oren zoneter
dé
luisteren
TOON vijftig
De parel der diplomatie
D
Van mannetje in Jansens jeep
tot one man aan het banket
Russen introduceren
„plaisir musical
H
I,
D
LITERAIRE KRONIEK
door
H
f
J4,
Zij was stellig nog geen twintig, maar de bijbehorende dreu
mes die onbeheerd langs de toonbank dribbelde, had stellig zijn tweede
verjaardag al achter de rug. Hij scheen overigens het zelfstandig opereren
wel gewend, want hij laveerde behendig tussen de klanten door en hield
nog juist bijtijds bovenaan drie verraderlijke treetjes halt.
Een wat griezelig schouwspel, maar de jeugdige moeder scheen zich
daarover geen zorgen te maken. Zij stak maar eens een vinger uit toen
haar zoon naderbij kuierde en hij was zo verstandig die stevig te vatten.
De verstandhouding bleek prima, want beiden glimlachten elkaar eens
genoeglijk toe en zoonlief klemde zich ter meerdere stevigheid aan moeders
maillotknie vast. Blijkbaar volkomen content over het feit, dat zij rustig
op haar krukje bleef zitten met een koptelefoon tegen het oor gedrukt.
Zij was immers druk bezig naar een spelende grammofoonplaat te
luisteren. Haar spruit keek naar het vreemde apparaat alsof het een nieuw
soort speelgoed was, dat hij op zijn beurt ook wel eens in handen wilde
houden. En om hem niet heel en al teleur te stellen onderbrak zij haar
aandachtige auditie en drukte de hoorn tegen zijn oortje: een brede lach
trok daarvandaan langzaam naar het andere.
Het schouwspel was hoogst vermakelijk en toch, voor wie kind en
muziek graag in een adem mag noemen, even pijnlijk. Want weliswaar
kon wie voorbijliep het plaatje zelf niet horen, maar dat het weinig
met de muzen van doen had was licht te raden aan de hoezen die moeder
omringden, /ets daverends in het hitwezen en daar stond zo'n klein
wezen dat amper praten kon, zijn gretige oortjes mee te vullen.
Hier zal iemand mij misschien enigszins verbolgen de gebruikelijke
vraag stellen: En tnag dat soms? Zal iemand zelf uitmaken wat voor
platen hij voor zijn eigen geld zal aanschaffen, ja of nee?
Uit de volheid van mijn democratisch gemoed kan ik hierop niet anders
dan met een dubbel hartgrondig ja antwoorden, eventueel bereid daaraan
toe te voegen dat ik mij van het Zoveel oren, zoveel zinnen" terdege
bewust ben. Maar toch die koptelefoon tegen dat kinderoortje. Het
deed mij opeens denken aan het beroemde maar griezelige boek van
Aldous Huxley: „Brave new world". Het kwam zo'n dertig jaar geleden
uit, maar wie rondkijkt in de wereld van vandaag moet enigszins benauwd
toegeven, dat zijn toekomstbeeld al aardig werkelijkheid begint te worden.
Hij beschrijft daarin ook het gebruik van kleine luidsprekers onder de
hoofdkussens van slapende kinderen luidsprekers die onverpoosd blijven
doorfluisteren, almaar door dezelfde suggestie die zich in het onder
bewustzijn van dat kind boort voorgoed.
En al lijkt het misschien een hele sprong van een in zijn slaap met
een slagzin gestookt kind, naar een kleine jongen die zijn oortjes gevuld
krijgt met het gedreun van elektrische gitaren: toch rinkelt er in beide
tafarelen ver weg een alarmschel.
Want ach, wat heeft zo'n kleuter nu aan dat wild geraas nog voor hij
weet wat het heerlijk avondje is. Heeft hij echt niet iets aardigs en
kinderlijks verdiend, dat stellig wel tussen de singles is te vinden?
Eigenlijk zou hij het voorlopig nog zonder plaatje moeten doen. Zijn
oortjes zouden genoeg moeten hebben aan moeders stem, die tegen hem
praat en voor hem zingt. En verder mocht hij luisteren naar wat hij zelf
met zijn woordenschat in aanbouw te vertellen heeft. Dat vult de stilte
werkelijk meer dan genoeg en een pick-upnaald heeft er voorlopig maar
het zwijgen toe te doen.
Maar men moet vrezen dat de stilte rond zijn kleine hoofd ver te zoeken
is. Dat zijn gretige kleine oren nu al worden volgegoten met geluid
waaraan hij maar al te spoedig leert wennen. Zo volkomen, dat hij zich
straks een bestaan zonder een voortdurende geluidsachtergrond niet kan
voorstellen, erger zelfs: niet meer kan verdragen.
Want laten wij wel wezen: het plaatje dat eerst proefdraait, wordt
straks gekocht en mee naar huis genomen. Niet om het in de kast te
leggen voor feestelijke gelegenheden, want de naastbij liggende plicht van
een tophitje is draaien tot het afgedraaid is. En de radio moet daar
tussendoor de hele dag aanstaan met een of ander non-stop-programma,
om aan de weet te komen wie en wat er nu weer aan de top beland is, om
dat weer subiet te gaan kopen.
En zo, och arme, zal deze kleine kerel, voordat hij nog goed praten
kan, al gewend zijn om te horen zonder te luisteren. Kleuterliedjes of
slaapdeuntjes zal hij niet kennen, geen opzegversjes, geen verhaaltjes
maar des te beter het gestadig dreunen van de hitparade. Goedbeschouwd
is hij al volop tiener, nog voor hij kleuter-af is.
En dat, naar ik vrees, doordat zijn moeder nog volop tiener is waar zij
al ruimschoots twintiger had moeten zijn. Hoewel dat bij haar, wat de
jaren betreft, elke (lag beter wordt, is het toch wel de vraag of dat haar
veelbelovende zoon tijdig ten goede zal komen.
Laten wij er het beste van hopen en daar is misschien wel een bescheiden
grond voor.
Want op dat krukje zat weliswaar een onmiskenbare tiener, compleet
met minirok en kaplaarzen maar zij kon iets wat de huidige jonge
generatie volledig verleerd schijnt te zijn. Zij kon en dat belooft toch wel
wat voor die kleine grappenmaker: zij kon zo aardig lachen.
|.et was ln de eerste jaren na de
tweede wereldoorlog. De tijd dat het avond
lijke huiskameramusement nog uit de radio
kwam. Dank zij programma's als die van de
alweer enige jaren geleden gestorven Vlaam
se conferencier Willy Vervoort („Cheerio" en
de groeten van z'n tante), de verbluffend met
woorden spelende, onlangs 70 jaar geworden
Chiel de Boer (met Diny van Amstel als
„Opoe Mummel" en de advocaat mr. Moes
als de zeer merkwaardige Amsterdamse min
streel Moestafa), Wim lbo (de „obscure ca
mera" van fotograaf Kobus Rarekiek alias
Ton van Duinhoven en later Rijk de Gooyer),
Willy van Hemert („PS", waarin Hetty Blok
al even sterk schitterde als in „Familie Door
snee" en thans in „Ja zuster, nee zuster"),
Jan de Cler („Familie van Tutten"), Dico
van der Meer (wiens meesterlijke liedjes se
dert zijn dood in het begin van de vijftiger
jaren volkomen werden doodgezwegen door
de radio-omroep die zoveel aan deze grote
tekstdichter te danken had), mister Doodle,
Daan Hooykaas, Frans du Mée en nog veel
meer mensen uit die periode, welke Wim lbo
ook maar eens gauw op een serie langspeel
platen moet laten vereeuwigen.
Er was in die tijd één man, voor wie ik als
kleinkunst-minnende scholier een bijzondere
belangstelling aan de dag legde. Hij was
maar enkele malen per seizoen via de Bonte
Dinsdagavondtrein te horen, maar als in het
nog dunne, van kleurendruk verstoken pro
grammablad het „Theater Plezier van Floris
Meslier" als reisgezelschap voor die trein
stond aangekondigd, zorgde ik er wel voor,
om acht uur m'n huiswerk af te hebben en
tot half tien te mogen opblijven. Behalve ster
ren als Wiesje Bouwmeester, Andrea Dom
burg en Jan van Ees zat in de groep van
Floris Meslier namelijk een mannetje, dat er
tussen de bedrijven door kolderiek op los fan
taseerde (bijvoorbeeld over koppensnellers
die van de door hen gesnelde koppen hoofd
kaas maakten) en aan het einde van het pro
gramma met een Louis Davids-achtig stem
geluid een meezingliedje lanceerde, dat
prompt de volgende dagen door de toen nog
spreekwoordelijk fluitende slagersjongens op
straat werd gebracht. Het waren liedjes over
het na-oorlogse Scheveningen („In herinnerin
gen ligt een dooie pier"k een zomeravond op
het Leidseplein, de Amsterdamse tram („In
het gemeenteblik-op-wiele, hang of zit je Kie-
le-Kiele") en niet te vergeten „De jeep van
Jansen", die maandenlang op onze hit-para
des „Pa-tuut-piep" zei.
Enige maanden geleden stond een ander
liedje van dat mannetje op onze hit-parades,
samen met „Strangers in the night" van
Frank Sinatra, die in de jaren van Jansens
jeep „Give me five minutes more" lanceer
deDat andere liedje begon met de uitno
diging: „Sien, laat es sien hoe mooi je bent."
.nderdaad: dat ene mannetje van
toen was de One Man van nu: TOON HER
MANS. Vandaag wordt hij vijftig jaar. Waar
blijft de tijd En nu heb ik voor deze gedach
ten rond dit gouden levensjubileum alleen nog
maar geput uit persoonlijke herinneringen
over een periode van hooguit twintig jaar; en
dus nog niet eens uit de biografie die mr.
Elias destijds over Toon Hermans schreef en
waarin u precies kunt lezen, hoe het „jungs-
ke" uit Sittard ruim een kwarteeuw geleden
de eerste schuchtere voetstappen zette in het
spoor van de door hem zo bewonderde (en la
ter ook hem zo bewonderd hebbende) Johan
Buziau.
Uitgezonderd wellicht die hit-parade-waar
dering is er in en om Toon Hermans de laat
ste decennia veel veranderd. Het mannetje
dat een na-oorlogse Louis Davids leek te zul
len worden, zag tijdig in, dat hij een eigen
stijl moest gaan ontwikkelen. Dat gebeurde
uiteraard via diverse, uiterlijk gekke, maar
innerlijk heel serieuze experimenten, zoals
„Ballot".
Ongeveer tien jaar geleden vond Toon zijn
vaste vorm en zijn vaste formule: de One
Man Show. Daarmee heeft hij zóveel succes
geboekt, dat hij thans voor iedere Nederlan
der, of die nu wel of niet destijds „De jeep
van Jansen" heeft meegezongen, de éne, gró-
te Toon van de verschillende imposante typen
uit die shows, zoals de „Sprekerd" („Mijne
friendede tegelijk wel en niet ver
staanbare vice-voorzitter (lees: vieze voorzit
ter), de cellist en de man die aanzit &&n het
banket.
Velen hebben bij het zien en horen van deze
creaties dubbel gelegen van het lachen. In de
schouwburg (de ruimte waarin men bij uit
stek die typische Toonsfeer kan ervaren),
maar ook in de huiskamer, waar de televisie
Toon Hermans minstens even populair heeft
gemaakt als Ageeth, Cruyffie of mr. Toxo-
peus.
e t.v. heeft ook bijgedragen tot
een minder kritiekloos genieten van Toon's
kleinkunst. De herhaling van zijn vorige One
Man Show-uitzending heeft sommigen laten
zeggen dat Toon zijn optreden voor de pauze
wel wat „uitsmeerde". (Waarbij men kenne
lijk vergat dat de show in eerste instantie
niet voor de t.v., maar voor het theater ge
schreven was.)
Ook andere kritiek valt te vernemen. Jon
geren vinden hem geen geweldige chanson
nier en weer anderen vinden dat Toon (afge
zien van zijn kritiek op vermoeide, luie of
sombere mensen) te blijmoedig is. Men
meent dan kennelijk, dat hij tevens een even
groot chanson-vertolker als Sonneveld en een
even groot satiricus als Kan behoort te zijn.
Maar laten we een vergelijking tussen „de
grote drie" vermijden. Niet alleen omdat er
de laatste jaren heel wat kleinkunstenaars op
gekomen zijn, die weinig voor het trio Her
mans-Kan-Sonneveld onderdoen (Jules de Cor-
te en de mensen van „Heerlijk duurt het
langst", „Lurelei" en „Shaffy Chantant" bij
voorbeeld), maar ook en vooral omdat elke
grote kleinkunstenaar zijn eigen genre heeft.
In zijn genre past Toon Hermans veel min
der bij Wim Kan en Wim Sonneveld dan bij
Danny Kaye, Maurice Chevalier, Charles Tre-
net, Gilbert Bécaud en Ramses Shaffy. De
beoefenaars van het genre la Toon (als ik
ter karakterisering even heel voorlopig en
ruwweg mag categoriseren) zijn in het over
grote deel van hun werk minder afhankelijk
van het voorpagina-nieuws dan „politieke"
kleinkunstenaars als Wim Kan en ook minder
van de specifieke eigentijdse verschijnselen
dan „sociale" kleinkunstenaars als Wim Son
neveld, Annie M. G. Schmidt, Jules de Corte,
de leden van „Lurelei", etc. De ontspannings
methode van Toon is er niet allereerst op ge
richt om u uit de dagelijkse zorgen en zorg-
jes te halen door gewichtig lijkende politici
tot gewone jongens te reduceren (waardoor u
ze geestelijk weer èankan) of u de sociale
spiegel voor te houden waarin u zichzelf her
kent (waarna u zelf de praktische consequen
ties voor uw eigen dagelijks gedrag mag
trekken). Nee, bij Toon ben je er even hele
maal uit, als een soort vakantie, waarbij je
echter toch weer ergens „in" komt, namelijk
in dat wezenlijke gedeelte van eigen en an
dermans bestaan, wat altijd hetzelfde blijft,
of we nu leven onder keizer Nero of profes
sor Zijlstra, in de tijd van het menuet of die
van de beat: vreugde om de zon of de liefde,
droefheid om de fundamentele eenzaamheid
of om dat wat voorbij is, melancholie om al
die redenen tegelijk.
In deze sfeer past zowel de eerste ontmoe
ting tussen de eerste man en de eerste vrouw
aan het begin van de mensheid als de piano
van de oude bon-maman of het banket van de
hedendaagse VIP.
Zonder aan welk genre kleinkunst ook af
breuk te doen, kan men filosofisch gespro
ken zeggen dat Toon Hermans niet aller
eerst behoort tot de kleinkunstenaars van het
„hebben", maar tot die van het „zijn". Hij
is een „existentialist" die ons aan de bron
nen van de creativiteit brengt en uit dat
„niets" een nieuwe sfeer, een nieuwe wereld
voor zichzelf en zijn publiek opbouwt. Laat
Wim Kan ons prof. De Quay zien, zoals we
hem nog niet kenden, Toon Hermans laat ons
de zon zien, zoals we die nog niet kenden.
Afgezien van de liefde voor het publiek die
beiden koesteren, kan er ook nog op worden
gewezen dat Wim Kan de drukte (van grote
bevolkingscentra bijvoorbeeld) niet zo sterk
op prijs stelt, terwijl Toon Hermans liefst zo
veel mogelijk mensen om zich heen heeft, op
de tribune van zijn favoriete club Ajax of
(onvergetelijk, zoals hij daar tijdens die t.v.-
uitzending op het podium aan hun voeten zat
te glunderen) in een grote zaal als Carré.
it komt wellicht ook voort uit dat
ervaren van de existentiële eenzaamheid.
Toen ik Toon Hermans voor het eerst per
soonlijk ontmoette (zomer 1961, toen hij op
trad in het Apeldoornse Tivoli, dat hij zo knus
zei te vinden) had hij het niet alleen over zijn
tocht naar de Parel der Veluwe en het idee
dat hij onderweg had gekregen voor een wei
landnummer (de wei uit zijn vorige show?),
maar ook over de grote Franse denker Pas
cal, die zoveel heeft nagedacht en geschreven
over de afgrond in ons bestaan.
In het restaurant waar ik na afloop van de
voorstelling enige uren met hem mocht na
kaarten, vertelde hij dat hij het boekje met
de beroemde „Pensées" van Pascal altijd bij
zich droeg. Tijdens ons gesprek hierover
kwam iemand bij ons tafeltje staan en ver
telde, na enige aarzeling, dat een collega van
hem die avond plotseling was overleden. De
stilte die toen van Toon Hermans uitging,
was in wezen even beklemmend, even exis
tentieel, als die in zijn latere show-nummer
„Stil zijn, helemaal stil zijn." Er viel niets
meer te zeggen. M'n metgezellin en ik namen
afscheid van Toon Hermans en liepen zwij
gend door de nacht naar huis, terwijl andere
Apeldoorners misschien nog zaten of lagen na
TVfarnix van GJjsen heeft zijn onder de-
titel „De parel der diplomatie" bij
Nijgh en van Ditmar verschenen roman
de toevoeging: „een divertimento" meege
geven, een boek dus tot verlustiging en
vermaak. En inderdaad kan men zich met
dit verhaal, ondanks zijn wrange slot, bij
zonder amuseren. Het is en blijft evenwel
amusement met een bijsmaakje namelijk
de bijsmaak van satire en ironie, niet al
leen op de diplomatie maar ook met be
trekking tot allerlei andere maatschappe
lijke verschijnselen, zoals bijv. de moder
ne, experimentele kunst of de krankzin
nige toestanden in een Afrikaans land, dat
te vroeg zijn onafhankelijkheid en zelfstan
digheid gekregen heeft, in deze roman Ba-
rundia genoemd, maar waarmee kennelijk
Kongo bedoeld is. Overigens noteert de
auteur nadrukkelijk voor in zijn boek, dat
degene die deze roman als een sleutel
roman zou willen beschouwen, ervan ver
wittigd wordt dat alle sleutels vervalst
zijn, en dat geen der personages, die er in
optreden, aan een voorbije of huidige wer
kelijkheid zijn ontleend. Ietwat vreemd is
in dit verband, dat de uitgever op de flap
van de omslag een deel van het verhaal
in de steden Novum Eboracum en Poto-
maco laat spelen, terwijl in de roman
zelf in plaats daarvan over New York
en Washington gesproken wordt. Kennelijk
heeft de auteur die namen eerst willen
versluieren, zoals ook de naam van Kon-
ko tot Barundia werd omgedoopt, maar
heeft hij dit later zelf weer gewijzigd, zon
der dat de uitgever hiervan op de hoogte
was. Een eigenaardig misverstand, waar
uit overigens wel blijkt dat de schrijver
meer aan de werkelijkheid gedacht heeft
dan hij wil doen voorkomen. Het kon ook
moeilijk anders, want Gijsen, die hier een
verhaal over de diplomatieke wereld
schrijft, is immers zelf jarenlang onder z(jn
eigen naam dr. A. Goris aan het corps
diplomatique van zijn land, België, ver
bonden geweest, waaronder als vertegen
woordiger bij de Ver. Naties te New
York.
„jje parel der diplomatie" geeft het le
vensverhaal van een jongeman van
kleine adel, jhr. Philip Everaerts de Twim,
die door zijn moeder, een eerzuchtige
douairière, al van jongs-af aan voor de
diplomatieke dienst wordt voorbereid.
Philip een keurige, niet al te domme en
evenmin al te karaktervolle of al te intel
ligente jongen, past zich vrij gemakkelijk
bij de strenge opvoedingseisen van zijn
moeder aan, studeert rechten, doet het di
plomaten-examen, en begint zijn carrière
met een kleine positie op Buitenlandse Za
ken, waar hij reeds aanstonds de aan
dacht op zich vestigt door een diploma
tieke flater, begaan door wat al te grote
ijver en onervarenheid. Zijn adellijke af
komst zowel als zijn fortuin, en niet in
de laatste plaats de zorgvuldig geselecteer
de relaties bezorgen hem al spoedig een
plaats als attaché aan de ambassade te
Londen, waar hij echter in een delicate
situatie met de nymfomane ambassa
deursvrouw verstrikt raakt, zich haar vij
andschap op de hals haalt en alweer na
korte tijd naar het departement wordt te
ruggeplaatst. Hij krijgt dan eerst een klei
ne post te Rome. Van hier wordt hij, na
enige tijd, om zijn schijn van handelsken
nis, zijn goede uiterlijk en (alweer) fraaie
relaties tot consul-generaal te New York
benoemd, een functie waarin hij door zijn
beminnelijkheid, manieren en goed uiter
lijk, spoedig de aandacht trekt, nog te
meer wanneer hij daarbij de steun ont
vangt van een society-columniste, tevens
de ziel van hypermoderne kunst-exposi
ties die hem niet alleen een goede pers
verschaft, maar hem ook op andere ma
nieren bemoedert en van advies dient, zo
dat hij tenslotte met haar trouwt.
Mede dank zij de tact en de invloed van
deze actieve vrouw, brengt hij het daarop
zelfs tot ambassadeur te Washington, en
er schijnt inderdaad een grote carrière
voor hem weggelegd, die aanstonds wel
licht haar hoogtepunt vindt bij het bezoek
van de oude, norse koning van zijn land,
Petrus de Vierde, aan Amerika. Alles
schijnt tot in de puntjes voorbereid, maar
een ongelukkige samenloop van omstan
digheden, aan Philips al te peuterige pre
ciesheid te wijten, leidt er toe dat hij te
laat op het vliegveld komt om zijn vorst
te verwelkomen, terwijl hij bovendien in
de rede, die hij voor de koning ontworpen
heeft, een kleine denkfout maakt. Hij ver
speelt de gunst van het hof zowel als van
Buitenlandse Zaken, maar omdat men
zo'n „groot" diplomaat, met een mooie
carrière achter zich, toch niet zo maar kan
laten vallen, wordt hij naar een ander
groot land overgeplaatst, dat Juist zijn zelf
standigheid heeft verkregen in Afrika, en
waar dus een ambassadeur van bijzonde
re ervaring en tact nodig zal zijn.
T~kat land Barundia bevindt zich echter
in een situatie van voortdurende re
voluties, en bij een aanval van wilde hor
den op het ambassade-gebouw wordt Phi
lip in de kelder vermoord. De koning be
vordert hem (die intussen al de baronnen-
titel verkregen had) postuum tot graaf.
In de ingangshal van het Dept. v. Buiten
landse Zaken ziet men thans een buste van
graaf Everaerts de Turm, voor het vader
land gestorven. Om de ambassadeur van
Barundia niet te kwetsen, heeft men de
plaats van zijn afsterven niet vermeld.
Want, nietwaar, het leven moet voortgaan.
Aldus zeer in het kort een schets van
de loop der gebeurtenissen in deze roman,
dia achter haar betekenis vooral ontleent
aan de ironie en de humor, waarmee Gij
sen zijn personages en hun achtergronden
beschrijft, waardoor het boek tot een kos
telijke maatschappelijke satire geworden is,
zonder veel kritische scherpte, maar met
een ietwat milde gedistantieerdheid, die de
vrucht van innerlijke wijsheid en een bre
de levenservaring pleegt te zijn.
Op die manier beschrijft hij o.a. de toe
standen in Barundia waar zwarte korpo
raals „overnight" tot generaals worden
gebombardeerd en, sinds de blanken ver
dreven zijn, iedereen gulzig aan de staats
ruif slobbert, elkaar het licht in de ogen
niet gunnend, waardoor de hele economie
in een minimum van tijd spaak loopt, en
iemand weer reden krijgt tot een nieuw
bloedbad omdat hij er niet genoeg van had
geprofiteerd. Om de aandacht van de ca
tastrofale toestand af te leiden wordt dan
maar roekeloos een of ander westers land
ervan beschuldigd, dat het de duur gewon
nen onafhankelijkheid bedreigt, met alle
gevolgen van dien, waardoor ook Philip
het leven er bij in schiet.
rve moderne kunst-rage in New York
wordt intussen niet minder ironisch-
kritisch beschreven. Philips a.s. vrouw,
de Amerikaanse columniste, die er als
kunst-kenster doorgaat, zonder er iets van
te weten (ze was er o.a. vast van over
tuigd dat El Prado een neef of een zoon
van El Greco moest zijn) lanceert op haar
expositie de jonge Amerikaanse talenten.
„Als raadgevers had zij een paar jonge ho
mo's die zelden goed bij kas waren en
haar kleine recepties met buffet appreci
eerden. Haar eerste tentoonstelling werd
een groot succes: de mietjes hadden een
plastisch kunstenaar opgediept die bezeten
was door de passie al wat hen omringde
met lak te overgieten, zodat elk voorwerp
voor alle t(jden in zijn vorm gestold was.
Dit gold voornameiyk voorwerpen die uit
Marnix Gijsen
textiel bestonden. De matras met ordeloze
beddelakens en kussenslopen in roze en
blauwe lak bevestigd heette „Liefde" en
werd zeer opgemerkt. Een „stilleven", be
staande uit vuile sokken, een bolhoed, erg
gedeukt, en een verfrommeld damesbroekje,
werd subtiel gecammentarieerd in 'n woord
vooraf van de catalogus. Enz. De rest na
venant. Het hele boek wemelt van allerlei
vaak zeer geestige ironisch-kritische op
merkingen, soms met mooie anekdotes, ge
lardeerd, zoals die van de diplomaat, die
dood-serieus aanbeval dat de Joden en Ara
bieren voor hem problematiek een christe
lijke oplossing zouden vinden, en zo meer.
„Een divertimento" vormt deze roman
inderdaad, zij het dan een stuk vermaak
met een dubbele bodem, parodiaal en naar
wij mogen aannemen dus inderdaad een
„vervalste" sleutel, eenzijdige en overtrok
ken; even waar èn onwaar als de roem
ruchte uitspraak die de filosoof Börne eens
over de diplomatie heeft gedaan en die
Gijsen voor deze ramen mooi als motto
had kunnen gebruiken: „Wanneer ik zie
hoe velen zich in de diplomatie doen ken
nen, dan moet ik zeggen: tot zulk een
domheid behoort een aangeboren geniali
teit".
te lachen over de plumeauzalia's of „Notte
belle Margerinetta".
.et is alweer enige tijd geleden
dat ik in een dagblad fragmenten las uit
een boek dat over de érnstige Toon Hermans
zou verschijnen. Die fragmenten maakten op
mij evenveel indruk als dat gesprek in die
kille zomernacht van 1961. Ik hoop dat het
boek nog eens zal verschijnen. En dat de in
houd daarvan Toon's publiek weliswaar op
een andere wijze, maar toch in dezelfde mate
gelukkig zal maken als de shows en zelfs de
eerste liedjes van deze levenskunstenaar het
tot dusver hebben gedaan en hopelijk ook de
komende vijftig jaar nog zullen doen.
J. VAN DER KLEIJ.
pr zijn de laatste jaren verscheidene i
prijs sterk gereduceerde „introductie
platen" op de markt gebracht die de aan
dacht op een merk, een bepaalde serie o
een speciale cassette-actie moesten vesti
gen. De samenstelling van die platen va
rieerde van bijzonder stuntelig (Erato
fragmenten uit grote werken) via m.
weinig aantrekkelijk (D.G.G.: pianomu
ziek van Beethoven en concerten van Han
del) tot zeer goed (Harmonia Mundi: een
overzicht van de historisch belangrijke or
gels van Europa met behulp van kort
werken). Onder de laatste kwalificati
valt zeker ook de stereo LP CVH S 905
die royaal opgezette catalogus van he
Franse merk „Plaisir Musical" (in hoofd
zaak bestaande uit opnames van His Mas
ters Voice en Columbia) extra luister bij
zet. Op die plaat speelt het in deze ru
briek al vaker geprezen Kamerorkest van
Moskou o.l.v. Rudolf Barshai vier Italiaan
se barok-concerten (waaronder twee di
speciaal voor Kerstmis bestemd heten te
zijn): de concerti grosso in D op. 6/4 en
in g op. 6/8 „fatto per la Notte di Nata
le" van A. Corelli en van Vivaldi het con
cert in d voor strijkorkest en het concert
in g voor fluit, fagot en strijkorkest op
10/2 „La Notte", waarin Michel Debost
en Amaury Wallez de virtuoze solisten
zijn.
Voor f 7,50 kunt u zich ervan overtuigen
dat de muziek van de oude Italianen vee
virieler klinken kan dan we van bijvoor
beeld I Musici gewend zijn en tevens heer
lijk grasduinen in de catalogus van de bij
na allemaal in Nederland leverbare „Plai
sir Musical"-platen, die u voor f 13.50 per
stuk kunt kopen.
B. v. d .K