar kunnen de jongens niet tegenop maar misschien wil ze wel eens ruilen. Als je maar goed onthoudt, dat je lessen leren nummer een is, maar iets meer weten nummer twee. En daarvoor moet je lezen, je hele leven lang. Dit jaar heeft de „Commissie voor de Collectieve Propaganda van het Neder landse Boek" niet alleen een prijs ver leend voor het beste kinderboek, doch ook voor het beste jeugdboek. Voor het eerst is daarmede onderscheid gemaakt tussen de leeftijdsgroepen, waarvoor de boeken bestemd zijn. Mies Bouhuys won de prijs voor het kin derboek met haar „Kinderverhalen", een uitgave van de Maatschappij Holland te Haarlem. De prijs voor het beste jeugd boek is verleend aan Toos Blom uit waar dering voor haar „Loeloedji, kleine Rode Bloem", uitgegeven door de Arbeiderspers te Amsterdam. Onze medewerkster Gertie Evenhuis heeft met beide schrijfsters gesproken. Haar interviews publiceren wij hierbij. De uitreiking van de prijzen valt samen met de „Kinderboekenweek", die van 26 oktober tot en met 5 november wordt ge houden. ttmtmtmtmtxmtmemtmimimmtmtmtmtKmatmtmemtitmfttmtmtmtitmtitmttiitmtmtmtme/tmtitmm In de drie dagen tussen haar verblijf in Spanje „al dertien jaar in 't zelfde dorpje met vakantie, ik loop er net zoals vroeger in Weesp" en Amerika, waar ze het congres van het International Writers Guild gaat bijwonen, sprak ik Mies Bouhuys in haar verrukkelijke grachtenhuis. Zij woont er met haar man Ed Hoornik. Aanleiding was de prijs die haar „Kinderverhalen" dit jaar heeft gekregen. Nu is zoiets niet nieuw voor deze schrijfster, die op haar negentiende be gon te publiceren (schrijven deed zij haar hele leven al) en met de eerste dichtbundel „Ariadne op Naxos" meteen de Reina Prin sen Geerligsprijs kreeg, de tweede keer dat deze werd uitgereikt. Mies Bouhuys werd destijds geïnterviewd en een Haarlemse courant vroeg haar naar aanleiding van wat zij soms over haar eigen gelukkige jeugd in het grote schoolmeesterge zin te Weesp vertelde, of zij kinderverhalen en -versjes voor dat blad wilde maken. Tot op vandaag verschijnen er in alle mogelijke bladen versjes, verhalen van Mies Bouhuys. Zij schreef en vertaalde toneelstukken en maakte een musical. Zij schreef bewerkin gen van haar kindertoneelstukken „Jacht op de Rode Ponnie" en „De vrienden van me neer Prikkebeen", die op hun beurt kinder boeken' werden. Zoals ook „De Rode Ponnie", „De Tombolakalkoen" (een van haar beste' verhalen naar mijn mening, met zijn eigen aardige on-werkelijkheid dwars door de wer kelijkheid heen), „Grote Oren", „De Trou we Schimmel", „Autobas", enz., leesmetho den voor kleine kinderen, bloemlezingen, kin dergedichten voor de lagere school en niet te vergeten haar bijbelvertellingen voor Ikors „Woord voor Woord", dat nu ook als boek is verschenen. T"|at werk heeft haar wel erg gefascineerd: „Weet je, door mijn opvoeding in een klassiek calvinistisch milieu, met alles wat het hele leefpatroon inhield, zit je muurvast aan bepaalde voorstellingen en beelden. „Je moet", vindt Mies Bouhuys, „kritisch lezen en kritisch willen lezen, de bijbel allereerst, en alle commentaren, bronnen, studies, pübli- katies die je maar in handen krijgt. Alles heb ik er de- afgelopen twee Jaar over gele zen, en ik merk dat ik er nog niet mee op kan houden. Als je de moeite neemt de bij bel zelf scherp en aandachtig te lezen, dan moet je wel worden gegrepen, gefascineerd." „Wat is dat voor een volk geweest, dat Joodse, groots in zijn menselijkheid, troos tend voor ons, hier en nu. De mensen schrik ken wel eens wanneer zij in mijn verhalen niet altijd de vertrouwde woorden en termen terugvinden. Ieder mens zit namelijk op zijn manier vol met» ingeheide begrippen en woordgewoonten. Toch kreeg ik er fijna reac ties op." „Ik ben gegrepen, met alle narigheid en herrie en ellende, door wat Gods plan met de wereld eigenlijk is. De afstand door mij zelf geschapen tussen kerk en opvoeding en dominees is door dit werk gewoon opgeruimd, in die zin dat ik weer kan praten met die mensen zonder verbittering of irritatie. Al zitten sommige uiterlijkheden in die kerk me nog wel dwars." „JVjijn jeugd? Nee, die niet! Hoezeer ik het oneens ben met bepaalde consequenties die mijn ouders trokken uit hun manier van geloven, heb ik een fijne jeugd gehad. En iemand als mijn vader, naar wie een heel dorp keek irt' oorlogstijd „wat doet mees ter Bouhuys?" zie je, daar ben ik trots op. Hij stond voor wat hij zei, en hij was moe dig ook. Op alle punten." Zij won de Reina Prinsen Geerligsprijs in 1948, maar sloeg erna toch heel andere we gen in. Voor de poëzie vond zij ook andere media, onder meer in het theater. Puck, en later Centrum, hebben honderden opvoerin gen van haar toneelstukken gegeven. Gefasci neerd door de mogelijkheden vari de televisie schreef en regisseerde zij haar science fic- tion-verhaal voor jongens en meisjes „Mor gen gebeurt het" en de drie jaar lopende se rie „Varen is fijner dan je denkt." Zoals haar bundel „Voetje van de vloer" al suggereert, is haar werk te karakteriseren als een mengeling van droom enrealiteit, waarbij in al het fantastische één voet de vloer blijft raken. En in alle kleine dingen die onderwerp zijn van haar boeken kan iedereen zonder moeite zijn eigen werkelijk heid herkennen. Haar thema's vindt Mies Bouhuys vaak in de natuur en dat is geen wonder. Het wijde land rondom haar dorp is zij nooit vergeten. Altijd tracht zij het gewone ongewoon te ma ken om tenslotte met de sensatie van het on gewone in het gewone terug te keren. „Ik heb gemerkt dat er dingen zijn die niet in versjes en bijvöorbeeld wel in verha len kunnen worden uitgedrukt. Dat elk onder werp zijn eigen vorm vraagt. Vandaar de veel heid van genres. Al is het waar dat het ver moeiend kan zijn en versplinterend. Het sti muleert je ook en het is bijzonder boeiend. Ik hou er niet van om in een hok te zitten waar ik niet uit kom. Ik hou ook niet van etiketten die men graag op je plakt in Ne derland. Een mens is wel beweeglijker! Daar om ontmoet ik ook graag allerlei mensen en lees en hoor over alle dingen die er gebeu ren." Lyrisch is Mies Bouhuys misschien wel, maar hard nooit. Sentimenteel ook niet. Zelfs zijn haar boeken en gedichten wel eens te agressief genoemd, zoals het „Geuzenlied voor kinderen", waarin voor het gevaar van oorlog wordt gewaarschuwd omdat dit soort kwaad nu eenmaal nooit voorbij is. Maar: „De jeugdliteratuur is al veel te lang géén punt van discussie geweest. Laat er maar over gediscussieerd worden. De plannen voor nu? Ik heb een televisieserie aangenomen die mij niet zó in beslag neemt dat ik geen ander werk kan doen. En daarom ben ik nu begonnen aan mijn liefste ambitie: een nieuw toneelstuk..." TOOS BLOM:in de luchroom. WEEMAAL BEETHOVENS MISSA SOLEMNIS |yi eestal is het voor de criticus van een we kelijkse grammofoonplatenrubriek in een krant een sport om splinternieuwe op namen al besproken te hebben, vóórdat de collega's van de speciale grammofoonpla- tenmaandbladen er de gelegenheid voor hebben gehad, nfaar ik vind het af en toe ook wel eens verstandig om af te wachten hoe de hooggetaxeerde heren een moei lijk karwei opknappen en er dan zelf de schouders onder te zetten. Dit laatste is het geval geweest bij deze bespreking van de twee uitvoeringen van Beethoven's Missa Solemnis op. 123 die onlangs kort na elkaar verschenen, k kon namelijk van tevoren al wel weten, dat elke criticus die over beide uitvoeringen een oordeel moest geven voor twee moeilijke problemen ge steld zou kunnen worden. Ten eerste zit hij by een vergelijk tus sen Klemperer en Von Karajan met het gegeven dat de smaak van het groot ste gedeelte van de kopers de snelle groei van een toch al omvangrijk fonogra- VON KARAJAN: fisch oeuvre bewijst dit duidelijk naar Von Karajan uitgaat. Dit zal zeker beïn vloed worden door het feit dat Klemperer door zijn hoge leeftijd en zijn lichamelijke gebreken nog maar zelden in het openbaar optreedt en dan door zijn barse houding en uiterst sobere directie veel minder tot het grote publiek spreekt dan Von Kara jan, die zijn „image" handig heeft opge bouwd met behulp van straalvliegtuigen, sportwagens, persconferenties, damesbla den (de kleine maestro in coltrui van on deren af vorstelijk groot gefotografeerd) en vooral met de show die hij in de con certzaal weggeeft: walgelijk van presen tatie tijdens het applaus en tussen de de len van een werk, met brede gebaren en verkrampt gelaat blijkbaar noodzakelijk tijdens het dirigeren. Maar toch kan ik niet aannemen, dat die hele poespas van Von Karajan 100.000 mensen (laten we ge loven dat het getal juist is) kan bewegen om bijvoorbeeld de cassette met de 9 symfonieën van Beethoven onder zijn lei ding te kopen omdat de glamour het tij dens het draaien van de platen wel moet afleggen tegen de dode beeldbuis en de teakhouten tafel, tenzij die glamour in de interpretatie zelf is gelegd. Want dan pro- jecteerd de luisteraar de he-man-eigen- schappen waarmee de dirigent de muziek tot klinken brengt, onwillekeurig op zich zelf. De eerste moeilijkheid voor de criti cus is het derhalve om Von Karajan's ver tolking op die mogelijkheid door te lich ten. l^a hiervan het resultaat te hebben be keken en ook Klemperer's visie gron dig te hebben bestudeerd dient de criticus de tweede knoop door te hakken, waar mee hij dan tevens zijn geld vérdient. Hij moet in Zijn recensie het publiek duidelijk maken aan welke versie hij de voorkeur geeft. En nu kom ik weer terecht bij de „landelijke" critici met niets achter de hand dan hun kritieken en mijn oplossing van de twee gestelde problemen. Noch de recensent van „Luister", noch die van „Pick-up" sprak zich in zijn vergelijk van de twee vertolkingen, die voor iedereen hoorbaar ongeveer eikaars antipode zijn, voor de ene of de andere uit. Met uit vluchten als: „de ene keer zal ik grypen naar Karajan's klankschone en dramatische vertolking, op een ander ogenblik naar Klemperer's monumentale, directe visie" (ik citeer uit het blote hoofd) karakterise ren zij wel ongeveer de uitvoeringen en houden zij voor iemand die beide versiee niet kent misschien de schijn van objecti- twee vertolkingen met. elkaar konden ver gelijken voor raadsels. Want het wil er bij mij niet in, dat iemand, die door Von Ka rajan bedwelmd raakt (de uitdrukking dank ik aan de onvolprezen Henk de By) ook aan zijn stoel genageld wil worden door Klemperer. j^u ik het toch over mijzelf heb: zonder enig voorbehoud geef ik de voorkeur aan Klemperer's magistrale vertolking. Als ik schrijf: zonder enig voorbehoud realiseer ik mij terdege, dat bijvoorbeeld speciaal de sopraan en de bas van het solistenkwartet van Von Karajan vooral in de ensembles iets beter tegen hun taak zijn opgewassen dan hun (nog altijd voor treffelijke) collega's op Angel. Maar daar kan ik weer tegenover zetten, dat het New Philharmonia Chorus, dat kwantitatief veel meer te doen heeft dan het kwartet, spontaner en exacter zingt, dan het Ween- se ensemble (vergelijk de inzet van het Gloria maar eens). En om de balans he lemaal naar Angel te laten doorslaan, zou ik nog kunnen opmerken, dat de or kestleden van het New Philharmonia Or chestra hun persoonlijkheid, in vrijheid gebonden door Klemperer, veel duidelij ker mogen tonen dan de Berlijners onder Von Karajan. lyiaar al die plus- en minpunten (nog veel meer vindt u er in de genoemde bladen) zijn volmaakt ondergeschikt aan de onderling volkomen verschillende idea len die de beide dirigenten voor ogen ston den en zij voor my hoorbaar hebben be reikt: Von Karajan toont ons in Beetho ven's opus voor de zoveelste keer de vele details van zijn grote kunnen en kunsten, Klemperer gebruikt zijn enorme talent uitsluitend om voor ons de partituur van de Missa Solemnis in al haar verpletterende kracht en klassieke schoonheid weer te geven. Alleen met dit laatste standpunt kan ik mij verenigen. The rest is silence. B. v. d. K. Angel SAN 165/6 (stereo): Elisabeth Söderström, Marga Höffgen, Waldemar Kmentt, Martti Talvela, The New Phil- harmonica Chorus and Orchestra o.l.v. Ot to Klemperer. Prijs f. 50,-. D.G.G. 104395/6 (stereo): Gundula Jano- witz, Christa Ludwig, Fritz Wunderlich, Walter Berry, Wiener Singverein, Berliner Philharmoniker o.l.v. Herbert von Kara jan. Prijs bij intekening tijdelijk f 32,-. Na afloop van de termijn f. 48,-. MIES BOUHUYS:in grachtenhuis. ■Itnlt r •tnUom KLEMPERER: mneistralm verfeilt I-I et jeugdboek dat werd bekroond is „Loe-o- loedji, kleine Rode Bloem". Zo heel anders als dit boek is, zo heel anders is Toos Blom en dat is logisch ook. Zij is geboren in 1894 Mies Bouhuys in 1927 maar dat zegt op zichzelf nog niets. Toos Blom schrijft al heel lang, eigenlijk al haar hele onderwijzeressenleven en dat is lang geweest. Ze is echter nooit erg op de voorgrond getreden. Toch is zij het geweest die na overleg met Nienke.van Hichtum het werk van Milne in ons land introduceerde. Nienke van Hichtum had „Winnie the pooh" vertaald en Toos Blom had de versjes daaruit op muziek gezet. Waarom? „Gewoon, ik wilde ze mijn kin deren laten zingen en toen kon dat, hè?" Ze heeft overigens ook een muziekgeschiedenis voor kinderen geschreven, in de vorm van een sprookje: „Musica". Over de versjes uit het tweede deel wilde ik met Nienke van Hichtum spreken. Die was toen al oud. Zij wilde nog twee boeken schrijven in haar le ven. Ik geloof dat een ervan Schimmels voor de Koets was, en ze zei: „Voor vertalen heb ik geen tijd meer." „Dan zal ik het wel zelf doen", dacht Toos Blom en dat deed zij ook. Zij had altijd al veel vertaald, vooral uit het Engels: E. Nesbitt, Edward Lear, Thackeray, voor haar plzier ook Belloc. Verhalen had zy ook geschre ven. „Ze zijn nooit uitgegeven, misschien dat 't er nu nog eens van komt" zegt Toos Bom nadenkend in haar stille huis in Bergen, waar het naar appels ruikt en waar men wel een week zou willen blijven om over allerlei te denken. Haar leven is altijd vol geweest van tekeningen en muziek en boeken. Voor ,haar' kinderen schreef en toonzette zij van alles. Zij las eindeloos voor, alleen geen zoeté meisjesboeken, „want kinderen, ik lees ook voor mijn plezier en dus". Dus hoorden die kinderen Nils Holgersson en Nienke van Hichtum en men kan ze gelukwensen. Toos Blom schreef ook zelf een aantal kin derboeken, waarbij „Doe je mee, Paul?", 'n raamverhaal, waarin een jongen reist door vreemde verre steden. „Alles in de wind", dat vaal hakendheid kreeg, het verhaal van een schippersmeisje, dat muziek mag stude ren en nu het bekroonde „Loeloedji". Waar om zo opeens over het leven van de Roma- ni, de zigeuners? Dat zou je zo in Bergen niet verwachten, *maar waarom eigenlijk niet? ,.|k heb myn hele leven al veel gestu deerd en gelezen", zegt Toos Blom, „en het viel me op dat zigeuners er altijd, over al, bijzonder onaangenaam afkwamen. Het moet, dacht ik, toch mogelijk zijn er gewoon over te schrijven". Zo begon zij documenta tie door te werken, bronnen te raadplegen, te corresponderen met de aalmoezenier voor de zigeuners te Poitiers, wiens artikel in „The Carrier" haar diep had getroffen. De zigeuners (die intussen, zonder dat iemand ernaar heeft omgekeken, ook nog even door Hitier zijn bedreigd) fascineerden haar tenslotte zo dat het kleine meisjes Loe loedji tot leven kwam. En letterlijk tot le ven, „want als ik zo'n boek af heb lééft zo'n meisje", zegt juffrouw Blom. Dat is dan geen pose. Zelf heeft zy als klein meisje, wonend in een vissersdorpje onder aan de vuurtoren, de verhalen van haar grootvader aangehoord en met grote ogen verslonden. Het is geen wonder dat zij zich kon inleven in de relatie van een zigeunergrootmoeder en haar klein dochtertje. Er wordt in dit boek bijzonder veel infor matie gegeven over het volk der zigeuners. Toos Blom speurde ze na in Engeland en Ier land en in Spanje. Zij vond en vertaalde hun klaagzangen en ze beschreef hun gedichten, hun gebruiken en hun bijgeloof, hun pijn en eenzaamheid en ook hun opgeruimdheid te gen alle hardheid in. Haar taalgebruik is krachtig en eenvoudig, haar „kinderen" le ven niet apart zoals in zoveel kinderboeken (alsof ze een apart ras waren) maar dwars door alle andera leeftijdsgroepen. -poos Blom is door de bekroning van haar boek wel zeer verrast. „Ik had weinig contact met collega's, buiten het kinderboe kencongres om, en ik heb nooit zoveel van mijzelf gedacht. Pas toen lk Loeloedji had op gegeven voor het aanvullend honorarium vanwege de regering, zoals dat momenteel mogelijk is, kwam het onder de aandacht van allerlei mensen." „Schrijven Ik lees mijn verhalen van vroeger en merk dat ik het niet zo véél an ders zou doen. Ik werkte thuis of, zoals la ter, tussen de middag in Alkmaar, in de lunchroom van V. en D. 's Avonds ben je na een klas van 52 kinderen te moe. En denken kan je op de fietsHet denken, d&t is het belangrijkste."

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1966 | | pagina 10