oren zoneter dé luisteren TOON vijftig De parel der diplomatie D Van mannetje in Jansens jeep tot one man aan het banket Russen introduceren „plaisir musical H I, D LITERAIRE KRONIEK door H f J4, Zij was stellig nog geen twintig, maar de bijbehorende dreu mes die onbeheerd langs de toonbank dribbelde, had stellig zijn tweede verjaardag al achter de rug. Hij scheen overigens het zelfstandig opereren wel gewend, want hij laveerde behendig tussen de klanten door en hield nog juist bijtijds bovenaan drie verraderlijke treetjes halt. Een wat griezelig schouwspel, maar de jeugdige moeder scheen zich daarover geen zorgen te maken. Zij stak maar eens een vinger uit toen haar zoon naderbij kuierde en hij was zo verstandig die stevig te vatten. De verstandhouding bleek prima, want beiden glimlachten elkaar eens genoeglijk toe en zoonlief klemde zich ter meerdere stevigheid aan moeders maillotknie vast. Blijkbaar volkomen content over het feit, dat zij rustig op haar krukje bleef zitten met een koptelefoon tegen het oor gedrukt. Zij was immers druk bezig naar een spelende grammofoonplaat te luisteren. Haar spruit keek naar het vreemde apparaat alsof het een nieuw soort speelgoed was, dat hij op zijn beurt ook wel eens in handen wilde houden. En om hem niet heel en al teleur te stellen onderbrak zij haar aandachtige auditie en drukte de hoorn tegen zijn oortje: een brede lach trok daarvandaan langzaam naar het andere. Het schouwspel was hoogst vermakelijk en toch, voor wie kind en muziek graag in een adem mag noemen, even pijnlijk. Want weliswaar kon wie voorbijliep het plaatje zelf niet horen, maar dat het weinig met de muzen van doen had was licht te raden aan de hoezen die moeder omringden, /ets daverends in het hitwezen en daar stond zo'n klein wezen dat amper praten kon, zijn gretige oortjes mee te vullen. Hier zal iemand mij misschien enigszins verbolgen de gebruikelijke vraag stellen: En tnag dat soms? Zal iemand zelf uitmaken wat voor platen hij voor zijn eigen geld zal aanschaffen, ja of nee? Uit de volheid van mijn democratisch gemoed kan ik hierop niet anders dan met een dubbel hartgrondig ja antwoorden, eventueel bereid daaraan toe te voegen dat ik mij van het Zoveel oren, zoveel zinnen" terdege bewust ben. Maar toch die koptelefoon tegen dat kinderoortje. Het deed mij opeens denken aan het beroemde maar griezelige boek van Aldous Huxley: „Brave new world". Het kwam zo'n dertig jaar geleden uit, maar wie rondkijkt in de wereld van vandaag moet enigszins benauwd toegeven, dat zijn toekomstbeeld al aardig werkelijkheid begint te worden. Hij beschrijft daarin ook het gebruik van kleine luidsprekers onder de hoofdkussens van slapende kinderen luidsprekers die onverpoosd blijven doorfluisteren, almaar door dezelfde suggestie die zich in het onder bewustzijn van dat kind boort voorgoed. En al lijkt het misschien een hele sprong van een in zijn slaap met een slagzin gestookt kind, naar een kleine jongen die zijn oortjes gevuld krijgt met het gedreun van elektrische gitaren: toch rinkelt er in beide tafarelen ver weg een alarmschel. Want ach, wat heeft zo'n kleuter nu aan dat wild geraas nog voor hij weet wat het heerlijk avondje is. Heeft hij echt niet iets aardigs en kinderlijks verdiend, dat stellig wel tussen de singles is te vinden? Eigenlijk zou hij het voorlopig nog zonder plaatje moeten doen. Zijn oortjes zouden genoeg moeten hebben aan moeders stem, die tegen hem praat en voor hem zingt. En verder mocht hij luisteren naar wat hij zelf met zijn woordenschat in aanbouw te vertellen heeft. Dat vult de stilte werkelijk meer dan genoeg en een pick-upnaald heeft er voorlopig maar het zwijgen toe te doen. Maar men moet vrezen dat de stilte rond zijn kleine hoofd ver te zoeken is. Dat zijn gretige kleine oren nu al worden volgegoten met geluid waaraan hij maar al te spoedig leert wennen. Zo volkomen, dat hij zich straks een bestaan zonder een voortdurende geluidsachtergrond niet kan voorstellen, erger zelfs: niet meer kan verdragen. Want laten wij wel wezen: het plaatje dat eerst proefdraait, wordt straks gekocht en mee naar huis genomen. Niet om het in de kast te leggen voor feestelijke gelegenheden, want de naastbij liggende plicht van een tophitje is draaien tot het afgedraaid is. En de radio moet daar tussendoor de hele dag aanstaan met een of ander non-stop-programma, om aan de weet te komen wie en wat er nu weer aan de top beland is, om dat weer subiet te gaan kopen. En zo, och arme, zal deze kleine kerel, voordat hij nog goed praten kan, al gewend zijn om te horen zonder te luisteren. Kleuterliedjes of slaapdeuntjes zal hij niet kennen, geen opzegversjes, geen verhaaltjes maar des te beter het gestadig dreunen van de hitparade. Goedbeschouwd is hij al volop tiener, nog voor hij kleuter-af is. En dat, naar ik vrees, doordat zijn moeder nog volop tiener is waar zij al ruimschoots twintiger had moeten zijn. Hoewel dat bij haar, wat de jaren betreft, elke (lag beter wordt, is het toch wel de vraag of dat haar veelbelovende zoon tijdig ten goede zal komen. Laten wij er het beste van hopen en daar is misschien wel een bescheiden grond voor. Want op dat krukje zat weliswaar een onmiskenbare tiener, compleet met minirok en kaplaarzen maar zij kon iets wat de huidige jonge generatie volledig verleerd schijnt te zijn. Zij kon en dat belooft toch wel wat voor die kleine grappenmaker: zij kon zo aardig lachen. |.et was ln de eerste jaren na de tweede wereldoorlog. De tijd dat het avond lijke huiskameramusement nog uit de radio kwam. Dank zij programma's als die van de alweer enige jaren geleden gestorven Vlaam se conferencier Willy Vervoort („Cheerio" en de groeten van z'n tante), de verbluffend met woorden spelende, onlangs 70 jaar geworden Chiel de Boer (met Diny van Amstel als „Opoe Mummel" en de advocaat mr. Moes als de zeer merkwaardige Amsterdamse min streel Moestafa), Wim lbo (de „obscure ca mera" van fotograaf Kobus Rarekiek alias Ton van Duinhoven en later Rijk de Gooyer), Willy van Hemert („PS", waarin Hetty Blok al even sterk schitterde als in „Familie Door snee" en thans in „Ja zuster, nee zuster"), Jan de Cler („Familie van Tutten"), Dico van der Meer (wiens meesterlijke liedjes se dert zijn dood in het begin van de vijftiger jaren volkomen werden doodgezwegen door de radio-omroep die zoveel aan deze grote tekstdichter te danken had), mister Doodle, Daan Hooykaas, Frans du Mée en nog veel meer mensen uit die periode, welke Wim lbo ook maar eens gauw op een serie langspeel platen moet laten vereeuwigen. Er was in die tijd één man, voor wie ik als kleinkunst-minnende scholier een bijzondere belangstelling aan de dag legde. Hij was maar enkele malen per seizoen via de Bonte Dinsdagavondtrein te horen, maar als in het nog dunne, van kleurendruk verstoken pro grammablad het „Theater Plezier van Floris Meslier" als reisgezelschap voor die trein stond aangekondigd, zorgde ik er wel voor, om acht uur m'n huiswerk af te hebben en tot half tien te mogen opblijven. Behalve ster ren als Wiesje Bouwmeester, Andrea Dom burg en Jan van Ees zat in de groep van Floris Meslier namelijk een mannetje, dat er tussen de bedrijven door kolderiek op los fan taseerde (bijvoorbeeld over koppensnellers die van de door hen gesnelde koppen hoofd kaas maakten) en aan het einde van het pro gramma met een Louis Davids-achtig stem geluid een meezingliedje lanceerde, dat prompt de volgende dagen door de toen nog spreekwoordelijk fluitende slagersjongens op straat werd gebracht. Het waren liedjes over het na-oorlogse Scheveningen („In herinnerin gen ligt een dooie pier"k een zomeravond op het Leidseplein, de Amsterdamse tram („In het gemeenteblik-op-wiele, hang of zit je Kie- le-Kiele") en niet te vergeten „De jeep van Jansen", die maandenlang op onze hit-para des „Pa-tuut-piep" zei. Enige maanden geleden stond een ander liedje van dat mannetje op onze hit-parades, samen met „Strangers in the night" van Frank Sinatra, die in de jaren van Jansens jeep „Give me five minutes more" lanceer deDat andere liedje begon met de uitno diging: „Sien, laat es sien hoe mooi je bent." .nderdaad: dat ene mannetje van toen was de One Man van nu: TOON HER MANS. Vandaag wordt hij vijftig jaar. Waar blijft de tijd En nu heb ik voor deze gedach ten rond dit gouden levensjubileum alleen nog maar geput uit persoonlijke herinneringen over een periode van hooguit twintig jaar; en dus nog niet eens uit de biografie die mr. Elias destijds over Toon Hermans schreef en waarin u precies kunt lezen, hoe het „jungs- ke" uit Sittard ruim een kwarteeuw geleden de eerste schuchtere voetstappen zette in het spoor van de door hem zo bewonderde (en la ter ook hem zo bewonderd hebbende) Johan Buziau. Uitgezonderd wellicht die hit-parade-waar dering is er in en om Toon Hermans de laat ste decennia veel veranderd. Het mannetje dat een na-oorlogse Louis Davids leek te zul len worden, zag tijdig in, dat hij een eigen stijl moest gaan ontwikkelen. Dat gebeurde uiteraard via diverse, uiterlijk gekke, maar innerlijk heel serieuze experimenten, zoals „Ballot". Ongeveer tien jaar geleden vond Toon zijn vaste vorm en zijn vaste formule: de One Man Show. Daarmee heeft hij zóveel succes geboekt, dat hij thans voor iedere Nederlan der, of die nu wel of niet destijds „De jeep van Jansen" heeft meegezongen, de éne, gró- te Toon van de verschillende imposante typen uit die shows, zoals de „Sprekerd" („Mijne friendede tegelijk wel en niet ver staanbare vice-voorzitter (lees: vieze voorzit ter), de cellist en de man die aanzit &&n het banket. Velen hebben bij het zien en horen van deze creaties dubbel gelegen van het lachen. In de schouwburg (de ruimte waarin men bij uit stek die typische Toonsfeer kan ervaren), maar ook in de huiskamer, waar de televisie Toon Hermans minstens even populair heeft gemaakt als Ageeth, Cruyffie of mr. Toxo- peus. e t.v. heeft ook bijgedragen tot een minder kritiekloos genieten van Toon's kleinkunst. De herhaling van zijn vorige One Man Show-uitzending heeft sommigen laten zeggen dat Toon zijn optreden voor de pauze wel wat „uitsmeerde". (Waarbij men kenne lijk vergat dat de show in eerste instantie niet voor de t.v., maar voor het theater ge schreven was.) Ook andere kritiek valt te vernemen. Jon geren vinden hem geen geweldige chanson nier en weer anderen vinden dat Toon (afge zien van zijn kritiek op vermoeide, luie of sombere mensen) te blijmoedig is. Men meent dan kennelijk, dat hij tevens een even groot chanson-vertolker als Sonneveld en een even groot satiricus als Kan behoort te zijn. Maar laten we een vergelijking tussen „de grote drie" vermijden. Niet alleen omdat er de laatste jaren heel wat kleinkunstenaars op gekomen zijn, die weinig voor het trio Her mans-Kan-Sonneveld onderdoen (Jules de Cor- te en de mensen van „Heerlijk duurt het langst", „Lurelei" en „Shaffy Chantant" bij voorbeeld), maar ook en vooral omdat elke grote kleinkunstenaar zijn eigen genre heeft. In zijn genre past Toon Hermans veel min der bij Wim Kan en Wim Sonneveld dan bij Danny Kaye, Maurice Chevalier, Charles Tre- net, Gilbert Bécaud en Ramses Shaffy. De beoefenaars van het genre la Toon (als ik ter karakterisering even heel voorlopig en ruwweg mag categoriseren) zijn in het over grote deel van hun werk minder afhankelijk van het voorpagina-nieuws dan „politieke" kleinkunstenaars als Wim Kan en ook minder van de specifieke eigentijdse verschijnselen dan „sociale" kleinkunstenaars als Wim Son neveld, Annie M. G. Schmidt, Jules de Corte, de leden van „Lurelei", etc. De ontspannings methode van Toon is er niet allereerst op ge richt om u uit de dagelijkse zorgen en zorg- jes te halen door gewichtig lijkende politici tot gewone jongens te reduceren (waardoor u ze geestelijk weer èankan) of u de sociale spiegel voor te houden waarin u zichzelf her kent (waarna u zelf de praktische consequen ties voor uw eigen dagelijks gedrag mag trekken). Nee, bij Toon ben je er even hele maal uit, als een soort vakantie, waarbij je echter toch weer ergens „in" komt, namelijk in dat wezenlijke gedeelte van eigen en an dermans bestaan, wat altijd hetzelfde blijft, of we nu leven onder keizer Nero of profes sor Zijlstra, in de tijd van het menuet of die van de beat: vreugde om de zon of de liefde, droefheid om de fundamentele eenzaamheid of om dat wat voorbij is, melancholie om al die redenen tegelijk. In deze sfeer past zowel de eerste ontmoe ting tussen de eerste man en de eerste vrouw aan het begin van de mensheid als de piano van de oude bon-maman of het banket van de hedendaagse VIP. Zonder aan welk genre kleinkunst ook af breuk te doen, kan men filosofisch gespro ken zeggen dat Toon Hermans niet aller eerst behoort tot de kleinkunstenaars van het „hebben", maar tot die van het „zijn". Hij is een „existentialist" die ons aan de bron nen van de creativiteit brengt en uit dat „niets" een nieuwe sfeer, een nieuwe wereld voor zichzelf en zijn publiek opbouwt. Laat Wim Kan ons prof. De Quay zien, zoals we hem nog niet kenden, Toon Hermans laat ons de zon zien, zoals we die nog niet kenden. Afgezien van de liefde voor het publiek die beiden koesteren, kan er ook nog op worden gewezen dat Wim Kan de drukte (van grote bevolkingscentra bijvoorbeeld) niet zo sterk op prijs stelt, terwijl Toon Hermans liefst zo veel mogelijk mensen om zich heen heeft, op de tribune van zijn favoriete club Ajax of (onvergetelijk, zoals hij daar tijdens die t.v.- uitzending op het podium aan hun voeten zat te glunderen) in een grote zaal als Carré. it komt wellicht ook voort uit dat ervaren van de existentiële eenzaamheid. Toen ik Toon Hermans voor het eerst per soonlijk ontmoette (zomer 1961, toen hij op trad in het Apeldoornse Tivoli, dat hij zo knus zei te vinden) had hij het niet alleen over zijn tocht naar de Parel der Veluwe en het idee dat hij onderweg had gekregen voor een wei landnummer (de wei uit zijn vorige show?), maar ook over de grote Franse denker Pas cal, die zoveel heeft nagedacht en geschreven over de afgrond in ons bestaan. In het restaurant waar ik na afloop van de voorstelling enige uren met hem mocht na kaarten, vertelde hij dat hij het boekje met de beroemde „Pensées" van Pascal altijd bij zich droeg. Tijdens ons gesprek hierover kwam iemand bij ons tafeltje staan en ver telde, na enige aarzeling, dat een collega van hem die avond plotseling was overleden. De stilte die toen van Toon Hermans uitging, was in wezen even beklemmend, even exis tentieel, als die in zijn latere show-nummer „Stil zijn, helemaal stil zijn." Er viel niets meer te zeggen. M'n metgezellin en ik namen afscheid van Toon Hermans en liepen zwij gend door de nacht naar huis, terwijl andere Apeldoorners misschien nog zaten of lagen na TVfarnix van GJjsen heeft zijn onder de- titel „De parel der diplomatie" bij Nijgh en van Ditmar verschenen roman de toevoeging: „een divertimento" meege geven, een boek dus tot verlustiging en vermaak. En inderdaad kan men zich met dit verhaal, ondanks zijn wrange slot, bij zonder amuseren. Het is en blijft evenwel amusement met een bijsmaakje namelijk de bijsmaak van satire en ironie, niet al leen op de diplomatie maar ook met be trekking tot allerlei andere maatschappe lijke verschijnselen, zoals bijv. de moder ne, experimentele kunst of de krankzin nige toestanden in een Afrikaans land, dat te vroeg zijn onafhankelijkheid en zelfstan digheid gekregen heeft, in deze roman Ba- rundia genoemd, maar waarmee kennelijk Kongo bedoeld is. Overigens noteert de auteur nadrukkelijk voor in zijn boek, dat degene die deze roman als een sleutel roman zou willen beschouwen, ervan ver wittigd wordt dat alle sleutels vervalst zijn, en dat geen der personages, die er in optreden, aan een voorbije of huidige wer kelijkheid zijn ontleend. Ietwat vreemd is in dit verband, dat de uitgever op de flap van de omslag een deel van het verhaal in de steden Novum Eboracum en Poto- maco laat spelen, terwijl in de roman zelf in plaats daarvan over New York en Washington gesproken wordt. Kennelijk heeft de auteur die namen eerst willen versluieren, zoals ook de naam van Kon- ko tot Barundia werd omgedoopt, maar heeft hij dit later zelf weer gewijzigd, zon der dat de uitgever hiervan op de hoogte was. Een eigenaardig misverstand, waar uit overigens wel blijkt dat de schrijver meer aan de werkelijkheid gedacht heeft dan hij wil doen voorkomen. Het kon ook moeilijk anders, want Gijsen, die hier een verhaal over de diplomatieke wereld schrijft, is immers zelf jarenlang onder z(jn eigen naam dr. A. Goris aan het corps diplomatique van zijn land, België, ver bonden geweest, waaronder als vertegen woordiger bij de Ver. Naties te New York. „jje parel der diplomatie" geeft het le vensverhaal van een jongeman van kleine adel, jhr. Philip Everaerts de Twim, die door zijn moeder, een eerzuchtige douairière, al van jongs-af aan voor de diplomatieke dienst wordt voorbereid. Philip een keurige, niet al te domme en evenmin al te karaktervolle of al te intel ligente jongen, past zich vrij gemakkelijk bij de strenge opvoedingseisen van zijn moeder aan, studeert rechten, doet het di plomaten-examen, en begint zijn carrière met een kleine positie op Buitenlandse Za ken, waar hij reeds aanstonds de aan dacht op zich vestigt door een diploma tieke flater, begaan door wat al te grote ijver en onervarenheid. Zijn adellijke af komst zowel als zijn fortuin, en niet in de laatste plaats de zorgvuldig geselecteer de relaties bezorgen hem al spoedig een plaats als attaché aan de ambassade te Londen, waar hij echter in een delicate situatie met de nymfomane ambassa deursvrouw verstrikt raakt, zich haar vij andschap op de hals haalt en alweer na korte tijd naar het departement wordt te ruggeplaatst. Hij krijgt dan eerst een klei ne post te Rome. Van hier wordt hij, na enige tijd, om zijn schijn van handelsken nis, zijn goede uiterlijk en (alweer) fraaie relaties tot consul-generaal te New York benoemd, een functie waarin hij door zijn beminnelijkheid, manieren en goed uiter lijk, spoedig de aandacht trekt, nog te meer wanneer hij daarbij de steun ont vangt van een society-columniste, tevens de ziel van hypermoderne kunst-exposi ties die hem niet alleen een goede pers verschaft, maar hem ook op andere ma nieren bemoedert en van advies dient, zo dat hij tenslotte met haar trouwt. Mede dank zij de tact en de invloed van deze actieve vrouw, brengt hij het daarop zelfs tot ambassadeur te Washington, en er schijnt inderdaad een grote carrière voor hem weggelegd, die aanstonds wel licht haar hoogtepunt vindt bij het bezoek van de oude, norse koning van zijn land, Petrus de Vierde, aan Amerika. Alles schijnt tot in de puntjes voorbereid, maar een ongelukkige samenloop van omstan digheden, aan Philips al te peuterige pre ciesheid te wijten, leidt er toe dat hij te laat op het vliegveld komt om zijn vorst te verwelkomen, terwijl hij bovendien in de rede, die hij voor de koning ontworpen heeft, een kleine denkfout maakt. Hij ver speelt de gunst van het hof zowel als van Buitenlandse Zaken, maar omdat men zo'n „groot" diplomaat, met een mooie carrière achter zich, toch niet zo maar kan laten vallen, wordt hij naar een ander groot land overgeplaatst, dat Juist zijn zelf standigheid heeft verkregen in Afrika, en waar dus een ambassadeur van bijzonde re ervaring en tact nodig zal zijn. T~kat land Barundia bevindt zich echter in een situatie van voortdurende re voluties, en bij een aanval van wilde hor den op het ambassade-gebouw wordt Phi lip in de kelder vermoord. De koning be vordert hem (die intussen al de baronnen- titel verkregen had) postuum tot graaf. In de ingangshal van het Dept. v. Buiten landse Zaken ziet men thans een buste van graaf Everaerts de Turm, voor het vader land gestorven. Om de ambassadeur van Barundia niet te kwetsen, heeft men de plaats van zijn afsterven niet vermeld. Want, nietwaar, het leven moet voortgaan. Aldus zeer in het kort een schets van de loop der gebeurtenissen in deze roman, dia achter haar betekenis vooral ontleent aan de ironie en de humor, waarmee Gij sen zijn personages en hun achtergronden beschrijft, waardoor het boek tot een kos telijke maatschappelijke satire geworden is, zonder veel kritische scherpte, maar met een ietwat milde gedistantieerdheid, die de vrucht van innerlijke wijsheid en een bre de levenservaring pleegt te zijn. Op die manier beschrijft hij o.a. de toe standen in Barundia waar zwarte korpo raals „overnight" tot generaals worden gebombardeerd en, sinds de blanken ver dreven zijn, iedereen gulzig aan de staats ruif slobbert, elkaar het licht in de ogen niet gunnend, waardoor de hele economie in een minimum van tijd spaak loopt, en iemand weer reden krijgt tot een nieuw bloedbad omdat hij er niet genoeg van had geprofiteerd. Om de aandacht van de ca tastrofale toestand af te leiden wordt dan maar roekeloos een of ander westers land ervan beschuldigd, dat het de duur gewon nen onafhankelijkheid bedreigt, met alle gevolgen van dien, waardoor ook Philip het leven er bij in schiet. rve moderne kunst-rage in New York wordt intussen niet minder ironisch- kritisch beschreven. Philips a.s. vrouw, de Amerikaanse columniste, die er als kunst-kenster doorgaat, zonder er iets van te weten (ze was er o.a. vast van over tuigd dat El Prado een neef of een zoon van El Greco moest zijn) lanceert op haar expositie de jonge Amerikaanse talenten. „Als raadgevers had zij een paar jonge ho mo's die zelden goed bij kas waren en haar kleine recepties met buffet appreci eerden. Haar eerste tentoonstelling werd een groot succes: de mietjes hadden een plastisch kunstenaar opgediept die bezeten was door de passie al wat hen omringde met lak te overgieten, zodat elk voorwerp voor alle t(jden in zijn vorm gestold was. Dit gold voornameiyk voorwerpen die uit Marnix Gijsen textiel bestonden. De matras met ordeloze beddelakens en kussenslopen in roze en blauwe lak bevestigd heette „Liefde" en werd zeer opgemerkt. Een „stilleven", be staande uit vuile sokken, een bolhoed, erg gedeukt, en een verfrommeld damesbroekje, werd subtiel gecammentarieerd in 'n woord vooraf van de catalogus. Enz. De rest na venant. Het hele boek wemelt van allerlei vaak zeer geestige ironisch-kritische op merkingen, soms met mooie anekdotes, ge lardeerd, zoals die van de diplomaat, die dood-serieus aanbeval dat de Joden en Ara bieren voor hem problematiek een christe lijke oplossing zouden vinden, en zo meer. „Een divertimento" vormt deze roman inderdaad, zij het dan een stuk vermaak met een dubbele bodem, parodiaal en naar wij mogen aannemen dus inderdaad een „vervalste" sleutel, eenzijdige en overtrok ken; even waar èn onwaar als de roem ruchte uitspraak die de filosoof Börne eens over de diplomatie heeft gedaan en die Gijsen voor deze ramen mooi als motto had kunnen gebruiken: „Wanneer ik zie hoe velen zich in de diplomatie doen ken nen, dan moet ik zeggen: tot zulk een domheid behoort een aangeboren geniali teit". te lachen over de plumeauzalia's of „Notte belle Margerinetta". .et is alweer enige tijd geleden dat ik in een dagblad fragmenten las uit een boek dat over de érnstige Toon Hermans zou verschijnen. Die fragmenten maakten op mij evenveel indruk als dat gesprek in die kille zomernacht van 1961. Ik hoop dat het boek nog eens zal verschijnen. En dat de in houd daarvan Toon's publiek weliswaar op een andere wijze, maar toch in dezelfde mate gelukkig zal maken als de shows en zelfs de eerste liedjes van deze levenskunstenaar het tot dusver hebben gedaan en hopelijk ook de komende vijftig jaar nog zullen doen. J. VAN DER KLEIJ. pr zijn de laatste jaren verscheidene i prijs sterk gereduceerde „introductie platen" op de markt gebracht die de aan dacht op een merk, een bepaalde serie o een speciale cassette-actie moesten vesti gen. De samenstelling van die platen va rieerde van bijzonder stuntelig (Erato fragmenten uit grote werken) via m. weinig aantrekkelijk (D.G.G.: pianomu ziek van Beethoven en concerten van Han del) tot zeer goed (Harmonia Mundi: een overzicht van de historisch belangrijke or gels van Europa met behulp van kort werken). Onder de laatste kwalificati valt zeker ook de stereo LP CVH S 905 die royaal opgezette catalogus van he Franse merk „Plaisir Musical" (in hoofd zaak bestaande uit opnames van His Mas ters Voice en Columbia) extra luister bij zet. Op die plaat speelt het in deze ru briek al vaker geprezen Kamerorkest van Moskou o.l.v. Rudolf Barshai vier Italiaan se barok-concerten (waaronder twee di speciaal voor Kerstmis bestemd heten te zijn): de concerti grosso in D op. 6/4 en in g op. 6/8 „fatto per la Notte di Nata le" van A. Corelli en van Vivaldi het con cert in d voor strijkorkest en het concert in g voor fluit, fagot en strijkorkest op 10/2 „La Notte", waarin Michel Debost en Amaury Wallez de virtuoze solisten zijn. Voor f 7,50 kunt u zich ervan overtuigen dat de muziek van de oude Italianen vee virieler klinken kan dan we van bijvoor beeld I Musici gewend zijn en tevens heer lijk grasduinen in de catalogus van de bij na allemaal in Nederland leverbare „Plai sir Musical"-platen, die u voor f 13.50 per stuk kunt kopen. B. v. d .K

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1966 | | pagina 10