A
ANTHONY
VAN
KAMPEN
G
ciprianos„langstenachf Twaalf uur gevangene van het
l
Ontmoeting
met
prea-historisch
dier?
I
D
September 1951
Onkwetsbaar
Op de vlucht
Schubben
Geraldo's verhaal
door
AN DE RIO JURUa, zijrivier van de Amazone, weet iedereen vrijwel alles van iedereen. Van
daar dat ik nog verscheidene dagen varen van de nederzetting Monte Douro al vernam dat
daar twee mannen waren, die tien jaar geleden het avontuur van hun leven meemaakten. Ze
waren in de nabijheid geweest van Mapinguari, een der legendarische monsters van Amazo-
naz. Ze hadden hem niet zelf gezien, maar wel zijn sporen. Alleen reeds het zien daarvan, en het geluid
van het Monster dat vanuit de verte tot hen doordrong, had hen nachtmerries bezorgd. En dat war
te begrijpen, werd me verteld. Van de duizend gevaren die de mens in deze wildernis bedreigen, is Ma
pinguari het grootste. Er is niets waar de mens die hier woont meer angst voor heeft dan voor di
mysterieuze wezen, dit monster, waarvan de vage beschrijving die men mij er later van gaf me no'
het meest deed denken aan de „Verschrikkelijke Sneeuwman" van Tibet.
wat ik nooit heb kunnen begrijpen.
Waarschijnlijk stond de Maagd me
KORT DAAROP sprak ik
beide mannen. Het bleken
twee neven, Virgilio Tex-
eiro Cunha en Raimundo Unchoa
Cunha. Ze waren spaarzaam
met het verstrekken van gege
vens. Aan alles was duidelijk
dat ze die gebeurtenis in hun
leven liever vergaten. De herin
nering aan wat had plaatsgevon
den, tien jaar geleden, was hen
merkbaar niet aangenaam.
„Ga naar Francisco Cipriano,
in Carauari", zei Virgilio. „Hij
is de enige man die het Monster
heeft gezien. Met zijn eigen ogen
en heel lang. Vraag hém wat u
wilt weten. Wat hij heeft beleefd,
heeft nog geen mens hier be
leefd. Het was verschrikkelijk.
Het is een wonder dat hij het er
levend heeft afgebracht. Zijn
haren zijn verkleurd door wat
hij zag".
Francisco cipriano ontmoet
te ik verscheidene weken later
in Carauari en ik vond hem
bereid me het verhaal van z'n leven
te vertellen. Waarschijnlijk dank zij
m'n drie reisgenoten op die tocht,
Jan de Vries, Joop de Lange en
Sjaak Roodhans, alle drie paters van
de congregatie van de Heilige Geest,
op wie Francisco merkbaar zeer ge
steld bleek te zijn.
In geen enkel opzicht een opval
lende, curieuze figuur. Eer het tegen
deel, een eenvoudige, haast simpele
man, 37 jaar, die me gedurende en
kele uren in de ban hield met zijn
relaas over het grootste avontuur in
zijn bestaan. Een ervaring, die met
iets vergelijkbaar was wat zich eerder
in dat leven als seringueiro, rubber
tapper, had afgespeeld, en die ook
later nooit meer overtroffen is. Zijn
ontmoeting met het Monster was het
hoogtepunt van zijn leven. Alles
wat daarna kwam, en nog zal komen,
is minder belangrijk.
Hier volgt het ooggetuigeverslag
van de man die het Monster aan
schouwde.
„Nee, het was Mapinguari niet, hoe
wel het ook schubben had en stonk.
Het moet de Jurupari Caraca zijn ge-
weest, ik ben er zeker van, want ik
heb het lang genoeg kunnen obser
veren. Het was urenlang slechts een
paar meter van me af. Dan kun je
je niet meer vergissen! Er is nie
mand in dit land die het ooit zo lang
en zo duidelijk heeft gezien als ik.
Anderen hebben alleen maar zijn
sporen gezien en hem vanuit de ver
te geroken. Iedereen vlucht als hij die
geweldig grote sproren ziet. Het is
het ergste wat een mens in de ma to,
het bos, kan overkomen.
Het is begonnen op een vrijdag,
in september 1951. Ik was al
leen net bos ingegaan om
vruchten van de palmboom te ver
zamelen waar ik wijn van wilde ma
ken. De bomen die ik moest hebben
stonden een paar uur van m'n huis,
en net toen ik met plukken wilde
beginnen hoorde ik de schreeuw.
Het was een vreemde schreeuw, zo
als ik er nog nooit eerder een had
gehoord. Het deed denken aan een
mens die in nood verkeerde en om
hulp riep en dus schreeuwde ik te
rug. terwijl ik tegelijk in de richting
van het geluid ging. Nog eens hoor
de ik 't en toen nog een keer, steeds
dichterbij.
De derde maal bleef ik staan. Er
was iets in dat schreeuwen dat me
niet aanstond. Was het wel van een
mens? Kon het een onbekend dier
zijn?
Terwijl ik me dat stond af te vra
gen. hoorde ik iets aankomen en plot
seling kreeg het gevoel dat ik me in
levensgevaar bevond. Hoe moet ik
dat verklaren dat kun je niet ver
klaren. Het was alleen maar een ge
voel, maar ik was nooit zo zeker van
mijn zaak als toen. Wat daar aan
kwam was gevaarlijk, gevaarlijker
dan iets anders in het bos kan zijn.
Van één ding was ik volkomen ze
ker: het was geen ment.
Ik draaide me om en vluchtte, on
danks het feit dat ik m'n geweer bij
me had. Het was de eerste maal in
m'n leven dat ik dat deed, want ik
heb geen angst voor het bos. Ik
vluchtte op het moment dat ik de
struiken dichtbij me zag bewegen en
het wezen rook. Tegelijk wist ik dat
het Jurupari Caraca moest zijn, waar
over ik toen ik nog jong was m'n
vader heb horen spreken, die het
weer van zijn eigen vader had ge
hoord.
Ik kwam thuis en vertelde aan m'n
vrienden wat ik had meegemaakt. Ze
hebben me bespot en uitgelachen. Ze
reiden: „je wordt oud, Francisco, je
wordt al bang bij het schreeuwen
van de vogels!" Het was geen vogel
geweest, bezwoer ik hen.
Toen besloten we om er met z'n
vijven op af te gaan.
evenmin als hoofdhaar. Het stonk ai
schuwelijk. Het leek of het wolke
stank uitstootte.
De poten hadden veel overeen
komst met olifantspoten. Ze waren
rond en lomp. De schubben eindig
den bij de enkels en gingen daar over
in 'n zwarte, leerachtige huid. Naar
beneden toe werden de poten dikker,
breder. Het had handen als een reu
zen-aap. Die handen, of klauwen.
K was zelfs in staat m'n geweer op
het Monster te richten, en op
het ogenblik dat het naar me toe
wam schoot ik.
Ik zag de kogel duidelijk ketsen op
.ie schubben, op dat zwarte pantser
in begreep dat ik verloren was. Het
Monster was niet te doden, omdat het
ren harnas van schubben bezat.
Het tweede schot vuurde ik af op
ninder dan vier meter, wéér op de
oorst en opnieuw met hetzelfde re
sultaat. De schoten hadden geen enkel
effect. Ik had even goed 'n takje naar
het Monster kunnen gooien.
Ik smeet m'n geweer weg, en op 't
moment dat twee klauwen zich naar
me uitstrekten rende ik naar 'n boom
die een meter of tien van me af stond.
Ik was verlamd van schrik en dat
MONSTER VAN
AMAZONAS
'K wees hen de weg, en toen we de
plaats bereikt hadden van de drie
schreeuwen werd het bewijs gele
verd dat ik niet gedroomd had. Want
er werd opnieuw gebruld. Ze heb
ben toen niet meer gelachen en me
ook niet meer bespot. Ze verstijfden
van schrik en deden wat ik vóór hen
had gedaan: ze vluchtten van de
plaats weg. Ik ging met ze mee, om
dat ik wist dat ik met m'n leven
speelde als ik alleen achter bleef,
hoewel ik dat graag gedaan had. Ik
zou dan de eerste zijn die het Mon
ster ooit gezien had.
We bespraken onze ervaringen met
de patroon, Constantino Cunha, een
moedig man. die voorstelde om er
met tien gewapende mannen op af
te gaan. Tien man leek wat weinig
voor een zo groot gevaar maar we
besloten het te doen.
We namen onze geweren mee; de
nagelkorrels hadden we gesmolten en
er gewone kegels van gemaakt.
We vonden zijn spoor, dat bestond
uit grote, diepe gaten in de grond.
Het moest een ontzaglijk wezen zijn
als het zulke sporen maakte. Gelooft
u mij, dat net niet plezierig is zo
iets te zien. Er was nóg iets dat ons
opviel. Er hing een sterke geur bij
de sporen. Een geur die aldoor bleef
hangen.
Maar we zagen het Monster die
dag niet. Waarschijnlijk twijfelde
Constantino toen ook aan mijn woor
den, maar hij liet het niet merken.
Hij was een goed mens.
Er gingen zes dagen voorbij, waar
op we gewoon doorgingen met rub-
bertappen. Er was echter afgespro
ken dat we nooit ver uit elkaar zou
den gaan. Niet verder dan op ge-
hoorsafstand. We konden elkaar dus
altijd beschreeuwen.
E ZEVENDE DAG is het ge
beurd.
Ik was klaar met tappen en
besloot nog wat te gaan jagen. Ik
dacht niet aan het Monster, omdat
dit zich al die dagen niet meer had
laten horen. Het zou wel voorgoed
in de mato verdwenen zijn.
Ik bereikte een stuk moeras waarin
zich een kleine poel bevond waar de
wilde varkens kwamen drinken. Ik
dacht daar wel iets te vinden om te
schieten.
Ik sloop om de poel heen en hoor
de ineens vlakbij wat ritselen. Ik
bleef staan en keek in de richting
van het geluid. De takken en lianen
bewogen zich en werden even later
weggeschoven door iets wat zich er
achter bevond. Ik bewoog me niet en
er was doodsangst in m'n hart. Om
dat ik wist dat het Monster terug
gekomen was. Oh senhores.
daar was ik zeker van. Ik voelde het
in m'n hart en in m'n bloed.
Toen kwam het Monster uit de
struiken te voorschijn, en dat m'n
hart niet stil ging staan en stil blééf
staan, kan ik nog steeds niet verkla
ren. Omdat een mens die dit ziet wer
kelijk dood kan gaan van angst.
Ik zal proberen te beschrijven wat
ik tien meter van me af zag. Een we
zen dat me deels aan een mens, deels
aan een aap, en deels aan een on^a,
een panter, deed denken. Het liep
rechtop, op twee poten, en ik schat
zijn hoogte op twee meter.
Het had geen haren, maar schub-
oen. Heel de huid was er mee be
dekt, met zwarte, glanzende schub
ben, die aan metaal deden denken.
Op de borst en de dijen waren ze
net grootst. Het had geen nek, de
kop ging direct over in de romp. Het
oezat een geweldig ontwikkelde buik
en sterk gespierde armen die aan
knotsen deden denken.
De kleur was pikzwart en het had
cwee ogen die strak op me gericht
waren. Aan z'n ogen zag ik dat hij
ine ging aanvallen. De deed denken
aan die van de 0119a. Twee slagtanden
kwamen onder de bovenkaak uit, die
vooruit stak, twee andere zag ik bo
ven de onderkaak. Ze leken scherp
als geslepen messen.
Het Monster had sterk ontwikkel
de snorharen, maar oren zag ik niet,
Bovenstaande tekening van het Monster van Amazonas is gemaakt door Joop de Lange, een der drie paters van de congregatie van de Heilige
Geest, die als getuigen bij het gesprek met Francisco Cipriano de man die. het Monster zag aanwezig waren. De tekening m uiteraard
een artists impression"een persoonlijke visie van de man die hem maakte, zij het volledig aan de hand van de hem door Francisco ver
strekte gegevens. Deze was in hoge mate kritisch in zijn oordeel, hetgeen tot gevolg had dat jrater De Lange de plaat tweemaal moest overma
ken, omdat de beide versies volgens de ooggetuige niet voldoende met de werkelijkheid klopten. Wat men hier ziet is het derde, door Francisco
geaccepteerde ontwerp. Na enig aarzelen merkte hij op, de tekening bestuderend: „ja, zo was het ongeveer, zo is de foto goed; alleen waren de
poten hoger en was zijn manier van kijken veel kwaadaardiger"
nadden scherpe, lange nagels. Er wa
ren vijf vingers aan elke klauw. Een
staart zag ik niet.
Het gewicht schat ik op vijf tot
tes honderd kilo. Dat klopt ook wel
met de indruk van de poten in de
aarde. Zulke diepe sporen kunnen
alleen maar door zo'n enorm wezen
worden gemaakt.
Ik denk dat het een jong exemplaar
was, omdat z'n schubben zo zwart
waren en helder glansden. Als dieren
oud worden verkleurt hun huid na
melijk. Die wordt dof en grauw.
Ik heb dat qlles natuurlijk niet in
die paar eerste momenten gezien. Ik
denk dat m'n verstand toen wel stil
gestaan heeft. Nee, ik zag 't later pas
allemaal; ik had er toen tijd genoeg
voor. Teveel tijd!
ik niet in paniek ben geraakt is iets
Ik was toen nog jong en kon goed
klimmen. Ik moet sneller dan een aap
geklommen hebben, want het Monster
was vlak achter me Dat het me niet
inhaalde is alleen maar te verklaren
uit het feit dat het zich door zijn
omvang niet zo snel door de struiken
son bewegen als ik.
Ik greep me aan een paar takken
vast en keek naar beneden. Tussen
het Monster en mij was een afstand
van nauwelijks 'n meter. Maar 't was
voldoende om buiten bereik van z'n
klauwen te blijven.
Het was toen zes uur in de avond
en het werd al donker. Ik zag kans
een paar meter hoger te klimmen,
want aldoor was ik nog bezeten van
angst. Ik was ook bang dat het
Monster zou trachten de boom te ont
wortelen door er tegen aan te gaan
rammen met dat geweldige lichaam,
maar dat gebeurde niet.
Het gromde, snoof en ronkte, en ge
looft u mij, heren, dat het een af
schuwelijk geiuid was. Aldoor liep het
om de boom heen, als bedacht het
een plan om me te bereiken. Tenslot
te koelde het zijn wode op kleinere
bomen en grote varens die het uit de
grond rukte en scheurde.
Ik begon te schreeuwen in de hoop
dat iemand me zou horen. Maar er
was niemand in het bos; alleen het
Monster en ik waren daar.
Het heeft de hele nacht geduurd
tot aan de ochtend. Ik geef u de ver
zekering dat het een nacht was waar-
a8n nooit een einde scheen te komen.
Ik werd bijna levend opgevreten door
muskieten en teken, maar dat was het
minst erge. Ik voelde de pijn niet
eens. Het ergste was dat ik aldoor
vreesde dat het Monster toch nog een
middel zou bedenken om me uit de
boom te krijgen.
Ik was ziek van angst, maar dat had
ook een goede zijde. Het belette me
die nacht in slaap te vallen. Ik vroeg
me af of het Monster nog wel ooit
zou weggaan. Ik vroeg me óók af op
welke maniek ik gered kon worden als
m'n vrienden de andere dag zouden
komen. Maar zouden ze komen? Zou
den ze het wagen zich in de buurt
van het Monster te begeven? En zelfs
als ze de moed daartoe hadden, op
welke manier moesten ze het aanval
len? Ik wist dat kogels geen enkele
uitwerking op het pantser hadden.
Ik kan over die nacht, de vreselijk
ste en langste van m'n leven, uren en
uren door vertellen, maar waarom zou
ik u daarmee vervelen, senhores? Er
kwam 'n ogenblik waaraan ik had ge
wanhoopt of het nog ooit zou komen:
het werd dag. Het was toen zes uur
in de morgen. En nog was 't Monster
onder me, grommend en brullend,
razend van woede dat het me niet be
reiken kon, hoewel ik zo dicht bij was.
Het werd zeven uur en toen was er
plotseling een ander geluid: dat van
de stoomfluit van de „Industrial", een
van onze rivierboten. Het Monster
Heef staan en luisterde er naar. Het
keek daarna omhoog en wierp me
nog eenmaal een gemene, kwaadaardi
ge blik toe. Het liep driemaal om
de boom en dra? rich toen om. Even
later verdween h tussen de struiken.
Ik wachtte nog een half uur, net zo
lang tot ik niets meer hoorde van bre
kende takken en zwiepende lianen.
Toen heb ik me langs de stam la
ten zakken, pakte m'n geweer dat er
nog lag, en liep nee. rende naar
huis.
Daar stonden achttien mannen klaar
met geweren en honden om me
te gaan zoeken Ze vermoedden al dat
er iets ergs met me was gebeurd. Za
keken vreemd naar me. Ik vroeg wat
ze aan me zagen. De wonden van de
insekten die me tot bloedens toe ge
beten hadden? Nee, het was de kleur
van m'n haar, zeiden ze. M'n haar was
niet meer zwart, maar grijs.
Die dag zijn we met z'n allen naar
de plaats gegaan waar ik in de boom
had gezeten. Daar vonden m'n vrien
den de bewijzen van het verhaal dat
ik hun had verteld. Alles was platge
trapt en overal was de grond omge
woeld. Ze vonden ook de twee kogels
die ik op het Monster had afgevuurd.
We hebben zijn spoor tot diep in
de mato gevolgd. Zo ver dat we het
moesten opgeven. We dorsten niet ver
der door te dringen in onbekend ter
rein. Het was niet moeilijk zijn spoor
te volgen. Een blind kind had dat
gekund, zo groot waren de indrukken
van de poten.
En dit is alles wat ik u kan ver
tellen, heren. Alleen mag u nog wel
weten dat het mijn leven heeft ver
anderd. Ik ben een ander mens ge
worden, nadat ik het Monster had ge
zien. Ik had teveel geleden in die
r.acht waaraan geen einde leek te ko
men, om al het andere dat daarna
kwam nog erg belangrijk te vinden.
Ik heb het Monster daarna nooit
meer gezien, noch zijn stem gehoord
en ik heb daar ook geen behoefte aan
gehad. Ik heb het lang genoeg gezien,
die avond, die nacht en die morgen.
Er is hier nóg iemand die het heeft
horen brullen, Geraldo de jager. Vraag
hem, en hij is een man zonder vrees,
wat hij er van denkt. Vraag hem ook
of er onwaarheid in mijn woorden is."
ERALDO: „Ik was vijftien toen
ik het heb horen brullen. Ik
was nog zo jong dat je niet
weet wat angst is. En Dragan, de
hond die ik bij me had, had al té
vaak oncabloed geproefd om angst te
kennen
Het was voor het eerst in m'n le
ven dat ik de angst ontdekte. En dat
was geer. aangename ervaring. Het was
direct na het brullen. Ik keek naar
m'n hond, en wat ik zag had ik nog
nooit eerder gezien: alle haren op z'n
lijf stonden stuk voor stuk recht over
eind.
Ik ging naar Dragan toe en probeer
de hem te kalmeren. Het hielp niet.
Weet u wat er gebeurde? Dragan was
bezig van angst te sterven. Dat kan
blijkbaar, hoewel 'n hond geen fan
tasie heeft.
We hebben dat geluid, dat brullen,
nog verscheidene malen gehoord en
telkens verstijfde ik van schrik. Tel
kens ook gingen de haren van Dra
gan weer recht overeind staan. Ik
dacht dan: hij gaat er aan dood. Maar
hij ging niet dood, want we kwamen
veilig thuis."
„Is het verhaal van Francisco een
waar verhaal, Geraldo?"
„Er is geen leugen in het woord
van Francisco Als u hem beter ken
de zoudt u die vraag niet stellen."
„Is dit monster misschien als een
kruising tussen een mens en een reu
zenaap? Is het wellicht de „missing
link", de ontbrekende schakel tussen
mens een aap9"
„Nee, het is een dier, een van da
dieren die nog zijn overgebleven uit
de oertijd. Er moeten er meer zijn alj
je maar diep genoeg de mato ingaat.
Daar ben ik zeker van. Er zal een tijd
komen dat de wereld opkijkt van het
geen daar nog voor onbekende, on
ontdekte wezens bestaan."
„Wat geven de mensen hier als ver
klaring?"
„Ze zeggen dat het Monster voor
heen een Indinaanse hoofdman is ge
weest of een belangrijke tuchau, een
medicijnman.
Maar dat is nonsens waar
aan geen mens met verstand gelooft.
Nee, het is een normaal dier, stam
mend uit de tijd dat de aarde nog
jong was. Er is maar één gebied op
aarde dat nog een mogelijkheid aan
deze monsters biedt om zich te kun
nen handhaven. Hier, in Amazonas, in
het hart van de mato."
„Tenzij hij over de technische mo
gelijkheden beschikt, Geraldo."
De zoon van de jager glimlachte een
beetje ironisch En hij zei: „dat moe
ten dan wel bijzondere mogelijkheden
zijn, en de mensen die ze hanteren
moeten óók heel bijzonder zijn."