OP DE KORTE BAAN
NU AL BIJNA TWEE JAAR
ZONDAGAVOND KLOKKE ZEVEN
Woord
voor
woord
Protestantse k erken deelnemers aan
rooms-katholiek pastoraal concilie
Ter overdenking
voor kinderen
(en ouderen....)
tv
Van deze tijd
Niet preken
Eén openingstoespraak in de zeven (per radio verbondenj kathedralen
Kinderen
„Dnarsbonwn"
Meer dan een miljoen
kijkers plus misschien
een miljoen kinderen
Een zin die
niet af is
LITERAIRE KRONIEK
door
WtUÜl-cvi
OEZE WEEK
T ezen in een trein is over het algemeen
een slaapverwekkende bezigheid. Wie
niet in slaap wil vallen neemt op reis dan
ook meestal geen „zwaar" boek mee,
maar een dctective-roman, of wat luchti
ge tijdschrift-lectuur. Of een bundel met
verhalen, waar men elk ogenblik mee kan
ophouden. Er verschijnen weer oorspron-
kelijk-Nederlandse verhalenboeken ge
noeg, tegenwoordig. Meestal echter be
hoeft men er niet eens een treinreis voor
te ondernemen om ze weer spoedig terzij
de te leggen; misschien niet zozeer ver
moeid dan wel verveeld. Ze zijn, volgens
het moderne recept, vaak schokkend ge
noeg. Maar dat schokkende wordt ons in
deze tijd reeds te veel opgedrongen om
nog verrassend te z(jn.
De echte korte-verhalen-schrijver moet
de kunst verstaan ons listig in te spinnen,
zodat wij op een moment vermoeden
waar het naar coe gaat, om dan aan het
slot zijn verhaal een originele en toch lo
gische wending te geven, die wij niet had
den verwacht. Hij moet ook in staat zijn
een schijnbaar vreemde situatie in een of
twee bladzijden voor de lezer volstrekt
aanvaardbaar te maken. Dit vereist een
hoog niveau aan literaire stijl een sugges
tieve verbeeldingskracht. Een auteur als
Edgar Allan Poe was daar een meester in.
In de Nederlandse letteren kennen wij
haast geen goede schrijvers op de korte
baan. Misschien houdt het enigszins ver
band met onze ietwat trage volksaard.
Wij komen ook buiten de letteren niet
gauw op gang, wij expliceren graag uit
voerig, en wij missen de fantasie en de
beweeglijkheid van geest, die voor het
schrijven van een kort verhaal allereerst
nodig zijn.
Met een, treinreis van vijf uur voor de
boeg hebben wij ons kort geleden toch
maar aan een nieuwe verbalen-bundel ge
waagd, nl. „De oertijd voor het venster"
door Manuel van Loggem. Wij kennen de
naam van de auteur als schrijver van to
neelstukken, die ook voor de televisie zijn
opgevoerd. Als prozaït heeft hij zich ver
der eens onderscheiden door zijn boeken
week-novelle „Insekten in plastic". Hoe
wel er hier en daar in tijdschriften ook
wel eens vertellingen van hem zijn opge
nomen, is hij als schrijver van korte ver
halen te onzent vrijwel onbekend.
"|V,Terkwaardig genoeg is
land wel 't geval. Ma
dat in het buiten-
geval. Manuel van Loggem
heeft namelijk tamelijk veel short sto
ries in buitenlandse periodieken gepubli
ceerd, Duitse en Franse. Men vindt hem
o.a. vertegenwoordigd in een onlangs ver
schenen Franse bundel „Histoires Insoli-
tes", in gezelschap van niemand minder
dan o.a. Faulkner, Evelyn Waugh, Saki en
Ronald Dahl. Een aantal van die in den
vreemde gepubliceerde verhalen vindt
men nu terug in de bij de Bezige Bij ver
schenen verzameling, hierboven genoemd,
voor het eerst afgedrukt in de taal,
waarin ze oorspronkelijk geschreven zijn.
„De oertijd voor het venster'dat wij
dus in de trein hebben gelezen, is geen
„treinlectuur" in de slechte betekenis van
het woord. Het is literatuur, en dat wel
van een zeer hoog gehalte. En bovendien
ls het literatuur waar men zelfs in de
trein onmogelijk bij in slaap kan vallen.
Wij althans hebben dit boek met toene
mende verbazing en bewondering aan één
stuk uitgelezen. Manuel van Loggem is
Inderdaad een verbazingwekkend knap au
teur van korte verhalen, die zich met de
beste voorbeelden op dit gebied uit de
buitenlandse letteren meten kan. Hij be
schikt in hoge mate over al die eigen
schappen, die zulk een verteller nodig
heeft: een heldere stijl, met het talent
om in enkele regels de lezer onmiddellijk
een situatie te schetsen, en hem daarin te
Interesseren, fantasie en oorspronkelijk
heid, en een vindingrijkheid van geest.
die ons aan het slot van iedere vertelling
telkens opnieuw een verrassing bezorgt.
f_Tet zjjn vaak huiveringwekkende verha-
len, met een psychologische achter
grond, maar nooit morbide, en nimmer
vulgair of weerzinwekkend. Hij sleept ons
mee in een wereld of een geestesstemming
die soms vreemd is, en angstaanjagend,
maar op een wijze die nergens enige op
zettelijkheid op effectbejag verraadt. Het
zou allemaal zo gebeurd kunnen zijn.
Dit is een beoefening van het genre op
internationaal niveau van een groot Ne
derlands vertel-talent. Er zijn verhalen
bij die ik nooit meer zal vergeten. Het
verhaal over „de man met de snor" bij
voorbeeld. Het is de geschiedenis van een
impresario die in een klein achterbuurt
cafeetje een artiest ontdekt, die daar iede
re avond een goedkope imitatie van Char
lie Chaplin vertoont. Het is een slechte,
zevende rangs cabaretier, die ietwat zieli
ge man met zijn voddige kleren en het
kleine zwarte Chaplin-snorretje, uit mede
lijden door de kroegbaas geëngageerd. En
toch heeft hij iets, dat de impresario, en
de andere gasten in het café intrigeert
en biologeert; men weet niet goed wat.
De impresario besluit de man in de
huurkazerne, waar hij een zolderkamer
tje bewoont, op te zoeken, half uit deernis,
half uit nieuwsgierigheid. De artiest blijkt
een zonderling te zijn, die met niemand
contact onderhoudt. Als de impresario
tot hem doordringt blijkt hij, op zijn scha
mele kamer, nog steeds zijn Chaplin-vod-
den te dragen, evenals het snorretje,
zwartgeverfd natuurlijk. Hij noemt zich
ook Chaplin. De impresario biedt hem
een contract aan, dat de eerst wat schich
tige man als beledigd afwijst. Vreemd,
dat hij niet geholpen wil worden. Een
ogenblik verbeeldt de impresario zich
dat het Chaplin zelf is die, op zijn retour
geraakt, nog éénmaal probeert zijn oude
glans en glorie voor zichzelf te beleven.
Die overtuiging wordt bijna tot zekerheid
als de man, kwaad en hoogmoedig, met
een dikke stem schreeuwt: „Je weet niet
tegen wie je spreekt. Besef je wel dat
miljoenen zich schor hebben geschreeuwd
om me toe te juichen. Ik ben de grootste
van mijn tijd geweest. Ik heb de wereld in
mijn hand gehad. En jij komt hier om
te huren. Je beseft niet wie je voor je
hebt anders zou je nooit de moed hebben
gehad het mij zelfs te vragen". De man
is gek. denkt de impresario, hij heeft
zich helemaal met de figuur, die hij imi
teert, vereenzelvigd
Maar de echtheid waarmee de arme
artiest spreekt overweldigt hem. Was het
toch Chaplin zélf, die in zijn laatste dagen
zichzelf nog eens trachtte na te bootsen,
in een krankzinnige poging tot het
doen herleven van zijn vroegere faam? De
impresario vertrekt met een korte groet,
terwijl „Chaplin" hem woedend en ver
strakt aanstaart. Dan schudt de man zich
los uit zijn verstarring. „Hij haalde diep
adem. Hij richtte zich op. Zijn rechterarm
schoot omhoog met uitgestrekte vingers.
Sieg heil! riep hij. Toen ik bij de deur nog
even omkeek stond hij nog steeds in deze
houding". Zo eindigt dit korte verhaal, dat
ik hier even als een beknopte anekdote heb
samengevat, maar dat in de uitwerking
van Manuel van Loggem tot 'n waarlijk su
blieme vertelling geworden is, waar men
niet gemakkelijk meer van los komt.
Het meesterlijke van de meeste dezer
verhalen is ook, dat de schrijver vaak aan
het slot een oplossing geeft in de vorm
van een aanduiding, het overige aan de
gedachten en veronderstellingen van de le
zer overlatend, waardoor zo'n geschiedenis
tot zelfs in haar ontknoping een eigenaar
dige sfeer van geheimzinnigheid en vreem
de spanning behoudt.
Vfanuel van Loggem heeft zich met deze
bundel op de eerste rang van onze ver-
halen-vertellers geplaatst. Ik hoop van gan
ser harte dat het bij deze eerste verzameling
niet blijven zal. Hij verenig* in zich het
kunstenaarschap en de vakbekwaamheid
van een Edgar Allan Poe en een Borde-
wijk in diens „Fantastische Vertellingen"
uit de twintiger jaren, maar op een geheel
eigen, moderne en oorspronkelijke wijze.
Men ondergaat dit fascinerende verhalen
boek als de ontdekking van een waarlijk
verbluffend talent.
Kinderen hebben
meer behoefte aan
voorbeelden dan
aan kritiek.
Joubert
(1754-1824)
TToe vertel je de Bijbel aan de kinderen? Zo eenvoudig moge-
lijk, in direct aansprekende taal, als een verhaal! Iemand
zal misschien zeggen: „Als een sprookje" en dan is die er mis
schien niet eens zoveel naast, want kinderen van zo om en nabij
de zeven jaar zullen de Bijbel waarschijnlijk in de eerste plaats
beschouwen als een sprookje. In ieder geval: de wijze, waarop
het Bijbelverhaal voor de kinderen via de televisie wordt verteld
in „Woord voor Woord" spreekt de jeugd aan.
Op 19 februari volgend jaar komt reeds nummer honderd in
deze geregelde zondagavonduitzending aan de beurt. „Woord
voor Woord" telt ruim een miljoen kijkers, zo is eens gebleken.
Aan de andere kant: die kijkdichtheid wordt gemeten boven de
vijftien jaar. Tot de één miljoen behoren dus nog niet eens de
kinderen, voor wie het programma in de eerste plaats is bestemd.
IKOR/CVK/RKK hebben er mee in de roos gemikt.
voor zeven- tot zeventigjarigen Vandaar, dat je eigenlijk zo weinig
kunt zeggen over die kijkdichtheid. Maar er is een heel behoor
lijke kijkdichtheid."
„Je hoort er ook veel over praten. Vaak is „Woord voor Woord"
de aanloop voor een gesprek. Televisie als medium? Als kerken
met zendtijd zijn wij eerst bang geweest voor de preektoon, daar
om waren we misschien een beetje terughoudend in het begin. Het
ging niet om evangeliseren, zodoende ook bij „Woord voor Woord":
niet de moraal, die je er zo uit kunt halen, eerst maar eens ge
woon informatie geven, zien hoe simpel je de zaken kunt zeggen."
„Er gaat tenslotte een hoop opvoeding buiten het gezin om en
mede door zo'n programma kunnen de ouders er ook gemakkelij
ker over praten. Of er een goed gebruik wordt gemaakt van de
televisie in „Woord voor Woord" Dat kun je toch -moeilijk van
jezelf zeggen, we zijn erg blij, dat het programma er is, het is
heel fijn dat we iets samen kunnen doen: IKOR, de kerken van
de oecumenische raad, Convent van kerken (Gereformeerde Ker
ken, Baptisten, Leger des Heils) en RKK."
Ineke Sipkema, regisseuse van „Woord voor Woord", vindt er
dit van: „Het gaat erom, dat er niet wordt gepreekt. Het zijn
gewone vertellingen voor kinderen, verhalen uit de bijbel, die een
basis moeten leggen, zónder theologische dingen eromheen. Op
deze wijze kunnen de kinderen kennismaken met de bijbel. Ze le
ren spelenderwijs wat erin staat. En „Kuifje" is toch óók
Er wórdt een goed gebruik gemaakt van de televisie als me
dium in „Woord voor Woord": informatief, boeiend, aansprekende
teksten en expressieve illustraties, indringend, niet brutaal. Het
bijbelverhaal wordt in deze serie in taal voor kinderen van deze
tijd verteld. En dat mét de illustraties en de wijze van presentatie
is het succes van deze serie.
Op het ogenblik schrijft vicaris Karei Eykman, werkzaam in het
hervormde jeugdwerk te Rotterdam, de teksten. Rita van Dongen-
Torman uit Eindhoven, danspedagoge, vertelt het verhaal. Zij is
omroepster geweest bij het CVK. Ineke Sipkema is de regisseuse.
Na deze namen nog één, die van tekenaar Bert Bouman uit Oos
terbeek, de man, die van begin af aan de tekeningen maakte voor
de bijbelvertellingen. Direct aansprekende uitbeeldingen; alleen al
die tekeningen maken het kijken naar „Woord voor Woord" tot een
plezierige bezigheid.
Bert Bouman werd in 1921 te Dordrecht geboren, studeerde aan
de Haagse academie voor beeldende kunsten en ging in 1946 naar
Amsterdam om hoe dan ook illustratief te kunnen werken,
voor kranten, tijdschriften en uitgevers. Langzamerhand speciali
seerde hij zich op boekillustratie, onder andere vele pocketomsla
gen. Door zijn „hardnekkige belangstelling voor de bijbel als heil-
en inspiratiebron", zoals hij het zelf noemt, kreeg hij een op
dracht van de Vereniging tot verspreiding van de Heilige Schrift
tot het illustreren van e enbijbel: „Het Woord". Door deze uitgave
kwam hij weer in contact met het IKOR, dat hem vroeg voor de
gezamenlijke kerken de kleuterstrip te illustreren. Bert Bouman
woont nu in Oosterbeek. Twee dagen per week is hij leraar aan
de academie voor beeldende kunsten te Arnhem.
Wanneer op zondag 27 november a.s. het pastoraal
concilie van de Nederlandse rooms-katholieke kerk
provincie in alle zeven onderling per radio verbon
den kathedralen tegelijk wordt geopend (o.m. met
een inleiding en een preek van kardinaal Alfrink en
voorbeden, gezegd door vertegenwoordigers van resp.
de oud-katholieke en Ned. herv. kerk) is dat het eer
ste kerkprovinciale concilie ter wereld na het oecu
menische van Vaticanum II. Een concilie dat in ver-
gaderingsvorm en presentatie (men zal geen indruk
wekkende zalen vol met gemijterde bisschoppen mee
maken en het aantal plenaire vergaderingen is voor
lopig maar gering) afwijkt van het Romeinse. Dat in
nog een opzicht duidelijk afwijkt: de vertegenwoor
digers van andere kerken die bij de zittingen aanwezig
zullen zijn, zijn daar niet als waarnemers of toehoor
ders, maar als deelnemers.
Uitgenodigd zijn als deelnemers van buiten de
rooms-katholieke kerk in Nederland: de gemeenten
van de Anglicaanse Kerk. de Doopsgezinde gemeen
ten, de Evangelisch-Lutherse Kerk, de Evangelische
Broedergemeenten, de Gereformeerde Kerken, de Ne
derlandse Hervormde Kerk, de Russisch- en de
Grieks-orthodoxe kerk, de Oud-Katholieke Kerk, de
Remonstrantse Broederschap, het Leger des Heils, de
Nederlandse Protestantenbond, de Oecumenische Raad
van Kerken in Nederland en het Humanistisch Ver
bond.
Op de Anglicaansse, Russisch- en Grieks-orthodoxe
kerken na hebben allen positief gereageerd. De drie
kerken die nog niet hebben geantwoord, konden dat
niet omdat zij nog overleg moeten plegen met hun sy
nodes. Met het Israëlitisch Kerkgenootschap is overleg
nog gaande. Met nog andere wordt contact gezocht.
Ze werd tijdens een in de afgelopen week gehouden
persconferentie meegedeeld, dat men een groepering
als de C.P.N. bezwaarlijk kon uitnodigen, maar dat
het zeer wel denkbaar was dat een vertegenwoordiger
uit deze levensbeschouwelijke sfeer als deelnemer in
een studiegroep zou worden gevraagd.
Al deze vertegenwoordigers zullen volwaardige deel
nemers zijn. Daarachter schuilt geenszins de bedoe-
-AA werd medegedeeld, om da kerken die zij ver
tegenwoordigen „onder" het concilie te brengen. De
rooms-katholieke kerk in Nederland wil op haar beurt
óók deelnemen aan de zelfbezinning in andere kerken.
Een en ander vloeit voort uit de op Vaticanum II aan
vaarde gedachte dat ook de niet rooms-katholieke ker
ken instrumenten van Gods Geest zijn en uit het besef
van de rooms-katholieke kerk hier: wij zijn niet de
enige Kerk van Christus in Nederland. Een en ander
impliceert echter niet, aldus werd meegedeeld, dat de
deelnemers van andere kerken direct meedoen aan de
besluitvorming in de centrale conciliecommissie in
direct echter wel door hun lidmaatschap van voorbe
reidende n studiecommissies.
Regelmatig, zo is de bedoeling, zullen kerkprovincies
buiten Nederland op de hoogte worden gehouden van
studies en besluiten. Een bijzondere gelegenheid daar
toe doet zich met name voor in juli van het volgende
jaar (de eerste conciliefase eindigt in mei 1967), wan
neer in Noordwijkerhout een Europese bisschoppencon
ferentie wordt gehouden.
De opbouw van het pastoraal concilie, van onderaf-
aan bezien, toont een sterke deelneming van de leken
via (tienduizend) reeds gevormde gespreksgroepen en
de zgn. concilie-postbussen die tot dusver reeds een
achthonderd brieven hebben ontvangen. Het hieruit
komende materiaal gaat via dekenale en diocesane ka
nalen naar de studiecommissies. Voor de postbussen
is een groep brief-pastores in opbouw, in dringende
gevallen is reeds pastorale of maatschappelijke assis
tentie verleend.
De studiecommissies hebben een voorbereidend ka
rakter: zij werken zowel naar de hogere kerkelijke in
stanties als naar de gelovige uit het kerkvolk. In deze
studiecommissies hebben onder meer de zgn. concilie
adviseurs zitting. Deze adviseurs kiezen uit hun mid
den de concilieraad die uit zeven personen bestaat.
Deze raad coördineert het gehele conciliewerk zowel
naar beneden als naar boven. Daarnaast bestaat nog
een centrale commissie (onder voorzitterschap van
kardinaal Alfrink) die onder meer zowel opdrachten
aan de studiecommissies geeft als in de plenaire ver
gaderingen goedgekeurde besluiten voorlegt aan het
episcopaat. In deze commissie hebben de andere ker
ken één (gezamenlijke) vertegenwoordiger. Plenaire
vergaderingen (men verwacht er in de eerste fase
maar weinige) bestaan uit centrale commissie, conci
lieraad en concilie-adviseurs, tezamen meer dan hon
derd personen.*Zü zjjn voor iedere belangstellende toe
gankelijk. Ook in de plenaire vergaderingen nemen de
vertegenwoordigers van andere kerken deel.
Het voorlopige programma voor het pastoraal con
cilie omvat een menigte onderwerpen van de meest
uiteenlopende aard, waaronder zoals kardinaal Al
frink tijdens de persconferentie zei nogal wat „hete
hangijzers". Een greep eruit: zaken als godsgeloof,
liefde tot God en de medemens, mondigheid en geloof,
maar ook: honger, oorlog en vrede, ontwapening en
rassendiscriminatie. Punten als: verlossing, erfzonde,
betekenis en functie van de kerk, vernieuwing van ker
kelijke structuren, oecumene, intercommunie, bezin
ning op inhoud en rituaal van de sacramenten, liturgi
sche plechtigheden, catechese, zondagspreek. Maar
daarnaast: democratisering in de kerk, gehoorzaam
heid en gezag, zondagsplicht, seksuele moraal en vas-
tenwet. Een menigte punten onder het hoofdstuk „ker
kelijke structuren", daarnaast zaken als: interconfes
sionele scholen, gemeenschappelijk kerkgebouw, ge
mengd huwelijk, echtscheiding, geboorteregeling, ge
huwd en ongehuwd priesterschap, uitgetreden priesters
en: kerk en politiek, confessionele partijen.
Kardinaal Alfrink sprak de verwachting uit, dat niet
ovér alle hete hangijzers een directe uitspraak ver
wacht zou kunnen worden, zeker niet wanneer de we
reldkerk daarbij betrokken is. Vernieuwing van kaders
en structuren noemde hij evenmin het primaire doel,
al komen zij wel aan de orde. „Maar" zei hij, „zij ko
men aan de orde in zoverre zij dienstig zijn voor de
bevestiging en de vernieuwing van het totale geloofs
leven en het godsdienstig leven". De kardinaal sprak
de hoop uit, dat ieder bereid zal zijn zich aan te slui
ten bij hetgeen uit het zeer veel omvattende gezamen
lijk beraad als conclusies naar voren zal komen.
Besluiten worden genomen door de bisschoppencon
ferentie. Zij zijn in eerste instantie voorbereid in de
adviescommissies en worden door de plenaire verga
dering bij het halen van een twee-derde meerderheid
doorgezonden naar de centrale commissie die een
mandaat heeft van het episcopaat. Zou deze commis
sie de ontwerp-besluiten niet willen aanvaarden, dan
zendt zij ze voor nader beraad en met uitvoerige mo
tivering terug. De bisschoppenconferentie kan zelf
standig besluiten wanneer het om zaken gaat die uit
sluitend de Nederlandse kerkprovincie betreffen. Gaat
het om besluiten van een wijdere strekking, dan wor
den reeds in de plenaire vergadering de overwegingen
van Rome toegevoegd.
„Woord voor Woord" is voortgekomen uit het woensdagmiddag
programma „Logboek", dat werd gemaakt voor de jeugd van om
streeks vijftien jaar. Dat programma verhuisde later naar de
avonduren. Vervolgens kwam de gedachte om bijbelverhalen voor
de kinderen te maken.
Mies Bouhuys schreef de teksten, Bert Bouman tekende, Cecilia
Lichtveld vertelde en Erik de Vries had de regie. En dan niet te
vergeten de muzikale omlijsting, met de „tune", gespeeld door
een klein ensemble. De regie kwam vervolgens aan Ineke Sipke
ma, met een korte onderbreking, toen Mies Bouhuys dit zelf deed.
Twee jaar „Woord voor Woord" met het Oude Testament, nu het
Nieuwe Testament.
Mies Bouhuys heeft zich om persoonlijke redenen teruggetrokken
en de samenstelling van het team is nu iets veranderd.
Tot slot: de gezamenlijke kerken hebben nog meer jeugdacties.
In de zomervakantie vorig jaar was er een tekenwedstrijd voor
de jeugd, waarvoor duizend werkstukken binnenkwamen. Van die
duizend waren er zo'n vijfhonderd die Mozes in het biezenkorfje
tot onderwerp hadden allemaal van meisjes. Opdracht voor de
jeugd was: teken nu eens wat je nog van de verhalen van „Woord
voor Woord" weet. Er werden mét die kindertekeningen vier boei
ende uitzendingen gemaakt.
Dit jaar zomer was „De verloren zoon" aan de beurt. Het ver
haal werd door een meisje aan de jonge kijkers verteld en de
jeugd boetseerde er de figuren voor. Vervolgens waren er twee
programmaatjes in de vorm van ballet en één, verzorgd door leer
lingen van een Rotterdamse school.
Voor de oudere tieners en twens is er dan nog het programma
„Dwarsbomen", een discussieprogramma, dat eerst „Vragen staat
vrij" heette en verscheidene presentators en presentatrices heeft.
Daarbij zijn Hedda van Gennep en Jan Blok. De laatste gaat bin
nenkort meedoen.
Van kerkelijke zijde doen mee ds. K. H. Kroon en pater Nic
van Hees, journalist in Amsterdam.
In „Dwarsbomen" gaat het soms heet toe. De jongeren nemen
gelukkig geen blad voor hun mond, ondanks het licht van de
schijnwerpers.
„Jezus in gesprek met andere joden"
is het onderwerp van deze tekening,
die Bert Bouman maakte voor „Woord
voor Woord". Nieuwe Testament.
Zo ik niet had geloofd, dat ik
het goede des Heeren zou zien
in het land der levenden
Ps. 2713.
We hebben in het leven vaak te doen
met zinnen die we niet afmaken. Er
moet nog iets bij, maar we durven of
kunnen de rest niet uitspreken. Vader
en moeder zitten bij het ziekbed van
hun kind. Beiden zijn ze in hun ge
dachten bezig met hun kind en denken:
„O, als we dit kind moesten missen,
dan..." Of er is een zakenman, die veel
tegenslagen in zijn leven heeft gehad
en die nu bij zichzelf zegt: „Had ik
maar beter uitgekeken, dan..." Onuitge
sproken, niet afgemaakte zinnen.
Zo is het hier bij deze psalmdichter.
Onze oude statenvertaling heeft op de
plaats waar de puntjes staan wel ver
taald: „Ik ware vergaan", maar in de
Hebreeuwse tekst staat dit niet. De
dichter heeft dit dus niet gezegd. Daar
om staan deze woorden: „Ik ware ver
gaan", schuin gedrukt. De vertaler»
hebben deze zin wel afgemaakt om
daarmee uit te drukken hoe vreselijk
het voor David had moeten zijn indien
hij niet had geloofd.
Zo ik niet had geloofd, dat ik het goe
de des Heeren zou zien in het land der
levenden... Omdat deze zin dus niet af
is, vragen we aan David: „Wat dan?"
Maar David geeft geen antwoord. Hij
kan het niet onder woorden brengen
hoe erg het in zijn nood dan wel zou
zijn.
Er zijn van die zinnen die een mens
niet af kan maken, omdat de smart te
groot zou zijn om uit te spreken. Wat
is deze David hier toch gelukkig, on
danks al zijn narigheid in het leven. Hij
weet nu nog des te beter wat hij aan
zijn God heeft. Dat is nu nog zo. Het is
nog hetzelfde geloof in dezelfde God.
Dat geloof zegt nog: „Als ik dat niet
wist?"
De bedoeling van deze niet-afgemaak-
te zin is dus om daarmee te zeggen
hoe diep ongelukkig we wel zouden zijn
als we God moesten missen in ons le
ven, maar ook hoe diep en innig geluk
kig we wel zijn in dit geloof.
O, als ik niet had geloofd! De smart
zou niet te dragen zijn. Het kruis zou
echt te moeilijk zijn geweest. De last
zou ons gebroken hebben. Maar nee!
Ik geloof in God, die Vader is! Vader,
juist daarin, dat hij mij veel leed doet
ondervinden, veel smart geeft te door
worstelen, een zwaar kruis geeft om te
dragen maarmij daarin niet alleen
laat!
O. zeker, als ik niet méér had dan al
leen een kruis, dan alleen die onzegba
re smart, of dat onverklaarbare leed,
dan... Maar ik heb, ik ervaar méér.
Ik geloof in God, die ik ondanks alles,
ja meer, die ik mét alles toch liefheb.
Ja, dan zijn we in de grootste smarten
gerust. Let wel, er staat niet na de groot
ste smarten, maar in de grootste
smarten, blijven we in de Heere gerust.
Na de smarten, na het leed, enz. i»
vrij gemakkelijk. Dan over het goede
des Heeren te spreken gaat best. En
zeker, dat mag en moet. Maar nu ook
in diezelfde smarten. Dén geloof te be
oefenen, dat de Heere goed jfr. Dan zeg
gen en getuigen: Hij is goed en dóét
goed. Dat kan alleen het geloof. Wat
dan in het geloof ervaren wordt is geen
tong bij machte om uit te spreken. We
hebben immers met een God te doen,
die groter is dan nood en dood.
Dat maakt blij in God, ondanks alle
smart. Die blijdschap vindt haar oor
sprong niet in het geloof, maar in God,
die Vader is. In Hem, in Zijn liefde en
ontferming, vindt dat geloof zijn steun
en kracht, zijn troost en blijdschap.
Geen steun in zichzelf. O, neen! Het
geloof vindt alles buiten zichzelf in God
en daarin ligt nu die blijdschap, dat ge
luk. En dat is eigenlijk niet uit te zeg
gen. Daar schieten woorden tekort.
Daar ontstaan de niet-afgemaakte zin
nen.
Zo ik niet had geloofd, toen ik mijn
vrouw moest begraven...
Zo ik niet had geloofd, toen ik die
zware operatie moest ondergaan...
Zo ik niet had geloofd, toen ik mijn
kruis dagelijks op moest nemen...
Zo ik niet had geloofd, dat Jezus
mijn lijden heeft gedragen...
Zo ik niet had geloofd, dat God de
getrouwe blijft...
Zo ik niet had geloofd, dat alles tot
mijn zaligheid dienen moet...
Dan? Laten we hier de zin maar af
breken. Want dan zou ik het niet meer
weten. U ook niet
Veanendaal» J. Keuning