UIT DE OUDE DOOS (14) Op de natte dweil... Hond bij het hekje Eén h.k. voor de brugjes Kip aan een touw Geit op de bank... Opgetekend door Rik Valkenburg In het oude Veenendaal werden de kinderen al vroeg produktief gemaakt "\7an de vele buitenlanders die in Nederland zijn komen wer- ken, heeft ook Veenendaal een behoorlijk portie ter be schikking. In alle straten van Veenendaal passeren ons Span jaarden, Italianen, Marokkanen, enzovoorts. De produktie moet worden opgevoerd. De buitenlanders schijnen nog lang niet over bodig te zijn. In het oude, oude Veenendaal werd de arbeidsmarkt door ge heel andere figuren, of beter gezegd figuurtjes, bevolkt. Vóór 1891 waren het vaak kinderen van 8, soms zelfs 7 jaar, die de produktie op peil moesten houden. Op deze leeftijd droegen zij reeds de naam arbeider. En een arbeider was gedurende de twee de helft van de vorige eeuw inderdaad niets anders dan hetgeen dit woord tot uitdrukking brengt: iemand, die arbeidt! Het bestaan van zulke werkezels kunnen we ons ternauwer nood meer voorstellen. Een arbeiderskind deelde ook volledig in deze „eer". Regel was, dat de kinderen reeds zeer jong meehiel pen, hun ouders de zorgen wat te verlichten. Ook al door op het land te werken. De vraag rijst hoe een kind van 7 a 8 jaar, *s morgens om 6 uur al voldoende bij zijn positieven was om de arbeid te verrichten. We zullen het kind niet bij de achternaam noemen, waarvan we de volgende beschrijving geven: Keessie, kom jochieHet is tijd, ventje. Gcruw d'r uit. Toe nou!"Kleine Kees keert zich slaapdronken om in het een of ander vehikelachtige bedje, of bedstede. Terstond slaapt het ventje weer diep in. Vader schudt zijn hoofd. Wat een ellende toch, elke morgen, om zijn zoontje op tijd mee te krijgen naar de fabriek. Natuurlijk kan hij het kereltje wel thuis laten, maar hij kan de paar stuivers die Keessie verdient, niet missen. Trouwens de onderbaas op zijn afdeling zou het niet goedvinden. Kinderen zijn goedkope werkkrach ten en dus een begeerde prooi voor de al maar uitbreidende indus trie! Vader zal het beproefde middeltje maar weer toepassen. Ondanks de koude loopt hij even naar buiten met een oude dweil in zijn hand. Even naar de pomp. Gelukkig is de pomp nog niet be vroren, dank zij het eromheen gevlochten stro. De temperatuur van het water dat hij over de dweil pompt, bevindt zich vlak bij het vries punt. Nu weer gauw naar binnen! De natte dweil voor het bed. Dan met een forse zwaai Keessie uit zijn nestje en zijn blote voetjes op de koude dweilDót helpt! Het ventje schreeuwt en schriet totdat het helemaal wakker is. Dan huilt hij niet meer. Hij weet dat het niet helpt. Hij legt er zich bij neer en vraagt: „Voa, krijg ik een sniggie brood?"Uit de speind spindepakt vader een stuk roggemik en snijdt er een snede af. Er is gelukkig nog een schrapseltje reuzel. Dat gaat er op! Zelf zal hij wel zonder doen. Maar zijn roggesnee is dan ook wat dikker Even later lopen vader en zoon door de prille morgen naar de fabriek. Overal is klompengeklep, ondanks dat het nog geen 6 uur is. fiet jochie heeft zijn kleine hand in de grote hand van zijn vader gelegd en stapt dapper mee. Evenals vader heeft ook hij een hoge tijden pet op. Ze zijn nu vlak bij het „hekkie". Bij dit hek loopt altijd een grommende hond. Keessie is bang voor honden. Vader weet dit. Hij voelt het kleine handje zich vaster klemmen aan de zijne. Met een routinegebaar tilt hij Keessie op zijn schouder. Ziezo, nu is het ventje gerust. Even later gaan ze de fabriekspoort binnen en kunnen ze hun arbeid aanvangen. De werktijden zijn lang en de dag indeling is zwaar. Het is werken van 6 uur tot 9 uur. Dan tot 9.30 uur pauze. Daarna weer aanpakken tot 1.30 uur. De middagpauze duurt van 1.30 uur tot 2.30 uur. In dat uur op een holletje naar huis. Door ■Veenendaal klinkt er een ritmisch klompenconcert. Gauw een paar happen eten naar binnen gewerkt en dan weer in een run naar de fabriek. Pas om 6.30 uur zit de dag er op. Vader heeft dan thuis nog verschillende karweitjes op te knappen en zoonlief kan na zijn roggemaal tijd, zijn bed weer in, om krachten te verzamelen voor de volgende dag Deze situatie duurde tot 1891. Toen werd er een overeenkomst ge sloten tussen het Gemeentebestuur en de fabrikanten om geen kin deren meer als arbeiders aan te nemen, tenzij deze een bewijs konden overleggen, dat ze de lagere school hadden doorlopen. Niettemin werd met deze bepaling voortdurend de hand gelicht. Vele ouders vonden het heel erg, dat hun kinderen niet voor hun twaalfde jaar naar de fabriek mochten. Zij konden de tien of twaalf stuivers loon, die een kind omstreeks de eeuwwisseling wekelijks verdiende, eigenlijk niet missen. Er leven momenteel nog honderden Veenen- dalers die vóór of óp hun twaalfde jaar begonnen te arbeiden. We voerden een gesprek met de heer H. de Gooyer uit het Kost- verloren, die in 1887 werd geboren. Ook hij ging in 1899, op zijn twaalfde jaar dus, naar de fabriek. Er moest behoorlijk gewerkt wor den, maar er was een stimulans: als je goed je best deed, kreeg je zo nu en dan een vierduitenstuk (tweeënhalve cent) opslag! Later werd De Gooyer bakker. Liever was hij timmerman geworden, maar dat kon hij er bij zijn pipa niet doorkrijgen. De oudere Veenendalers kunnen zich nog wel herinneren hoe de bakkers vroeger met hun op doodkisten lijkende karretjes, hun brood bij de Veenendaalse huis moeders bezorgden. Dat was soms een zwaar karwei. Vooral op het Boveneind met zijn steile bruggetjes. Het was dan ook een behoorlijke Nog een bijzonder oude foto, gemaakt 1879 in een textiel fabriek in Veenendaal. Op de achtergrond ziet men een heel rytje kinderen van een jaar of acht, negen. verlichting, ais 'szaterdagsavonds een hond voor de kar gespannen werd om met zijn éne h.k., als „hondekracht", de mensenkracht te verdubbelen „Ik bin in tachentig geboren", vertelde ons de heer C. v. d. Bo- venkamp, uit de Zandstraat. ,,Het was in een klaain huissie achter Van Zetten in 't Zaand. Toen ik twoalf joar was, gong ik noar de fabriek. Dat was de V.S.W. Mijn boas was Knelis Versteeg, een be stendige kerel, woar ik best mee kon opschieten. Het woctre lange doage, mer as je deurdee, gong de dag nog oarig gaauw om" „Weet je nog meer namen uit die tijd?" vroegen wij,Effe kijke.:. O, ja... Toon Takke de keuesringer. Dat was zo'n bietje de veurnoamste ringer. Hij had bar veul keues te ringen. Weet je wat je vrogger ok veul zag?"„Nou, zeg het eens" informeerden wij. Bovenkamp begint te lachen: „Een kiep, met een tauw an de poot"„Wat was dat?"„Een kiep die bij een mestpluis sting, aan de slootkaant. Er wier een tauw an z'n poot gedoan, dat-ie niet weg kon lope. Dat tauw zat vast an een pin en die wier in de grond gestoken. Zo'n kiep had genogt te scharrelen bij het mestpluis. As-t-ie geluk had, was-t-ie nog gaauw vet. Eerlijk woar!" „Weet je nog een bijzonder iemand uit de oude tijd?"„De aauwe Jan Leppers, de gaaitenslachter. Trouwes, je had nog wel meer gaaiteslachters, in die ted. De aauwe Nellesteyn dee het ok"„Hoe ging dat dan?"Dan vertelt Kees van de Bovenkamp, hoe een geit op een platte bank werd gelegd, met zijn kop uitstekend vanaf de zitplank. Bovenkamp moest dan, als jongen, de poten van het dier stevig vasthouden. De geiteslager sneed dan met zijn mes het beest de hals af, zodat de geit, als het goed ging, vrij snel dood was. Omdat geitevlees nogal goedkoop was, werd er door de oude Vee nendalers betrekkelijk veel geitevlees geconsumeerd. Het is beslist geen minderwaardig voedsel. Ook heden ten dage wordt nog wel geitevlees gegeten, maar het behoort toch wel tot de uitzondering. We vroegen aan de nu 86-jarige Kees v. d. Bovenkamp hoe zijn oordeel was over de smaak van dit vlees. Hij antwoordde prompt: „Ik lustte vrogger grêêg gaaitevlaais. Nou en óf!" Een foto van het personeel van een Wolfabriek in Veenendaal. Op de voorgrond ziet men een opvallend groot aantal kinderen tussen 7 en 10 jaar. Haast ondenkbaar dat dit een personeels- foto is. Men zou eerder denken aan een opname by een speciale gelegenheid, waar ook de kinderen bij aanwezig mochten zijn Deze foto werd gemaakt tussen 1875 en 1885. Hef was maar een klein kabinet ttis- sen twee zalen van het grote mu seum in. Er waren niet veel bezoekers en die liepen meteen door na even een blik op de vitrines met handschriften en portretten te hebben geworpen. Toe gegeven, hier waren geen krachtige blikvangers. Even tevoren had ik Rem brandt's „Gevangenneming van Simson" bekeken, een enorme lap van een schil derij uit zijn jonge jaren, met de vati Caravaggio geleerde truc met het te genlicht grandioos erin toegepast. Dat schilderij bewonderde ik destijds, ik heb nog altijd de ansicht die ik er toen van kocht. Ik was 20 jaar oud. T» die zomer van 1927 was Frankfurt am Main nog een van leven zoe mende stad, dynamisch, vol vertier. Ik zag een buurt vol effectenkantoren waar de naam Rothschild om de ha verklap op de uithangborden verscheen. In het centrum had je prachtige oude huizen, met houten gevels die van on der tot boven met ranken, figuren en spreuken uitgesneden waren, en die el ke verdieping hoger een beetje verder naar voren over de nauwe straatjes schoven, Goethe's huis stond aan de Hirschgraben en de suppoosten hadden allemaal „Dichtung und Wahrheit" ge lezen en alles in hun hoofd: die eenvou dige mannen wisten er oneindig méér van af dan ik. Als je dan aan de an dere kant van de rivier het Stadelsche Kunstinstitut betrad, zag je bij het bin nenkomen Goethe al zitten: boven aan de weidse statietrap halfliggend op een bank in de Campagna, een donkere hoed op en de mantel losjes gedrapeerd om zich heen Tischbein's onvergete lijke schilderij. Ik ben nooit meer in Frankfurt terug geweest, heb er ook geen behoefte aan. Als je 20 jaar oud bent, kun je niet beseffen wat je eigen lijk beleeft en ivaar het goed voor is. Nu weet ik al lang dat ik in die verre zomer enlcel en alleen om dat halfuur in dat schemerige kabinet naar Frank furt heb moeten reizen. rM\jnn naam kende ik wel, maar ver- der wist ik toen nog niets van hem. Ik boog me over de vitrines en begon de papieren te lezen die daarin openge legd waren. Later heb ik alles weer, en beter gelezen in zijn boeken. Wat ik toen gelezen heb, ben ik vergeten. Be halve één tekst. Maar die was niet van hemzelf. Die was van zijn oude moe der. Hij, innerlijk altijd een verschrik kelijk eenzaam mens, ongehuwd geble ven, moet onvoorstelbaar veel van zijn moeder gehouden hebben. Zijn vader ivas een geweldenaar: Emil Rathenau, de grondlegger van het reusachtige con- Rathenau cern der AEG. Toen haar zoon Walter dood was, schreef zijn moeder deze brief aan die andere moeder. Want ook een moordenaar heeft een moeder. De moeder die van beide moeders het meest te beklagen is. Dat schreef de ene moeder dan ook aan de andere, troostend, aan de diep beklagenswaardi ge... Als je 20 jaar bent, merk je niet eens hoe je stilaan opgevoed wordt door het toeval laten we het zo maar even noemen, het doet er immers niet toe van een zomerreis en een mu- seumbezoek. yUalter Rathenau zag eruit als een Bedoeïenenhoofdman, kort geknipt baardje, smal gezicht, donkere ogen. Maar hij ivas een Jood. Hij leed onder zijn Jood-zijn en schold eens in een artikel de Berlijnse Joden uit voor een Aziatische horde die in het zand van de markt Brandenburg ivas neergestre ken, Maar toen was hij nog heel jong. In later jaren kwam hij niet los van de vreemde roeping van Israël, Als Jood had ook hij, de zoon van de al machtige en schatrijke Emil Rathenau, het in dienst niet tot luitenant mogen brengen, het bleef bij „Vizewachtmeis ter". Wanneer hij later 's avonds te rug kwam van een bezoek ten hove en nog even bij vrienden aanliep, met twintig ridderorden kleinmodel op zijn jacquet, zei hij desgevraagd achteloos: „Ja, thuis heb ik nog meer van die blikjes..." Heimelijk teas hij er trots op dat hij, de Jood, zomaar bij Wilhelm II over de. vloer kwam. De Bedoeïenen hoofdman bewonderde zijn leven lang de blonde en blauivogige Pruisen. Hij kon alles en was er zelf rustig van overtuigd dat dit heel gewoon was. Hij schilderde, speelde meesterlijk pia no, schreef filosofische etshetische, en economische verhandelingen, was een groot organisator. Toen augustus 'Ij in het land gekomen was, besef te slechts één man in heel Duitsland wat de generaals vergeten hadden in hun, ten otirechte altijd zo bewonderde, Duitse „Gründlichkeit"de grondstof- fenvoorzieningMet de moed der wan hoop begon Walter Rathenau die te or ganiseren, alleen daardoor hield Duits land het nog uit tot '18. Hij was het. die in dat jaar, toen de oorlog zoel be keken was, een „levée en masse" voor stelde, maar de generaals zagen er niets meer in en ditmaal waren zij het die gelijk hadden. Een Jood, een vader lander. p|e kogel lag al klaar voor hem, U Blonde, blauwogige jongens zouden hem afvuren. Na de oorlog werd hij minister. „Mijn collega's," zei hij eens. „houden mij voor een fatsoenlijk man. Welk een lamentabel regime moet dal wezen waarin als de hoogste lof voot een staatsman geldt dat hij een fatsoen lijk mens is!" In 1922 trof de koge hem. Sinds 1919 was dat de 376-ste po litieke moord in DuitslandHitler kivan niet zomaar. Men heeft systematisch d< weg voor hem vrijgeschoten. De moo: denaars kregen nauwelijks straf. E< werd nooit gevonden. Over die ene blonde, blauwogige, dit nog. Enkele jaren na de moord op Rathenau heeft Vicky Baum daar een roman over geschreven. Ik houd „Fe me", een jeugdwerk van deze schrijf ster van boeiende ontspanningsromans, voor een meesterwerkje. Ze beschrijft daarin de moord, en vervolgt dan, de toekomst in, de weg van die ene jon gen die op de vlucht is, en zijn verde re weg die hem allengs tot een andere kijk op zijn daad brengt, tot loutering, tot berouw. Vele jaren later, vergeten in een vissersdorpje aan zee wonend, komt hij om bij de redding van enkele vissers. Zo doet hij verzoening voor zijn daad van wéleer door het offer van zijn leven. Aldus Vicky Baum, Hoe heeft ze het zo goed kun nen raden Vicky Baum was een Jodin, Joden zijn zeer menselijk, daarom he ten ze het volk van God. |Y| aar zo is het gegaan toen die toe- komst, die Vicky Baum niet weten en enkel raden kon, heden was gewor den. In '1/5 bleek dat in Frankrijk tal loze Joden gered waren door eeti raad selachtige figuur die even geniaal als doodsverachtend hun redding had geor ganiseerd. Het was de al lang vergeten moordenaar van Rathenau die men nooit te pakken had gekregen. Daarna is hij weer ondergedoken. Enkele jaren geleden nog dreef hij een boekwinkeltje ergens in de Bundesrepublik. \ls ik denk aan hem, die ik alleen ken uit dat mooie boek van Vicky Baum, zie ik weer dat kabinet in Frank furt, zie mijzelf voorover gebogen staan bij die vitrine, en ik lees weer de woor den die de ene moeder schreef aan de andere. En ik vraag me af of mis schien door deze woorden die blonde jongen behouden werd, gered, en daar na anderen reddendWij weten niets. niets H.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1966 | | pagina 9