DICHTERLEVEN
Toen leerde dominee Hongaars
met twee bijbels naast elkaar
Zo wil „Zie!"
het monster
te lijf...
Ter overdenking
LITERAIRE KRONIEK
Herinneringen van een emeritus-predikant
die in Debreezen een ere-professoraat kreeg
Groot kenner van
Hongaarse kerk
en literatuur
De kinderen
Oorlogsjaren
Professoraat
door
WoUlUv,
OEZE WEEK
CHRISTUS
CHRISTUS
CHRISTUS
TTet hotel du Nord van de gebroeders
Meunier bood met zijn primitieve in
richting weinig vertier, maar de al te
boerse gemoedelijkheid van de eigenaars
werd vergoed door de aanwezigheid van
een aantal interessante gasten. Behalve
de Brusselse geoloog Xavier de Reul, be
kwaam geleerde maar ook een begaafd
Waals romanschrijver, die er met zijn
zoon, een dochtertje en een nicht-en-pupil
logeerde, was er een deftige Engelse Ma
joor, met zilvergrijze bakkebaarden. Hij
werd begeleid door zijn even stijlvolle echt
genote, een dochter en een zoon. Deze
laatste, Rennell Rodd, naar spraak en ge
drag een typische „Óxford"-man had een
25-jarige vriend bij zich, die temidden van
de gebruikelijke kledij der anderen zich
uitzonderde met een kostuum die ieders
aandacht trok. Hij was van top tot teen in
het wit gekleed, en zelfs voorzien van een
wit-ivoren wandelstok. Met zijn gladge
schoren, doodsbleek gelaat, diepliggende
ogen en sluik zwart haar zag hij er zo
bizar uit, dat men hem de bijnaam van
„le Pierrot" gaf. Als hij een enkele maal
uit zijn bundel verzen las, had zijn stem
een slepende eentonigheid die de kinderen
aan het lachen bracht.
Voor een andere jonge gast, uit Holland,
Jacques geheten, die zich ook wel met
poëzie bezig hield, moet die ontmoeting
een vreemde belevenis geweest zijn.
„Hij zal zich wel eens hebben afge
vraagd", zo schrijft de literair-historicus
prof. Garmt Stuiveling, „hoe de achter
buurten van Amsterdam zouden reageren
op dèt vertoon". Mijn antwoord: ze zou
den niet verbaasd hebben opgekeken; die
in het wit geklede figuur moet óf een pro
vo. óf G. K. van het Reve geweest zijn.
Maar het was niet 1966, doch 1879.
Plaats der handeling: Laroch, in de Arden
nen. De in het wit geklede figuur heette
Oscar Wilde. De jonge Nederlander, Jac
ques zou in de geschiedenis onzer lette
ren voor altijd bekend blijven: Jacques
Perk, de dichter van de sonnettenkrans
Mathilde, waarmee een totale vernieuwing
in onze literatuur haar aanvang nam, de
Tachtiger Beweging. En de nicht-en-pupil
van Xavier de Reul, die hij in hotel du
Nord ontmoette, was de Mathilde, die
Perk later, terug in het dampige Holland,
tot zijn poëzie geïnspireerd heeft.
ITet was maar een korte* ontmoeting en
een hopeloze verliefdheid. Mathilde
was katholiek, en bovendien al verloofd.
Het geloofsverschil zal voor Perk, ook in
die tijd reeds weinig betekend hebben,
zijn vader was Waals predikant, voor die da
gen „modern" maar met opvattingen die
wij vandaag als conservatief zouden be
stempelen. De zoon hield er veel vrijer
opvattingen op na. Hij mocht dan niet zo
ver gaan om, zoals sommige jongeren van
onze tijd, God „dood" te verklaren, tegen
over het geloof van (zoals hij schreef)
„duizenden die zichzelf nooit wezen kon
den" stelde hij de belijdenis van een strikt
persoonlijk religieus levensgevoel, van de
mens die „wat menschlijk waar is, zelf
ontgint. En weet dat hij voor zich slechts
waarheid vindt." Nothing changes. De
witte kledij, de witte wandelstok, tegen
woordig ook een witte fiets, noch de aan
val op de godsdienstige, kerkelijke traditie.
Een eigenaardige parallel, waar Garmt
Stuiveling overigens in zijn by Querid
verschenen biografie (2de druk) van Jac
ques Perk niet over spreekt.
Niemand in ons land heeft zich zo stu
dieus met leven en werk van de vroeg-ge-
storven Tachtiger beziggehouden als Stui
veling, die in deze biografie dan ook tal van
interessante details over de dichter en zijn
omgeving, en over de Mathilde-krans, ver
telt. Hij doet dit op een voor de algemene
lezer boeiende manier, niet droog-weten-
schappelijk, doch met een wat „romantische
arrangement", dat echter op objectieve fei
ten en gegevens gebaseerd is. Stuiveling is
een naarstig speurder in de over Perk be-
stande brieven en documenten geweest,
maar heeft bovendien veel te danken aan
verschillende gesprekken met mevr. A. F.
W. L. Crimotel-Perk te Parijs, de jong
ste zuster van Jacques, die zijn herinne
ring in ere hield totdat zij, 96 jaar oud,
op 30 juli 1963 overleed.
Haar beroemd geworden broer was haar
reeds lang voorgegaan. Afgemat door de
tering stierf hij in het ouderlijk huis te
Amsterdam op 1 november 1881, omstreeks
5 uur n.m. Zijn vader, dominee Perk,
sloot met langzame handen de gordijnen
aan de voorkant van het huis.
De uitgeteerde dode was 22 jaar oud,
Hier en daar was een enkel gedicht
van hem gepubliceerd, maar de Mathilde-
krans van honderd sonnetten bestond al
leen nog maar in manuscript, door weini
gen gelezen. Hij had het manuscript, toen
het gereed was, naar de uitgever Sijthoff
TTet zal mij niet verbazen of menigeen zal
zich even moeten afvragen: „Wat bete
kent dat ook alweer, dat hierboven voluit ge
schreven staat?" Wanneer men het tegen
komt in zijn afkorting, dan weet vrijwel ieder
een onmiddellijk wat bovenstaande woorden
willen zeggen. Deze uitdrukking uiting van
oprecht christelijk geloof treft men afge
kort dikwijls aan op ondertrouwkaarten: de
huwelijksvoltrekking zal D.V. plaats vinden
op woensdag 16 november. Op uitnodigingen
voor vergaderingen of samenkomsten komt
men deze uitdrukking ook vaak tegen. Kort
om, aan veel van wat wij in de toekomst den
ken te ondernemen, aan menig toekomstig
gebeuren voegen wij de letters toe: D.V.
Het is goed, dat wij plannen maken. Stel u
voor een mens, die dat niet doet! Daar is toch
wel alle gang uit. Maar we moeten er wèl aan
denken, dat wij het doen in afhankelijkheid
van God. Want ons leven is in Zijn hand en Hij
is het, die de maat van onze dagen bepaalt.
De apostel Paulus, een man, die in zijn leven
heel veel gereisd heeft en het reizen was in
die dagen ook lang niet zonder gevaren, even
min als in onze tijd met z'n moderne snelver
keer gebruikt ook graag deze uitdrukking.
Wanneer hem in deze of gene stad gevraagd
wordt spoedig terug te komen, schuift hij zijn
verlangen daartoe niet onder stoelen of banken,
maar laat er, vol afhankelijkheidszin, op vol
gen: Deo volente, zo God wil.
De bijbel houdt er ook rekening mee, dat er
mensen z.jjn, die God niet erkennen als Heer
JACQUES PERK
gestuurd, wachtte eindeloos op antwoord,
en kreeg het tenslotte met een beleefd
briefje terug. Kort daarna las hij in het
literaire tijdschrift „Nederland" een groot
lyrisch-dramatisch fragment. Rhodopis van
zekere Willem Kloos. Hij herinnerde zich
die naam als van een medeleerling uit
de parallelklas op de HBS, jaren geleden,
een lange lelijke jongen, kennelijk uit de
kleine burgerij afkomstig, een beetje een
zelvig, zodat hij maar weinig met hem
was omgegaan. Enkele dagen daarna ont
moetten ze elkaar in de Kalverstraat,
Kloos vroeg hem eens langs te komen. Die
kennismaking leidde tot vriendschap, ook
doordat Kloos het manuscript van de Ma
thilde-krans met bewondering gelezen had.
Dat was inderdaad lyriek van een geheel
ander gehalte, dan men sinds jaren in ons
land had gekend, moderner dan Beets of
Ten Kate, spontaner dan Hofdijk of Vos-
maer.
Kloos las en herlas de poëzie, proevend
en keurend, bracht er verbeteringen in aan.
Hij zou later, na Perks dood, met Vos-
maer samen er de eerste uitgave van ver
zorgen, hoewel er toen al sinds een half
jaar een breuk tussen beide dichters be
stond. Kloos heeft bij de bemachtiging van
het nagelaten manuscript geen mooie rol
gespeeld, zoals Stuiveling uitvoerig uit de
doeken doet. De biografie gaat echter niet
diep of uitvoerig in op de subtiele ver
houding tussen Kloos en Perk, en de oor
zaken van hun uiteengaan, wat ik als een
lacune heb aangevoeld.
Dit daargelaten is Stuiveling er wel in
geslaagd ons Perk door dit boek naderbij
te brengen, ook zijn poëzie, waar hij een
uitvoerige analyse aan wijdt, als een soort
tussenvoegsel in het biografisch verhaal,
waar duidelijk de professor om de hoek
kijkt. Overigens zeker niet tot ons onge
noegen, want de kritische analyse van
Perks sonnetten (invloeden van anderen,
vorm en betekenissen) is op zichzelf een
boeien verhaal. En zoals bij iedere kun
stenaar zijn de facetten van Perks werk
ook die van zijn wezen, in dit geval de in
nerlijkheid van een door liefde geëmotio
neerde, maar tevens wijsgerig gerichte jon
ge dichter, die zich bewonderend in de na
tuur van de Ardennen opgenomen voelt.
De liefde wordt eerst beschouwd als een
bron van verheven gevoelens en gedach
ten; maar verontrust door dweperij, die de
zelfstandige persoonlijkheid van de auteur
verzwakt, zoekt hij daarna de natuur om
door wijsgerige bezinning zich zelf te her
vinden. Dat is de draad, die door de Ma-
thlide-cyclus loopt.
Hoe moet Perk er hebben uitgezien? In
1880 liet hij zich in Amsterdam als student
in de Rechten inschrijven, hij volgde er
o.a. in een kale kamer, uitziend op de
oude gevels van de Achterburgwal, de col
leges van de stijve en strenge kamerge
leerde prof. Naber, „voor wie het een
vreemdsoortige ervaring geweest moet
zijn toen hij tussen zijn kleine grauwe
schare opeens een jongeman zag die zo
uitdagend van de anderen verschilde. Al
les was even licht en bleek aan hem, zijn
aardige en zeer vriendelijk-zachte ogen,
zijn lange blonde lokken, zijn zijige dunne
baardje, het blosje op de wangen, zijn
lichtkleurige pak, en zijn lange magere
handen, waarmee, hij onder het college in
zijn haar placht te woelen. Alleen zijn
wapperende das en zijn tabakszak waren
kleurig en voyant".
Zo beschreef hem Aegidius Timmermans
de later bekend geworden classicus, en
toen een vriend van Kloos. Wij vinden het
citaat in de hier besproken biografie van
Stuiveling, die een belangrijke en zeer ple
zierig leesbare bijdrage tot onze kennis
van Jacques Perk betekent: zijn persoon
lijkheid, zijn werk; het „wonder" van zijn
korte, maar zo ver-reikende verschijning
in de literatuur, waarmee een nieuw tijd
perk onzer poëzie werd ingeluid.
Het snelst staan
wij klaar met raad
gevingen die onze
hulp uitsluiten.
WERTHE1MER
(Van een onzer verslaggevers)
Dominee W. A. Dekker, emeritus
predikant te Breskens, heeft indertijd
Hongaars geleerd uit de Hongaarse
Bijbel. Dat was veertig jaar geleden,
toen hij vond, dat hij toch zeker Hon
gaarse kinderen, die naar Nederland
kwamen, in hun eigen taal moest pro
beren op te vangen. Dat Hongaars le
ren was het begin van een lange reeks
contacten met Hongarije en de Hon
gaarse reformatorische kerk. De con
tacten vonden hun bekroning in een
ere-professoraat van de universiteit
van Debreezen.
Ds. Dekker schreef later een boek,
„Van godsdienst en vaderland",
hoofdlijnen van de geschiedenis van
de Hongaarse letterkunde. Uit dat
boek las hij tijdens de Tweede We
reldoorlog vaak in het Nederlands
vertaalde gedichten voor uit het ver
drukte Hongarije:
„Op velen drukt het graf,
op andren duistre kerkers;
Die leven, gaan in 't zwart,
gebogen, sprakeloos,
Daar zijn er, die nog staan
en weenende vertrekken
Naar een nieuw vaderland
aan d'overzij der zee".
„De CJV-jongens, die dit gedicht
hoorden, in de oorlog in de consisto
rie van de hervormde kerk van het
Friese Scharnegoutum zaten met kop
pen als kalkoenen te luisteren. Neen,
nooit moeilijkheden mee gekregen,"
zegt ds. Dekker nu.
Nu betekent: een hervormd emeri
tus-predikant, Zeeuwsvlaming van ge
boorte, die teruggekeerd is naar zijn
geboortestreek en woont in een vrien
delijk huisje te Breskens. Ds. Dekker
was onlangs vijftig jaar predikant.
Hij hield het stil, maar toch kwamen
er afgevaardigden van zijn eerste ge
meente, Melissant, naar Breskens om
hem ermee te feliciteren.
In 1916 werd hij in het ambt beves
tigd. Dat was het begin van een in
tensief predikantenbestaan met ver
scheidene gemeenten: na Melissant
Nieuw-Beijerland, Krabbendijke, Hol-
landsche Veld-Zuidoost Elim, Schar
negoutum en Loënge (classis Sneek),
Losdorp in Groningen, daarna bij
stand in het pastoraat te Dantuma-
woude en Twello en voorganger in
Budel tot slot.
„In 1922 kwam de Hongaarse theo
loog professor Kallay naar Krabben
dijke om ook ons warm te maken
voor de nood van de Hongaarse kin
deren. Hongarije was kapot. Ik heb
twee jaar na de eerste wereldoorlog
Boedapest gezien, het was verschrik
kelijk. Ieder en alles sliep in barak
ken door elkaar. De varkens bij mijn
vader hadden het beter dan de men
sen daar."
„In september 1923 kwamen vijftig
kinderen naar ons dorp, 2.000 mensen
met zo'n 500 woningen. Ze zouden
drie maanden blijven, maar het werd
ongeveer een jaar. Krabbendijke was
een van de eerste plaatsen waar de
kinderen tussen zes en dertien
jaar werden opgenomen."
„Toen de professor er was zei ik,
dat ik Hongaars wilde leren. Als
het doorgaat krijgt u van mij de
boeken antwoordde hij. Welke? Ik:
een bijbel, een grammatica en een
^t)eo '\Jo Lente
over leven en dood. Daar is in het evangelie
van Lucas, hoofdstuk 12 het verhaal van
een rijk man, wiens land veel opgebracht had.
De bestaande opslagruimte was niet toerei
kend genoeg voor de opbrengst van zijn land.
En hij overlegde bij zichzelf zonder rekening
te houden met Gods bedoelingen ten aanzien
van zijn leven „Ik zal mijn schuren afbre
ken en grotere bouwen en ik zal daarin al mijn
koren en al mijn goederen bergen. En ik zal
tot mijn ziel zeggen: ziel, gij hebt vele goede-
ren liggen, opgetast voor vele jaren, houd
rust, eet, drink en wees vrolijk". Maar God
zeide tot hem: „Gfl dwaas, in deze zelfde nacht
wordt uw ziel van u afgeëist
In de bijbel is ook sprake van zakenmensen,
die zeggen: vandaag of morgen gaan wij op
reis naar die en die stad, wij zullen er een
jaar doorbrengen, zaken doen en winst maken.
Bij enig nadenken echter zullen ze zelf moeten
toegeven dat ze, aldus sprekende, roemen over
omstandigheden, die ze zelf niet in de hand
hebben. Al zulk roemen is verkeerd, omdat het
niet rekent met Gods majesteit. Beter ware
het, wanneer zij er bij bedachten: Deo volente,
indien de Here wil, zullen wij leven en dit en
dat doen. Want het mensenleven is immers zo
broos, ja, als een damp, die voor korte tijd ver
schijnt, en daarna verdwijnt. Jacobus, die deze
woorden in zijn brief heeft opgetekend aan het
slot van hoofdstuk 4, verzet zich er dus niet
tegen, dat wij plannen maken, maar wèl dat
wjj plannen maken zoder te bedenken dat ze
slechts ten uitvoer gebracht zullen kunnen
worden, waneer God het wil.
Bij al wat wij van plan zijn te doen hoeven
we heus niet altijd te zeggen en te schrijven:
Deo volente, want dat kan ook een gedacht-
loze vorm worden zonder enige inhoud. Als het
besef, dat zich in die woorden uitdrukt onze
afhankelijkheid van God maar altijd bij ons
leeft! In Zijn hoede zijn wij wèl geborgen, voor
tijd en eeuwigheid.
woordenboek. Mijn vrouw en ik
moesten beginnen met de bijbel. De
vertaling hadden we! We zochten
bekende woorden op: „het was
avond geweest, morgen, man en
vrouw, waar kom je vandaan? Het
werd echt een gesprek in bijbelse
taal met de kinderen toen ze er
eenmaal waren. We hadden het di
rect gewonnen."
hoogste onderscheiding, die de Gere
formeerde Kerk van Hongarije ver
leende.
Ds. Dekker vertaalde brieven die
van de pleegouders naar Hongarije
gingen en omgekeerd, ging Hongaar
se boeken verzamelen (zijn bijzonde
re collectie is thans opgenomen in
de Utrechtse universiteitsbibliotheek),
kwam via professor Kallay in contact
met het protestantisme in Hongarije,
ging schrijven in Hongaarse theologi
sche tijdschriften en over de Hon
gaarse reformatorische kerk in Ne
derlandse bladen, vertaalde een boek
over Rakóczi.
In 1935 ging ds. Dekker naar Hon
garije ter herdenking van de leider
van de onafhankelijkheidsbeweging
Franciscus Rakóczi, de Hongaarse
Willem van Oranje. Hij verstevigde
toen de contacten met de reformato
rische theologen, preekte in de Cal-
vijnkerk te Boedapest. Op 19 mei 1938
verkreeg hij het ere-professoraat van
de toen 400 jaar bestaande univërsi-
teit van Debreezen.
Zijn boek „Van godsdienst en va
derland" droeg ds. Dekker in 1939 op
aan het „vier eeuwen oude eerwaard
gereformeerd collegium van Debree
zen". Dat ere-professoraat was de
De oorlog? „Ik ben zelf gelukkig
overal doorheen gescharreld, wel een
keer aan de tand gevoeld. Op een
nacht stopten twee bussen met vijftig
kinderen uit Rotterdam voor de pas
torie in Scharnegoutum. Ze waren
doorgestuurd uit Sneek. Of we ze
maar wilden opnemen. We hebben
midden in de nacht de kerkeraadsle-
den van alle kerken wakker gemaakt,
overal werd aangeklopt. Bij kaars
licht werden de kinderen verdeeld
over adressen."
Dit levensverhaal is nog niet uit.
„Een tijdje geleden kreeg ik een'lang
lint, rood-wit-groen, via de Hongaarse
ambassade in Den Haag, voor mijn
onderscheidingen. De linten waren zo
oud geworden. Een kennis van mij
was naar de ambassade gegaan. Er
was een kaartje bij met de compli
menten, in diverse talen, maar niet
in het Hongaars."
„Toen schreef ik terug in het Hon
gaars: als je mij schrijft doe het dan
in het Hongaars. Een paar maanden
geleden kwam er een boek: Mérföld-
kö, Mijlpaal, een bloemlezing uit de
Hongaarse letterkunde van 1945 tot
1965, eigenlijk een aanvulling op mijn
boek. Er kan iemand bij betrokken
zijn geweest die als kind bij mij is
geweest of ervan hoorde van vader
of grootvader. In ieder geval dacht
ik zo: die man heeft geen hekel aan
dominee Dekker!"
NAAR
NAAR
NAAR
NAAR
CHRISTUS
i
j j£ N'ED.HERV.
EV. LUTH.
GEREF.^
BAfh.
Klarenbeek,
Ds. G. M. Santman.
»<Nog nooit in de geschiedenis is de verwarring
in en onder de reformatorische kerken zo grooï
geweest als nu het geval is en het lijkt soms we'
alsof die verwarring dagelijks nog groter wordt.
Door de invloed van pers, radio en televisie (voor
al televisie) hebben de na-oorlogse gelovigen over
hun eigen kerkmuurtjes heen leren zien. Nog nim
mer werden zij zo intensief en nadrukkelijk gecon
fronteerd met het denken, doen en laten van an
dersdenkende christenen. Daar komt bij dat in he
christelijk denken, vooral ook in theologisch op
zicht, geweldige veranderingen, verschuivingen ei
vernieuwingen aan de gang zijn, waarvan het ein
de en de uitkomst nog lang niet in zicht zijn. Zee
veel leken weten niet meer waar ze ais gelovigen
in-organisatorisch-verband aan toe zijn, maar niet
alleen leken, ook theologen en kerkleiders zijn ge
vangen in een sfeer van verwarring en onzeker
heid".
Zo begint het oktobernummer van „Zie!", onaf
hankelijk maandblad voor christelijker samenle
ven. Dat nummer verscheen heel laat in de
maand: op 31 oktober en dat had een reden: op
deze hervormingsdag namelijk wilde de redactie
haar grote aanvalsplan lanceren. Het Grote Plan
waarop in de eerste nummers van dit jonge maand
blad al steeds is gezinspeeld, het plan dat metter
daad zal moeten leiden naar het „christelijke sa
menieven" dat de redactie zich ten doel heeft ge
steld. „Het Monster te lyf!" heet dat plan en Z(
staat het dan ook met grote rode letters op d<
frontpagina afgedrukt, compleet met de tekenin?
van een afzichtelijke draak die door een St.-Joris
figuur wordt bevochten.
Eerste vraag mag zyn wie of wat eigenlijk „het
monster" is. Het best maken de tekeningetjes dat
duidelijk die de artikelen illustreren
ey menselijk figuurtje dat hard wegloopt, weg
van een sehimmig-grote, wat angstaanjagende
kerk; het onderschrift luidt: „...zich bedro
gen voelen.
0 tekening van een lawine die neerstort op een
nietig-klein kerkje ergens in een dal; onder
schrift: een lawine van kwesties.
0 een De Gaulle-achtige figuur, hoog oprijzend
boven zijn medemensen, zijn hoofd omgeven
met de stralenkrans van de zon; bijschrift:
onfeilbaar.
een ongemakkelijk uitziend heer met opgesto
ken wijsvinger en zwaar gefronste wenkbrau
wren; bijschrift: „....die wenkbrauwenfronsers...''
sers..
Hieronder drukken we er dan nog een af hev
is maar een greep om duidelijk te maken waar d<
redactie van „Zie!" het monster ziet zitten. Wi
men het in woorden gedrukt zien? Laat dan dit ci
taat op u inwerken:
„Met alle waardering voor hetgeen reeds were
gedaan menen wij dat daarbij een grote, zeer be
langrijke fout Is gemaakt, nl. dat le men te wei
nig heeft gedaan om de reformatorische geloviger
er van te doordringen, dat de zaak van hun onder
linge verdeeldheid een grote zonde jegens God is
een satanisch veelkoppig monster, dat met allf
aanvaardbare middelen bestreden moet worden; ei
dat de zaak van hun onderlinge eenheid van we
zenlijk belang is; 2e. men meent de weg naar her
eniging wel „ergens halverwege" te kunnen begin
nen in plaats van te beseffen, dat de onderling!
verschillen slechts opgeruimd kunnen worden dooi
ze grondig, d.w.z. in de wortel en rigoureus en sys
tematisch aan te pakken; in bepaalde gevallen za:
men daarvoor terug moeten naar het punt, waai
de geschillen begonnen om vandaar uit poginger.
te wagen tot een nieuw begin3e. het duidelijk
ontbreekt aan een grootscheeps, reëel en concreet
plan-de-campagne, een strategisch aanvalsplan oir,
het monster van de verdeeldheid bij stukjes en
beetjes of zelfs in één goed uitgevoerde operatie
te verslaan; een plan bovendien, waarbij alle re
formatorische kerken en hun leden zonder princi
piële bezwaren hunnerzijds intensief kunnen wor
den betrokken.
Een aanvalsplan dus. In ons blad van 31 oktober
hebt u al een samenvatting kunnen lezen van het
geen „Zie!" op korte termijn verwezenlijkt wil
zien. Sommen we het in het kort nog eens op:
Als punt 1 van de eerste fase het stichten van
een Werkcentrum Reformatorische Kerken,
waaraan al die reformatorische kerken moeter,
meedoen die zich „niet aan hun taak ten aan
zien van het zoeken van mogelijkheden voor
meer samenwerking en meer eenheid wilier
onttrekken". Tweeërlei taak voor dit Werkcen
trum: het aanvalsplan technisch voorbereiden,
begeleiden en uitvoeren en als begin daarvan
het „in kaart brengen" van alles wat al sinds
1945 ondernomen is ten behoeve van meer een
heid en meer samenwerking.
0 Punt 2 van fase 1 is het stichten van een Bo-
zinningsgroep Reformatorische Kerken, die
moet bestaan uit representanten van (alle gro
te stromingen in) alle reformatorische kerken.
Opdracht: liet maken van een „plattegrond"
van reformatorisch kerkelijk Nederland. Of an
ders gezegd: „Alle punten van overeenstem
ming en van verschil in leer worden zodanig op
een rijtje gezet, dat iedereen (van de meest
geleerde hoogleraar tot het eenvoudigste be
jaarde vrouwtje toe) gemakkelijk kan nagaan
met welke reële, feitelijke overeenkomsten en
verschillen in leer wij te maken hebben."
De punten 3, 4 en 5 vragen om de oprichting
van een Publiciteitsraad en een Financierings
fonds Reformatorische Kerken en om de op
dracht aan een groep efficiency- en organisa
tiedeskundigen om de zakelijke kant van de
kerkelijke organisaties eens grondig door te
lichten. En in punt 6 dan wordt een lans ge
broken voor het instellen van een nieuwe offi
ciële kerkelijke feestdag, de Grote Verzoendag,
een speciale dag dus die in het teken zal moeten
staan van een persoonlijke verzoening: met God
en met de mensen met wie we overhoop liggen!
Is dit alles rond dan kan men beginnen met de
tweede fase: het houden van een liefst iedereen
omvattende enquête, die een zo volledig mogelijk
beeld zal moeten geven van wat er onder de kerk
mensen zélf ten aanzien van de vraagstukken van
eenheid en samenwerking leeft en die een zo be
trouwbaar mogelijk „totaal-antwoord" zal moeten
geven op allerlei vragen betreffende geloof, leer en
kerk (en). En de slotfase is dan dat de bezinnings-
groep, op basis van de uitkomsten en gewapend
met al dit studiemateriaal, zal moeten zoeken naar
„een of enkele gemeenschappelijke geloofsgronden,
waarop in een of enkele kerkelijke verbanden een
gezondere christelijke samenleving kan opbloeien."
Wat van dit alles te zeggen? Het is mooi, het is
enthousiast, het is nastrevenswaard zonder eni
ge twijfel. Maar ook: het Is zo fanatiek in zijn ver
oordelen, zo „rechtlijnig-doordouwerig" in zijn op
zet. De bijbel vat het zo simpel samen: God lief
hebben boven alles en de naaste als uzelve. Daar
aan ontbreekt veel het zij toegegeven. Maar
wordt dat beter als we „het monster te lijf gaan"
met allerlei stichtingen, centra en radep? Veran
dert men dusdoende het hart van de enkeling? Als
iedere christen in welk kerkgenootschap hij ook
thuis hoort eens meer ernst zou gaan maken
met die liefde-opdracht, zou het dan al niet veel
beter gaan? Maar dan ookt iédere christen!
t