PSALMUS HUNGARICUS Juist via de radio komen de nik mense contacten 1 Actie School-slag is gestart clen vaste burcht Meer mensen dan men denkt zoeken contact geestelijke - zo blijkt uit een enquête met een Ter overdenking Openhartig interview met radiopastor ds. J. A. Klamer Rol spelen Persoonlijk Hulp Over de grens OEZE WEEK gelden is het nog te horen: „Isten óld meg a Magyart", het volkslied van de Hongaren. Misschien dat het in deze dagen klinkt, nu ook in ons land de ont heemde Hongaren herdenken, dat tien jaar geleden in hun vaderland de felle op stand tegen het regime na ingrijpen door Russische troepen bloedig werd onder drukt. Bijna tweehonderdduizend Honga ren ontvluchtten hun land en kwamen via Oostenrijk en Joegoslavië voor een deel in het Westen. Het beeld van de verschrik kingen, die zij hadden meegemaakt, is maar bij vage benadering op té roepen door middel van de foto's welke ondanks het verbod het vrije Westen bereikten. Zij liggen voor ons: we zien zware Rus sische tanks over opgebroken straten vol puin rollen, we zien Hongaarse vrijheids strijders zonder uniform, maar met het geweer om de schouder. Er liggen doden uitgestrekt op straten en pleinen. Maar we lien ook op één van deze onbedrieglijke tijdsdocumenten uit een zwaar beschoten gebouw nog de Hongaarse vlag hangen, de vlag waaruit het communistische em bleem is gesneden. A ls een waarachtig bezield volkslied, ge- •**- boren in tijden van nationale bewogen heid, krijgt ook het Hongaarse volkslied: „Isten óld meg a Magyart" zijn schrij- nend-diep accent in perioden van onder-* drukking en nationale rouw. Dit Hongaar se volkslied is nog geen anderhalve eeuw oud, maar te meer treft het ons hoe tekst dichter en componist met het verfijnde in stinct van de geboren kunstenaar als het ware in de verre toekomst hebben gezien. Zij hebben gepuurd uit het bewogen histo risch misschien roemvol maar vooral tra- muziekfeuilleton door henri fh. timmerman gisch verleden van hun vaderland. Beiden de dichter Ferenc Kölczey en de com ponist Ferenc Erkel hebben echter niet kunnen voorzien, dat nog tot in onze tijd hun nationale hymne bittere realiteit is gebleven en niet, zoals dikwijls bij het volkslied van andere volken, tot een ver vaagde wat irreële historie geworden. Want de eerste strofe van dit Hongaarse volkslied luidt aldus: „O God, Heer van de wereld, zegen de zoon van Hongarije met moed en kracht. Reik Gij, o sterke Held, hem de hand in de duistere veldslag. Help hem, die bedreigd wordt door het noodlot. Reeds heeft hij zwaar geboet voor toekomst en verleden". A ls wjj nu deze misschien pathetische, maar ook zo realistische zinnen lezen, zullen we met enige bewogenheid de pro fetische woorden over „de zoon van Hon garije, bedreigd door het noodlot", herden ken". De dichter en politicus Ferenc Kölczey schreef zijn hymne als eerste van een reeks ballades in 1823, twee jaar later op de muziek van Ferenc Erkel tot nationa le hymne verheven. Een haast profetische ballade. Wij immers weten, dat hetgeen vóór de Napoleontische tijd aan Hongarije werd misdaan slechts een fractie is van alles wat het oude trotse koninkrijk onder de heerschappij van Habsburgers in latere tijden moest verduren. Wij eerst weten hoe Hongarije te lijden kreeg: twee wereldoor logen, een korte maar hevige revolutie, een schrikbewind, nijpende armoede en opnieuw onderdrukking. Dan de gruwelij ke tragische opstand van tien jaar gele den, waarvan de gevolgen op één of an dere wijze nog elke dag tienduizenden zwaar drukken. jy^uziek, de muziek, die sterk is verbon den met het verleden van een volk en werkelijk wortelt in land en volksaard, is altijd een machtig wapen geweest in de geestelijke strijd. In negatieve zin hebben de huidige machthebbers in Hongarije dit ook begrepen. Hoewel Hongarije zonder twijfel een volk is, dat zijn grote zonen weet te eren, werd het zes jaar geleden aan de gemuilkorfde pers door de com munistische machthebbers verboden om aandacht te wijden aan de sterk patriotti sche en vrijheidslievende ballades van Fe renc Kölczey, waarvan het Hongaarse volkslied deel uitmaakt. Dit verbod kwam bij gelegenheid van een herdenking van de nog altijd populaire componist en grondlegger van de nationaal-Hongaarse opera Ferenc Erkel, de toondichter van het Hongaarse volkslied. Toen echter Zol tón Kodóly, vier jaar geleden tachtig jaar werd, is deze grootste nog levende Hon gaarse componist, die ook in het vrije Westen zeer geliefd is, geëerd met de hoogste onderscheidingen welke iemand als mens en kunstenaar ten deel kunnen vallen. In de jaren nadat uiterlijk de rust in Hongarije was teruggekeerd zijn ver scheidene componisten, musicologen en journalisten, onder wie ook uitgeweken Hongaren, door Kodóly ontvangen. Deze vitale toonkunstenaar stond gedurende de afgelopen tien jaren nog in het centrum van het Hongaarse muziekleven; hij com poneert nog, maar wijdt zich vooral aan muziekpedagogische vorming, waarover hij belangrijke publikaties schreef. Zijn pedagogische muziekmethode, waarvan ook een film is gemaakt op verzoek van de Bayerische Rundfunk, wordt op alle scholen in Hongarije gebruikt, zowel op de kleuterscholen, de lagere scholen als de middelbare scholen. Tenzij misschien tegenover een intiem vriend, Zoltón Ko dóly spreekt niet over het regime of over de Hongaarse opstand. Hij heeft, in te- stelling met zijn vriend Béla Bartók, nooit het Hongaarse vaderland willen ver laten. Hij was als een boom, te diep ge worteld in de Hongaarse bodem om zijn geboortegrond te kunnen of te willen ver laten. Hij heeft na de eerste wereldoorlog het totalitair gericht bewind van generaal Horthy een kwart eeuw meegemaakt „verdragen" heeft Ko<JóIy die zich demo craat voelt eens laten ontvallen en daarna kwam de Duitse terreur. Ook dit overleefde Kodóly en het linkse bewind van Hongarije na de bevrijding van de Duitsers eerde hem als een groot man, een symbool van de Hongaarse muziek. Want dank zij de wereldroem, die Zoltón Kodóly om zijn vitale ongecompliceerde Hongaars-nationale folkloristisch gekleur de werken geniet en dank zij een uitzon derlijke reputatie in eigen land, hebben de Hongaarse communistische bewindsheb bers Kodóly altijd met rust gelaten. Meer malen bood men hem de gelegenheid in Frankrijk, Engeland en Amerika eigen werken te dirigeren en telkens als hem dit gevraagd werd antwoordde de grijze componist, dat hij Hongarije niet wilde verlaten. Hij heeft zich in de gang van za ken, uiterlijk tenminste, geschikt, want zijn aandeel in de muziekpedagogische uitbouw, die zich tot in de kleinste plaat sen van Hongarije uitstrekt, is indrukwek kend. Ook heeft Kodóly de scheppers van de nieuwere muziek met zijn gezag gesti muleerd, al bleef hij zelf gebonden aan het nationaal-Hongaarse milieu waarin hij als lyricus het meest vrij kon ademen. T"|enkend aan wat tien jaar geleden in Hongarije gebeurde, kunnen wij, die ons bezig houden met muziek en kunst, maar al te dikwijls zo nauw verweven met de historie, ons niet onttrekken aan een haast beklemmende dubbele beteke nis van titel en inhoud en strekking van het beroemde werk „Psalmus Hongari- cus". Een Hongaarse rapsodie is het in de tijd van zijn ontstaan genoemd, maar het is een tragische rapsodie gebleken. Zoltón Kodóly componeerde dit werk voor tenorsolo, koor en groot orkest in 1923 in opdracht, ter viering namelijk van het feit, dat vijftig jaar geleden de steden Buda en Pesth tot één stad waren vere nigd. Men heeft destijds de sombere toon en hartstochtelijke getuigenis van het prachtige werk geweten aan vaderlands liefde onder de diepe indruk van de ver bittering in het land na de vrede van Versailles. Maar ongetwijfeld ligt er een diepere oorzaak aan ten grondslag. Kodó ly was en is een zuiver kunstenaar van vibrerende vaderlandsliefde, die soms een bijna visionair karakter krijgt. In de vrije bewerking van de vijfenvijftigste psalm van een zestiende-eeuws dichter staan twee verzen, die we als kernpunt van de geestelijke inhoud van Kodóly's compositie kunnen beschouwen. „IVIiet de veelheid, maar de ziel en het vrije volk verrichten wonderbaarlij ke dingen" en in het afsluitende koor op de thematiek van het begin: „Koning Da vid schreef dit, opdat daaruit de vromen in lijden troost voor hun zielen zouden vinden". Kodóly heeft, lang voor het ergste lijden voor het Hongaarse volk moest komen, de ziel van zijn volk verklankt. Ook in de keerzijde van een dramatisch gerichte somberheid, namelijk de verdroomde ro- mantisch-fantastische poëzie, zoals deze opklinkt in de muziek van „Hóry Jóncs", mild gekleurd door een bevrijdende iro nie. Zoltón Kodóly heeft, meer dan Beló Bartók, tal van leerlingen geschoold, al komt hun muziek hier (nog) heel weinig tot klinken. Toen Kodóly enkele jaren geleden werd gehuldigd in tegenwoordigheid van de hoogste communistische machthebber Jó- nos Kadór, die in 1956 Russische soldaten op zijn eigen landgenoten liet schieten, had dit een bitter-wrang accent. Menig een echter zal hebben gedacht aan een klein maar veelzeggend voorval, dat ook tot de Westerse pers was doorgedrongen. Gevraagd om voor jonge arbeiders op een politieke scholingsavond te spreken, klom de grijze, maar vitale Zoltón Kodóly het podium op. Hij sloeg een kleine bijbel open en las het ontroerende hoofdstuk over de liefde, in de brief van Paulus aan de Corinthiërs. Onder doodse stilte luis terden de jonge communisten. Zonder ver der één woord verliet Kodóly de zaal. Ook dit is Hongarije, niet slechts de gero mantiseerde verhalen met poesta en zi- geunermuziek. Een oordeel hem weerlegd worden, een vooroordeel nooit Marie von Ebner (1830—1916) D». A. Klamer woont in Hilversum •n als zovele Hilver summers is hij be trokken bij de ra dio. Heel nauw be trokken: sinds juli 1959 is hij radio pastor of officieel: predikant voor bui tengewone werk zaamheden in de Ned. Herv. Kerk, met ais opdracht oecumenisch radio- pastoraat onder auspiciën van het IKOR te Hilversum. Tot zijn zorgen be hoort het radio- kerkdiensten uit plaatselijke ge meenten te organi seren vier maal in het jaar gaat hij zelf in een kerk dienst voor. Zo neergeschreven lijkt het geen erg boeiende werk kring voor een do minee: geen eigen gemeente en zo er al van een radioge meente sprake is, is er slechts 't ijle contact via de eter- golven. In werke lijkheid is het heel anders: in 't vraag gesprek dat wij met ds. Klamer hadden zijn we onder de in druk geraakt van 't bijzonder boeiende van juist dit werk. Zijn we ervan over tuigd geraakt dat een radiopastor meer en intensiever contact heeft met zijn „gemeente" dan menige gewone predikant. In bij gaand artikel treft men vragen en ant woorden aan. Teel veel mensen draaien de knop om, maar anderen blijven zitien. In de eigen sfeer. Er wordt koffie gedronken als de gemeente zingt „Heer maak mij Uwe wegen bekend". Pa geeuwt bij de zegen. Ieder met zijn eigen problemen, de zieken, de mensen die ruzie hebben. Ze gaan niet naar de kerk waar je binnenkomt en waar je niet naar elkaar zwaait maar een plechtig knikje geeft. Waar de dominee na de kerkdienst weg loopt en met de deftige broeders verdwijnt in het heilige der heiligen". „Als de radiodienst is afgelopen komen de telefoontjes en de brieven. Laatst belde een mevrouw. Haar man, een predikant, was stervende. Hij was blij, dat hij dit nog kon meemaken. Toen de dienst uit Vries in Drente was geweest belde een man op. Hij was op weg naar Vlissingen met zijn vrouw, reed over Zuid-Beveland, zette de autoradio aan. „Dominee, toen u amen had gezegd ging mijn vrouw héél anders praten dan we ooit met elkaar hadden gesproken. We gingen diep in op de preek, op de kerk dienst." Ze komen kort daarna in hun hotel. Valt de vrouw dood in de hotelingang neer". „Ander telefoontje: van een mevrouw die met een maagzweer ligt. De hele morgen hadden ze thuis ruzie gehad, de kinderen waren lawaaiig, ze hadden het niet meer. Er was net in de preek gezegd: „Misschien hebt u wel. ruzie gemaakt vanmorgen". Dominee, zei die mevrouw, ik gaf direct een kreet: hé, mond houden, ze hebben het over ons. Ieder was muisstil, we hebben met z'n allen geluisterd. Nu bel ik even. Hier komt mijn man". iMiiiimiMiimiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiimiiiiiiimimiiimiimiiiiiiiiiiimiiiiiii! Verachtelijk zeggen de moslims: „Jullie zijn f door Allah vervloekt. En daarmee uit". Maar I de kerk geeft in Indonesië nieuwe levenshoop aan massa's ongelukkige mensen, die gevangen zitten 1 1 in de communistenkampen. En aan hun kinderen. Die kleine kindertjes gaan me aan het hart als 1 ik in de kampongs kom. Natuurlijk, papa was fout. Die zit vast. Maar wie doet er nu wat voor de kinderen? Met grote ogen kijken die kleuters je aan. Man, dat laat je niet los". „Miljoenen teenagers in Azië en Afrika kloppen op de deur. Drommen jonge mensen lopen rond als leeglopers. Hun handen worden niet geoefend tot arbeid, omdat de opleiding daartoe ontbreekt. Deze jeugdige teleurgestelden krijgen een wrok tegen de gemeenschap en vormen haarden van f ontevredenheid". Dat zijn twee citaten uit de krant van actie School-1 1 Slag, die net voor de herfstvakantie in een oplage van 800-000 exemplaren naar bijna 5.000 christe-f lijke scholen in Nederland is gezonden. De scholen helpen mee deze krant over Nederland te ver-1 spreiden. Onder het motto: „Als Nederland de School-Slag wint, gaan deuren open voor het kind", wordt met deze krant in feite het start- f schot in alle plaatsen van Nederland gegeven voor 5 1 de actie School-Slag, die erop is gericht om in allerlei delen van de wereld het christelijk onder-1 wijs te steunen en daarmee een steentje bij te dragen in de leniging van de enorme onderwijs- f nood, die met name in de ontwikkelingsgebieden I heerst. TinHiiiiiimmmmmiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiimmmiHHiimiHHiiiimmiimimiiimiH Dit stukje komt onder uw ogen vlak vóór de 31e oktober, de dag waarop vanouds In protestantse kringen de kerkhervorming wordt herdacht. Dan komen velen weer de bekende beelden voor ogen van Luther, die zijn 95 stellingen aanslaat, van Luther die op de rijksdag te Worms ver schijnt, van Luther die met de gewezen non Katharina van Bora trouwt en een kerkdienst op of vlakbij die dag is ondenkbaar zonder dat het be kende Lutherlied „Een vaste burcht is onze God" wordt gezongen. Menig oudere zal aan de 31e oktober de herinnering bewaren van stamp volle kerkdiensten, waarin op gloedvolle wijze over al deze dingen werd gesproken en dat Lutherlied machtig opklonk uit de vele kelen. Het waren de tijden, dat iedereen het allemaal zo precies wist. „De vijand rukt vast aan" dat zinnetje uit genoemd lied sloeg naar veler gevoel natuurlijk op Rome, dat het liefst met macht en geweld die Hervorming wel weer te niet zou willen doen, maar het zou „hem die duistere macht geen gewin brengen, wij gaan ten hemel in en erven koninkrijken!" Maar nu schrijf ik dit stukje juist in de week, waarin in Epe een Bijbel tentoonstelling wordt gehouden, ingericht door het prot. Ned. Bijbelgenoot schap en de kath. Heilige Landstichting. En daar prijken ze op één tafel in de colportageafdeling: de Bijbelvertaling van prot. en kath. zijde tezamen. Dat alles is nu mogelijk, dank zij het sedert enige tijd zo veranderde gees telijke klimaat in de wereld van de christenheid. „De Contra-reformatie (dat is de in de R.-K. wereld nó de Hervorming ontstane beweging, die als doel had het verloren terrein te herwinnen) is voorbij", verklaarde begin 1964 kardinaal Bea aan de bekende Engelse bisschop Robinson (van „Eerlijk voor God") en deze tekende er bij aan: „Het nieuws van het staken van de vijandelijkheden zal ongetwijfeld enige tjjd nodig hebben om zekere afdelingen van het front te bereiken, maar de betekenis van deze opmerking kan niet makkelijk overdreven worden". En nu wordt het in deze nieuwe situatie wéér 31 oktober en wat nu? Maar niet meer dat Lutherlied gaan zingen? Omdat het met die vijand en die vijandelijkheden allemaal niet meer zo duidelijk is? Ik dacht van niet! Want wat was Luther's bedoeling? Dit: doorstoten naar de oerbronnen van het geloof. En zo moeten we ook dit lied van hem verstaan. Dat is in f530 gemaakt naar de 46e Psalm. Luther hield van de Psalmen. Die bundel was voor hem „een kleine Biblia en een kort begrip van beide Testamenten". „Daar ziet men", zo zegt hij, „alle heiligen in het hart, men is daar in een schone tuin, ja, in de hemel zelf en tevens in dood en hel". En zo dichtte hij op zijn kernachtige wijze ook die 46e Psalm om, de Psalm waarin de „stad Gods" gezien mag worden als beeld van Gods Koninkrijk en heerschappij, welke vast staat voor eeuwig, een geloofswaarheid, die door Luther in zijn lied (naar een nieuwe vertaling) zó wordt uitgedrukt: „Al nemen z' ons bloed, vrouw, kind, eer en goed, laat hen maar begaan, zij hebben er niets aan: het Rijk blijft ons behouden". Dan blijkt het te gaan om de grote geloofsmotieven van alle ttyden en zó gezien kan het ons niet verwonderen, dat we enige tijd geleden konden lezen, dat er ergens in Amerika van rooms-katholieke zjjde een liederenbundel was uitgekomen, waarin het Lutherlied was opgenomen! Nu de „vijandelijkheden" in de oude zin goeddeels z(jn gestaakt, kunnen de ogen van velen hopelijk wat makkelijker opengaan om de duistere machten te onderkennen, waartegen in déze tijd gestreden moet worden en dan is er alle reden om op nieuwe wijze dankbaar te zijn voor de bijdrage van Luther aan de rijkdom van de geloofsschat aller tijden en uit volle borst te zingen (weer nieuwe vertaling!): Een vaste burcht is onze God, een schild en zwaard in 't strijden uit drukkend leed en dreigend lot zal ons Zijn hulp bevrijden! Ds. W. DE MOOY. Oecumenisch radiopastoraat: ds. A. Klamer, Oranjelaan 8, Hilversum. Telefoon 02950-15555. Zeven jaar radiopastoraat voor de Groninger A. Klamer (43), radiopas toraat onder auspiciën van het IKOR- Hilversum, de radio- en tv-dienst van de Oecumenische Raad van Kerken. Radiopastoraat: radiokerkdiensten uit plaatselijke gemeenten van bij de oecumenische beweging aangesloten kerken in ons land. Elke zondagmor gen ergens vandaan. De plaatselijke predikant gaat voor, er is contact met ds. Klamer, de ra diopastor, die zelf viermaal per jaar in een kerkdienst voorgaat. Na de kerkdiensten zijn de predikanten en is ds. Klamer bereikbaar, per tele foon, per brief. Radiopastoraat ook: éénmaal in de vier weken het zondag avondgesprek „Mensen" van ds. Kla mer. En ook hier weer: „Over tien minuten thuis telefonisch te berei ken." Resultaten: tientallen telefoontjes na de uitzendingen, duizenden brieven per jaar. „Iedere predikant krijgt méér brie ven dan hij verwacht had. De zondag na de treinramp bij Harmeien was er een lawine van brieven. Merkwaardi ge samenloop van omstandigheden de dienst werd uit een kerk uitgezon den, waar de slachtoffers van de ramp waren opgebaard." Het radiopastoraat heeft in het hele land 380 medewerkers, huisvrouwen, artsen, onderwijzers, maatschappelijk werkers, journalisten, die zo men wil contact opnemen met de genen, die zich in verbinding stelden met het oecumenisch radiopastoraat. „Alle werkers zijn aan hun eigen club verbonden, maar dit staat er uiter aard helemaal los van." Dan is er het huisorgaan „Mensen", dat nu in een oplage van 3900 exemplaren naar be langstellenden wordt gezonden. Daar in vindt men de tekst van de uitzen dingen en tips. „Ieder jaar is de opla ge een paar honderd hoger. Met dit blad willen we niet in de hoek van de filantropie verzeild raken, daarom moet men zich steeds weer opnieuw opgeven voor een jaarabonnement. Niet zo van: het is goed werk, laten we ons maar weer abonneren." soonlijk antwoord worden gegeven: de luisteraar mocht wel eens de vra ger zijn. Wat dat betreft: er zijn heel velen, die niemand meer hebben om naar om te kijken. Dat bleek ook uit de Wilde-Ganzen-uitzendingen. Er werd en wordt heel veel gedaan voor hulp in het buitenland. Nu bleek, dat ook hulp in Nederland wordt ge vraagd. Door radio en tv hebben we een hele hoop mensen ontmoet noem het de „latente kerk" men sen die zoeken, die zeer oprecht gelo ven, maar die zich niet aangetrokken voelen tot de taal, de sfeer van de kerkdiensten. Die is hun vreemd, die benauwt hen, de Avondmaalsdien sten: ze zijn er bang voor." Ds. Klamer is sinds 1959 predi kant voor buitengewone werkzaam heden in de Nederlandse Hervorm de Kerk met de opdracht oecume nisch radiopastoraat. Hij was daar voor predikant te Maastricht. Hier stelde hij zich als eerste predikant na radiouitzending van een kerk dienst beschikbaar voor vragen. ,,De communicatie speelde al iets mee. Men had bij het IKOR gemerkt, dat er steeds meer reacties kwamen op uitzendingen als de „Wilde Gan zen" (oecumenische hulp), de „Open Deur" van ds. Klijn, de vroegdien sten. Maar het werd te druk om alles te beantwoorden. Regelmaat is voor dit soort werk erg belangrijk: de mens geeft je niet zomaar direct zijn vertrouwen. Daarom moest er een vast adres komen, waar men kon aankloppen. De communicatie moest blijven bestaan." „In het geheel van de massacom municatie mocht wel eens een per- „De radio brengt veel meer per soonlijk contact tot stand dan een persoonlijk bezoek. Daarvoor moeten de mensen in de houding zitten. Ze zien in jou, dominee, geestelijke, de wereld, de kerk van de christenen. En daarvoor moet je een ról spelen als de dominee langs komt. Er wordt gepraat over geloofsvragen, maar de méns, die er echter staat komt niet los." „Dat is ook zo, als de geestelijke zélf het niet wil. Dat is dat beruchte woord, de image van de predikant. Er zijn er die vluchten uit het ambt, er zijn er die dapper kun je dat dapper noemen, ja dapper volhou den ook. Maar er is het verdriet, dat ze de mens niet kunnen bereiken. Je kan je niet losmaken van de histori sche kerk. Je zit eraan vast." „Met het radiopastoraat is dat anders. Velen bellen anoniem op, ze worden niet gekend, velen schrij ven. Ze zijn gegrepen door de bena dering: er is een vast adres. Men is aangesproken vanuit het evangelie, de mensen hebben er recht op om Christus' wil een eigen verhaal te horen. Christus wilde ook „volks" zijn." „Ze beluisteren de' kerkdiensten in hun eigen omgeving, thuis, in het zie kenhuis, bij kennissen, in een auto, een' boot. Je laat ze hun eigen feiten en eigen omgeving zien. Dan zeggen ze: „U hebt 't eigenlijk over mij ge had." Bij het kiezen van onderwerpen moet je de menselijkheid erin hou den. Gevaarlijk is het om alleen maar te mikken op het effect, dat is misbruik maken van de persoonlijke relatie." Het bijzondere van het radiopasto raat is dus de benadering, per radio, in de eigen sfeer van de mensen, en het vervolg erop. De predikanten zijn bereikbaar na de diensten en men kan telefonisch of schriftelijk terecht bij de radiopastor. Men krijgt per soonlijk antwoord. Er ontstaat een band tussen de radiopastor en wie belde of schreef. Er zijn mensen, die hulp nodig heb ben, niet naar een kerk durven of willen gaan, wie een geestelijke af schrikt. Die mensen, kerkelijken, bui tenkerkelijken, randkerkelijken. Het is de onpersoonlijke radio, die een persoonlijke benadering heeft inge leid. Er zijn ook altijd veel reacties van rooms-katholieken. „Onlangs belde een moeder-overste dat ze zo'n fijne dienst had gehoord. Ze was kennelijk al naar de eigen mis geweest en pakte nog even een pro testants dienstje er achter aan. Die moeder-overste blijft r.-k. Het pro- selietendom speelt geen rol. Je hebt geen bepaald winkeltje achter je. Het is zelfs zo, dat je wel eens moet waarschuwen: als iemand onkerke lijk is, maar hij wil graag wat con tact met kerken: stuur hem niet te gauw naar de kerk." Dé radiopastor wijst op de uitslag van een onlangs gehouden enquête. „Duidelijk is gebleken, dat het per centage mensen, dat een geestelijke zoekt als er moeilijkheden zijn, veel hoger is dan gedacht: 38 procent. Drie procent gaat naar een maat schappelijk werkster, de artsen lig gen ook lager." „We moeten in deze tijd ernst ma ken met de ander, elkaar zien, ont moeten weet hebben van de ander. We moeten de mogelijkheid uitbuiten omdat er een paar honderdduizend mensen luisteren, niet als propagan dastunt van de kerken, doch door die mogelijkheid tot communicatie." „Het gevaar blijft natuurlijk met dit werk, dat de mens te individua listisch blijft luisteren, niets met de ander te maken krijgt. Een ander ge vaar van de radiokerkdiensten is, dat het lied ook in de verdrukking komt. Men luistert alleen maar. Maar dit is zo erg belangrijk: er is een confron tatie met vragen, die nooit ter sprake kwamen in het kerkelijk pastoraat, homoseksualiteit. Er is een zeer uit gebreid pastoraat ontstaan onder ho mofielen, die niet in hun eigen kerk terecht kunnen. In samenwerking met het COC (stichting dialoog) zijn er nu dertien kringen in het hele land, ge- sprekskringen, waar mannen en vrou wen kunnen spreken over bijvoor beeld de schuldgevoelens, de protes ten, de angst voor zelfmoord, het feit, dat ze van de sacramenten worden geweerd. Priesters en predikanten ko men bij elkaar onder leiding van dr. Trimbos om over deze problemen te praten." Ervaring van het radiopastoraat: „De kerkdiensten: de kerken moeten meer dezelfde predikanten voor uit zendingen nemen, er zijn erbij die het nu eenmaal niet goed doen voor de radio. En wat die bereikbaarheid van de predikanten betreft: predikanten en priesters moeten meer duidelijk bereikbaar zijn." „Een dominee moet op bepaalde tijden te vinden zijn. Zo'n enkel spreekuur 's avonds is niet goed. De huisbezoeken: er wordt veel te veel achter de mensen aangejaagd. Ze moeten tonen niet de kanselspreker te zijn, er ook vóór de dienst zijn. Niet alleen een vriendelijk handje ge ven na de dienst. Laat hij gastheer zijn, bij de ménsen zijn. Die Scheve- ningse dominee, die op bepaalde uren door zijn wijk liep, dat is iets in die richting. Laat de predikant blij zijn ménsen te zien."

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1966 | | pagina 13