PSALMUS
HUNGARICUS
Juist via
de radio
komen de
nik
mense
contacten
1 Actie School-slag
is gestart
clen vaste burcht
Meer mensen dan men denkt zoeken contact
geestelijke - zo blijkt uit een enquête
met een
Ter overdenking
Openhartig interview met
radiopastor ds. J. A. Klamer
Rol spelen
Persoonlijk
Hulp
Over de grens
OEZE WEEK
gelden is het nog te horen: „Isten óld
meg a Magyart", het volkslied van
de Hongaren. Misschien dat het in deze
dagen klinkt, nu ook in ons land de ont
heemde Hongaren herdenken, dat tien
jaar geleden in hun vaderland de felle op
stand tegen het regime na ingrijpen door
Russische troepen bloedig werd onder
drukt. Bijna tweehonderdduizend Honga
ren ontvluchtten hun land en kwamen via
Oostenrijk en Joegoslavië voor een deel
in het Westen. Het beeld van de verschrik
kingen, die zij hadden meegemaakt, is
maar bij vage benadering op té roepen
door middel van de foto's welke ondanks
het verbod het vrije Westen bereikten.
Zij liggen voor ons: we zien zware Rus
sische tanks over opgebroken straten vol
puin rollen, we zien Hongaarse vrijheids
strijders zonder uniform, maar met het
geweer om de schouder. Er liggen doden
uitgestrekt op straten en pleinen. Maar we
lien ook op één van deze onbedrieglijke
tijdsdocumenten uit een zwaar beschoten
gebouw nog de Hongaarse vlag hangen,
de vlag waaruit het communistische em
bleem is gesneden.
A ls een waarachtig bezield volkslied, ge-
•**- boren in tijden van nationale bewogen
heid, krijgt ook het Hongaarse volkslied:
„Isten óld meg a Magyart" zijn schrij-
nend-diep accent in perioden van onder-*
drukking en nationale rouw. Dit Hongaar
se volkslied is nog geen anderhalve eeuw
oud, maar te meer treft het ons hoe tekst
dichter en componist met het verfijnde in
stinct van de geboren kunstenaar als het
ware in de verre toekomst hebben gezien.
Zij hebben gepuurd uit het bewogen histo
risch misschien roemvol maar vooral tra-
muziekfeuilleton
door
henri fh. timmerman
gisch verleden van hun vaderland. Beiden
de dichter Ferenc Kölczey en de com
ponist Ferenc Erkel hebben echter niet
kunnen voorzien, dat nog tot in onze tijd
hun nationale hymne bittere realiteit is
gebleven en niet, zoals dikwijls bij het
volkslied van andere volken, tot een ver
vaagde wat irreële historie geworden.
Want de eerste strofe van dit Hongaarse
volkslied luidt aldus:
„O God, Heer van de wereld, zegen
de zoon van Hongarije met moed en
kracht. Reik Gij, o sterke Held, hem
de hand in de duistere veldslag. Help
hem, die bedreigd wordt door het
noodlot. Reeds heeft hij zwaar geboet
voor toekomst en verleden".
A ls wjj nu deze misschien pathetische,
maar ook zo realistische zinnen lezen,
zullen we met enige bewogenheid de pro
fetische woorden over „de zoon van Hon
garije, bedreigd door het noodlot", herden
ken".
De dichter en politicus Ferenc Kölczey
schreef zijn hymne als eerste van een
reeks ballades in 1823, twee jaar later op
de muziek van Ferenc Erkel tot nationa
le hymne verheven. Een haast profetische
ballade.
Wij immers weten, dat hetgeen vóór de
Napoleontische tijd aan Hongarije werd
misdaan slechts een fractie is van alles
wat het oude trotse koninkrijk onder de
heerschappij van Habsburgers in latere
tijden moest verduren. Wij eerst weten hoe
Hongarije te lijden kreeg: twee wereldoor
logen, een korte maar hevige revolutie,
een schrikbewind, nijpende armoede en
opnieuw onderdrukking. Dan de gruwelij
ke tragische opstand van tien jaar gele
den, waarvan de gevolgen op één of an
dere wijze nog elke dag tienduizenden
zwaar drukken.
jy^uziek, de muziek, die sterk is verbon
den met het verleden van een volk en
werkelijk wortelt in land en volksaard, is
altijd een machtig wapen geweest in de
geestelijke strijd. In negatieve zin hebben
de huidige machthebbers in Hongarije dit
ook begrepen. Hoewel Hongarije zonder
twijfel een volk is, dat zijn grote zonen
weet te eren, werd het zes jaar geleden
aan de gemuilkorfde pers door de com
munistische machthebbers verboden om
aandacht te wijden aan de sterk patriotti
sche en vrijheidslievende ballades van Fe
renc Kölczey, waarvan het Hongaarse
volkslied deel uitmaakt. Dit verbod kwam
bij gelegenheid van een herdenking van
de nog altijd populaire componist en
grondlegger van de nationaal-Hongaarse
opera Ferenc Erkel, de toondichter van
het Hongaarse volkslied. Toen echter Zol
tón Kodóly, vier jaar geleden tachtig jaar
werd, is deze grootste nog levende Hon
gaarse componist, die ook in het vrije
Westen zeer geliefd is, geëerd met de
hoogste onderscheidingen welke iemand
als mens en kunstenaar ten deel kunnen
vallen. In de jaren nadat uiterlijk de rust
in Hongarije was teruggekeerd zijn ver
scheidene componisten, musicologen en
journalisten, onder wie ook uitgeweken
Hongaren, door Kodóly ontvangen. Deze
vitale toonkunstenaar stond gedurende de
afgelopen tien jaren nog in het centrum
van het Hongaarse muziekleven; hij com
poneert nog, maar wijdt zich vooral aan
muziekpedagogische vorming, waarover
hij belangrijke publikaties schreef. Zijn
pedagogische muziekmethode, waarvan
ook een film is gemaakt op verzoek van
de Bayerische Rundfunk, wordt op alle
scholen in Hongarije gebruikt, zowel op
de kleuterscholen, de lagere scholen als
de middelbare scholen. Tenzij misschien
tegenover een intiem vriend, Zoltón Ko
dóly spreekt niet over het regime of over
de Hongaarse opstand. Hij heeft, in te-
stelling met zijn vriend Béla Bartók,
nooit het Hongaarse vaderland willen ver
laten. Hij was als een boom, te diep ge
worteld in de Hongaarse bodem om zijn
geboortegrond te kunnen of te willen ver
laten. Hij heeft na de eerste wereldoorlog
het totalitair gericht bewind van generaal
Horthy een kwart eeuw meegemaakt
„verdragen" heeft Ko<JóIy die zich demo
craat voelt eens laten ontvallen en
daarna kwam de Duitse terreur. Ook dit
overleefde Kodóly en het linkse bewind
van Hongarije na de bevrijding van de
Duitsers eerde hem als een groot man,
een symbool van de Hongaarse muziek.
Want dank zij de wereldroem, die Zoltón
Kodóly om zijn vitale ongecompliceerde
Hongaars-nationale folkloristisch gekleur
de werken geniet en dank zij een uitzon
derlijke reputatie in eigen land, hebben de
Hongaarse communistische bewindsheb
bers Kodóly altijd met rust gelaten. Meer
malen bood men hem de gelegenheid in
Frankrijk, Engeland en Amerika eigen
werken te dirigeren en telkens als hem
dit gevraagd werd antwoordde de grijze
componist, dat hij Hongarije niet wilde
verlaten. Hij heeft zich in de gang van za
ken, uiterlijk tenminste, geschikt, want
zijn aandeel in de muziekpedagogische
uitbouw, die zich tot in de kleinste plaat
sen van Hongarije uitstrekt, is indrukwek
kend. Ook heeft Kodóly de scheppers van
de nieuwere muziek met zijn gezag gesti
muleerd, al bleef hij zelf gebonden aan het
nationaal-Hongaarse milieu waarin hij als
lyricus het meest vrij kon ademen.
T"|enkend aan wat tien jaar geleden in
Hongarije gebeurde, kunnen wij, die
ons bezig houden met muziek en kunst,
maar al te dikwijls zo nauw verweven
met de historie, ons niet onttrekken aan
een haast beklemmende dubbele beteke
nis van titel en inhoud en strekking van
het beroemde werk „Psalmus Hongari-
cus". Een Hongaarse rapsodie is het in
de tijd van zijn ontstaan genoemd, maar
het is een tragische rapsodie gebleken.
Zoltón Kodóly componeerde dit werk voor
tenorsolo, koor en groot orkest in 1923 in
opdracht, ter viering namelijk van het
feit, dat vijftig jaar geleden de steden
Buda en Pesth tot één stad waren vere
nigd. Men heeft destijds de sombere toon
en hartstochtelijke getuigenis van het
prachtige werk geweten aan vaderlands
liefde onder de diepe indruk van de ver
bittering in het land na de vrede van
Versailles. Maar ongetwijfeld ligt er een
diepere oorzaak aan ten grondslag. Kodó
ly was en is een zuiver kunstenaar van
vibrerende vaderlandsliefde, die soms
een bijna visionair karakter krijgt. In de
vrije bewerking van de vijfenvijftigste
psalm van een zestiende-eeuws dichter
staan twee verzen, die we als kernpunt
van de geestelijke inhoud van Kodóly's
compositie kunnen beschouwen.
„IVIiet de veelheid, maar de ziel en het
vrije volk verrichten wonderbaarlij
ke dingen" en in het afsluitende koor op
de thematiek van het begin: „Koning Da
vid schreef dit, opdat daaruit de vromen in
lijden troost voor hun zielen zouden vinden".
Kodóly heeft, lang voor het ergste lijden
voor het Hongaarse volk moest komen, de
ziel van zijn volk verklankt. Ook in de
keerzijde van een dramatisch gerichte
somberheid, namelijk de verdroomde ro-
mantisch-fantastische poëzie, zoals deze
opklinkt in de muziek van „Hóry Jóncs",
mild gekleurd door een bevrijdende iro
nie. Zoltón Kodóly heeft, meer dan Beló
Bartók, tal van leerlingen geschoold, al
komt hun muziek hier (nog) heel weinig
tot klinken.
Toen Kodóly enkele jaren geleden werd
gehuldigd in tegenwoordigheid van de
hoogste communistische machthebber Jó-
nos Kadór, die in 1956 Russische soldaten
op zijn eigen landgenoten liet schieten,
had dit een bitter-wrang accent. Menig
een echter zal hebben gedacht aan een
klein maar veelzeggend voorval, dat ook
tot de Westerse pers was doorgedrongen.
Gevraagd om voor jonge arbeiders op een
politieke scholingsavond te spreken, klom
de grijze, maar vitale Zoltón Kodóly het
podium op. Hij sloeg een kleine bijbel
open en las het ontroerende hoofdstuk
over de liefde, in de brief van Paulus aan
de Corinthiërs. Onder doodse stilte luis
terden de jonge communisten. Zonder ver
der één woord verliet Kodóly de zaal.
Ook dit is Hongarije, niet slechts de gero
mantiseerde verhalen met poesta en zi-
geunermuziek.
Een oordeel hem
weerlegd worden,
een vooroordeel
nooit
Marie von Ebner
(1830—1916)
D». A. Klamer
woont in Hilversum
•n als zovele Hilver
summers is hij be
trokken bij de ra
dio. Heel nauw be
trokken: sinds juli
1959 is hij radio
pastor of officieel:
predikant voor bui
tengewone werk
zaamheden in de
Ned. Herv. Kerk,
met ais opdracht
oecumenisch radio-
pastoraat onder
auspiciën van het
IKOR te Hilversum.
Tot zijn zorgen be
hoort het radio-
kerkdiensten uit
plaatselijke ge
meenten te organi
seren vier maal
in het jaar gaat hij
zelf in een kerk
dienst voor. Zo
neergeschreven
lijkt het geen erg
boeiende werk
kring voor een do
minee: geen eigen
gemeente en zo er
al van een radioge
meente sprake is,
is er slechts 't ijle
contact via de eter-
golven. In werke
lijkheid is het heel
anders: in 't vraag
gesprek dat wij met
ds. Klamer hadden
zijn we onder de in
druk geraakt van 't
bijzonder boeiende
van juist dit werk.
Zijn we ervan over
tuigd geraakt dat
een radiopastor
meer en intensiever
contact heeft met
zijn „gemeente"
dan menige gewone
predikant. In bij
gaand artikel treft
men vragen en ant
woorden aan.
Teel veel mensen draaien de knop om, maar anderen blijven zitien. In
de eigen sfeer. Er wordt koffie gedronken als de gemeente zingt
„Heer maak mij Uwe wegen bekend". Pa geeuwt bij de zegen. Ieder met
zijn eigen problemen, de zieken, de mensen die ruzie hebben. Ze gaan
niet naar de kerk waar je binnenkomt en waar je niet naar elkaar zwaait
maar een plechtig knikje geeft. Waar de dominee na de kerkdienst weg
loopt en met de deftige broeders verdwijnt in het heilige der heiligen".
„Als de radiodienst is afgelopen komen de telefoontjes en de brieven.
Laatst belde een mevrouw. Haar man, een predikant, was stervende. Hij
was blij, dat hij dit nog kon meemaken. Toen de dienst uit Vries in Drente
was geweest belde een man op. Hij was op weg naar Vlissingen met zijn
vrouw, reed over Zuid-Beveland, zette de autoradio aan. „Dominee, toen
u amen had gezegd ging mijn vrouw héél anders praten dan we ooit met
elkaar hadden gesproken. We gingen diep in op de preek, op de kerk
dienst." Ze komen kort daarna in hun hotel. Valt de vrouw dood in de
hotelingang neer".
„Ander telefoontje: van een mevrouw die met een maagzweer ligt. De
hele morgen hadden ze thuis ruzie gehad, de kinderen waren lawaaiig,
ze hadden het niet meer. Er was net in de preek gezegd: „Misschien hebt u
wel. ruzie gemaakt vanmorgen". Dominee, zei die mevrouw, ik gaf direct
een kreet: hé, mond houden, ze hebben het over ons. Ieder was muisstil,
we hebben met z'n allen geluisterd. Nu bel ik even. Hier komt mijn man".
iMiiiimiMiimiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiimiiiiiiimimiiimiimiiiiiiiiiiimiiiiiii!
Verachtelijk zeggen de moslims: „Jullie zijn f
door Allah vervloekt. En daarmee uit". Maar I
de kerk geeft in Indonesië nieuwe levenshoop aan
massa's ongelukkige mensen, die gevangen zitten 1
1 in de communistenkampen. En aan hun kinderen.
Die kleine kindertjes gaan me aan het hart als 1
ik in de kampongs kom. Natuurlijk, papa was fout.
Die zit vast. Maar wie doet er nu wat voor de
kinderen? Met grote ogen kijken die kleuters je
aan. Man, dat laat je niet los".
„Miljoenen teenagers in Azië en Afrika kloppen
op de deur. Drommen jonge mensen lopen rond
als leeglopers. Hun handen worden niet geoefend
tot arbeid, omdat de opleiding daartoe ontbreekt.
Deze jeugdige teleurgestelden krijgen een wrok
tegen de gemeenschap en vormen haarden van f
ontevredenheid".
Dat zijn twee citaten uit de krant van actie School-1
1 Slag, die net voor de herfstvakantie in een oplage
van 800-000 exemplaren naar bijna 5.000 christe-f
lijke scholen in Nederland is gezonden. De scholen
helpen mee deze krant over Nederland te ver-1
spreiden. Onder het motto: „Als Nederland de
School-Slag wint, gaan deuren open voor het
kind", wordt met deze krant in feite het start- f
schot in alle plaatsen van Nederland gegeven voor 5
1 de actie School-Slag, die erop is gericht om in
allerlei delen van de wereld het christelijk onder-1
wijs te steunen en daarmee een steentje bij te
dragen in de leniging van de enorme onderwijs- f
nood, die met name in de ontwikkelingsgebieden
I heerst.
TinHiiiiiimmmmmiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiimmmiHHiimiHHiiiimmiimimiiimiH
Dit stukje komt onder uw ogen vlak vóór de 31e oktober, de dag waarop
vanouds In protestantse kringen de kerkhervorming wordt herdacht.
Dan komen velen weer de bekende beelden voor ogen van Luther,
die zijn 95 stellingen aanslaat, van Luther die op de rijksdag te Worms ver
schijnt, van Luther die met de gewezen non Katharina van Bora trouwt
en een kerkdienst op of vlakbij die dag is ondenkbaar zonder dat het be
kende Lutherlied „Een vaste burcht is onze God" wordt gezongen.
Menig oudere zal aan de 31e oktober de herinnering bewaren van stamp
volle kerkdiensten, waarin op gloedvolle wijze over al deze dingen werd
gesproken en dat Lutherlied machtig opklonk uit de vele kelen. Het waren
de tijden, dat iedereen het allemaal zo precies wist. „De vijand rukt vast
aan" dat zinnetje uit genoemd lied sloeg naar veler gevoel natuurlijk op
Rome, dat het liefst met macht en geweld die Hervorming wel weer te niet
zou willen doen, maar het zou „hem die duistere macht geen gewin
brengen, wij gaan ten hemel in en erven koninkrijken!"
Maar nu schrijf ik dit stukje juist in de week, waarin in Epe een Bijbel
tentoonstelling wordt gehouden, ingericht door het prot. Ned. Bijbelgenoot
schap en de kath. Heilige Landstichting. En daar prijken ze op één tafel in
de colportageafdeling: de Bijbelvertaling van prot. en kath. zijde tezamen.
Dat alles is nu mogelijk, dank zij het sedert enige tijd zo veranderde gees
telijke klimaat in de wereld van de christenheid. „De Contra-reformatie (dat
is de in de R.-K. wereld nó de Hervorming ontstane beweging, die als doel
had het verloren terrein te herwinnen) is voorbij", verklaarde begin 1964
kardinaal Bea aan de bekende Engelse bisschop Robinson (van „Eerlijk
voor God") en deze tekende er bij aan: „Het nieuws van het staken van
de vijandelijkheden zal ongetwijfeld enige tjjd nodig hebben om zekere
afdelingen van het front te bereiken, maar de betekenis van deze opmerking
kan niet makkelijk overdreven worden".
En nu wordt het in deze nieuwe situatie wéér 31 oktober en wat nu? Maar
niet meer dat Lutherlied gaan zingen? Omdat het met die vijand en die
vijandelijkheden allemaal niet meer zo duidelijk is? Ik dacht van niet! Want
wat was Luther's bedoeling? Dit: doorstoten naar de oerbronnen van het
geloof. En zo moeten we ook dit lied van hem verstaan. Dat is in f530
gemaakt naar de 46e Psalm. Luther hield van de Psalmen. Die bundel was
voor hem „een kleine Biblia en een kort begrip van beide Testamenten". „Daar
ziet men", zo zegt hij, „alle heiligen in het hart, men is daar in een schone
tuin, ja, in de hemel zelf en tevens in dood en hel". En zo dichtte hij
op zijn kernachtige wijze ook die 46e Psalm om, de Psalm waarin de „stad
Gods" gezien mag worden als beeld van Gods Koninkrijk en heerschappij,
welke vast staat voor eeuwig, een geloofswaarheid, die door Luther in zijn
lied (naar een nieuwe vertaling) zó wordt uitgedrukt: „Al nemen z' ons
bloed, vrouw, kind, eer en goed, laat hen maar begaan, zij hebben er niets
aan: het Rijk blijft ons behouden". Dan blijkt het te gaan om de grote
geloofsmotieven van alle ttyden en zó gezien kan het ons niet verwonderen,
dat we enige tijd geleden konden lezen, dat er ergens in Amerika van
rooms-katholieke zjjde een liederenbundel was uitgekomen, waarin het
Lutherlied was opgenomen!
Nu de „vijandelijkheden" in de oude zin goeddeels z(jn gestaakt, kunnen de
ogen van velen hopelijk wat makkelijker opengaan om de duistere machten
te onderkennen, waartegen in déze tijd gestreden moet worden en dan is
er alle reden om op nieuwe wijze dankbaar te zijn voor de bijdrage van
Luther aan de rijkdom van de geloofsschat aller tijden en uit volle borst
te zingen (weer nieuwe vertaling!):
Een vaste burcht is onze God,
een schild en zwaard in 't strijden
uit drukkend leed en dreigend lot
zal ons Zijn hulp bevrijden!
Ds. W. DE MOOY.
Oecumenisch radiopastoraat: ds.
A. Klamer, Oranjelaan 8, Hilversum.
Telefoon 02950-15555.
Zeven jaar radiopastoraat voor de
Groninger A. Klamer (43), radiopas
toraat onder auspiciën van het IKOR-
Hilversum, de radio- en tv-dienst van
de Oecumenische Raad van Kerken.
Radiopastoraat: radiokerkdiensten uit
plaatselijke gemeenten van bij de
oecumenische beweging aangesloten
kerken in ons land. Elke zondagmor
gen ergens vandaan.
De plaatselijke predikant gaat voor,
er is contact met ds. Klamer, de ra
diopastor, die zelf viermaal per jaar
in een kerkdienst voorgaat. Na de
kerkdiensten zijn de predikanten en
is ds. Klamer bereikbaar, per tele
foon, per brief. Radiopastoraat ook:
éénmaal in de vier weken het zondag
avondgesprek „Mensen" van ds. Kla
mer. En ook hier weer: „Over tien
minuten thuis telefonisch te berei
ken."
Resultaten: tientallen telefoontjes
na de uitzendingen, duizenden brieven
per jaar.
„Iedere predikant krijgt méér brie
ven dan hij verwacht had. De zondag
na de treinramp bij Harmeien was er
een lawine van brieven. Merkwaardi
ge samenloop van omstandigheden
de dienst werd uit een kerk uitgezon
den, waar de slachtoffers van de
ramp waren opgebaard."
Het radiopastoraat heeft in het hele
land 380 medewerkers, huisvrouwen,
artsen, onderwijzers, maatschappelijk
werkers, journalisten, die zo men
wil contact opnemen met de
genen, die zich in verbinding stelden
met het oecumenisch radiopastoraat.
„Alle werkers zijn aan hun eigen club
verbonden, maar dit staat er uiter
aard helemaal los van." Dan is er het
huisorgaan „Mensen", dat nu in een
oplage van 3900 exemplaren naar be
langstellenden wordt gezonden. Daar
in vindt men de tekst van de uitzen
dingen en tips. „Ieder jaar is de opla
ge een paar honderd hoger. Met dit
blad willen we niet in de hoek van de
filantropie verzeild raken, daarom
moet men zich steeds weer opnieuw
opgeven voor een jaarabonnement.
Niet zo van: het is goed werk, laten
we ons maar weer abonneren."
soonlijk antwoord worden gegeven:
de luisteraar mocht wel eens de vra
ger zijn. Wat dat betreft: er zijn heel
velen, die niemand meer hebben om
naar om te kijken. Dat bleek ook uit
de Wilde-Ganzen-uitzendingen. Er werd
en wordt heel veel gedaan voor
hulp in het buitenland. Nu bleek, dat
ook hulp in Nederland wordt ge
vraagd. Door radio en tv hebben we
een hele hoop mensen ontmoet
noem het de „latente kerk" men
sen die zoeken, die zeer oprecht gelo
ven, maar die zich niet aangetrokken
voelen tot de taal, de sfeer van de
kerkdiensten. Die is hun vreemd, die
benauwt hen, de Avondmaalsdien
sten: ze zijn er bang voor."
Ds. Klamer is sinds 1959 predi
kant voor buitengewone werkzaam
heden in de Nederlandse Hervorm
de Kerk met de opdracht oecume
nisch radiopastoraat. Hij was daar
voor predikant te Maastricht. Hier
stelde hij zich als eerste predikant
na radiouitzending van een kerk
dienst beschikbaar voor vragen.
,,De communicatie speelde al iets
mee. Men had bij het IKOR gemerkt,
dat er steeds meer reacties kwamen
op uitzendingen als de „Wilde Gan
zen" (oecumenische hulp), de „Open
Deur" van ds. Klijn, de vroegdien
sten. Maar het werd te druk om alles
te beantwoorden. Regelmaat is voor
dit soort werk erg belangrijk: de
mens geeft je niet zomaar direct zijn
vertrouwen. Daarom moest er een
vast adres komen, waar men kon
aankloppen. De communicatie moest
blijven bestaan."
„In het geheel van de massacom
municatie mocht wel eens een per-
„De radio brengt veel meer per
soonlijk contact tot stand dan een
persoonlijk bezoek. Daarvoor moeten
de mensen in de houding zitten. Ze
zien in jou, dominee, geestelijke, de
wereld, de kerk van de christenen.
En daarvoor moet je een ról spelen
als de dominee langs komt. Er wordt
gepraat over geloofsvragen, maar de
méns, die er echter staat komt niet
los."
„Dat is ook zo, als de geestelijke
zélf het niet wil. Dat is dat beruchte
woord, de image van de predikant.
Er zijn er die vluchten uit het ambt,
er zijn er die dapper kun je dat
dapper noemen, ja dapper volhou
den ook. Maar er is het verdriet, dat
ze de mens niet kunnen bereiken. Je
kan je niet losmaken van de histori
sche kerk. Je zit eraan vast."
„Met het radiopastoraat is dat
anders. Velen bellen anoniem op,
ze worden niet gekend, velen schrij
ven. Ze zijn gegrepen door de bena
dering: er is een vast adres. Men is
aangesproken vanuit het evangelie,
de mensen hebben er recht op om
Christus' wil een eigen verhaal te
horen. Christus wilde ook „volks"
zijn."
„Ze beluisteren de' kerkdiensten in
hun eigen omgeving, thuis, in het zie
kenhuis, bij kennissen, in een auto,
een' boot. Je laat ze hun eigen feiten
en eigen omgeving zien. Dan zeggen
ze: „U hebt 't eigenlijk over mij ge
had." Bij het kiezen van onderwerpen
moet je de menselijkheid erin hou
den. Gevaarlijk is het om alleen
maar te mikken op het effect, dat is
misbruik maken van de persoonlijke
relatie."
Het bijzondere van het radiopasto
raat is dus de benadering, per radio,
in de eigen sfeer van de mensen, en
het vervolg erop. De predikanten zijn
bereikbaar na de diensten en men
kan telefonisch of schriftelijk terecht
bij de radiopastor. Men krijgt per
soonlijk antwoord. Er ontstaat een
band tussen de radiopastor en wie
belde of schreef.
Er zijn mensen, die hulp nodig heb
ben, niet naar een kerk durven of
willen gaan, wie een geestelijke af
schrikt. Die mensen, kerkelijken, bui
tenkerkelijken, randkerkelijken. Het
is de onpersoonlijke radio, die een
persoonlijke benadering heeft inge
leid.
Er zijn ook altijd veel reacties
van rooms-katholieken. „Onlangs
belde een moeder-overste dat ze
zo'n fijne dienst had gehoord. Ze
was kennelijk al naar de eigen mis
geweest en pakte nog even een pro
testants dienstje er achter aan. Die
moeder-overste blijft r.-k. Het pro-
selietendom speelt geen rol. Je hebt
geen bepaald winkeltje achter je.
Het is zelfs zo, dat je wel eens moet
waarschuwen: als iemand onkerke
lijk is, maar hij wil graag wat con
tact met kerken: stuur hem niet te
gauw naar de kerk."
Dé radiopastor wijst op de uitslag
van een onlangs gehouden enquête.
„Duidelijk is gebleken, dat het per
centage mensen, dat een geestelijke
zoekt als er moeilijkheden zijn, veel
hoger is dan gedacht: 38 procent.
Drie procent gaat naar een maat
schappelijk werkster, de artsen lig
gen ook lager."
„We moeten in deze tijd ernst ma
ken met de ander, elkaar zien, ont
moeten weet hebben van de ander.
We moeten de mogelijkheid uitbuiten
omdat er een paar honderdduizend
mensen luisteren, niet als propagan
dastunt van de kerken, doch door die
mogelijkheid tot communicatie."
„Het gevaar blijft natuurlijk met
dit werk, dat de mens te individua
listisch blijft luisteren, niets met de
ander te maken krijgt. Een ander ge
vaar van de radiokerkdiensten is, dat
het lied ook in de verdrukking komt.
Men luistert alleen maar. Maar dit is
zo erg belangrijk: er is een confron
tatie met vragen, die nooit ter sprake
kwamen in het kerkelijk pastoraat,
homoseksualiteit. Er is een zeer uit
gebreid pastoraat ontstaan onder ho
mofielen, die niet in hun eigen kerk
terecht kunnen. In samenwerking met
het COC (stichting dialoog) zijn er nu
dertien kringen in het hele land, ge-
sprekskringen, waar mannen en vrou
wen kunnen spreken over bijvoor
beeld de schuldgevoelens, de protes
ten, de angst voor zelfmoord, het feit,
dat ze van de sacramenten worden
geweerd. Priesters en predikanten ko
men bij elkaar onder leiding van dr.
Trimbos om over deze problemen te
praten."
Ervaring van het radiopastoraat:
„De kerkdiensten: de kerken moeten
meer dezelfde predikanten voor uit
zendingen nemen, er zijn erbij die het
nu eenmaal niet goed doen voor de
radio. En wat die bereikbaarheid van
de predikanten betreft: predikanten
en priesters moeten meer duidelijk
bereikbaar zijn."
„Een dominee moet op bepaalde
tijden te vinden zijn. Zo'n enkel
spreekuur 's avonds is niet goed. De
huisbezoeken: er wordt veel te veel
achter de mensen aangejaagd. Ze
moeten tonen niet de kanselspreker
te zijn, er ook vóór de dienst zijn.
Niet alleen een vriendelijk handje ge
ven na de dienst. Laat hij gastheer
zijn, bij de ménsen zijn. Die Scheve-
ningse dominee, die op bepaalde uren
door zijn wijk liep, dat is iets in die
richting. Laat de predikant blij zijn
ménsen te zien."