i uoor ae dt ery ontmoeting met mensen Een woudloper met pensioen xi- Geen houvast xh Stuurse mildheid VLkt Het was een heerlijke ontboezeming, al dacht degene die ze slaakte daar wel anders over. Zij schaamde zich eigenlijk voor wat zij te vertellen had. Zij verbeeldde zich zelfs dat haar gevoelens abnormaal waren. Maar zij werden haar bij tijd en wijle zo te machtig, dat zij ze eindelijk op papier had gezet en naar een vragenrubriek gestuurd. Het antwoord, verstandig en reëel, deed er voor mij niet zoveel toe. Het was eerder de kreet zeif die, regelrecht uit het hart, zo heerlijk oprecht en begrijpelijk aandeed. Ook al omdat het wel een beetje moed vereiste om openlijk zwart op wit te verklaren: ,,lk heb bij tijden zo schoon genoeg van alles, vooral nu de winter weer voor de deur staat. Dan zou ik wel zo de mantel willen aantrekken en op stap gaan om cd die narigheid te ontlopen". Zeg dat eens hardop, in gezelschap. Dat komt toch eenvoudig niet te pas. Wij hebben immers een Taak en die dienen wij elke dag weeraan zonder mopperen Plichtsgetrouw te vervullen. En mochten wij al eens een enkele keer de neiging voelen opkomen van ons voetstuk af te springen en zo hard mogelijk weg te hollen, de wijde wereld in dan dienen Mij een dergelijke onbehoorlijke opwelling meteen en met kracht te onderdrukken. Zo hebben wij dat van moeder op dochter geleerd. De veiligheidsklep wat vaster aandraaien, de lippen op elkaar persen en zolang op onze tenen staan tot Mij van vermoeidheid omvallen en misschien een week of Mat plat op onze rug liggen te bekomen van de volmaaktheid. Dan is deze moeder toch Mijzer. Zij gooit het er allemaal eens lekker uit, al is het op papier. Zij bekent royaal dat zij als een berg tegen de winter opziet, met die kou en die regen en die sombere kortende dagen. Met die druipnatte schoenen en kleren, die verkouden kinderen, die dure groenten. Met die kachels, die gevuld en die asladen, die geleegd moeten worden. Met die was die niet drogen wil. En met al die feestdagen die schrikbarend veel kosten en zoveel beslommeringen met zich mee brengen dat er nauwelijks een rustig ogenblik overschiet. Als zij eraan denkt zou zij er meteen wel vandoor willen gaan. Een hoogst treurige en bedenkelijke gemoedstoestand, bekent zij, maar zij kan er echt niets aan doen. Zij moet er ook niets aan doen, want zulke opwellingen zijn de natuurlijkste zaak van de wereld. Er is geen sterveling geboren die twaalf maanden van het jaar en minstens zestien uren van het etmaal een toestand van serene volmaaktheid weet vol te houden. Iedere vrouw, getrouwd of niet, krijgt op een gegeven ogenblik schoon genoeg van dat doodsaaie routine treintje dat altijd maar weer langs dat zelfde stomvervelende lijntje hobbelt. En dan is het wel zo wijs pardoes van de treeplank te springen dan achter het raampje te blijven staren en zichzelf als een accu op te laden met wrok en tegenzin. Het kan nooit kMaad zichzelf te bekennen dat men niet volmaakt is en geen gat meer in de moeilijkheden ziet. En weglopen kan dikwijls veel kortsluitingen voorkomen. Alleen: het behoeft niet met dichtslaande deuren gepaard te gaan. Wie op de vlucht wil gaan voor de moeilijkheden kan dat rustig binnenshuis doen. Zij moet alleen het ogenblik gunstig kiezen, en het is wel noodzakelijk dat zij alleen thuis is. Dan maakt zij alvast niemand aan het schrikken wanneer zij hardop verklaart dat zij er de brui aan geeft. Dat alle vaten en bedden en kolenkitten kunnen opvliegen. Dat zij niet meer over de berg heen kan kijken en dus rustig een half uurtje aan de voet gaat zitten. De uitbarsting alleen al lucht haar geweldig op. Maar wil zij radicaal opgefleurd worden, dan dient zij werkelijk voet bij stuk te houden en, al is het maar in dat ene halve uur, als Assepoester naar het bal gaan. Dat kan in het bescheidene al door zich poesmooi op te knappen met een aardige jurk, flatteuze schoenen en iets fleurigs om de hals. Een paar borstelstreken over het haar, een tikje opmaak en een vleugje parfum doen gegarandeerd wonderen. Vervolgens moet zij de moed opbrengen de boel de boel te laten en zich voor de rest van dat half uur in de gemakkelijkste stoel te nestelen en doen wat haar het aanlokkelijkst toelijkt, om het even wat. Naar de radio luisteren, een geliefde plaat op zetten, een handwerk, een boek of een kruiswoordpuzzel ter hand nemen na vijf minuten is de vlucht al in volle gang. Na een kwartier zal zij die hemelhoge berg van moeilijkheden niet eens meer zien dreigen, het gure sombere zwerk niet meer zien drijven. De verkoudheden, de dure groente, de veeleisende feestdagen zijn radicaal vergeten de warmte, de stilte, de plezierige bezigheid tussen haar geprikkel de stemming en alle werk smelt weg. Is zij tenslotte niet wél zo fortuinlijk als man en kinderen? Haar Kloris kan zich niet permitteren eens een half uurtje onder werktijd in een luie stoel te gaan zitten met een sigaret en de laatste Simenon. En zelfs haar schoolgaande bloedjes hebben maar aan hun sommen en hun taailesjes te te blijven tot de bel gaat. Als zij opstaat uit haar clubfauteuil de vlucht mag niet te lang duren en haar duster aanschiet over haar mooie jurk, zal zij zich erop betrappen dat zij neuriënd en in versneld tempo het verzuimde begint in te halen. Dat had zij met draven langs de natte trieste straten nooit bereikt. De kunst is alleen ons dat kostelijke halfuurtje uit te sparen op een werkdag. Maar dat lukt altijd voor wie het wil. EL GRECO: Sommigen zeggen: „El Greco is de dialoog met de Spaanse mens". %oor ons echter betekent El Greco eerst en vooral een dwingend ge sprek men kan het niet ontlo pen tussen degenen die de schilder op het doek heeft afge beeld en de beschouwer. Een ont moeting met deze merkwaardige Kretenzer schilder uit het Spaanse Toledo, is namelijk een ontmoeting met mensen: zij staan vóór de be zoeker en dagen hem uit, zij dwin gen hem althans te pogen hen te herkennen. Byna dertig werken van El Greco hingen in het Museum voor Schone Kunsten te Gent en met elkaar vormden zij een eigen unieke wereld die elke bezoeker absorbeerde vanaf het moment, waarop hij de drempel van het Gentse gebouw overschreed. De we reld van Dominico Theotocopoli, bijgenaamd de Griek. Op het eiland Kreta werd hij geboren en na een verblijf in Venetië en Rome komt hij in 1576 nog geen vijfendertig jaar oud in Toledo aan. Meer dan dertig Jaar schil dert hy ln deze stad: heiligen en engelen, bur gers en priesters, mensen die leven en wér ken in een stad van kloosters, kerken en ge vangenissen. God wordt er gediend met een starre beginselvastheid, de moederkerk be schouwt men er als de onwankelbare rots in de Europese stormen van de reformatie. Toledo: starheid van geloof, gestrengheid van inquisitie, devotie en heilige huiver. jonge Jaren een vroom man zijn geweest. La ten we zeggen, dat hij afstand kon nemen van de wereld, waarin hij verkeerde, de we reld die hij afbeeldde. Er wordt van hem verteld, dat hij „van al le genoegens des levens genoot". Hij hield van praal en bewoonde een huis als een pa leis. ZJJn maaltijden werden opgevrolijkt door een groep muzikanten, die in zijn dienst ston den. Zo leefde hy nogal opvallend in deze Spaan se stad, waar men voortdurend bezig was 't leven van de burgers te toetsen aan de leer van de kerk. Nee, geen ketter, maar een man die zijn omgeving met voorbehoud weer geeft, een schilder die zich geenszins afsluit van devotie en mystiek, maar in Tolédo noch tans toeschouwer op afstand blijft. Bijna dertig werken van El Greco waren ln Gent. Een collectie, die te overzien was en tevens 'n eenheid vormde. Zevenentwintig voor stellingen. portretten, evangelisten, heiligen, de gekruisigde, vrywel allemaal religieuze on derwerpen. Het vreemde is echter, dat de be zoeker niet in de eerste plaats door het on derwerp van de voorstelling wordt getroffen, maar dat altijd eerst en vooral een gezicht zijn .aandacht vraagt. In dit opzicht is één van de opvallende doeken het omstreeks 1600 geschilderde „Jo hannes de evangelist", afkomstig uit het Pra- do te Madrid. De voorstelling heeft betrekking op een apocriefe gebeurtenis uit het leven van Jo hannes: keizer Domitianus trachtte hem te vermoorden door gif in een misbeker te doen zo wil de legende maar het gif veran derde in een slang. El Greco heeft Johannes met de beker en de slang afgebeeld, maar deze voorstelling trekt nauweiyks de aandacht, ze wordt begrijpelijk eigenlijk zelfs niet in de catalogus vermeld. Wat de bezoeker echter onmiddellijk boeit is het gezicht van Johannes: een marmerbleek gelaat boven een groen vaal kleed en een wijnachtig rode man tel. Een jongeman nog. De schilder toont hem als een intelligent man, die door een gebaar biyk geeft van geloofsvertrouwen. xj- Emblematiek Die wereld nu zet El Greco zijn bezoeker voor. Aanvankelijk poogt deze een houvast in eigen land te vinden, hij wil vergelijkingen maken. El Greco zo redeneert hij is tijdgenoot van Bijvoorbeeld Pieter Bruegel de Oude: diens „Dulle Griet" is van 1561. Ru bens wordt in 1577 geboren, in welk jaar Greco's Spaanse tJjd juist is begonnen. Rubens' „Kruisafneming" (het monumentale doek in de Antwerpse kathedraal, is van 1612, twee jaar voor de dood van El Greco in Toledo. Dergelijk vergelijkingen echter falen, zij bieden geen houvast: er is immers geen Nederlandse schilder uit die dagen te vinden, wiens werk aansluit bij dat van El Greco. Misschien is het beter een aantal gebeur tenissen uit die tyd in herinnering te roe pen: de reformatie heeft Europa in beweging en ln onrust gebracht, in de lage landen komt het tot een opstand, in Trente wordt een concillie gehouden, de contra-reformatie komt op gang en Ignatius van Loyola heeft zijn jezuïetenorde gesticht. In Toledo, stad op een vale rots in een naakt landschap, leven „strenge personages, hard van lichaam en geest". En plotseling begrijpt de bezoeker: dit is inderdaad de weg naar deze eigen wereld, in die sfeer en omgeving kan men de sujetten van El Greco ontmoeten. Het gebaar: het is bij El Greco als bij zovelen van zijn generatie een vorm van „emblematiek", hy wil er Iets mee zeggen. Enkele jaren geleden heeft de Nederlandse hoogleraar Hellinga allerlei details uit Rem- brandts Nachtwacht verklaard met behulp van „verbeeldingen", bepaalde standen en ge baren die destijds de zeggingskracht van het schilderij veel sterker moeten hebben ge maakt dan tegenwoordig mogelijk is. Ook El Greco maakt van deze emblema tiek gebruik. Zo legt op een van zijn mans portretten de geportretteerde de hand op de borst. Op het schilderij „Christus wordt van zyn klederen beroofd" (de beroemde „Expo- lio") ziet men de Christus-figuur ook dit ge baar maken. Voor de huidige toeschouwer zegt dat niet veel, maar aan de tijdgenoot van de schilder was de betekenis daarvan direct duidelijk: Ignatius van Loyola schreef bijvoorbeeld dit gebaar voor in zijn „bijvoeg sels der geestelijke oefeningen". Beter dan „de hand aan de kin of de wysvinger op de slapen verraadt en onderdrukt deze kalme en strenge beweging de innerlijke onrust". EL GRECO: Onze van Straatsburg. Lieve Vrouwe", een werk uit het museum xi- Eenvoud xi- Op afstand Was hij een ketter in Tolédo, dit Spaanse centrum van de inquisitie? Och, ketter is zo'n zwaar woord. Bovendien moet hij in z'n Juist omdat de toeschouwer in deze tijd de doeken van El Greco met andere ogen bekijkt, niet beschikkend immers over de kennis van gebarentaal uit de dagen van weleer, wordt zijn aandacht onvermijdelijk eerst naar het gezicht op het schilderij getrokken. Zoals bij voorbeeld op het Maria-portret „Onze Lieve Vrouw", afkomstig uit het Straatsburgse Mu seum voor Schone Kunsten. Is dat Maria Wie zich de conventionele afbeeldingen van de moeder Gods herinnert, krijgt een schok: dit is het portret van een eenvoudig, van een „gewoon" meisje, dat de indruk maakt eigenlijk niet te weten wat er voor bijzonders gaande is: de grote ogen kijken verwonderd. De onvermijdelijke stra lenkrans heeft El Greco geniaal als achter grond verwerkt, zoals tegenwoordig fotofra- fen bij protretfotografie een lamp achter het hoofd van de geportretteerde opstellen. Een zeer aardse Maria. Heeft een meisje uit To ledo als voorbeeld gediend? Nog een voorbeeld van uitzonderlijke ge laatsexpressie: „Het berouw van Petrus". De apostel is onder een merkwaardige hoek af gebeeld. De toeschouwer kijkt van onder naar boven, waardoor de neus een scherp ac cent krijgt, de neusgaten zijn verwijd, het gezicht schijnt een opwaartse beweging te maken. Of het doek „Sint Sebastiaan": geen triomf an- teiyke heilige, doch eigenlijk een beetje domme jongen, die niet begrijpt waarom ze hem kwaad doen. Of dé jonge Franciscus, die de stigmata ontvangt: als het een hedendaags portret was en men zou niet weten wie het voorstelde zou men zeggen „een links-intellec tueel, oprecht, maar wereldvreemd idealist". Bij het beroemde schilderij van de kruisi ging, waarop ook de beide schenkers van het (VERVOLG „Het is natuurlijk dwaasheid dat Ik de mooiste baan heb die men In Nederland zou kunnen opnoemen, dat begrijpt u wel", zegt Ir. Maliepaard. Maar wanneer hem dat gezegd wordt, ontdekt hij in zo'n compliment de mensen die gemaand worden naar het oude levensmilieu. Die stem is misschien al eens eerder gehoord - heel vaagjes misschien, maar het kan zijn, dat die stem steeds duidelijker wordt en op den duur leidt tot verrassende ontdek kingen. Dat worden dan ir. Maliepaards „thuisfron- ter$" mensen die begrijpen dat voor een levende natuur stiltegebieden nodig zijn en dat die levende natuur een onmisbare factor is in wat wij ondoor dacht vaak zo gauw noemen „recreatie". Er zijn vol gens de heer Maliepaard zoveel vormen van recrea tie. Strandleven is ook recreatie, maar het is geen natuurgenot. Als men een zwembad aanlegt in de na tuur, gaan de mensen naar het bad óm het bad. Hij is er voorstander van dergelijke vormen van recrea tie buiten de natuurgebieden te creëren, want er zijn ook nog anderen die liever met wat minder mensen samen zijn, die stilte appreciëren. Op een congres van planologen is onlangs eens ge zegd, dat ons - wat de toekomst betreft - 'n schrik beeld voor ogen staat: één aaneengesloten miljoenen stad met mogelijk wat landschap dat ontsierd dreigt te worden door allerlei vormen van massa-recreatie, waarin de, tijdens de vakanties en vrije dagen ge vluchte metropoolbewoners geen ander doel bereiken dan dat zij elkanders rust verstoren. Ook werd toen gezegd, dat het voor ons geestelijk behoud noodzake lijk is rustgebieden te creëren - in ons eigen huis. In de natuur en in de werkplaatsen. Dat moeten wij ook doen voor de mensen die zeggen het niet nodig te hebben Ir. Maliepaard houdt dus een gedeelte van het Nederlandse natuurbezit dicht. Dat zijn de rustgebieden voor wild. Het klinkt wat paradoxaal, maar het betekent voor hem en talloze andere natuurliefhebbers dat daarmee een ander wereldje wordt opengehouden. Het opspeuren van de natuur lijke schoonheden, zegt hij, is een ontluikende vorm van recreatie. Hij noemt een voorbeeldje dat hem zo ineens te binnen schiet. Een voorbeeld van het soms plotseling opengaan van dat andere, onvermoede wereldje van natuurgenot. Eens wandelde ir. Maliepaard samen met zijn vrouw In de stille wereld van het Veluwe-massief. Op een pad in een rustgebied zag hij mensen. Het waren 2 echtparen - vakantiegangers uit Amsterdam. Jj loopt daar op verboden gebied", zei de heer Maliepaard. „En u dan?" vroegen de gasten. „Ik ben de beheerder van dit reservaat", was het antwoord en de toeristen maakten aanstalten om weer te ver trekken. Zij hadden graag wild willen zien, zeiden ze, maar niks hoor, geen beest. Dat kon ook niet anders. Wie nog nooit op het wildspoor is gezet komt er waarschijnlijk ook nooit op en de kans dat een toe rist, zonder enige kennis van de gedragingen van het wild. iets van de dierenwereld in onze natuur ont dekt. is vaak maar heel klein. Toen de beide echtparen onverrichterzake terug gin gen naar hun hotelletje, spoorde mevrouw Maliepaard haar man aan deze mensen eens te inviteren voor een bezoek aan een van de hoogzitten. Op een avond zou het gebeuren. Samen met de heer Maliepaard gingen de beide echtparen mee zwijgzaam, zorgvuldig hoorbare voetstappen vermij dend - naar de jagershoogzit in 't staatwi ld reservaat. Ze konden er nauwelijks met z'n vijven op en dicht tegen eikaar aangedrukt wachtten de heer Malie paard en zijn gasten op de dingen die misschien zouden gaan gebeuren. Het was mooi weer, het liep al tegen de avond en de wind was goed. En ja hoor, na enige tijd wachten verschenen de eerste herten in de bosrand rondom de bosweide. Tot stomme verbazing van de Amsterdammers volgden er nog een paar. Toen bleek, dat de dieren volkomen rustig de wildakker betraden en er steeds meer her ten uit de bosrand tevoorschijn kwamen, had de heer Maliepaard er moeite mee zijn enthousiaste gasten rustig te houden. Ze wilden hun verwondering wel uitroepen! „Op een gegeven moment', vertelt de heer Malie paard. „stonden er vijfendertig geweidragers in vol le glorie op de bosweide de mooiste exemplaren van ons edelwild in de vrije wildbaan. Het was een aantal dat ik zélf nog nooit op één avond gezien had. Kunt u zich voorstellen, dat de verbazing bij mijn gasten even dreigde over te gaan in puur enthousias me?" „Toen de herten na verloop van tijd verdwenen wa ren en het gezelschap aan de voet van de hoogzit de stijve ledematen weer wat kon strekken, heb ik grote voldoening ervaren", zegt de heer Maliepaard. „Ik wist dat ik deze mensen, die nog nooit een stuk grofwild hadden gezien, een onuitwisbare vakantie-in druk had kunnen meegeven. Toen ze me bedanken wilden, waren ze bijna sprakeloos. Kijk, dat is mooi, dat is een ontdekking geweest voor een leven en dat leidt tot het verder zelf beleven van natuurgenot". Wetend dat veel meer mensen tot ontdekkingen in de natuur moeten komen, en wetend ook, dat het be houd van 'n wildstand op de Veluwe tenslotte geen exclusieve zaak is van enkelen, heeft ir. Maliepaard nabij een van de rustgebieden van het Staatswildre- servaat op de Veluwe (bij Ugchelen) een wildtoren la ten bouwen, van waaruit in drie zomers al zeker twintigduizend mensen het wild hebben kunnen bespie den zonder het te verstoren. ir. Maliepaard: woudloper, wildbeheerder. Ook jager. Op het jachtveld van zijn schoonvader in het Oostenrijkse Stiermarken is hij jager geworden, heeft Jiij de weidelijke jacht geleerd, de regulering van het wild of - zoals hij de jacht zelf definieert ,,'t verantwoord oogsten van een betrekkelijke overvloed". Er zijn bij niet-jagers in Nederland - en dat zijn er tenslotte 12 miljoen minus 21.929 - nog altijd merk waardige misverstanden over de jacht. Men realiseert zich het nauwelijks, dèt er gejaagd moet worden om de wildstand binnen de perken te houden en om -* wéér zo'n schijnbare tegenstrijdigheid het wild voor uitroeiing te behoeden. Het grofwild heeft immers in Nederland geen na tuurlijke vijanden. De weidelijke de sportieve - jagers zorgen er voor, dat landbouw en bosbouw enerzijds en een goede wildstand anderzijds naast el kaar kunnen bestaan. Zonder jacht zou men niet van wildbeheer kunnen spreken en zonder jacht zou men ook niet zo'n prachtige grofwildstand in Nederland hebben kunnen handhaven. Toen onlangs in Duitsland op een tentoonstelling van geweien de afworpstangen werden getoond van Ne derlandse herten, hebben buitenlandse deskundigen versteld gestaan van de kwaliteit van de grofwild stand In Nederland, die vrijwel nergens In Europa geëvenaard kan worden. Maar er is bij velen nog een aversie tegen de jacht. Het zijn helaas vaak de doders en schieters, naar wie het jachtbedrijf wordt beoordeeld. Selectief schie ten is iets anders. Het vereist kennis van het dier, inspanning van de jager die het dier dat afgescho ten moet worden, moet speuren, en sportiviteit. De onweidelijke jacht krijgt overigens, volgens de heer Maliepaard, weinig kans in Nederland. Met het ver gunningenstelsel wordt de vinger op de pols gehou den. Er is nóg een misverstand, zegt de heer Malie paard, nl. dat de jagers in Nederland een zeer exclusieve groep landgenoten vormen. Er zijn er 21.929 van wie meer dan één derde werkt in land,- tuin- of bosbouw. Verder zijn er jagende onderwijzers politiemannen, bouwvakarbeiders, brievenbestellers, ambtenaren, alsmede 44 r.k.-geestelljken en één do minee. Da scheidende directeur van Faunabeheer heeft 'n passie voor de jacht, maar uit talloze ervaringen is gebleken, dat bij hem als landbouwman de bodem cultuur prevaleert. Natuurlijk heeft hij ook maatre gelen moeten treffen ten faveure van de jacht en dat heeft uiteraard wel eens meningsverschillen gegeven. „Tochals er wérkelijk belangen op het spel staan, zegt deze „dirigent van het landbouw-, bosbouw-, jacht-, recreatie- en natuurbeschermingsorkestje", „toch sta je er versteld van, hoe in dit kleine Neder land de mensen dicht bij elkaar kunnen komen en hoe ver je kan komen met redelijk overleg". De verleiding is groot met de heer Ma liepaard uitsluitend te spreken over zijn functie als directeur van Faunabeheer (sinds 1961) en over zijn zwerftochten over de wereld - de romantische kant van zijn persoonlijkheid, over - zeg maar gerust - wat hij zelf noemt het „nebenbei" van zijn job, waarin plicht en liefde elkaar vonden. Maar het zou deze landbouwkundig ingenieur van Wageningen wat te kort doen, geloven wij. De wat minder romantische kant van zijn leven, de wat min der bekende „Maliepaard van Landbouw" mag niet overmeld blijven. Daar is bijvoorbeeld zijn ambtelij ke carrière bij het ministerie van Landbouw: eerst als hoofd van de bedrijfseconomische afdeling, ver volgens als hoofd van de afdeling Landbouw en Voed selvoorziening van het directoraat-generaal van de prijzen, inspecteur van de landbouw, raadsadviseur in algemene dienst, adviseur voor ontwikkelingshulp van de Wereldbank en de voedsel- en landbouworganisa tie van de Verenigde Naties en tenslotte directeur Fau nabeheer. De heer Maliepaard is medeoprichter van het Landbouw Economisch Instituut en bekleedt tal van functies in organisaties op het gebied van de landbouw, de jacht en de natuurbescherming. Op 1 december is hij op allerlei func ties na, waarvoor de 65 jaren niet gelden - rus tend burger. Tien tegen één dat we nog eens van hem horen. Misschien als we in Nederland nog eens gaan praten over een groot wild-reservaat in de laat ste IJsselmeerpolder, de Markerwaard? „Ho ho.. zover is 't nog niet", zegt hij, maar een brede lach op het gezicht van deze waker over de natuurrijkdommen verraadt iets van wat misschien al lang in zijn achterhoofd zit. Is hij in deze tijd, waarin steeds meer diersoorten ten dode gedoemd zijn, in zijn ijver voor het behoud van de pure natuur de laatste der Mohikanen. „Nee, dat geloof ik nietik hoop integendeel één van de eersten te zijn, een voorloper Plannen? Nee, nog niet. Misschien een bungalow in een van de natuurgebieden van Karinthië; mis schien een pied terre op de Veluwe, het landschap dat hij zo bewondert; misschien nieuwe boeken, nieu we reizen en verhalen. Hij zal met zijn vrije tijd wel raad weten. „Voor de harmonische ontwikkeling van een mens is het goed als hij doen kan, wat hij graag doet.. Het zijn zijn eigen woorden. H. J. L doek zijn afgebeeld, kijkt men eerst naar de ze twee figuren. Greco heeft ze geschilderd als al te devote, zo niet schijnheilige gelovi gen, die zich voor deze gelegenheid een toe passelijke gelaatsuitdrukking hebben aange meten. De onheilspellende achtergrond willen de beide femelaars kennelijk niet zien. Dan is er nog dat prachtige portret van Antonio de Covarrubias, 'n karaktertekening zonder weerga: het beeld van een man, die niet zonder droefheid oud en wijs is gewor den. Zo kan men doorgaan: elk van de in Gent opgehangen werken heeft eigen details, heeft opvallende eigenschappen, die de sfeer van het doek bepalen. Dat maakt de dialoog met de sujetten van El Greco zo boeiend: zij stel len de toeschouwer voor raadsels, zij nopen hem telkens weer terug te keren naar een portret om te pogen dichter by de mens op het ddek te komen. El Greco heeft zijn modellen weliswaar met afstand, maar tegelijkertijd met 'n stuur se mildheid afgebeeld. Nooit worden zijn doe ken karikaturaal. Hy biyft de mens zien, soms een mens met onmetelijke tegenstrijdig heden. Aangrijpend ln dit opzicht is het por tret van kardinaal Juan de Tavera, een van de laatste werken van de schilder. Het kwam op een merkwaardige manier tot stand: El Greco moest het schilderen met behulp van het dodenmasker van de reeds een halve eeuw tevoren overleden geestelijke, eens de grootinquisiteur van Karei V. De catalogus vermeldt bij dit werk een ci taat van Paul Guinard, dat de sfeer van het doek wel ongeveer weergeeft: „Dit ivoren ge laat, op een schitterend karmijn-violet, als een waarachtige boodschap uit het hierna maals, is een van de aangrijpendste werken van de late Greco". Het „ivoren gelaat" maakt op ons de Indruk van een bijna hau taine onaantastbaarheid. Welk een tegenstel ling bijvoorbeeld met de gelaatsexpressie van Maria op het singuliere doek „De heilige maagd voedt het kind Jezus"! Hier heeft de schilder de trekken weergegeven van 'n vrouw die zich in haar eigen wereld heeft terugge trokken, de wereld van het moederschap. Wel een geheel andere onaantastbaarheid dan bij de kardinaal De Tavera. xj- Eigen wereld Een eigen wereld, deze kunst van El Gre co. De conservator van het Gentse museum, Paul Eeckhout, bundelde deze wereld samen in enkele zalen van zijn voortreffehjke in stelling. Toen hij naar Toledo reisde voor de voor bereiding van deze expositie, herlas hij daar een werk in 1912 geschreven door een heront dekker van El Greco, Maurice Barrès. Eeck hout citeert in het Belgische blad „Beaux Arts" van 10 september Barrès: „Bij 't val len van de avond is Toledo het wonderbaarst. Wanneer de reusachtige granieten steun al gans violet is geverfd, werpen de laatste zon nestralen, die nog over de Sierras schijnen, op Toledo een geel licht, gemengd met her en der wat schaduw. Maar reeds worden d« bergen duister en donker en een rode hemel spreidt over de stad een diepe gloed. Dan dooft alles uit en heerst de nacht. Een na een, als kaarsen voor de heiligenbeelden, doorbreken de lampen de duisternis". In grote trekken is zo óók de wereld van El Greco. Mensen met bleke gezichten, knap en intelligent soms, verbeten en fanatiek vaak, echter ook mild en onaantastbaar. Altijd spre kende gezichten evenwel, zij komen naar vo ren uit een achtergrond van vale tinten, ge len, paarsen, groenen, gemengd met donke re schaduwen. Het zijn mensen uit Toledo, stad op een vale rota in een naakt landschap.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1966 | | pagina 16