OP DE KORTE BAAN NU AL BIJNA TWEE JAAR ZONDAGAVOND KLOKKE ZEVEN Woord voor woord Protestantse k erken deelnemers aan rooms-katholiek pastoraal concilie Ter overdenking voor kinderen (en ouderen....) tv Van deze tijd Niet preken Eén openingstoespraak in de zeven (per radio verbondenj kathedralen Kinderen „Dnarsbonwn" Meer dan een miljoen kijkers plus misschien een miljoen kinderen Een zin die niet af is LITERAIRE KRONIEK door WtUÜl-cvi OEZE WEEK T ezen in een trein is over het algemeen een slaapverwekkende bezigheid. Wie niet in slaap wil vallen neemt op reis dan ook meestal geen „zwaar" boek mee, maar een dctective-roman, of wat luchti ge tijdschrift-lectuur. Of een bundel met verhalen, waar men elk ogenblik mee kan ophouden. Er verschijnen weer oorspron- kelijk-Nederlandse verhalenboeken ge noeg, tegenwoordig. Meestal echter be hoeft men er niet eens een treinreis voor te ondernemen om ze weer spoedig terzij de te leggen; misschien niet zozeer ver moeid dan wel verveeld. Ze zijn, volgens het moderne recept, vaak schokkend ge noeg. Maar dat schokkende wordt ons in deze tijd reeds te veel opgedrongen om nog verrassend te z(jn. De echte korte-verhalen-schrijver moet de kunst verstaan ons listig in te spinnen, zodat wij op een moment vermoeden waar het naar coe gaat, om dan aan het slot zijn verhaal een originele en toch lo gische wending te geven, die wij niet had den verwacht. Hij moet ook in staat zijn een schijnbaar vreemde situatie in een of twee bladzijden voor de lezer volstrekt aanvaardbaar te maken. Dit vereist een hoog niveau aan literaire stijl een sugges tieve verbeeldingskracht. Een auteur als Edgar Allan Poe was daar een meester in. In de Nederlandse letteren kennen wij haast geen goede schrijvers op de korte baan. Misschien houdt het enigszins ver band met onze ietwat trage volksaard. Wij komen ook buiten de letteren niet gauw op gang, wij expliceren graag uit voerig, en wij missen de fantasie en de beweeglijkheid van geest, die voor het schrijven van een kort verhaal allereerst nodig zijn. Met een, treinreis van vijf uur voor de boeg hebben wij ons kort geleden toch maar aan een nieuwe verbalen-bundel ge waagd, nl. „De oertijd voor het venster" door Manuel van Loggem. Wij kennen de naam van de auteur als schrijver van to neelstukken, die ook voor de televisie zijn opgevoerd. Als prozaït heeft hij zich ver der eens onderscheiden door zijn boeken week-novelle „Insekten in plastic". Hoe wel er hier en daar in tijdschriften ook wel eens vertellingen van hem zijn opge nomen, is hij als schrijver van korte ver halen te onzent vrijwel onbekend. "|V,Terkwaardig genoeg is land wel 't geval. Ma dat in het buiten- geval. Manuel van Loggem heeft namelijk tamelijk veel short sto ries in buitenlandse periodieken gepubli ceerd, Duitse en Franse. Men vindt hem o.a. vertegenwoordigd in een onlangs ver schenen Franse bundel „Histoires Insoli- tes", in gezelschap van niemand minder dan o.a. Faulkner, Evelyn Waugh, Saki en Ronald Dahl. Een aantal van die in den vreemde gepubliceerde verhalen vindt men nu terug in de bij de Bezige Bij ver schenen verzameling, hierboven genoemd, voor het eerst afgedrukt in de taal, waarin ze oorspronkelijk geschreven zijn. „De oertijd voor het venster'dat wij dus in de trein hebben gelezen, is geen „treinlectuur" in de slechte betekenis van het woord. Het is literatuur, en dat wel van een zeer hoog gehalte. En bovendien ls het literatuur waar men zelfs in de trein onmogelijk bij in slaap kan vallen. Wij althans hebben dit boek met toene mende verbazing en bewondering aan één stuk uitgelezen. Manuel van Loggem is Inderdaad een verbazingwekkend knap au teur van korte verhalen, die zich met de beste voorbeelden op dit gebied uit de buitenlandse letteren meten kan. Hij be schikt in hoge mate over al die eigen schappen, die zulk een verteller nodig heeft: een heldere stijl, met het talent om in enkele regels de lezer onmiddellijk een situatie te schetsen, en hem daarin te Interesseren, fantasie en oorspronkelijk heid, en een vindingrijkheid van geest. die ons aan het slot van iedere vertelling telkens opnieuw een verrassing bezorgt. f_Tet zjjn vaak huiveringwekkende verha- len, met een psychologische achter grond, maar nooit morbide, en nimmer vulgair of weerzinwekkend. Hij sleept ons mee in een wereld of een geestesstemming die soms vreemd is, en angstaanjagend, maar op een wijze die nergens enige op zettelijkheid op effectbejag verraadt. Het zou allemaal zo gebeurd kunnen zijn. Dit is een beoefening van het genre op internationaal niveau van een groot Ne derlands vertel-talent. Er zijn verhalen bij die ik nooit meer zal vergeten. Het verhaal over „de man met de snor" bij voorbeeld. Het is de geschiedenis van een impresario die in een klein achterbuurt cafeetje een artiest ontdekt, die daar iede re avond een goedkope imitatie van Char lie Chaplin vertoont. Het is een slechte, zevende rangs cabaretier, die ietwat zieli ge man met zijn voddige kleren en het kleine zwarte Chaplin-snorretje, uit mede lijden door de kroegbaas geëngageerd. En toch heeft hij iets, dat de impresario, en de andere gasten in het café intrigeert en biologeert; men weet niet goed wat. De impresario besluit de man in de huurkazerne, waar hij een zolderkamer tje bewoont, op te zoeken, half uit deernis, half uit nieuwsgierigheid. De artiest blijkt een zonderling te zijn, die met niemand contact onderhoudt. Als de impresario tot hem doordringt blijkt hij, op zijn scha mele kamer, nog steeds zijn Chaplin-vod- den te dragen, evenals het snorretje, zwartgeverfd natuurlijk. Hij noemt zich ook Chaplin. De impresario biedt hem een contract aan, dat de eerst wat schich tige man als beledigd afwijst. Vreemd, dat hij niet geholpen wil worden. Een ogenblik verbeeldt de impresario zich dat het Chaplin zelf is die, op zijn retour geraakt, nog éénmaal probeert zijn oude glans en glorie voor zichzelf te beleven. Die overtuiging wordt bijna tot zekerheid als de man, kwaad en hoogmoedig, met een dikke stem schreeuwt: „Je weet niet tegen wie je spreekt. Besef je wel dat miljoenen zich schor hebben geschreeuwd om me toe te juichen. Ik ben de grootste van mijn tijd geweest. Ik heb de wereld in mijn hand gehad. En jij komt hier om te huren. Je beseft niet wie je voor je hebt anders zou je nooit de moed hebben gehad het mij zelfs te vragen". De man is gek. denkt de impresario, hij heeft zich helemaal met de figuur, die hij imi teert, vereenzelvigd Maar de echtheid waarmee de arme artiest spreekt overweldigt hem. Was het toch Chaplin zélf, die in zijn laatste dagen zichzelf nog eens trachtte na te bootsen, in een krankzinnige poging tot het doen herleven van zijn vroegere faam? De impresario vertrekt met een korte groet, terwijl „Chaplin" hem woedend en ver strakt aanstaart. Dan schudt de man zich los uit zijn verstarring. „Hij haalde diep adem. Hij richtte zich op. Zijn rechterarm schoot omhoog met uitgestrekte vingers. Sieg heil! riep hij. Toen ik bij de deur nog even omkeek stond hij nog steeds in deze houding". Zo eindigt dit korte verhaal, dat ik hier even als een beknopte anekdote heb samengevat, maar dat in de uitwerking van Manuel van Loggem tot 'n waarlijk su blieme vertelling geworden is, waar men niet gemakkelijk meer van los komt. Het meesterlijke van de meeste dezer verhalen is ook, dat de schrijver vaak aan het slot een oplossing geeft in de vorm van een aanduiding, het overige aan de gedachten en veronderstellingen van de le zer overlatend, waardoor zo'n geschiedenis tot zelfs in haar ontknoping een eigenaar dige sfeer van geheimzinnigheid en vreem de spanning behoudt. Vfanuel van Loggem heeft zich met deze bundel op de eerste rang van onze ver- halen-vertellers geplaatst. Ik hoop van gan ser harte dat het bij deze eerste verzameling niet blijven zal. Hij verenig* in zich het kunstenaarschap en de vakbekwaamheid van een Edgar Allan Poe en een Borde- wijk in diens „Fantastische Vertellingen" uit de twintiger jaren, maar op een geheel eigen, moderne en oorspronkelijke wijze. Men ondergaat dit fascinerende verhalen boek als de ontdekking van een waarlijk verbluffend talent. Kinderen hebben meer behoefte aan voorbeelden dan aan kritiek. Joubert (1754-1824) TToe vertel je de Bijbel aan de kinderen? Zo eenvoudig moge- lijk, in direct aansprekende taal, als een verhaal! Iemand zal misschien zeggen: „Als een sprookje" en dan is die er mis schien niet eens zoveel naast, want kinderen van zo om en nabij de zeven jaar zullen de Bijbel waarschijnlijk in de eerste plaats beschouwen als een sprookje. In ieder geval: de wijze, waarop het Bijbelverhaal voor de kinderen via de televisie wordt verteld in „Woord voor Woord" spreekt de jeugd aan. Op 19 februari volgend jaar komt reeds nummer honderd in deze geregelde zondagavonduitzending aan de beurt. „Woord voor Woord" telt ruim een miljoen kijkers, zo is eens gebleken. Aan de andere kant: die kijkdichtheid wordt gemeten boven de vijftien jaar. Tot de één miljoen behoren dus nog niet eens de kinderen, voor wie het programma in de eerste plaats is bestemd. IKOR/CVK/RKK hebben er mee in de roos gemikt. voor zeven- tot zeventigjarigen Vandaar, dat je eigenlijk zo weinig kunt zeggen over die kijkdichtheid. Maar er is een heel behoor lijke kijkdichtheid." „Je hoort er ook veel over praten. Vaak is „Woord voor Woord" de aanloop voor een gesprek. Televisie als medium? Als kerken met zendtijd zijn wij eerst bang geweest voor de preektoon, daar om waren we misschien een beetje terughoudend in het begin. Het ging niet om evangeliseren, zodoende ook bij „Woord voor Woord": niet de moraal, die je er zo uit kunt halen, eerst maar eens ge woon informatie geven, zien hoe simpel je de zaken kunt zeggen." „Er gaat tenslotte een hoop opvoeding buiten het gezin om en mede door zo'n programma kunnen de ouders er ook gemakkelij ker over praten. Of er een goed gebruik wordt gemaakt van de televisie in „Woord voor Woord" Dat kun je toch -moeilijk van jezelf zeggen, we zijn erg blij, dat het programma er is, het is heel fijn dat we iets samen kunnen doen: IKOR, de kerken van de oecumenische raad, Convent van kerken (Gereformeerde Ker ken, Baptisten, Leger des Heils) en RKK." Ineke Sipkema, regisseuse van „Woord voor Woord", vindt er dit van: „Het gaat erom, dat er niet wordt gepreekt. Het zijn gewone vertellingen voor kinderen, verhalen uit de bijbel, die een basis moeten leggen, zónder theologische dingen eromheen. Op deze wijze kunnen de kinderen kennismaken met de bijbel. Ze le ren spelenderwijs wat erin staat. En „Kuifje" is toch óók Er wórdt een goed gebruik gemaakt van de televisie als me dium in „Woord voor Woord": informatief, boeiend, aansprekende teksten en expressieve illustraties, indringend, niet brutaal. Het bijbelverhaal wordt in deze serie in taal voor kinderen van deze tijd verteld. En dat mét de illustraties en de wijze van presentatie is het succes van deze serie. Op het ogenblik schrijft vicaris Karei Eykman, werkzaam in het hervormde jeugdwerk te Rotterdam, de teksten. Rita van Dongen- Torman uit Eindhoven, danspedagoge, vertelt het verhaal. Zij is omroepster geweest bij het CVK. Ineke Sipkema is de regisseuse. Na deze namen nog één, die van tekenaar Bert Bouman uit Oos terbeek, de man, die van begin af aan de tekeningen maakte voor de bijbelvertellingen. Direct aansprekende uitbeeldingen; alleen al die tekeningen maken het kijken naar „Woord voor Woord" tot een plezierige bezigheid. Bert Bouman werd in 1921 te Dordrecht geboren, studeerde aan de Haagse academie voor beeldende kunsten en ging in 1946 naar Amsterdam om hoe dan ook illustratief te kunnen werken, voor kranten, tijdschriften en uitgevers. Langzamerhand speciali seerde hij zich op boekillustratie, onder andere vele pocketomsla gen. Door zijn „hardnekkige belangstelling voor de bijbel als heil- en inspiratiebron", zoals hij het zelf noemt, kreeg hij een op dracht van de Vereniging tot verspreiding van de Heilige Schrift tot het illustreren van e enbijbel: „Het Woord". Door deze uitgave kwam hij weer in contact met het IKOR, dat hem vroeg voor de gezamenlijke kerken de kleuterstrip te illustreren. Bert Bouman woont nu in Oosterbeek. Twee dagen per week is hij leraar aan de academie voor beeldende kunsten te Arnhem. Wanneer op zondag 27 november a.s. het pastoraal concilie van de Nederlandse rooms-katholieke kerk provincie in alle zeven onderling per radio verbon den kathedralen tegelijk wordt geopend (o.m. met een inleiding en een preek van kardinaal Alfrink en voorbeden, gezegd door vertegenwoordigers van resp. de oud-katholieke en Ned. herv. kerk) is dat het eer ste kerkprovinciale concilie ter wereld na het oecu menische van Vaticanum II. Een concilie dat in ver- gaderingsvorm en presentatie (men zal geen indruk wekkende zalen vol met gemijterde bisschoppen mee maken en het aantal plenaire vergaderingen is voor lopig maar gering) afwijkt van het Romeinse. Dat in nog een opzicht duidelijk afwijkt: de vertegenwoor digers van andere kerken die bij de zittingen aanwezig zullen zijn, zijn daar niet als waarnemers of toehoor ders, maar als deelnemers. Uitgenodigd zijn als deelnemers van buiten de rooms-katholieke kerk in Nederland: de gemeenten van de Anglicaanse Kerk. de Doopsgezinde gemeen ten, de Evangelisch-Lutherse Kerk, de Evangelische Broedergemeenten, de Gereformeerde Kerken, de Ne derlandse Hervormde Kerk, de Russisch- en de Grieks-orthodoxe kerk, de Oud-Katholieke Kerk, de Remonstrantse Broederschap, het Leger des Heils, de Nederlandse Protestantenbond, de Oecumenische Raad van Kerken in Nederland en het Humanistisch Ver bond. Op de Anglicaansse, Russisch- en Grieks-orthodoxe kerken na hebben allen positief gereageerd. De drie kerken die nog niet hebben geantwoord, konden dat niet omdat zij nog overleg moeten plegen met hun sy nodes. Met het Israëlitisch Kerkgenootschap is overleg nog gaande. Met nog andere wordt contact gezocht. Ze werd tijdens een in de afgelopen week gehouden persconferentie meegedeeld, dat men een groepering als de C.P.N. bezwaarlijk kon uitnodigen, maar dat het zeer wel denkbaar was dat een vertegenwoordiger uit deze levensbeschouwelijke sfeer als deelnemer in een studiegroep zou worden gevraagd. Al deze vertegenwoordigers zullen volwaardige deel nemers zijn. Daarachter schuilt geenszins de bedoe- -AA werd medegedeeld, om da kerken die zij ver tegenwoordigen „onder" het concilie te brengen. De rooms-katholieke kerk in Nederland wil op haar beurt óók deelnemen aan de zelfbezinning in andere kerken. Een en ander vloeit voort uit de op Vaticanum II aan vaarde gedachte dat ook de niet rooms-katholieke ker ken instrumenten van Gods Geest zijn en uit het besef van de rooms-katholieke kerk hier: wij zijn niet de enige Kerk van Christus in Nederland. Een en ander impliceert echter niet, aldus werd meegedeeld, dat de deelnemers van andere kerken direct meedoen aan de besluitvorming in de centrale conciliecommissie in direct echter wel door hun lidmaatschap van voorbe reidende n studiecommissies. Regelmatig, zo is de bedoeling, zullen kerkprovincies buiten Nederland op de hoogte worden gehouden van studies en besluiten. Een bijzondere gelegenheid daar toe doet zich met name voor in juli van het volgende jaar (de eerste conciliefase eindigt in mei 1967), wan neer in Noordwijkerhout een Europese bisschoppencon ferentie wordt gehouden. De opbouw van het pastoraal concilie, van onderaf- aan bezien, toont een sterke deelneming van de leken via (tienduizend) reeds gevormde gespreksgroepen en de zgn. concilie-postbussen die tot dusver reeds een achthonderd brieven hebben ontvangen. Het hieruit komende materiaal gaat via dekenale en diocesane ka nalen naar de studiecommissies. Voor de postbussen is een groep brief-pastores in opbouw, in dringende gevallen is reeds pastorale of maatschappelijke assis tentie verleend. De studiecommissies hebben een voorbereidend ka rakter: zij werken zowel naar de hogere kerkelijke in stanties als naar de gelovige uit het kerkvolk. In deze studiecommissies hebben onder meer de zgn. concilie adviseurs zitting. Deze adviseurs kiezen uit hun mid den de concilieraad die uit zeven personen bestaat. Deze raad coördineert het gehele conciliewerk zowel naar beneden als naar boven. Daarnaast bestaat nog een centrale commissie (onder voorzitterschap van kardinaal Alfrink) die onder meer zowel opdrachten aan de studiecommissies geeft als in de plenaire ver gaderingen goedgekeurde besluiten voorlegt aan het episcopaat. In deze commissie hebben de andere ker ken één (gezamenlijke) vertegenwoordiger. Plenaire vergaderingen (men verwacht er in de eerste fase maar weinige) bestaan uit centrale commissie, conci lieraad en concilie-adviseurs, tezamen meer dan hon derd personen.*Zü zjjn voor iedere belangstellende toe gankelijk. Ook in de plenaire vergaderingen nemen de vertegenwoordigers van andere kerken deel. Het voorlopige programma voor het pastoraal con cilie omvat een menigte onderwerpen van de meest uiteenlopende aard, waaronder zoals kardinaal Al frink tijdens de persconferentie zei nogal wat „hete hangijzers". Een greep eruit: zaken als godsgeloof, liefde tot God en de medemens, mondigheid en geloof, maar ook: honger, oorlog en vrede, ontwapening en rassendiscriminatie. Punten als: verlossing, erfzonde, betekenis en functie van de kerk, vernieuwing van ker kelijke structuren, oecumene, intercommunie, bezin ning op inhoud en rituaal van de sacramenten, liturgi sche plechtigheden, catechese, zondagspreek. Maar daarnaast: democratisering in de kerk, gehoorzaam heid en gezag, zondagsplicht, seksuele moraal en vas- tenwet. Een menigte punten onder het hoofdstuk „ker kelijke structuren", daarnaast zaken als: interconfes sionele scholen, gemeenschappelijk kerkgebouw, ge mengd huwelijk, echtscheiding, geboorteregeling, ge huwd en ongehuwd priesterschap, uitgetreden priesters en: kerk en politiek, confessionele partijen. Kardinaal Alfrink sprak de verwachting uit, dat niet ovér alle hete hangijzers een directe uitspraak ver wacht zou kunnen worden, zeker niet wanneer de we reldkerk daarbij betrokken is. Vernieuwing van kaders en structuren noemde hij evenmin het primaire doel, al komen zij wel aan de orde. „Maar" zei hij, „zij ko men aan de orde in zoverre zij dienstig zijn voor de bevestiging en de vernieuwing van het totale geloofs leven en het godsdienstig leven". De kardinaal sprak de hoop uit, dat ieder bereid zal zijn zich aan te slui ten bij hetgeen uit het zeer veel omvattende gezamen lijk beraad als conclusies naar voren zal komen. Besluiten worden genomen door de bisschoppencon ferentie. Zij zijn in eerste instantie voorbereid in de adviescommissies en worden door de plenaire verga dering bij het halen van een twee-derde meerderheid doorgezonden naar de centrale commissie die een mandaat heeft van het episcopaat. Zou deze commis sie de ontwerp-besluiten niet willen aanvaarden, dan zendt zij ze voor nader beraad en met uitvoerige mo tivering terug. De bisschoppenconferentie kan zelf standig besluiten wanneer het om zaken gaat die uit sluitend de Nederlandse kerkprovincie betreffen. Gaat het om besluiten van een wijdere strekking, dan wor den reeds in de plenaire vergadering de overwegingen van Rome toegevoegd. „Woord voor Woord" is voortgekomen uit het woensdagmiddag programma „Logboek", dat werd gemaakt voor de jeugd van om streeks vijftien jaar. Dat programma verhuisde later naar de avonduren. Vervolgens kwam de gedachte om bijbelverhalen voor de kinderen te maken. Mies Bouhuys schreef de teksten, Bert Bouman tekende, Cecilia Lichtveld vertelde en Erik de Vries had de regie. En dan niet te vergeten de muzikale omlijsting, met de „tune", gespeeld door een klein ensemble. De regie kwam vervolgens aan Ineke Sipke ma, met een korte onderbreking, toen Mies Bouhuys dit zelf deed. Twee jaar „Woord voor Woord" met het Oude Testament, nu het Nieuwe Testament. Mies Bouhuys heeft zich om persoonlijke redenen teruggetrokken en de samenstelling van het team is nu iets veranderd. Tot slot: de gezamenlijke kerken hebben nog meer jeugdacties. In de zomervakantie vorig jaar was er een tekenwedstrijd voor de jeugd, waarvoor duizend werkstukken binnenkwamen. Van die duizend waren er zo'n vijfhonderd die Mozes in het biezenkorfje tot onderwerp hadden allemaal van meisjes. Opdracht voor de jeugd was: teken nu eens wat je nog van de verhalen van „Woord voor Woord" weet. Er werden mét die kindertekeningen vier boei ende uitzendingen gemaakt. Dit jaar zomer was „De verloren zoon" aan de beurt. Het ver haal werd door een meisje aan de jonge kijkers verteld en de jeugd boetseerde er de figuren voor. Vervolgens waren er twee programmaatjes in de vorm van ballet en één, verzorgd door leer lingen van een Rotterdamse school. Voor de oudere tieners en twens is er dan nog het programma „Dwarsbomen", een discussieprogramma, dat eerst „Vragen staat vrij" heette en verscheidene presentators en presentatrices heeft. Daarbij zijn Hedda van Gennep en Jan Blok. De laatste gaat bin nenkort meedoen. Van kerkelijke zijde doen mee ds. K. H. Kroon en pater Nic van Hees, journalist in Amsterdam. In „Dwarsbomen" gaat het soms heet toe. De jongeren nemen gelukkig geen blad voor hun mond, ondanks het licht van de schijnwerpers. „Jezus in gesprek met andere joden" is het onderwerp van deze tekening, die Bert Bouman maakte voor „Woord voor Woord". Nieuwe Testament. Zo ik niet had geloofd, dat ik het goede des Heeren zou zien in het land der levenden Ps. 2713. We hebben in het leven vaak te doen met zinnen die we niet afmaken. Er moet nog iets bij, maar we durven of kunnen de rest niet uitspreken. Vader en moeder zitten bij het ziekbed van hun kind. Beiden zijn ze in hun ge dachten bezig met hun kind en denken: „O, als we dit kind moesten missen, dan..." Of er is een zakenman, die veel tegenslagen in zijn leven heeft gehad en die nu bij zichzelf zegt: „Had ik maar beter uitgekeken, dan..." Onuitge sproken, niet afgemaakte zinnen. Zo is het hier bij deze psalmdichter. Onze oude statenvertaling heeft op de plaats waar de puntjes staan wel ver taald: „Ik ware vergaan", maar in de Hebreeuwse tekst staat dit niet. De dichter heeft dit dus niet gezegd. Daar om staan deze woorden: „Ik ware ver gaan", schuin gedrukt. De vertaler» hebben deze zin wel afgemaakt om daarmee uit te drukken hoe vreselijk het voor David had moeten zijn indien hij niet had geloofd. Zo ik niet had geloofd, dat ik het goe de des Heeren zou zien in het land der levenden... Omdat deze zin dus niet af is, vragen we aan David: „Wat dan?" Maar David geeft geen antwoord. Hij kan het niet onder woorden brengen hoe erg het in zijn nood dan wel zou zijn. Er zijn van die zinnen die een mens niet af kan maken, omdat de smart te groot zou zijn om uit te spreken. Wat is deze David hier toch gelukkig, on danks al zijn narigheid in het leven. Hij weet nu nog des te beter wat hij aan zijn God heeft. Dat is nu nog zo. Het is nog hetzelfde geloof in dezelfde God. Dat geloof zegt nog: „Als ik dat niet wist?" De bedoeling van deze niet-afgemaak- te zin is dus om daarmee te zeggen hoe diep ongelukkig we wel zouden zijn als we God moesten missen in ons le ven, maar ook hoe diep en innig geluk kig we wel zijn in dit geloof. O, als ik niet had geloofd! De smart zou niet te dragen zijn. Het kruis zou echt te moeilijk zijn geweest. De last zou ons gebroken hebben. Maar nee! Ik geloof in God, die Vader is! Vader, juist daarin, dat hij mij veel leed doet ondervinden, veel smart geeft te door worstelen, een zwaar kruis geeft om te dragen maarmij daarin niet alleen laat! O. zeker, als ik niet méér had dan al leen een kruis, dan alleen die onzegba re smart, of dat onverklaarbare leed, dan... Maar ik heb, ik ervaar méér. Ik geloof in God, die ik ondanks alles, ja meer, die ik mét alles toch liefheb. Ja, dan zijn we in de grootste smarten gerust. Let wel, er staat niet na de groot ste smarten, maar in de grootste smarten, blijven we in de Heere gerust. Na de smarten, na het leed, enz. i» vrij gemakkelijk. Dan over het goede des Heeren te spreken gaat best. En zeker, dat mag en moet. Maar nu ook in diezelfde smarten. Dén geloof te be oefenen, dat de Heere goed jfr. Dan zeg gen en getuigen: Hij is goed en dóét goed. Dat kan alleen het geloof. Wat dan in het geloof ervaren wordt is geen tong bij machte om uit te spreken. We hebben immers met een God te doen, die groter is dan nood en dood. Dat maakt blij in God, ondanks alle smart. Die blijdschap vindt haar oor sprong niet in het geloof, maar in God, die Vader is. In Hem, in Zijn liefde en ontferming, vindt dat geloof zijn steun en kracht, zijn troost en blijdschap. Geen steun in zichzelf. O, neen! Het geloof vindt alles buiten zichzelf in God en daarin ligt nu die blijdschap, dat ge luk. En dat is eigenlijk niet uit te zeg gen. Daar schieten woorden tekort. Daar ontstaan de niet-afgemaakte zin nen. Zo ik niet had geloofd, toen ik mijn vrouw moest begraven... Zo ik niet had geloofd, toen ik die zware operatie moest ondergaan... Zo ik niet had geloofd, toen ik mijn kruis dagelijks op moest nemen... Zo ik niet had geloofd, dat Jezus mijn lijden heeft gedragen... Zo ik niet had geloofd, dat God de getrouwe blijft... Zo ik niet had geloofd, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet... Dan? Laten we hier de zin maar af breken. Want dan zou ik het niet meer weten. U ook niet Veanendaal» J. Keuning

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1966 | | pagina 11