Marc Levie: n roepende in de woestijn
He
Moeder, is het verhaal waar dat grootvader vertelde
Moeder, is het waar, dat er boven bij God een beker
staat, een wonderbeker en dat bij ieder verdriet dat wij heb
ben uit de ogen van God een traan valt in die wonderbeker
en dat, als de tranenbeker vol is, vol tot aan de rand, dat
dan eindelijk de Masjieach zal komen? Is dat waar Moeder?
Ja m'n kind, dat is waar.
Het kind zwijgt, maar denkt en denkt. En dan vraagt het
opnieuw:
Maar hoe komt het dan Moeder, dat die beker nog steeds
niet boordevol is, boordevol met tranen? Zijn de tranen van
al die eeuwen dan opgedroogd? Of is er misschien een heel
klein gaatje in de beker, een gaatje waardoor de tranen weer
wegdruppelen?
En de moeder kijkt in de naar haar opgeheven ogen van
haar kind, en nu zwijgt en denkt zij en langzaam vormt zich
in haar oog een traan
„O God, voeg deze traan bij de andere in Uw volle beker,
misschien
Met dit citaat herdacht het Nieuw Israëlietisch
Weekblad in 1955 de tiende verjaardag van
de Duitse capitulatie. Wij vonden deze regels te
rug in een boek dat dezer dagen verschenen is*)
en dat ons de geschiedenis vertelt van honderd
jaar N.I.W.
Dr. I. Lipschits, doctor in de politieke en socia
le wetenschappen, lector aan de Universiteit van
Amsterdam en Haifa, heeft de duizenden nummers
van dit oudste, nog bestaande opinie-weekblad
van Nederland eens doorgebladerd bladzijde
voor bladzijde vanaf 4 augustus 1865. Dat moet
voor hem een lange, oude, maar beeld voor beeld
boeiende rolprent geweest zijn. Als hij al dat
nieuws van honderd jaar Joods leven in Nederland
op die tienduizenden weekbladpagina's had moeten
lezen, zou hij nog bezig geweest zijn.
Hij heeft de geschiedenis doorgebladerd en on
derwerpen gekozen. Uit de misschien wel honder
den thema's koos hij er elf: de geschiedenis van
het N.I.W., het N.I.W. als krant, de Joodse pers
in Nederland, het N.I.W., de kerkgenootschappen
en de Joodse gemeenten, de Joodse armenzorg,
het Huis van Oranje, de politiek en het Zionisme.
Allemaal onderwerpen die op zichzelf boeken zou
den kunnen vullen met Interessante, belangwek
kende feiten en boeiende achtergronden.
Maar hoe kon het anders: één hoofdstuk, één
episode uit de geschiedenis van het Nieuw Israëlie
tisch Weekblad heeft dr. Lipschits voor het laatst
bewaard. Waarom? Is die geschiedenis nog niet
ten einde? Misschien is het toevallig dat het elfde
hoofdstuk van „Honderd jaar N.I.W." het laatste
hoofdstuk is. Misschien ook niet. Want het is geen
afgerond verhaal. Het hoofdstuk „Van ondergang
tot herleving" is niet zómaar ergens in de geschie
denis van het N.I.W. begonnen en zal ook niet zó
maar ergens ophouden. De catastrofe weerspie
gelt zich in nog vrijwel elk nieuw nummer van
het N.I.W. In de beschrijving van de herleving
van het Nederlandse en Europese Jodendom is de
geschiedenis van de „Ondergang" zó essentieel.dat
we eigenlijk nauwelijks van een hoofdstuk kunnen
spreken.
T"|e geschiedenis die aan de catastrofe voor de
Joodse gemeenschap in Nederland vooraf
ging, de catastrofe zélf en de herleving zijn nog
steeds actueel. Dr. Lipschits toont ons aan de hand
van feitenmateriaal dingen die we misschien nooit
geweten hebben, die we niet wilden weten of die
we mogelijk al vergeten zijn. Actueel blijft de
waarschuwing van de man voor wie dr. Lipschits
in zijn boek een ruime plaats heeft ingeruimd: de
journalist Mare Levie, die voor het Nieuw Israëlie
tisch Weekblad in Berlijn correspondent was. Levie
schreef rond- en rechtuit. Hij was de man die het
zag aankomen tien jaar vóór de tweede wereld
oorlog al, maar hij was een roepende in de woes
tijn.
Eens, op 10 juli 1931, kwam er geen verhaal van
hem uit Berlijn, maar een brief een notitie
voor de redactie. Het was een hartekreet. Mare
Levie schreef:
Geachte Vriend en Heer Redacteur,
Laat me een woordje praten, laat me m'n hart
uitstorten. Ik heb tot nu toe gezwegen, maar wer
kelijk, het gaat niet meer, de ellendige toestand
waarin het Duitsche Jodendom is gekomen en
waaronder ook ik, als Jood, die in Duitschland
moet leven, te lijden heb, schreit ten hemel. Op
mijn deur staat „Levie's sind Juden" met een paar
flinke hakenkruisen er by. Mijn vrouw is door jon
getjes uit de buurt nagelopen en uitgescholden voor
„vuile Jodin". Dit was de aanleiding dat ik eenige
van die bengels achterna zat en ze afroste, wat
weer ruzie veroorzaakte mqt de ouders, die tegen
me zeiden: „Wacht maar Joodje, de tijd komt
gauw dat zoo iemand als jij aan de lantaarn wordt
opgeknoopt".
Mare Levie schreef dit nee niet in 1939, maar
in 1931.
We kunnen nog verder teruggaan. Het is goed,
dat dr. Lipschits dat heeft gedaan in zijn boek.
Toen hij de oude jaargangen van het Nieuw Israë
lietisch Weekblad doorbladerde, heeft hij waar
schijnlijk niet direct bewust naar het begin van de
catastrofe gezocht. Als dootor in de politieke en
sociale wetenschappen wist hij natuurlijk wel, dat
we een heel eind terug kunnen gaan terug van
1940. En toch proeft de lezer uit zijn laatste hoofd
stuk dat het ook hèm gefrappeerd heeft, dat al in
1920 de N.I.W.-correspondent Jessurun Cardozo in
zijn „Reisindrukken uit Duitsland" schreef: „In
Berlijn troffen we een man, die getooid was met
een hakenkruis, doorboord met een dolk. Mijn niet
Joodse vrienden vroegen hem wat dit te beduiden
had, waarop zij ten antwoord kregen, dat dit te
ken het „Symbol und Erkennungszeichen 1st des
deutsch-völkischen Bundes, eines Bundes, der aus-
gesprochenermassen antisemitische Bestrebungen
verfolgtDe dolk illustreerde de haat.
Toen al, in 1920, zag men veel hakenkruisen.
Cardozo schreef in zijn blad over de strijdbijl die
in Duitsland dood en verderf moest aanbrengen en
de zeis, die de Joden zou wegmaaien. Hij kon niet
weten hoe letterlijk zijn voorspellingen zouden uit
komen. Het vernietigingspatroon begon zich reeds
af te tekenen.
ret doorlezen van het N.I.W. uit de jaren 1930
tot 1940 is soms benauwend geweest", schrijft
dr. Lipschits. „Met onze huidige kennis van de
gebeurtenissen uit de afgelopen dertig jaar is het
vaak griezelig om te zien hoe het net langzaam werd
dichtgetrokken. De lezer van nu staat machteloos;
hy kan de mensen van toen niet meer waarschuwen".
Ja, hoe is het mogelijk geweest. Heel het laatste
hoofdstuk van „Honderd jaar N.I.W." door kan
men vragen stellen. Dr. Lipschits zegt dat onze
vraag eigenlijk niet moet luiden: wat wist men
toen, maar wat wilde men toen weten.
In de beschrijving van de viering van het Jood
se Nieuwjaar in Berlijn van 1931 lezen we: „Plot
seling weerklonk een gebrul: Deutschland erwache.
Juda verrecke! Schlagt die Juden tot! Wenn Ju-
denblut vom Messer fliesst, dan gehts noch mal
so gut! Joods uitziende personen werden met vuis
ten, gummiknuppels en ijzeren staven neergesla
gen onder het geroep: De Synagoge brandt! Sara
pak je koffers!"
Dat waren, schrijft dr. Lipschits, maar dreigen
de kreten, want de synagogen brandden niet en Sa
ra hoefde de koffers niet te pakken. Toen nog niet.
Tn de jaren 1930 verscheen in het Nieuw Israëlie-
tisch Weekblad, week na week, een hele pagina
met kleine berichten over anti-Joodse maatregelen
in Duitsland. „Joodse advocaten en rechters op een
vuilniswagen geladen", „Joodse intellectuelen tot
zelfmoord gedreven", „Twaalf Joodse professoren
ontslagen", „Joods kinderleed op Duitse school",
„Naar Duitsland terugkerende Joden in een concen
tratiekamp", enz.
Het moet in juni van 1933 geweest zijn, toen de
lezers van het N.I.W. de naam Dachau te lezen
kregen. Nog beweren talloze Duitsers nooit die
naam gehoord te hebben. Hoe is het mogelijk. Het
N.I.W. schreef in '33: „Slechts zeer zelden dringen
vanuit de zorgvuldig van de buitenwereld afgeslo
ten Duitse concentratiekampen tijdingen tot de al
gemene openbaarheid door, waaruit maar al te dui
delijk blijkt, hoe ongehinderd zich daar willekeur
en de scherpste terreur kunnen uitleven. Het ergst
gaat het wel toe in het Beierse concentratiekamp
Dachau. Dagelijks komen in dit kamp zware mis
handelingen van weerloze gevangenen voor".
Dat konden wij in 1933 in Nederland lezen. Ook
konden we lezen, dat in Dachau op een dag acht
Joden werden vermoord. De redactie van het NIW
heeft de berichten niet helemaal zuiver kunnen ve
rifiëren, want er werd aan de mededeling toege
voegd, dat sommige berichten ook spraken van
niet acht, maar van negen Joden.
Acht of negen, het was toen nog belangrijk. Vijf
of zes miljoen anno 1966 vormen een miljoen
mensenlevens nauwelijks meer een punt van dis
cussie
Nee, Duitsland heeft het niet geweten. Toch ont
stonden er in die tijd een aantal nieuwe Duitse
spreekwoorden: „Zwijgen is zilver, spreken is Da
chau„Lieve God, maak my toch stom, opdat
ik niet in Dachau kom
In 1934 dook ook de naam Oranienburg op en
wie van alles toen nog niets geweten had, heeft
misschien na november van 1938, na de beruchte
Kristall-Nacht glasscherven horen rinkelen of vlam
men gezien uit de rokende synagogen.
Het eenvoudigweg, in chronologische volgorde
plaatsen van talloze berichten over anti-semitisme
in Duitsland berichten die wij in Nederland ont
vingen en die het N.I.W. gepubliceerd heeft vor
men nog eens wéér een scherpe aanklacht tegen
hen, die zich nu nog steeds trachten te verontschul
digen.
T~|r. Lipschits klaagt niet openlyk aan. In zyn
boek signaleert hij; maakt hij soms een korte
analyse van de feiten. „Dit alles wist men, al
thans kon men weten, want het stond allemaal in
het NJ.W." schrijft hij. „De vraag is, of men het
ook geloofde eigenlijk moet ik weer zeggen: of
men het wilde geloven. Het moet niet eenvoudig
voor de Joden in Nederland geweest zijn om ge
loof te hechten aan die berichtgeving: wie er in
geloofde, moet zich op een ondragelijke wijze be
dreigd hebben gevoeld. Dit niet willen of kunnen
geloven gold in nog sterkere mate de aankondigin
gen van de nazi's wat zij in de toekomst met de
Joden van plan waren".
Het N.I.W. publiceerde in november 1924 het ver
kiezingsmanifest van de „Deutsche Völkische Par
tei", waarin deze zin voorkwam:
„Bij een oorlog zullen alle Joden met hun leven
aansprakelijk worden gesteld voor het beëindigen
van het conflict".
Dat stond in Duitsland op muren, schuttingen, in
kranten te lezen. Duitsers stemden op die partij.
Niet een handvol misdadigers, maar miljoenen!
Elf jaar later maar nog altyd vyf jaren vóór
het begin van de oorlog werd de taal van de
Jodenvervolgers duidelijker: een bekend anti-semi-
tisch blad schreef in 1935: „Mocht er een oorlog
uitbreken of oorlogsgevaar dreigen, dan zullen de
Joden onmiddellijk in kampen moeten worden op
gesloten. Enigen moeten dadelijk worden gedood
en in bepaalde gevallen is het aanbevelenswaar
dig ze allemaal ter dood te brengen...".
Dr. Lipschits is schaars in zijn commentaar:
„Aldus geschiedde...", schrijft hij.
Dr. Lipschits somt in zyn laatste bydrage van
het boek „Honderd jaar N.I.W." niet alleen
feiten op. Hij is al bladerend in de jaargan
gen ook nagegaan hóé en of dit Joodse week
blad in die jaren het nationaal-socialisme heeft be
streden. En dan komt hij tot de conclusie, dat het
Nederlands Israëlietisch Weekblad in het algemeen
op dit punt niet zo'n verheffende rol heeft gespeeld.
Er was één uitzondering. Eén figuur die de Jo
den in Nederland waarschuwde en opriep tot ac
tief en daadwerkelijk verzet: Mare Levie.
Mare Levie draaide er niet om heen. Zijn weke
lijkse rubriek: „Brief uit Berlijn" hield ons op de
hoogte hoe het de Joden in Duitsland verging en
als hy somtijds berichten uit Holland vernam
over anti-semitisme, dan was hij blij te horen, dat
er in Nederland mensen waren die zich tegen de,
wat hy noemde, woekerplant verzetten.
„Ik durf Uw lezers ophitsen", schreef hij in 1931
vanuit Berlijn naar Nederland. „Ik durf het op
myn geweten te nemen, ze aan te sporen de na-
tionaal-socialisten in Nederland een antwoord te ge
ven, met zooveel nadruk, zoo snel en zoo afdoende,
dat ze weten dat in Holland de tijden voor Hitier
nog niet gekomen zijn".
Maar de Joden in Nederland lieten zich niet op
hitsen, schrijft dr. Lipschits. Naar Mare Levie
werd niet geluisterd. Maar hij blééf waarschuwen.
Ook na de verkiezingsoverwinning van de nazi's,
na welk feit Levie zijn motto „Brief uit Berlijn"
veranderde in „Brief uit Nazi-land". In één van de
eerste brieven onder dit opschrift schreef Levie:
„Hitier regeert niet alleen in Berlijn, hetgeen ver
van de grens af ligt; hij regeert ook in Gronau,
in Emmerik, in Weener op honderd passen van
de Nederlandse grens! Hij ligt voor de deur. Laat
hem er niet in!"
lyat het lot van Mare Levie is geweest, of hy de
Duitse slachting heeft overleefd, weet dr.
Lipschits niet.
De lezer die zijn brieven leest, kan de ruim der
tig bladzijden tot het einde van het laatste hoofd
stuk nauwelijks verder lezen. Althans zo is het mij
gegaan, toen ik dat ene zinnetje nog eens overlas:
„Ik weet niet wat het lot van Marc Levie is ge
weest
Ik vind het bijna een afschuwelijke gedachte dat
hij niet meer leeft deze collega van toen in
Berlijn, wiens brieven in het Nieuw Israëlietisch
Weekblad nooit de voorpagina hebben bereikt. Dr.
Lipschits heeft ze altijd ergens achteraan in het
weekblad teruggevonden
Wie weet waar Mare Levie gebleven is. Als hij
het Duitsland van vóór '40 overleefd had, als hy
het Nederland van '40 tot '45 beleefd had, of het
Polen van die Jaren en als hij onze bevrijders ge
zien zou hebben, zou hij dan nog wel in echte
vrijheid hebben kunnen leven?
De brieven van deze Mare Levie, die door dr.
Lipschits een „nu ten onrechte vergeten figuur"
wordt genoemd, hebben in het boek zeer terecht
een ruime plaats gekregen. Maar het is nu dertig
jaren later
lyfarc Levie was een roepende in de woestijn.
„Te vaak heeft", zo schryft dr. Lipschits, „de
toenmalige hoofdredacteur van het N.I.W. in die
zeer ernstige periode van voor '40 zijn lezers een
te optimistisch beeld voorgehouden. Op domme wij
ze ging hy polemiseren en ondanks al het feiten
materiaal dat hij onder ogen kreeg, schreef hij na
de machtsoverneming van Hitier, dat voor een te
grote bezorgdheid geen enkele reden was.
Beschamend is wat dr. Lipschits ons beschrijft
in zijn boek over de Joodse vluchtelingen die naar
Nederland kwamen en voor wie door de Neder
landse regering de grenzen werden gesloten. Dat
gebeurde op een moment (in mei van het jaar
1938), dat de Joden in Duitsland vrijwel geen kant
meer op konden. Maar de minister van Justitie
verordineerde in een schrijven aan de politieauto
riteiten dat toelating van vluchtelingen werd ver
boden. Alleen, zo stond er in dat schrijven, in ge
val van werkelijk levensgevaar of.... wanneer het
Nederlandse belang „toelating bepaald wenselijk
doet zijn" kon er iets aan worden gedaan. Deze
maatregel van de Nederlandse regering zou met
terugwerkende kracht gelden....
Het is even onbegrijpelijk als verschrikkelijk dit
nu te moeten lezen. „Het Nederlandse volk berust
te", schrijft dr. Lipschits, „in het lot van de Duit
se Joden. Zonder veel moeite overigens"
Het was een teleurstelling voor de Joodse ge
meenschap in Nederland niet de enige teleurstel
ling. Wat moet het bijvoorbeeld voor de Joden be
tekend hebben, dat in 1936 de Olympische Spelen
in Berlijn werden gehouden en het Nederlands
Olympisch Comité zonder stemming besloot deel
te nemen.
Het waren de jaren waarin men nog veroordeeld
werd .wegens belediging van een bevriend staats
hoofd, Adolf Hitler, wiens „Mein Kampf", waarin
de Joden werden bespot en belasterd, vrijelijk in
de Nederlandse boekhandel mocht worden verkocht.
Met gevoelens van teleurstelling, ontgoocheling
en frustatie ging de Joodse gemeenschap van Ne
derland de oorlog in. Het nummer van het Nieuw
Israëlietisch Weekblad van 24 mei 1940 bevatte
geen enkele overiydensadvertentie, evenmin als
het N.I.W. van 31 mei 1940. „De vele gevallen van
zelfmoord mochten niet bekend worden", schrijft
dr. Lipschits. „Na de oorlog zouden de Joden op
het punt van overlijdensadvertenties hun schade
kunnen inhalen...".
Vier maanden na de meidagen van 1940 werd
het N.I.W. door de Duitsers verboden om op 17
mei 1945 opnieuw te verschijnen, voorlopig met
pagina's vol overlijdensadvertenties. „Maar lang
niet allen", zegt dr. Lipschits, „hadden in de zo
mer van 1945 de zekerheid of wilden de zekerheid
erkennen dat hun gezins- en familieleden waren
vermoord". Nog aangrijpender haast dan de over
lijdensadvertenties waren de „onzekerheidsadver
tenties". Inlichtingen gevraagd
De auteur laat het aan de lezer over te pogen
de pijn en het leed te peilen die achter de honder
den advertenties schuil gaan. In februari 1946 werd
in het N.I.W. begonnen met de publikatie van een
serie artikelen over Nederlandse Joden die door
de Duitsers waren vermoord. „In principe", zegt
dr. Lipschits, „had dis serie uit meer dan 100.000
artikelen kunnen bestaan. Meer dan honderddui
zend meer dan honderdduizend weken, evenveel
jaren als de christelijke jaartelling telt
4 an de herleving van de kleine Joodse gemeen-
schap zyn heel wat teleurstellingen vooraf
gegaan. Kleine en grote. De Joden die terug geko
men waren, moesten vechten om hun bezittingen
terug te kry'gen, het huis waarin zij hadden ge
woond, het geld dat zij hadden ingeleverd, de goe
deren die ze bij de „bewariërs" hadden achterge
laten. Nog méér teleurstellingen: opnieuw anti-se
mitisme, gratie voor Jodenvervolgers, verdeeldheid
binnen eigen kring, de strijd van de Joodse ge
meenschap om de duizenden kinderen die hun ou
ders en familieleden hadden verloren. Het heeft
heel lang geduurd voordat van niet-Joodse zijde
gedacht werd aan een monument voor de ver
moorde Joden. Maar het kwam.
Na vijftien jaren studie publiceerde prof. dr.
Presser zijn boek „Ondergang".
De herleving gaf teleurstellingen, moeite en veel
pijn, „maar", schryft dr. Lipschits in de laatste
regelen van zyn boek: „Er is weer een georgani
seerde Joodse gemeenschap in Nederland, opge
bouwd door de Joden zélf. Er zijn weer scholen,
al waren er vroeger véél meer Joodse kinderen.
Men kan weer naar sjoel. De Joden kunnen ge
meenschappelijk hun treurdagen eerbiedigen en
hun feestdagen vieren. Er zijn méér treurdagen
dan vroeger, maar er is ook een feestdag bij ge
komen: jom ha-atsmaoet, de Onafhankelijkheids
dag van Israël".
Tsraël! Ik herinner my een verhaal van de grote
Joodse schrijver, mr. Abel J. Herzberg.
Dat is het verhaal van de kleine Moossie uit de
eerste wereldoorlog, die, toen de vijand op de loop
graaf aan kwam stormen, opsprong en hem toe
riep: Pas op, pas op, hier liggen mensen! Ieder
een lachte om het laffe Joodje en niemand viel het
in, dat de kleine Moossie eigenlijk de enige ware
held in de hele wereldoorlog geweest is.
Ik schaam mij niet over hem, vertelde Abel
Herzberg. Misschien moeten wij er ons over scha
men, dat die kleine Moossie helemaal niet bestaan
heeft, maar een anti-semitische uitvinding is ge
weest. Maar als hij wél bestaan heeft, dan is hij
in elk geval veranderd. Daar heeft het Zionisme
voor gezorgd. De kleine Moossie is een geducht
soldaat geworden... in Israël.
Er zijn mensen wie dit spijt. Er zijn anderen
die daarover juichen. De een zegt dat Moossie be
ter, de ander dat hij slechter geworden is. Maar
daarover gaat het niet. De vraag is, hoe hij de
mensen in zyn loopgraaf het best beschermen kan,
als de vijand aan komt stormen.
H. J. I.
Dr. I. Lipschits Honderd Jaar N.I.W. Polak
en Van Gennep, Amsterdam.