i
uoor ae
dt
ery
ontmoeting
met mensen
Een woudloper met pensioen
xi- Geen houvast
xh Stuurse mildheid
VLkt
Het was een heerlijke ontboezeming, al dacht degene die ze
slaakte daar wel anders over. Zij schaamde zich eigenlijk
voor wat zij te vertellen had. Zij verbeeldde zich zelfs dat haar gevoelens
abnormaal waren. Maar zij werden haar bij tijd en wijle zo te machtig,
dat zij ze eindelijk op papier had gezet en naar een vragenrubriek
gestuurd. Het antwoord, verstandig en reëel, deed er voor mij niet zoveel
toe. Het was eerder de kreet zeif die, regelrecht uit het hart, zo heerlijk
oprecht en begrijpelijk aandeed. Ook al omdat het wel een beetje
moed vereiste om openlijk zwart op wit te verklaren: ,,lk heb bij tijden
zo schoon genoeg van alles, vooral nu de winter weer voor de deur
staat. Dan zou ik wel zo de mantel willen aantrekken en op stap gaan
om cd die narigheid te ontlopen".
Zeg dat eens hardop, in gezelschap. Dat komt toch eenvoudig niet te pas.
Wij hebben immers een Taak en die dienen wij elke dag weeraan zonder
mopperen Plichtsgetrouw te vervullen. En mochten wij al eens een
enkele keer de neiging voelen opkomen van ons voetstuk af te springen
en zo hard mogelijk weg te hollen, de wijde wereld in dan dienen
Mij een dergelijke onbehoorlijke opwelling meteen en met kracht te
onderdrukken. Zo hebben wij dat van moeder op dochter geleerd. De
veiligheidsklep wat vaster aandraaien, de lippen op elkaar persen en
zolang op onze tenen staan tot Mij van vermoeidheid omvallen en
misschien een week of Mat plat op onze rug liggen te bekomen van
de volmaaktheid.
Dan is deze moeder toch Mijzer. Zij gooit het er allemaal eens lekker uit,
al is het op papier. Zij bekent royaal dat zij als een berg tegen de winter
opziet, met die kou en die regen en die sombere kortende dagen. Met
die druipnatte schoenen en kleren, die verkouden kinderen, die dure
groenten. Met die kachels, die gevuld en die asladen, die geleegd moeten
worden. Met die was die niet drogen wil. En met al die feestdagen die
schrikbarend veel kosten en zoveel beslommeringen met zich mee brengen
dat er nauwelijks een rustig ogenblik overschiet. Als zij eraan
denkt zou zij er meteen wel vandoor willen gaan. Een hoogst treurige
en bedenkelijke gemoedstoestand, bekent zij, maar zij kan er echt niets
aan doen.
Zij moet er ook niets aan doen, want zulke opwellingen zijn de natuurlijkste
zaak van de wereld. Er is geen sterveling geboren die twaalf maanden
van het jaar en minstens zestien uren van het etmaal een toestand van
serene volmaaktheid weet vol te houden. Iedere vrouw, getrouwd of niet,
krijgt op een gegeven ogenblik schoon genoeg van dat doodsaaie routine
treintje dat altijd maar weer langs dat zelfde stomvervelende lijntje
hobbelt. En dan is het wel zo wijs pardoes van de treeplank te springen
dan achter het raampje te blijven staren en zichzelf als een accu op te
laden met wrok en tegenzin.
Het kan nooit kMaad zichzelf te bekennen dat men niet volmaakt is en
geen gat meer in de moeilijkheden ziet. En weglopen kan dikwijls veel
kortsluitingen voorkomen. Alleen: het behoeft niet met dichtslaande
deuren gepaard te gaan. Wie op de vlucht wil gaan voor de moeilijkheden
kan dat rustig binnenshuis doen. Zij moet alleen het ogenblik gunstig
kiezen, en het is wel noodzakelijk dat zij alleen thuis is.
Dan maakt zij alvast niemand aan het schrikken wanneer zij hardop
verklaart dat zij er de brui aan geeft. Dat alle vaten en bedden en
kolenkitten kunnen opvliegen. Dat zij niet meer over de berg heen kan
kijken en dus rustig een half uurtje aan de voet gaat zitten. De
uitbarsting alleen al lucht haar geweldig op. Maar wil zij radicaal opgefleurd
worden, dan dient zij werkelijk voet bij stuk te houden en, al is het
maar in dat ene halve uur, als Assepoester naar het bal gaan.
Dat kan in het bescheidene al door zich poesmooi op te knappen met
een aardige jurk, flatteuze schoenen en iets fleurigs om de hals. Een
paar borstelstreken over het haar, een tikje opmaak en een vleugje parfum
doen gegarandeerd wonderen.
Vervolgens moet zij de moed opbrengen de boel de boel te laten en
zich voor de rest van dat half uur in de gemakkelijkste stoel te nestelen
en doen wat haar het aanlokkelijkst toelijkt, om het even wat. Naar
de radio luisteren, een geliefde plaat op zetten, een handwerk, een boek
of een kruiswoordpuzzel ter hand nemen na vijf minuten is de vlucht
al in volle gang.
Na een kwartier zal zij die hemelhoge berg van moeilijkheden niet eens
meer zien dreigen, het gure sombere zwerk niet meer zien drijven. De
verkoudheden, de dure groente, de veeleisende feestdagen zijn radicaal
vergeten de warmte, de stilte, de plezierige bezigheid tussen haar geprikkel
de stemming en alle werk smelt weg.
Is zij tenslotte niet wél zo fortuinlijk als man en kinderen? Haar Kloris kan
zich niet permitteren eens een half uurtje onder werktijd in een luie stoel
te gaan zitten met een sigaret en de laatste Simenon. En zelfs haar
schoolgaande bloedjes hebben maar aan hun sommen en hun taailesjes te
te blijven tot de bel gaat.
Als zij opstaat uit haar clubfauteuil de vlucht mag niet te lang duren
en haar duster aanschiet over haar mooie jurk, zal zij zich erop betrappen
dat zij neuriënd en in versneld tempo het verzuimde begint in te halen.
Dat had zij met draven langs de natte trieste straten nooit bereikt.
De kunst is alleen ons dat kostelijke halfuurtje uit te sparen op een
werkdag. Maar dat lukt altijd voor wie het wil.
EL GRECO:
Sommigen zeggen: „El Greco is
de dialoog met de Spaanse mens".
%oor ons echter betekent El Greco
eerst en vooral een dwingend ge
sprek men kan het niet ontlo
pen tussen degenen die de
schilder op het doek heeft afge
beeld en de beschouwer. Een ont
moeting met deze merkwaardige
Kretenzer schilder uit het Spaanse
Toledo, is namelijk een ontmoeting
met mensen: zij staan vóór de be
zoeker en dagen hem uit, zij dwin
gen hem althans te pogen hen te
herkennen.
Byna dertig werken van El Greco hingen
in het Museum voor Schone Kunsten te
Gent en met elkaar vormden zij een eigen
unieke wereld die elke bezoeker absorbeerde
vanaf het moment, waarop hij de drempel
van het Gentse gebouw overschreed. De we
reld van Dominico Theotocopoli, bijgenaamd
de Griek.
Op het eiland Kreta werd hij geboren en
na een verblijf in Venetië en Rome komt hij
in 1576 nog geen vijfendertig jaar oud
in Toledo aan. Meer dan dertig Jaar schil
dert hy ln deze stad: heiligen en engelen, bur
gers en priesters, mensen die leven en wér
ken in een stad van kloosters, kerken en ge
vangenissen. God wordt er gediend met een
starre beginselvastheid, de moederkerk be
schouwt men er als de onwankelbare rots in
de Europese stormen van de reformatie.
Toledo: starheid van geloof, gestrengheid van
inquisitie, devotie en heilige huiver.
jonge Jaren een vroom man zijn geweest. La
ten we zeggen, dat hij afstand kon nemen
van de wereld, waarin hij verkeerde, de we
reld die hij afbeeldde.
Er wordt van hem verteld, dat hij „van al
le genoegens des levens genoot". Hij hield
van praal en bewoonde een huis als een pa
leis. ZJJn maaltijden werden opgevrolijkt door
een groep muzikanten, die in zijn dienst ston
den.
Zo leefde hy nogal opvallend in deze Spaan
se stad, waar men voortdurend bezig was 't
leven van de burgers te toetsen aan de leer
van de kerk. Nee, geen ketter, maar een
man die zijn omgeving met voorbehoud weer
geeft, een schilder die zich geenszins afsluit
van devotie en mystiek, maar in Tolédo noch
tans toeschouwer op afstand blijft.
Bijna dertig werken van El Greco waren
ln Gent. Een collectie, die te overzien was en
tevens 'n eenheid vormde. Zevenentwintig voor
stellingen. portretten, evangelisten, heiligen,
de gekruisigde, vrywel allemaal religieuze on
derwerpen. Het vreemde is echter, dat de be
zoeker niet in de eerste plaats door het on
derwerp van de voorstelling wordt getroffen,
maar dat altijd eerst en vooral een gezicht
zijn .aandacht vraagt.
In dit opzicht is één van de opvallende
doeken het omstreeks 1600 geschilderde „Jo
hannes de evangelist", afkomstig uit het Pra-
do te Madrid.
De voorstelling heeft betrekking op een
apocriefe gebeurtenis uit het leven van Jo
hannes: keizer Domitianus trachtte hem te
vermoorden door gif in een misbeker te doen
zo wil de legende maar het gif veran
derde in een slang. El Greco heeft Johannes
met de beker en de slang afgebeeld, maar
deze voorstelling trekt nauweiyks de aandacht,
ze wordt begrijpelijk eigenlijk zelfs niet
in de catalogus vermeld. Wat de bezoeker
echter onmiddellijk boeit is het gezicht van
Johannes: een marmerbleek gelaat boven een
groen vaal kleed en een wijnachtig rode man
tel. Een jongeman nog.
De schilder toont hem als een intelligent
man, die door een gebaar biyk geeft van
geloofsvertrouwen.
xj- Emblematiek
Die wereld nu zet El Greco zijn bezoeker
voor. Aanvankelijk poogt deze een houvast in
eigen land te vinden, hij wil vergelijkingen
maken. El Greco zo redeneert hij is
tijdgenoot van Bijvoorbeeld Pieter Bruegel de
Oude: diens „Dulle Griet" is van 1561. Ru
bens wordt in 1577 geboren, in welk jaar
Greco's Spaanse tJjd juist is begonnen.
Rubens' „Kruisafneming" (het monumentale
doek in de Antwerpse kathedraal, is van 1612,
twee jaar voor de dood van El Greco in
Toledo. Dergelijk vergelijkingen echter falen,
zij bieden geen houvast: er is immers geen
Nederlandse schilder uit die dagen te vinden,
wiens werk aansluit bij dat van El Greco.
Misschien is het beter een aantal gebeur
tenissen uit die tyd in herinnering te roe
pen: de reformatie heeft Europa in beweging
en ln onrust gebracht, in de lage landen
komt het tot een opstand, in Trente wordt
een concillie gehouden, de contra-reformatie
komt op gang en Ignatius van Loyola heeft
zijn jezuïetenorde gesticht.
In Toledo, stad op een vale rots in een
naakt landschap, leven „strenge personages,
hard van lichaam en geest". En plotseling
begrijpt de bezoeker: dit is inderdaad de
weg naar deze eigen wereld, in die sfeer en
omgeving kan men de sujetten van El Greco
ontmoeten.
Het gebaar: het is bij El Greco als bij
zovelen van zijn generatie een vorm van
„emblematiek", hy wil er Iets mee zeggen.
Enkele jaren geleden heeft de Nederlandse
hoogleraar Hellinga allerlei details uit Rem-
brandts Nachtwacht verklaard met behulp
van „verbeeldingen", bepaalde standen en ge
baren die destijds de zeggingskracht van het
schilderij veel sterker moeten hebben ge
maakt dan tegenwoordig mogelijk is.
Ook El Greco maakt van deze emblema
tiek gebruik. Zo legt op een van zijn mans
portretten de geportretteerde de hand op de
borst. Op het schilderij „Christus wordt van
zyn klederen beroofd" (de beroemde „Expo-
lio") ziet men de Christus-figuur ook dit ge
baar maken. Voor de huidige toeschouwer
zegt dat niet veel, maar aan de tijdgenoot
van de schilder was de betekenis daarvan
direct duidelijk: Ignatius van Loyola schreef
bijvoorbeeld dit gebaar voor in zijn „bijvoeg
sels der geestelijke oefeningen". Beter dan
„de hand aan de kin of de wysvinger op de
slapen verraadt en onderdrukt deze kalme en
strenge beweging de innerlijke onrust".
EL GRECO: Onze
van Straatsburg.
Lieve Vrouwe", een werk uit het museum
xi- Eenvoud
xi- Op afstand
Was hij een ketter in Tolédo, dit Spaanse
centrum van de inquisitie? Och, ketter is
zo'n zwaar woord. Bovendien moet hij in z'n
Juist omdat de toeschouwer in deze tijd de
doeken van El Greco met andere ogen bekijkt,
niet beschikkend immers over de kennis van
gebarentaal uit de dagen van weleer, wordt
zijn aandacht onvermijdelijk eerst naar het
gezicht op het schilderij getrokken. Zoals bij
voorbeeld op het Maria-portret „Onze Lieve
Vrouw", afkomstig uit het Straatsburgse Mu
seum voor Schone Kunsten.
Is dat Maria Wie zich de conventionele
afbeeldingen van de moeder Gods herinnert,
krijgt een schok: dit is het portret van een
eenvoudig, van een „gewoon" meisje, dat de
indruk maakt eigenlijk niet te weten wat
er voor bijzonders gaande is: de grote ogen
kijken verwonderd. De onvermijdelijke stra
lenkrans heeft El Greco geniaal als achter
grond verwerkt, zoals tegenwoordig fotofra-
fen bij protretfotografie een lamp achter het
hoofd van de geportretteerde opstellen. Een
zeer aardse Maria. Heeft een meisje uit To
ledo als voorbeeld gediend?
Nog een voorbeeld van uitzonderlijke ge
laatsexpressie: „Het berouw van Petrus". De
apostel is onder een merkwaardige hoek af
gebeeld. De toeschouwer kijkt van onder
naar boven, waardoor de neus een scherp ac
cent krijgt, de neusgaten zijn verwijd, het
gezicht schijnt een opwaartse beweging te
maken.
Of het doek „Sint Sebastiaan": geen triomf an-
teiyke heilige, doch eigenlijk een beetje domme
jongen, die niet begrijpt waarom ze hem
kwaad doen. Of dé jonge Franciscus, die de
stigmata ontvangt: als het een hedendaags
portret was en men zou niet weten wie het
voorstelde zou men zeggen „een links-intellec
tueel, oprecht, maar wereldvreemd idealist".
Bij het beroemde schilderij van de kruisi
ging, waarop ook de beide schenkers van het
(VERVOLG
„Het is natuurlijk dwaasheid dat Ik de
mooiste baan heb die men In Nederland zou kunnen
opnoemen, dat begrijpt u wel", zegt Ir. Maliepaard.
Maar wanneer hem dat gezegd wordt, ontdekt hij in
zo'n compliment de mensen die gemaand worden
naar het oude levensmilieu. Die stem is misschien
al eens eerder gehoord - heel vaagjes misschien,
maar het kan zijn, dat die stem steeds duidelijker
wordt en op den duur leidt tot verrassende ontdek
kingen. Dat worden dan ir. Maliepaards „thuisfron-
ter$" mensen die begrijpen dat voor een levende
natuur stiltegebieden nodig zijn en dat die levende
natuur een onmisbare factor is in wat wij ondoor
dacht vaak zo gauw noemen „recreatie". Er zijn vol
gens de heer Maliepaard zoveel vormen van recrea
tie. Strandleven is ook recreatie, maar het is geen
natuurgenot. Als men een zwembad aanlegt in de na
tuur, gaan de mensen naar het bad óm het bad. Hij
is er voorstander van dergelijke vormen van recrea
tie buiten de natuurgebieden te creëren, want er zijn
ook nog anderen die liever met wat minder mensen
samen zijn, die stilte appreciëren.
Op een congres van planologen is onlangs eens ge
zegd, dat ons - wat de toekomst betreft - 'n schrik
beeld voor ogen staat: één aaneengesloten miljoenen
stad met mogelijk wat landschap dat ontsierd dreigt
te worden door allerlei vormen van massa-recreatie,
waarin de, tijdens de vakanties en vrije dagen ge
vluchte metropoolbewoners geen ander doel bereiken
dan dat zij elkanders rust verstoren. Ook werd toen
gezegd, dat het voor ons geestelijk behoud noodzake
lijk is rustgebieden te creëren - in ons eigen huis.
In de natuur en in de werkplaatsen. Dat moeten wij
ook doen voor de mensen die zeggen het niet nodig
te hebben
Ir. Maliepaard houdt dus een gedeelte
van het Nederlandse natuurbezit dicht. Dat zijn de
rustgebieden voor wild. Het klinkt wat paradoxaal,
maar het betekent voor hem en talloze andere
natuurliefhebbers dat daarmee een ander wereldje
wordt opengehouden. Het opspeuren van de natuur
lijke schoonheden, zegt hij, is een ontluikende vorm
van recreatie.
Hij noemt een voorbeeldje dat hem zo ineens te
binnen schiet. Een voorbeeld van het soms plotseling
opengaan van dat andere, onvermoede wereldje van
natuurgenot.
Eens wandelde ir. Maliepaard samen met zijn vrouw
In de stille wereld van het Veluwe-massief. Op een
pad in een rustgebied zag hij mensen. Het waren 2
echtparen - vakantiegangers uit Amsterdam.
Jj loopt daar op verboden gebied", zei de heer
Maliepaard. „En u dan?" vroegen de gasten. „Ik ben
de beheerder van dit reservaat", was het antwoord
en de toeristen maakten aanstalten om weer te ver
trekken. Zij hadden graag wild willen zien, zeiden ze,
maar niks hoor, geen beest. Dat kon ook niet anders.
Wie nog nooit op het wildspoor is gezet komt er
waarschijnlijk ook nooit op en de kans dat een toe
rist, zonder enige kennis van de gedragingen van het
wild. iets van de dierenwereld in onze natuur ont
dekt. is vaak maar heel klein.
Toen de beide echtparen onverrichterzake terug gin
gen naar hun hotelletje, spoorde mevrouw Maliepaard
haar man aan deze mensen eens te inviteren voor
een bezoek aan een van de hoogzitten.
Op een avond zou het gebeuren. Samen met de
heer Maliepaard gingen de beide echtparen mee
zwijgzaam, zorgvuldig hoorbare voetstappen vermij
dend - naar de jagershoogzit in 't staatwi ld reservaat.
Ze konden er nauwelijks met z'n vijven op en dicht
tegen eikaar aangedrukt wachtten de heer Malie
paard en zijn gasten op de dingen die misschien
zouden gaan gebeuren.
Het was mooi weer, het liep al tegen de avond en
de wind was goed.
En ja hoor, na enige tijd wachten verschenen de
eerste herten in de bosrand rondom de bosweide. Tot
stomme verbazing van de Amsterdammers volgden er
nog een paar. Toen bleek, dat de dieren volkomen
rustig de wildakker betraden en er steeds meer her
ten uit de bosrand tevoorschijn kwamen, had de heer
Maliepaard er moeite mee zijn enthousiaste gasten
rustig te houden. Ze wilden hun verwondering wel
uitroepen!
„Op een gegeven moment', vertelt de heer Malie
paard. „stonden er vijfendertig geweidragers in vol
le glorie op de bosweide de mooiste exemplaren
van ons edelwild in de vrije wildbaan. Het was een
aantal dat ik zélf nog nooit op één avond gezien had.
Kunt u zich voorstellen, dat de verbazing bij mijn
gasten even dreigde over te gaan in puur enthousias
me?"
„Toen de herten na verloop van tijd verdwenen wa
ren en het gezelschap aan de voet van de hoogzit
de stijve ledematen weer wat kon strekken, heb ik
grote voldoening ervaren", zegt de heer Maliepaard.
„Ik wist dat ik deze mensen, die nog nooit een stuk
grofwild hadden gezien, een onuitwisbare vakantie-in
druk had kunnen meegeven. Toen ze me bedanken
wilden, waren ze bijna sprakeloos. Kijk, dat is mooi,
dat is een ontdekking geweest voor een leven en dat
leidt tot het verder zelf beleven van natuurgenot".
Wetend dat veel meer mensen tot ontdekkingen in
de natuur moeten komen, en wetend ook, dat het be
houd van 'n wildstand op de Veluwe tenslotte geen
exclusieve zaak is van enkelen, heeft ir. Maliepaard
nabij een van de rustgebieden van het Staatswildre-
servaat op de Veluwe (bij Ugchelen) een wildtoren la
ten bouwen, van waaruit in drie zomers al zeker
twintigduizend mensen het wild hebben kunnen bespie
den zonder het te verstoren.
ir. Maliepaard: woudloper, wildbeheerder.
Ook jager. Op het jachtveld van zijn schoonvader in
het Oostenrijkse Stiermarken is hij jager geworden,
heeft Jiij de weidelijke jacht geleerd, de regulering
van het wild of - zoals hij de jacht zelf definieert
,,'t verantwoord oogsten van een betrekkelijke
overvloed".
Er zijn bij niet-jagers in Nederland - en dat zijn
er tenslotte 12 miljoen minus 21.929 - nog altijd merk
waardige misverstanden over de jacht. Men realiseert
zich het nauwelijks, dèt er gejaagd moet worden om
de wildstand binnen de perken te houden en om -*
wéér zo'n schijnbare tegenstrijdigheid het wild
voor uitroeiing te behoeden.
Het grofwild heeft immers in Nederland geen na
tuurlijke vijanden. De weidelijke de sportieve -
jagers zorgen er voor, dat landbouw en bosbouw
enerzijds en een goede wildstand anderzijds naast el
kaar kunnen bestaan. Zonder jacht zou men niet van
wildbeheer kunnen spreken en zonder jacht zou men
ook niet zo'n prachtige grofwildstand in Nederland
hebben kunnen handhaven.
Toen onlangs in Duitsland op een tentoonstelling van
geweien de afworpstangen werden getoond van Ne
derlandse herten, hebben buitenlandse deskundigen
versteld gestaan van de kwaliteit van de grofwild
stand In Nederland, die vrijwel nergens In Europa
geëvenaard kan worden.
Maar er is bij velen nog een aversie tegen de jacht.
Het zijn helaas vaak de doders en schieters, naar
wie het jachtbedrijf wordt beoordeeld. Selectief schie
ten is iets anders. Het vereist kennis van het dier,
inspanning van de jager die het dier dat afgescho
ten moet worden, moet speuren, en sportiviteit. De
onweidelijke jacht krijgt overigens, volgens de heer
Maliepaard, weinig kans in Nederland. Met het ver
gunningenstelsel wordt de vinger op de pols gehou
den.
Er is nóg een misverstand, zegt de heer Malie
paard, nl. dat de jagers in Nederland een zeer
exclusieve groep landgenoten vormen. Er zijn er
21.929 van wie meer dan één derde werkt in land,-
tuin- of bosbouw. Verder zijn er jagende onderwijzers
politiemannen, bouwvakarbeiders, brievenbestellers,
ambtenaren, alsmede 44 r.k.-geestelljken en één do
minee.
Da scheidende directeur van Faunabeheer heeft 'n
passie voor de jacht, maar uit talloze ervaringen is
gebleken, dat bij hem als landbouwman de bodem
cultuur prevaleert. Natuurlijk heeft hij ook maatre
gelen moeten treffen ten faveure van de jacht en dat
heeft uiteraard wel eens meningsverschillen gegeven.
„Tochals er wérkelijk belangen op het spel staan,
zegt deze „dirigent van het landbouw-, bosbouw-,
jacht-, recreatie- en natuurbeschermingsorkestje",
„toch sta je er versteld van, hoe in dit kleine Neder
land de mensen dicht bij elkaar kunnen komen en
hoe ver je kan komen met redelijk overleg".
De verleiding is groot met de heer Ma
liepaard uitsluitend te spreken over zijn functie als
directeur van Faunabeheer (sinds 1961) en over zijn
zwerftochten over de wereld - de romantische kant
van zijn persoonlijkheid, over - zeg maar gerust - wat
hij zelf noemt het „nebenbei" van zijn job, waarin
plicht en liefde elkaar vonden.
Maar het zou deze landbouwkundig ingenieur van
Wageningen wat te kort doen, geloven wij. De wat
minder romantische kant van zijn leven, de wat min
der bekende „Maliepaard van Landbouw" mag niet
overmeld blijven. Daar is bijvoorbeeld zijn ambtelij
ke carrière bij het ministerie van Landbouw: eerst
als hoofd van de bedrijfseconomische afdeling, ver
volgens als hoofd van de afdeling Landbouw en Voed
selvoorziening van het directoraat-generaal van de
prijzen, inspecteur van de landbouw, raadsadviseur in
algemene dienst, adviseur voor ontwikkelingshulp van
de Wereldbank en de voedsel- en landbouworganisa
tie van de Verenigde Naties en tenslotte directeur Fau
nabeheer. De heer Maliepaard is medeoprichter van
het Landbouw Economisch Instituut en bekleedt tal
van functies in organisaties op het gebied van de
landbouw, de jacht en de natuurbescherming.
Op 1 december is hij op allerlei func
ties na, waarvoor de 65 jaren niet gelden - rus
tend burger. Tien tegen één dat we nog eens van
hem horen. Misschien als we in Nederland nog eens
gaan praten over een groot wild-reservaat in de laat
ste IJsselmeerpolder, de Markerwaard?
„Ho ho.. zover is 't nog niet", zegt hij, maar
een brede lach op het gezicht van deze waker over
de natuurrijkdommen verraadt iets van wat misschien
al lang in zijn achterhoofd zit.
Is hij in deze tijd, waarin steeds meer diersoorten
ten dode gedoemd zijn, in zijn ijver voor het behoud
van de pure natuur de laatste der Mohikanen. „Nee,
dat geloof ik nietik hoop integendeel één van de
eersten te zijn, een voorloper
Plannen? Nee, nog niet. Misschien een bungalow
in een van de natuurgebieden van Karinthië; mis
schien een pied terre op de Veluwe, het landschap
dat hij zo bewondert; misschien nieuwe boeken, nieu
we reizen en verhalen.
Hij zal met zijn vrije tijd wel raad weten.
„Voor de harmonische ontwikkeling van een mens
is het goed als hij doen kan, wat hij graag doet..
Het zijn zijn eigen woorden.
H. J. L
doek zijn afgebeeld, kijkt men eerst naar de
ze twee figuren. Greco heeft ze geschilderd
als al te devote, zo niet schijnheilige gelovi
gen, die zich voor deze gelegenheid een toe
passelijke gelaatsuitdrukking hebben aange
meten. De onheilspellende achtergrond willen
de beide femelaars kennelijk niet zien.
Dan is er nog dat prachtige portret van
Antonio de Covarrubias, 'n karaktertekening
zonder weerga: het beeld van een man, die
niet zonder droefheid oud en wijs is gewor
den.
Zo kan men doorgaan: elk van de in Gent
opgehangen werken heeft eigen details, heeft
opvallende eigenschappen, die de sfeer van
het doek bepalen. Dat maakt de dialoog met
de sujetten van El Greco zo boeiend: zij stel
len de toeschouwer voor raadsels, zij nopen
hem telkens weer terug te keren naar een
portret om te pogen dichter by de mens op
het ddek te komen.
El Greco heeft zijn modellen weliswaar
met afstand, maar tegelijkertijd met 'n stuur
se mildheid afgebeeld. Nooit worden zijn doe
ken karikaturaal. Hy biyft de mens zien,
soms een mens met onmetelijke tegenstrijdig
heden. Aangrijpend ln dit opzicht is het por
tret van kardinaal Juan de Tavera, een van
de laatste werken van de schilder. Het kwam
op een merkwaardige manier tot stand: El
Greco moest het schilderen met behulp van
het dodenmasker van de reeds een halve
eeuw tevoren overleden geestelijke, eens de
grootinquisiteur van Karei V.
De catalogus vermeldt bij dit werk een ci
taat van Paul Guinard, dat de sfeer van het
doek wel ongeveer weergeeft: „Dit ivoren ge
laat, op een schitterend karmijn-violet, als
een waarachtige boodschap uit het hierna
maals, is een van de aangrijpendste werken
van de late Greco". Het „ivoren gelaat"
maakt op ons de Indruk van een bijna hau
taine onaantastbaarheid. Welk een tegenstel
ling bijvoorbeeld met de gelaatsexpressie van
Maria op het singuliere doek „De heilige
maagd voedt het kind Jezus"! Hier heeft de
schilder de trekken weergegeven van 'n vrouw
die zich in haar eigen wereld heeft terugge
trokken, de wereld van het moederschap.
Wel een geheel andere onaantastbaarheid
dan bij de kardinaal De Tavera.
xj- Eigen wereld
Een eigen wereld, deze kunst van El Gre
co. De conservator van het Gentse museum,
Paul Eeckhout, bundelde deze wereld samen
in enkele zalen van zijn voortreffehjke in
stelling.
Toen hij naar Toledo reisde voor de voor
bereiding van deze expositie, herlas hij daar
een werk in 1912 geschreven door een heront
dekker van El Greco, Maurice Barrès. Eeck
hout citeert in het Belgische blad „Beaux
Arts" van 10 september Barrès: „Bij 't val
len van de avond is Toledo het wonderbaarst.
Wanneer de reusachtige granieten steun al
gans violet is geverfd, werpen de laatste zon
nestralen, die nog over de Sierras schijnen,
op Toledo een geel licht, gemengd met her
en der wat schaduw. Maar reeds worden d«
bergen duister en donker en een rode hemel
spreidt over de stad een diepe gloed. Dan
dooft alles uit en heerst de nacht. Een na
een, als kaarsen voor de heiligenbeelden,
doorbreken de lampen de duisternis".
In grote trekken is zo óók de wereld van
El Greco. Mensen met bleke gezichten, knap
en intelligent soms, verbeten en fanatiek vaak,
echter ook mild en onaantastbaar. Altijd spre
kende gezichten evenwel, zij komen naar vo
ren uit een achtergrond van vale tinten, ge
len, paarsen, groenen, gemengd met donke
re schaduwen. Het zijn mensen uit Toledo,
stad op een vale rota in een naakt landschap.