DICHTERLEVEN Toen leerde dominee Hongaars met twee bijbels naast elkaar Zo wil „Zie!" het monster te lijf... Ter overdenking LITERAIRE KRONIEK Herinneringen van een emeritus-predikant die in Debreezen een ere-professoraat kreeg Groot kenner van Hongaarse kerk en literatuur De kinderen Oorlogsjaren Professoraat door WoUlUv, OEZE WEEK CHRISTUS CHRISTUS CHRISTUS TTet hotel du Nord van de gebroeders Meunier bood met zijn primitieve in richting weinig vertier, maar de al te boerse gemoedelijkheid van de eigenaars werd vergoed door de aanwezigheid van een aantal interessante gasten. Behalve de Brusselse geoloog Xavier de Reul, be kwaam geleerde maar ook een begaafd Waals romanschrijver, die er met zijn zoon, een dochtertje en een nicht-en-pupil logeerde, was er een deftige Engelse Ma joor, met zilvergrijze bakkebaarden. Hij werd begeleid door zijn even stijlvolle echt genote, een dochter en een zoon. Deze laatste, Rennell Rodd, naar spraak en ge drag een typische „Óxford"-man had een 25-jarige vriend bij zich, die temidden van de gebruikelijke kledij der anderen zich uitzonderde met een kostuum die ieders aandacht trok. Hij was van top tot teen in het wit gekleed, en zelfs voorzien van een wit-ivoren wandelstok. Met zijn gladge schoren, doodsbleek gelaat, diepliggende ogen en sluik zwart haar zag hij er zo bizar uit, dat men hem de bijnaam van „le Pierrot" gaf. Als hij een enkele maal uit zijn bundel verzen las, had zijn stem een slepende eentonigheid die de kinderen aan het lachen bracht. Voor een andere jonge gast, uit Holland, Jacques geheten, die zich ook wel met poëzie bezig hield, moet die ontmoeting een vreemde belevenis geweest zijn. „Hij zal zich wel eens hebben afge vraagd", zo schrijft de literair-historicus prof. Garmt Stuiveling, „hoe de achter buurten van Amsterdam zouden reageren op dèt vertoon". Mijn antwoord: ze zou den niet verbaasd hebben opgekeken; die in het wit geklede figuur moet óf een pro vo. óf G. K. van het Reve geweest zijn. Maar het was niet 1966, doch 1879. Plaats der handeling: Laroch, in de Arden nen. De in het wit geklede figuur heette Oscar Wilde. De jonge Nederlander, Jac ques zou in de geschiedenis onzer lette ren voor altijd bekend blijven: Jacques Perk, de dichter van de sonnettenkrans Mathilde, waarmee een totale vernieuwing in onze literatuur haar aanvang nam, de Tachtiger Beweging. En de nicht-en-pupil van Xavier de Reul, die hij in hotel du Nord ontmoette, was de Mathilde, die Perk later, terug in het dampige Holland, tot zijn poëzie geïnspireerd heeft. ITet was maar een korte* ontmoeting en een hopeloze verliefdheid. Mathilde was katholiek, en bovendien al verloofd. Het geloofsverschil zal voor Perk, ook in die tijd reeds weinig betekend hebben, zijn vader was Waals predikant, voor die da gen „modern" maar met opvattingen die wij vandaag als conservatief zouden be stempelen. De zoon hield er veel vrijer opvattingen op na. Hij mocht dan niet zo ver gaan om, zoals sommige jongeren van onze tijd, God „dood" te verklaren, tegen over het geloof van (zoals hij schreef) „duizenden die zichzelf nooit wezen kon den" stelde hij de belijdenis van een strikt persoonlijk religieus levensgevoel, van de mens die „wat menschlijk waar is, zelf ontgint. En weet dat hij voor zich slechts waarheid vindt." Nothing changes. De witte kledij, de witte wandelstok, tegen woordig ook een witte fiets, noch de aan val op de godsdienstige, kerkelijke traditie. Een eigenaardige parallel, waar Garmt Stuiveling overigens in zijn by Querid verschenen biografie (2de druk) van Jac ques Perk niet over spreekt. Niemand in ons land heeft zich zo stu dieus met leven en werk van de vroeg-ge- storven Tachtiger beziggehouden als Stui veling, die in deze biografie dan ook tal van interessante details over de dichter en zijn omgeving, en over de Mathilde-krans, ver telt. Hij doet dit op een voor de algemene lezer boeiende manier, niet droog-weten- schappelijk, doch met een wat „romantische arrangement", dat echter op objectieve fei ten en gegevens gebaseerd is. Stuiveling is een naarstig speurder in de over Perk be- stande brieven en documenten geweest, maar heeft bovendien veel te danken aan verschillende gesprekken met mevr. A. F. W. L. Crimotel-Perk te Parijs, de jong ste zuster van Jacques, die zijn herinne ring in ere hield totdat zij, 96 jaar oud, op 30 juli 1963 overleed. Haar beroemd geworden broer was haar reeds lang voorgegaan. Afgemat door de tering stierf hij in het ouderlijk huis te Amsterdam op 1 november 1881, omstreeks 5 uur n.m. Zijn vader, dominee Perk, sloot met langzame handen de gordijnen aan de voorkant van het huis. De uitgeteerde dode was 22 jaar oud, Hier en daar was een enkel gedicht van hem gepubliceerd, maar de Mathilde- krans van honderd sonnetten bestond al leen nog maar in manuscript, door weini gen gelezen. Hij had het manuscript, toen het gereed was, naar de uitgever Sijthoff TTet zal mij niet verbazen of menigeen zal zich even moeten afvragen: „Wat bete kent dat ook alweer, dat hierboven voluit ge schreven staat?" Wanneer men het tegen komt in zijn afkorting, dan weet vrijwel ieder een onmiddellijk wat bovenstaande woorden willen zeggen. Deze uitdrukking uiting van oprecht christelijk geloof treft men afge kort dikwijls aan op ondertrouwkaarten: de huwelijksvoltrekking zal D.V. plaats vinden op woensdag 16 november. Op uitnodigingen voor vergaderingen of samenkomsten komt men deze uitdrukking ook vaak tegen. Kort om, aan veel van wat wij in de toekomst den ken te ondernemen, aan menig toekomstig gebeuren voegen wij de letters toe: D.V. Het is goed, dat wij plannen maken. Stel u voor een mens, die dat niet doet! Daar is toch wel alle gang uit. Maar we moeten er wèl aan denken, dat wij het doen in afhankelijkheid van God. Want ons leven is in Zijn hand en Hij is het, die de maat van onze dagen bepaalt. De apostel Paulus, een man, die in zijn leven heel veel gereisd heeft en het reizen was in die dagen ook lang niet zonder gevaren, even min als in onze tijd met z'n moderne snelver keer gebruikt ook graag deze uitdrukking. Wanneer hem in deze of gene stad gevraagd wordt spoedig terug te komen, schuift hij zijn verlangen daartoe niet onder stoelen of banken, maar laat er, vol afhankelijkheidszin, op vol gen: Deo volente, zo God wil. De bijbel houdt er ook rekening mee, dat er mensen z.jjn, die God niet erkennen als Heer JACQUES PERK gestuurd, wachtte eindeloos op antwoord, en kreeg het tenslotte met een beleefd briefje terug. Kort daarna las hij in het literaire tijdschrift „Nederland" een groot lyrisch-dramatisch fragment. Rhodopis van zekere Willem Kloos. Hij herinnerde zich die naam als van een medeleerling uit de parallelklas op de HBS, jaren geleden, een lange lelijke jongen, kennelijk uit de kleine burgerij afkomstig, een beetje een zelvig, zodat hij maar weinig met hem was omgegaan. Enkele dagen daarna ont moetten ze elkaar in de Kalverstraat, Kloos vroeg hem eens langs te komen. Die kennismaking leidde tot vriendschap, ook doordat Kloos het manuscript van de Ma thilde-krans met bewondering gelezen had. Dat was inderdaad lyriek van een geheel ander gehalte, dan men sinds jaren in ons land had gekend, moderner dan Beets of Ten Kate, spontaner dan Hofdijk of Vos- maer. Kloos las en herlas de poëzie, proevend en keurend, bracht er verbeteringen in aan. Hij zou later, na Perks dood, met Vos- maer samen er de eerste uitgave van ver zorgen, hoewel er toen al sinds een half jaar een breuk tussen beide dichters be stond. Kloos heeft bij de bemachtiging van het nagelaten manuscript geen mooie rol gespeeld, zoals Stuiveling uitvoerig uit de doeken doet. De biografie gaat echter niet diep of uitvoerig in op de subtiele ver houding tussen Kloos en Perk, en de oor zaken van hun uiteengaan, wat ik als een lacune heb aangevoeld. Dit daargelaten is Stuiveling er wel in geslaagd ons Perk door dit boek naderbij te brengen, ook zijn poëzie, waar hij een uitvoerige analyse aan wijdt, als een soort tussenvoegsel in het biografisch verhaal, waar duidelijk de professor om de hoek kijkt. Overigens zeker niet tot ons onge noegen, want de kritische analyse van Perks sonnetten (invloeden van anderen, vorm en betekenissen) is op zichzelf een boeien verhaal. En zoals bij iedere kun stenaar zijn de facetten van Perks werk ook die van zijn wezen, in dit geval de in nerlijkheid van een door liefde geëmotio neerde, maar tevens wijsgerig gerichte jon ge dichter, die zich bewonderend in de na tuur van de Ardennen opgenomen voelt. De liefde wordt eerst beschouwd als een bron van verheven gevoelens en gedach ten; maar verontrust door dweperij, die de zelfstandige persoonlijkheid van de auteur verzwakt, zoekt hij daarna de natuur om door wijsgerige bezinning zich zelf te her vinden. Dat is de draad, die door de Ma- thlide-cyclus loopt. Hoe moet Perk er hebben uitgezien? In 1880 liet hij zich in Amsterdam als student in de Rechten inschrijven, hij volgde er o.a. in een kale kamer, uitziend op de oude gevels van de Achterburgwal, de col leges van de stijve en strenge kamerge leerde prof. Naber, „voor wie het een vreemdsoortige ervaring geweest moet zijn toen hij tussen zijn kleine grauwe schare opeens een jongeman zag die zo uitdagend van de anderen verschilde. Al les was even licht en bleek aan hem, zijn aardige en zeer vriendelijk-zachte ogen, zijn lange blonde lokken, zijn zijige dunne baardje, het blosje op de wangen, zijn lichtkleurige pak, en zijn lange magere handen, waarmee, hij onder het college in zijn haar placht te woelen. Alleen zijn wapperende das en zijn tabakszak waren kleurig en voyant". Zo beschreef hem Aegidius Timmermans de later bekend geworden classicus, en toen een vriend van Kloos. Wij vinden het citaat in de hier besproken biografie van Stuiveling, die een belangrijke en zeer ple zierig leesbare bijdrage tot onze kennis van Jacques Perk betekent: zijn persoon lijkheid, zijn werk; het „wonder" van zijn korte, maar zo ver-reikende verschijning in de literatuur, waarmee een nieuw tijd perk onzer poëzie werd ingeluid. Het snelst staan wij klaar met raad gevingen die onze hulp uitsluiten. WERTHE1MER (Van een onzer verslaggevers) Dominee W. A. Dekker, emeritus predikant te Breskens, heeft indertijd Hongaars geleerd uit de Hongaarse Bijbel. Dat was veertig jaar geleden, toen hij vond, dat hij toch zeker Hon gaarse kinderen, die naar Nederland kwamen, in hun eigen taal moest pro beren op te vangen. Dat Hongaars le ren was het begin van een lange reeks contacten met Hongarije en de Hon gaarse reformatorische kerk. De con tacten vonden hun bekroning in een ere-professoraat van de universiteit van Debreezen. Ds. Dekker schreef later een boek, „Van godsdienst en vaderland", hoofdlijnen van de geschiedenis van de Hongaarse letterkunde. Uit dat boek las hij tijdens de Tweede We reldoorlog vaak in het Nederlands vertaalde gedichten voor uit het ver drukte Hongarije: „Op velen drukt het graf, op andren duistre kerkers; Die leven, gaan in 't zwart, gebogen, sprakeloos, Daar zijn er, die nog staan en weenende vertrekken Naar een nieuw vaderland aan d'overzij der zee". „De CJV-jongens, die dit gedicht hoorden, in de oorlog in de consisto rie van de hervormde kerk van het Friese Scharnegoutum zaten met kop pen als kalkoenen te luisteren. Neen, nooit moeilijkheden mee gekregen," zegt ds. Dekker nu. Nu betekent: een hervormd emeri tus-predikant, Zeeuwsvlaming van ge boorte, die teruggekeerd is naar zijn geboortestreek en woont in een vrien delijk huisje te Breskens. Ds. Dekker was onlangs vijftig jaar predikant. Hij hield het stil, maar toch kwamen er afgevaardigden van zijn eerste ge meente, Melissant, naar Breskens om hem ermee te feliciteren. In 1916 werd hij in het ambt beves tigd. Dat was het begin van een in tensief predikantenbestaan met ver scheidene gemeenten: na Melissant Nieuw-Beijerland, Krabbendijke, Hol- landsche Veld-Zuidoost Elim, Schar negoutum en Loënge (classis Sneek), Losdorp in Groningen, daarna bij stand in het pastoraat te Dantuma- woude en Twello en voorganger in Budel tot slot. „In 1922 kwam de Hongaarse theo loog professor Kallay naar Krabben dijke om ook ons warm te maken voor de nood van de Hongaarse kin deren. Hongarije was kapot. Ik heb twee jaar na de eerste wereldoorlog Boedapest gezien, het was verschrik kelijk. Ieder en alles sliep in barak ken door elkaar. De varkens bij mijn vader hadden het beter dan de men sen daar." „In september 1923 kwamen vijftig kinderen naar ons dorp, 2.000 mensen met zo'n 500 woningen. Ze zouden drie maanden blijven, maar het werd ongeveer een jaar. Krabbendijke was een van de eerste plaatsen waar de kinderen tussen zes en dertien jaar werden opgenomen." „Toen de professor er was zei ik, dat ik Hongaars wilde leren. Als het doorgaat krijgt u van mij de boeken antwoordde hij. Welke? Ik: een bijbel, een grammatica en een ^t)eo '\Jo Lente over leven en dood. Daar is in het evangelie van Lucas, hoofdstuk 12 het verhaal van een rijk man, wiens land veel opgebracht had. De bestaande opslagruimte was niet toerei kend genoeg voor de opbrengst van zijn land. En hij overlegde bij zichzelf zonder rekening te houden met Gods bedoelingen ten aanzien van zijn leven „Ik zal mijn schuren afbre ken en grotere bouwen en ik zal daarin al mijn koren en al mijn goederen bergen. En ik zal tot mijn ziel zeggen: ziel, gij hebt vele goede- ren liggen, opgetast voor vele jaren, houd rust, eet, drink en wees vrolijk". Maar God zeide tot hem: „Gfl dwaas, in deze zelfde nacht wordt uw ziel van u afgeëist In de bijbel is ook sprake van zakenmensen, die zeggen: vandaag of morgen gaan wij op reis naar die en die stad, wij zullen er een jaar doorbrengen, zaken doen en winst maken. Bij enig nadenken echter zullen ze zelf moeten toegeven dat ze, aldus sprekende, roemen over omstandigheden, die ze zelf niet in de hand hebben. Al zulk roemen is verkeerd, omdat het niet rekent met Gods majesteit. Beter ware het, wanneer zij er bij bedachten: Deo volente, indien de Here wil, zullen wij leven en dit en dat doen. Want het mensenleven is immers zo broos, ja, als een damp, die voor korte tijd ver schijnt, en daarna verdwijnt. Jacobus, die deze woorden in zijn brief heeft opgetekend aan het slot van hoofdstuk 4, verzet zich er dus niet tegen, dat wij plannen maken, maar wèl dat wjj plannen maken zoder te bedenken dat ze slechts ten uitvoer gebracht zullen kunnen worden, waneer God het wil. Bij al wat wij van plan zijn te doen hoeven we heus niet altijd te zeggen en te schrijven: Deo volente, want dat kan ook een gedacht- loze vorm worden zonder enige inhoud. Als het besef, dat zich in die woorden uitdrukt onze afhankelijkheid van God maar altijd bij ons leeft! In Zijn hoede zijn wij wèl geborgen, voor tijd en eeuwigheid. woordenboek. Mijn vrouw en ik moesten beginnen met de bijbel. De vertaling hadden we! We zochten bekende woorden op: „het was avond geweest, morgen, man en vrouw, waar kom je vandaan? Het werd echt een gesprek in bijbelse taal met de kinderen toen ze er eenmaal waren. We hadden het di rect gewonnen." hoogste onderscheiding, die de Gere formeerde Kerk van Hongarije ver leende. Ds. Dekker vertaalde brieven die van de pleegouders naar Hongarije gingen en omgekeerd, ging Hongaar se boeken verzamelen (zijn bijzonde re collectie is thans opgenomen in de Utrechtse universiteitsbibliotheek), kwam via professor Kallay in contact met het protestantisme in Hongarije, ging schrijven in Hongaarse theologi sche tijdschriften en over de Hon gaarse reformatorische kerk in Ne derlandse bladen, vertaalde een boek over Rakóczi. In 1935 ging ds. Dekker naar Hon garije ter herdenking van de leider van de onafhankelijkheidsbeweging Franciscus Rakóczi, de Hongaarse Willem van Oranje. Hij verstevigde toen de contacten met de reformato rische theologen, preekte in de Cal- vijnkerk te Boedapest. Op 19 mei 1938 verkreeg hij het ere-professoraat van de toen 400 jaar bestaande univërsi- teit van Debreezen. Zijn boek „Van godsdienst en va derland" droeg ds. Dekker in 1939 op aan het „vier eeuwen oude eerwaard gereformeerd collegium van Debree zen". Dat ere-professoraat was de De oorlog? „Ik ben zelf gelukkig overal doorheen gescharreld, wel een keer aan de tand gevoeld. Op een nacht stopten twee bussen met vijftig kinderen uit Rotterdam voor de pas torie in Scharnegoutum. Ze waren doorgestuurd uit Sneek. Of we ze maar wilden opnemen. We hebben midden in de nacht de kerkeraadsle- den van alle kerken wakker gemaakt, overal werd aangeklopt. Bij kaars licht werden de kinderen verdeeld over adressen." Dit levensverhaal is nog niet uit. „Een tijdje geleden kreeg ik een'lang lint, rood-wit-groen, via de Hongaarse ambassade in Den Haag, voor mijn onderscheidingen. De linten waren zo oud geworden. Een kennis van mij was naar de ambassade gegaan. Er was een kaartje bij met de compli menten, in diverse talen, maar niet in het Hongaars." „Toen schreef ik terug in het Hon gaars: als je mij schrijft doe het dan in het Hongaars. Een paar maanden geleden kwam er een boek: Mérföld- kö, Mijlpaal, een bloemlezing uit de Hongaarse letterkunde van 1945 tot 1965, eigenlijk een aanvulling op mijn boek. Er kan iemand bij betrokken zijn geweest die als kind bij mij is geweest of ervan hoorde van vader of grootvader. In ieder geval dacht ik zo: die man heeft geen hekel aan dominee Dekker!" NAAR NAAR NAAR NAAR CHRISTUS i j j£ N'ED.HERV. EV. LUTH. GEREF.^ BAfh. Klarenbeek, Ds. G. M. Santman. »<Nog nooit in de geschiedenis is de verwarring in en onder de reformatorische kerken zo grooï geweest als nu het geval is en het lijkt soms we' alsof die verwarring dagelijks nog groter wordt. Door de invloed van pers, radio en televisie (voor al televisie) hebben de na-oorlogse gelovigen over hun eigen kerkmuurtjes heen leren zien. Nog nim mer werden zij zo intensief en nadrukkelijk gecon fronteerd met het denken, doen en laten van an dersdenkende christenen. Daar komt bij dat in he christelijk denken, vooral ook in theologisch op zicht, geweldige veranderingen, verschuivingen ei vernieuwingen aan de gang zijn, waarvan het ein de en de uitkomst nog lang niet in zicht zijn. Zee veel leken weten niet meer waar ze ais gelovigen in-organisatorisch-verband aan toe zijn, maar niet alleen leken, ook theologen en kerkleiders zijn ge vangen in een sfeer van verwarring en onzeker heid". Zo begint het oktobernummer van „Zie!", onaf hankelijk maandblad voor christelijker samenle ven. Dat nummer verscheen heel laat in de maand: op 31 oktober en dat had een reden: op deze hervormingsdag namelijk wilde de redactie haar grote aanvalsplan lanceren. Het Grote Plan waarop in de eerste nummers van dit jonge maand blad al steeds is gezinspeeld, het plan dat metter daad zal moeten leiden naar het „christelijke sa menieven" dat de redactie zich ten doel heeft ge steld. „Het Monster te lyf!" heet dat plan en Z( staat het dan ook met grote rode letters op d< frontpagina afgedrukt, compleet met de tekenin? van een afzichtelijke draak die door een St.-Joris figuur wordt bevochten. Eerste vraag mag zyn wie of wat eigenlijk „het monster" is. Het best maken de tekeningetjes dat duidelijk die de artikelen illustreren ey menselijk figuurtje dat hard wegloopt, weg van een sehimmig-grote, wat angstaanjagende kerk; het onderschrift luidt: „...zich bedro gen voelen. 0 tekening van een lawine die neerstort op een nietig-klein kerkje ergens in een dal; onder schrift: een lawine van kwesties. 0 een De Gaulle-achtige figuur, hoog oprijzend boven zijn medemensen, zijn hoofd omgeven met de stralenkrans van de zon; bijschrift: onfeilbaar. een ongemakkelijk uitziend heer met opgesto ken wijsvinger en zwaar gefronste wenkbrau wren; bijschrift: „....die wenkbrauwenfronsers...'' sers.. Hieronder drukken we er dan nog een af hev is maar een greep om duidelijk te maken waar d< redactie van „Zie!" het monster ziet zitten. Wi men het in woorden gedrukt zien? Laat dan dit ci taat op u inwerken: „Met alle waardering voor hetgeen reeds were gedaan menen wij dat daarbij een grote, zeer be langrijke fout Is gemaakt, nl. dat le men te wei nig heeft gedaan om de reformatorische geloviger er van te doordringen, dat de zaak van hun onder linge verdeeldheid een grote zonde jegens God is een satanisch veelkoppig monster, dat met allf aanvaardbare middelen bestreden moet worden; ei dat de zaak van hun onderlinge eenheid van we zenlijk belang is; 2e. men meent de weg naar her eniging wel „ergens halverwege" te kunnen begin nen in plaats van te beseffen, dat de onderling! verschillen slechts opgeruimd kunnen worden dooi ze grondig, d.w.z. in de wortel en rigoureus en sys tematisch aan te pakken; in bepaalde gevallen za: men daarvoor terug moeten naar het punt, waai de geschillen begonnen om vandaar uit poginger. te wagen tot een nieuw begin3e. het duidelijk ontbreekt aan een grootscheeps, reëel en concreet plan-de-campagne, een strategisch aanvalsplan oir, het monster van de verdeeldheid bij stukjes en beetjes of zelfs in één goed uitgevoerde operatie te verslaan; een plan bovendien, waarbij alle re formatorische kerken en hun leden zonder princi piële bezwaren hunnerzijds intensief kunnen wor den betrokken. Een aanvalsplan dus. In ons blad van 31 oktober hebt u al een samenvatting kunnen lezen van het geen „Zie!" op korte termijn verwezenlijkt wil zien. Sommen we het in het kort nog eens op: Als punt 1 van de eerste fase het stichten van een Werkcentrum Reformatorische Kerken, waaraan al die reformatorische kerken moeter, meedoen die zich „niet aan hun taak ten aan zien van het zoeken van mogelijkheden voor meer samenwerking en meer eenheid wilier onttrekken". Tweeërlei taak voor dit Werkcen trum: het aanvalsplan technisch voorbereiden, begeleiden en uitvoeren en als begin daarvan het „in kaart brengen" van alles wat al sinds 1945 ondernomen is ten behoeve van meer een heid en meer samenwerking. 0 Punt 2 van fase 1 is het stichten van een Bo- zinningsgroep Reformatorische Kerken, die moet bestaan uit representanten van (alle gro te stromingen in) alle reformatorische kerken. Opdracht: liet maken van een „plattegrond" van reformatorisch kerkelijk Nederland. Of an ders gezegd: „Alle punten van overeenstem ming en van verschil in leer worden zodanig op een rijtje gezet, dat iedereen (van de meest geleerde hoogleraar tot het eenvoudigste be jaarde vrouwtje toe) gemakkelijk kan nagaan met welke reële, feitelijke overeenkomsten en verschillen in leer wij te maken hebben." De punten 3, 4 en 5 vragen om de oprichting van een Publiciteitsraad en een Financierings fonds Reformatorische Kerken en om de op dracht aan een groep efficiency- en organisa tiedeskundigen om de zakelijke kant van de kerkelijke organisaties eens grondig door te lichten. En in punt 6 dan wordt een lans ge broken voor het instellen van een nieuwe offi ciële kerkelijke feestdag, de Grote Verzoendag, een speciale dag dus die in het teken zal moeten staan van een persoonlijke verzoening: met God en met de mensen met wie we overhoop liggen! Is dit alles rond dan kan men beginnen met de tweede fase: het houden van een liefst iedereen omvattende enquête, die een zo volledig mogelijk beeld zal moeten geven van wat er onder de kerk mensen zélf ten aanzien van de vraagstukken van eenheid en samenwerking leeft en die een zo be trouwbaar mogelijk „totaal-antwoord" zal moeten geven op allerlei vragen betreffende geloof, leer en kerk (en). En de slotfase is dan dat de bezinnings- groep, op basis van de uitkomsten en gewapend met al dit studiemateriaal, zal moeten zoeken naar „een of enkele gemeenschappelijke geloofsgronden, waarop in een of enkele kerkelijke verbanden een gezondere christelijke samenleving kan opbloeien." Wat van dit alles te zeggen? Het is mooi, het is enthousiast, het is nastrevenswaard zonder eni ge twijfel. Maar ook: het Is zo fanatiek in zijn ver oordelen, zo „rechtlijnig-doordouwerig" in zijn op zet. De bijbel vat het zo simpel samen: God lief hebben boven alles en de naaste als uzelve. Daar aan ontbreekt veel het zij toegegeven. Maar wordt dat beter als we „het monster te lijf gaan" met allerlei stichtingen, centra en radep? Veran dert men dusdoende het hart van de enkeling? Als iedere christen in welk kerkgenootschap hij ook thuis hoort eens meer ernst zou gaan maken met die liefde-opdracht, zou het dan al niet veel beter gaan? Maar dan ookt iédere christen! t

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1966 | | pagina 11