Hulde aan 'n Frans
psalmdichter
„Opstand
der gezagsgetrouwen"
Gereformeerd
Jeugdwerk:
oriëntatie
van deze tijd
Ter overdenking
Het geheim
van het kind
Mannenbroeders en Zonen
in de jaren 1938 tot 1945
Doorbroken
Gericht
Materiaal
door
henri fk timmerman
Verantwoordelijkheid
KristaUnacbt
IN GESPREK MET
DR. J. L. P. BRANTS
jyjaar heel weinigen onder de vele dui
zenden, die het hele kerkelijk jaar
door de psalmen en gezangen uit de be
kende bundels zingen, realiseren zich nog
hoe dit geestelijk lied tot stand is gekomen.
Talentvolle dichters en musici, verknocht
aan hun vaak met moeite verworven ge
loof, hebben menigmaal met taal en mu
ziek moeten worstelen om de zuivere en
buigzame uitdrukking te vinden voor het
eenstemmige kerklied.
Wanneer, zoals met tientallen psalmen
en gezangen het geval is, een componist of
„bewerker" op een vaak oude melodie en
tekst een meerstemmige compositie schrijft,
zal nooit de naam van deze componist of
eenvoudige bewerker vergeten worden. In
de meeste gevallen echter is niettemin de
tekstberijming en melodie, waarop de com
ponist zijn werk baseerde, primair, terwijl
men menigmaal niet of maar vaag nog
weet wie deze tekstdichter en melodie
vinder van zo vele prachtige in eenvoud
sterke psalmen en gezangen waren. Er is,
zoals men weet, tegenwoordig veel beroe
ring in het kerklied; men wil vernieuwing
en aanpassing, men heeft dichters en musi
ci gevraagd om daadwerkelijk hun bijdra
ge te leveren aan deze algemene drang
godsdienstige en kerkelijke leven. Er zijn
ook enkele opmerkelijk mooie kerkliederen
gemaakt, geheel in de geest en stijl van
onze tijd, sommige spreken sterk de jeugd
aan. Anderen willenhet oudere kerklied be
houden, zij vrezen dat in een vernieuwings
drift veel waardevols verloren zal raken,
naar vernieuwing en verjonging in het
aan. Anderen willen het oudere kerklied be
en tempo; niet van moderne teksten en he
dendaagse beelden in de gedichten en even
min van het wel of niet gebruiken van rit
men en klanken die aan de jazz zijn ont
leend. Wie jonge mensen met bezieling en
goed gestuwd of geleid een psalmberijming
of gezang op de oude melodie hoort zingen,
zal ontroerd worden door de innerlijke
kracht die uit dit zingen spreekt, als een
uiting van hecht gesmede eenheid tussen
jong en oud.
n onze kerken worden nog tal van psalm
berijmingen gezongen, die hun half of
helemaal vergeten oorsprong hebben in
Frankrijk, bij de Franse Calvinisten om
hen zo te noemen, de Hugenoten. Toch
moeten we wat de meeste psalmberijmin
gen van deze Franse afkomst betreft niet
al te scherp de scheidslijn trekken tussen
„oude leer" en „nieuwe religie". Want het
is kenmerkend voor de woelige en verwar
de tijd in Frankrijk van de 16e eeuw, de tijd
dus waarin de reformatie in Frankrijk wor
tel schoot maar de kansen telkens keer
den, dat de Franse psalmberijming van de
dichter Clément Marot zo gretig werd ont
vangen. Het klinkt menigeen misschien
vreemd in de oren, maar deze psalmberij
ming van de Franse hofdichter vond bij de
Fransen met hun ingeboren liefde voor zui
vere poëzie zoveel weerklank, dat zij wer
den gezongen door aanhangers van de nieu
we leer, maar ook door katholieken, door
eenvoudige gelovigen en door hof en adel.
Clément Marot was in alle kringen veel
populairder dan de iets jongere en mis
schien talentvoller Pierre de Ronsard.
Als hofdichter stond Clément Marot ech
ter ver boven zijn mededichters; hij toon
de een karaktervastheid, die hem op den
duur tot arme zwerver en banneling maak
te. in de eerste periode van het Franse
Calvinisme werd dit afwisselend geduld
aangemoedigd of verworpen, maar doordat
adel en hof en hun verwante kringen in dit
Franse Calvinisme de trekken van het ge
liefde humanisme herkenden of meenden te
herkennen, was men aanvankelijk de re
formatie gunstig gezind. Telkens echter als
de kansen keerden, verborgen velen die uit
opportunisme partij hadden gekozen, hun
overtuiging, enkelen verlieten toen al het
land. De grote uittocht van de Hugenoten
viel veel later, toen namelijk door koning
Lodewijk XIV het Edict van Nantes in 1685
werd opgeheven en ondanks een tegelijk
uitgevaardigd verbod tot emigratie vele
duizenden in stijgende mate hun vaderland
ontvluchtten. Zij weken uit naar de Neder
landen, Zwitserland, Duitsland en Engeland
om daar als „réfugé's" een bescheiden,
maar toch indringende bijdrage te leveren
tot het economische en culturele leven.
Aan het eind van zijn lange regeringspe
riode, toen de glans van Frankrijks „siècle
d'or" al was verdoft, besefte Lodewijk hoe
veel verlies zijn land had geleden door de
uittocht van zovele nijvere en bekwame
handwerkers, artisans, geleerden en zaken
lieden. Toen was Clément Marot ook al
dood, eenzaam gestorven om zijn oprechte
overtuiging. Maar zijn prachtige psalmbe
rijming werd overal gezongen, in Frank
rijk waar dit mogelijk was; in Zwitserland
en ook in onze landen; ook dikwijls op de
superieure toonzettingen van onze grote
componist Jan Pieterszoon Sweelinck die
een Europese faam bezat.
Qlément Marot, niet de enige maar wel
de voornaamste dichter en berijmer
van de psalmen, is eerst betrekkelijk laat
begonnen met zijn geestelijk dichtwerk.
Hij was aanvankelijk hofdichter In dienst
van Margaretha van Navarre, zuster van
koning Frans I van Frankrijk. Marot had
een virtuose beheersing van de taal en hij
was befaamd om zijn gave om alles, maar
dan ook letterlijk alles te berijmen: van
het banaalste liefdesavontuur en de hoogste
liefdesverrukking tot een nuchter verzoek
om geld of een of andere geringe gunst.
In ongeveer achthonderd gedichten gaf
Clément Marot een soms scherpe, soms
spottend-humoristische spiegel van zijn
tijd. Er is geen componist geweest in
Frankrijk of in andere landen met Franse
georiënteerde toondichters, zoals bijvoor
beeld onze Sweelinck, of deze heeft gedich
ten van Marot op muziek gezet. Behalve in
dienst van Margaretha van Navarre stond
Marot ook in relatie met koning Frans I,
die hem bijzonder waardeerde, hoewel Clé
ment Marot een van de zeer weinige hof
dichters was zonder de gebruikelijke kruipe
rige vleierij in z'n poëzie. Ondanks z'n veel
vuldig verblijf aan de hoven te Parijs en
te Pau, waar de nobele hoog-ontwikkelde
Margaretha van Navarre resideerde en
aan het hof van de hertogin van Parma,
bracht Clément Marot bijna zijn hele le
ven in armoede door. Hij was een nieuw
lichter. Hij heeft met de heftigheid van de
Renaissance-mens zijn overtuiging uitge
dragen. Sinds zijn dertigste jaar was Ma
rot de nieuwe leer toegedaan en in tegen
stelling met het merendeel van de hovelin
gen aanvaardde hij alle gevolgen van zijn
diepe overtuiging. Ook toen zijn in korte
tijd beroemd geworden psalmberijmingen,
die later in opdracht van Calvijn nog wer
den aangevuld, door de machtige universi
teit te Parijs, de Sorbonne, werden veroor
deeld. Zijn vorstelijke beschermers konden
Clément Marot niet helpen. Zij waren zelf
in de tijd dat de reformatie in Frankrijk
opkwam, gebonden aan de harde politiek.
Zo werd Clément Marot na vorstelijke
gunsten te hebben genoten een opgejaagde
zwerver, die na korte tijd een schuilplaats
te hebben gevonden telkens weer moest
vluchten om de brandstapel en de dood te
ontlopen. En na al zijn ontberingen, zijn
zwervend leven in armoede, volgde een
dood in den vreemde. Clément Marot met
zijn devies: „La Mort n'y mord", heeft
veroordelingen en gevangenschap, armoede
en ziektes verdragen om zijn waarachtige
geloofsovertuiging. Ver van zijn geliefd
Frankrijk, dat hij zo dikwijls in gedichten
heeft bezongen, stierf hij, een banneling.
Maar zijn poëzie, vooral zijn psalmberij
mingen uit het Latijn in vloeiend Frans
vertaald en als berijming herdicht, leeft al
vier eeuwen lang. Deze psalmen van zeld
zaam sterke innerlijke kracht, zijn hon
derdduizenden van zijn uitgeweken landge
noten in moeilijke tijden tot troost en steun
geweest.
In Frankrijk zelf eerst, later in alle lan
den waar de Hugenoten zich vestigden
naast hun geloofsverwanten, klonken de
psalmen die Clément Marot had herdicht,
niet alleen het Gereformeerd Psalter, door
In onze Nederlanden vonden de Hugenoten
allen van welke religie ook 'n meesterwerk
van een kerkliedboek genoemd, op berij
mingen van Clément Marot en Théo de Be-
za en op melodieën van Leon Bourgeois en
Maitre Pierre gezet. Zij vonden ook tien
tallen magnifieke meerstemmige composi
ties, waar psalmberijming van Marot en
melodie van Bourgeois aan ten grondslag
lagen. Daarbij moeten we bedenken, dat
ondanks de geloofsstrijd en ook politieke
strijd, vooral toen koning Lodewijk een be
dreiging vormde, in tal van kringen in on
ze Nederlanden de Franse taal en poëzie
nog een levend element was. Zowel deze
Franse psalmberijmingen als profane tek
sten waren geliefd; het is niet zonder re
den, dat een zo Nederlandse toondichter
als Sweelinck op Franse teksten compo
neerde. De invloed van de Franse psalm
berijming van Clément Marot was in ons
land zo groot, dat deze ook de grondslag
werd van onze Gereformeerde psalmbery-
ming, uit de Franse tekst in onze taal
overgebracht door Pieter Datheen. Maar
ook in ons land werden de Franse psalm
berijmingen van Clément Marot hoger aan
geslagen dan die van Datheen; de Franse
teksten werden nog heel lang gezongen, al
heeft men het niet veroorloofd dat bijvoor
beeld de magnifieke toonzettingen van de
Franse teksten door Sweelinck in de Gere
formeerde eredienst werden gebruikt. Niet
temin is Clément Marot's invloed onmid
dellijk en indirect zeer groot en diep ge
weest; laten we daarom hem ons respect
en dank niet onthouden. Hij was een vurig-
dichterlijk en geloofskrachtig pionier.
„Haar was meer gegeven, in histo
risch, in schriftuurlijk inzicht. Van
haar werd dus ook meer geëist. Wie
zou durven zeggen, dat zij dit ook
heeft opgebracht?" Dit zijn woorden
van dr. Bruins Slots, thans hoofdre
dacteur van Trouw, in de oorlog een
der vooraanstaande gereformeerde lei
ders in het verzet. Hij schreef die
woorden in 1949 in het gedenkboek
der Gereformeerde Kerken. Met
„haar", de groep aan wie meer was
gegeven, bedoelde dr. Bruins Slots dan
ook de gereformeerde volksgroep. Zijn
woorden waren (en zijn) geen aan
klacht. Het is bekend en de cijfers
der verzetsslachtoffers bevestigen dat
dat het gereformeerde volksdeel
mèt de communisten tot de meest mi
litante anti-nazi's hebben behoord.
Wel zijn het woorden die tot nadenken
nopen.
We kwamen deze uitspraak van dr.
Bruins Slot opnieuw tegen in het na
woord dat de Amsterdamse journalist
Ben van Kaam heeft meegegeven aan
zijn nieuwe boek „Opstand der ge-
zagstrouwen", als het ware een ver
volg op het zo bekend geworden „Pa
rade der Mannenbroeders" (beide
boeken uitgegeven door N.V. Gebr.
Zomer en Keunings Uitgeversmaat
schappij te Wageningen). Op dezelfde
wijze als hij dat deed in zijn eerste
boek, heeft Van Kaam ook nu ge
tracht het denken en doen van het
gereformeerde volksdeel te tekenen
door te citeren uit dagbladen, week
bladen, kerkbladen en wat er al meer
verscheen op het gereformeerde erf
in die dagen. Die methode is aan
vechtbaar het kwam sterk tot uiting
in „Parade der Mannenbroeders".
Door citaten-toen- onder ogen te bren
gen van lezers-van-nu is het gemak
kelijk een lacheffect teweeg te bren
gen. En dat gaat te gemakkelijk als de
tijd verder weg is en het zich inle
ven in de gedachtenwereld van toen
dus moeilijker geworden. In „Pa
rade der Mannenbroeders" was Ben
van Kaam naar onze mening te
veel op dit soort lachertjes uit in
„Opstand der gezagstrouwen" heeft
hij dat (begrijpelijk want het gaat
over een heel andere tijd) vermeden.
En daarom is dit tweede boek van
deze schrijver ons ook heel wat lie
ver dan het eerste.
Hoewel men in dit boek de duizend-en-
een onderwerpen aantreft die ons volk
in die veelbewogen jaren hebben be
roerd het begint met de geboorte
van prinses Beatrix in januari 1938 en
eindigt met de kerstboodschap van ko
ningin Wilhelmina in december '45
loopt er toch een draad door al die
losse berichten en citaten. Van Kaam
heeft niet zo maar een journalistieke
reportage willen geven, hij heeft ook
iets willen aantonen. Het blijkt uitzijn
nawoord waarin we deze passage tegen
komen: „Maar al is het gereformeerde
verzet tegen het nationaal-socialisme
dan relatief groot geweest, dit betekent
niet dat we over die jaren zijn uitge
praat. In het proces van bewustwording
dat christelijke politiek niet bij de gren
zen ophoudt, maar dat 'n mondiale vi
sie moet worden ontwikkeld, kan be
spreking van de jaren 19381945 nut
tig zijn, lijkt me. Veel in die jaren kan
te denken geven. Wat te zeggen van de
visie op de Joden? Van de neutrali
teitspolitiek? Van de mede-verantwoor
delijkheid, die ook Nederlandse chris
tenen hebben voor de gang van zaken
in de wereld?"
Eigenlijk kan men dit alles in één
woord samenvatten: verantwoordelijk
heid. De verantwoordelijkheid van de
■spi
Het boek van Van Kaam is geïl
lustreerd met vele fotopagina's, teke
ningen en dergelijke uit oude kranten
en tijdschriften. Hier een gedeelte van
de pagina die gewijd is aan de Kris-
tallnacht: een Joods meisje is op de
vlucht.
O
christen, het gereformeerde volksdeel
in deze wereld. Heeft de kerk, hebben
degenen die leiding gaven aan het chris
telijk denken wel die visie gehad die
men van hen als christenen had mogen
verlangen? Zou om één voorbeeld te
noemen van de vele die in dit boek voor
het grijpen liggen zou het lot der jo
den niet anders, beter gelopen zijn als
men in die jaren meer inzicht had ge
had en meer begrip had getoond voor
wat al zoveel eeuwen lang het joden
vraagstuk is genoemd.
Eerlijk gezegd hebben sommige uit
spraken in dit boek ons verbijsterd
en zo zal het vermoedelijk ook met ve
le lezers gaan. Van Kaam vertelt: „In
Bouwen en Bewaren van 4 november
(1938) legt H. Algra de gereformeerde
meisjes uit, dat de Duitse en Italiaan
se actie tegen de joden ten onrechte
tot een rassenkwestie wordt gemaakt
Het is een nationaliteiten-vraagstuk, al
dus Algra: „De joden zijn een afzon
derlijke natie die als gasten wonen te
midden van ons volk. Ze zijn geen
vreemdelingen in ons land; ze hebben
ook volledige burgerrechten en dat ook
terecht, maar van onze natie maken
zij geen deel uit". Van Kaam vraagt
dan: „Kan een jood dan nimmer lid
worden van de Nederlandse natie?"
Inderdaad kan dat oordeelt Algra: „Als
een jood een christen wordt en zich
met de Nederlanders verzwagert, in
onze kerken met ons meeleeft, dan
wordt hij als het ware opgenomen in
onze natie". Commentaar van Van
Kaam: „Onze natie bestaat dus uit
christenen .begrijpen de gereformeerde
meisjes. En daarvan kunnen alleen ont-
joodste joden echt deel uitmaken. En
ongelovige Nederlanders dan Horen
die er ook niet bij? En is een jood
die christen wordt geen jood meer? De
ze vragen blijven in het artikel buiten
beschouwing. Betoogd wordt dat niet
het ras maar de religie beslissend is"
Met deze uitspraken bevond Algra
zich in goed gereformeerd gezelschap,
want Van Kaam kan niet nalaten terug
te grijpen naar een polemiek die Abra
ham Kuyper in 1878 in de XStandaard
voerde met het Algemeen Handelsblad.
Kuyper verklaarde zich toen een groot
voorstander van de burgerrechten der
joden, maar hij voegde eraan toe: a.
dat hiermee volstrekt het onloochenbare
feit niet wegvalt dat de joden wel met
ons van eenzelfde Rijk maar niet van
eenzelfde natie zijn en wel terdege als
gasten in ons midden verkeren; alsme
de b. dat men zich zeer vergissen zou
indien men de invloed van de joden ten
onzerit voor zo onschuldig hield en voor
hun reactie tegen het christendom de
ogen dichtdeed".
Nog verbijsterender wordt het als
men de Nederlandse reacties en maat
regelen ziet die volgden op de Kristall-
nacht in Duitsland, de eerste massale
actie van het nazi-gepeupel tegen de jo
den. Honderdduizenden joden trachtten
naar het buitenland, in vele gevallen
naar Nederland, te ontkomen om zo het
vege lijf te redden. Maar de Nederland
se regering wil slechts een beperkt
aantal toelaten. Premier Colijn verklaart
in de Tweede Kamer: „In deze tijd is
geen enkel volk volkomen vrij van an
tisemitisme. Wanneer men ongelimi
teerd een stroom van buitenlandse jo
den zou toelaten, zou de stemming van
ons volk ten opzichte van de joden een
ongunstige wending nemen. Ik zeg dit
met de grootste ernst in het belang der
joden zelf". En in een later stadium
zegt Colijn: „Het vluchtelingen-vraag
stuk is alleen op te lossen wanneer al
le landen samenwerken, want er zijn
nog 600.000 joden in Duitsland en het
spreekt vanzelf dat wij hier te lande
er zelfs geen 100.000 kunnen toelaten".
Een int jrpellatie-aanvraag over het toe
laten van joodse vluchtelingen door de
communist Lou de Visser vordt door
het parlement afgewezen.
En in die dagen meldt de Nieuwe
Rotterdamse Courant: „En zo werden
zij, ouden van dagen en kinderen,
waaronder zieken en gewonden ,die na
moeizame tochten en dikwijls na een
tijd vaft ontberingen hoopten rust en
veiligheid te vinden, aan de Nederland
se grens ontvangen door een keten van
gummi en ijzer. In het gezicht van wat
hun een hemel lijkt moeten ze terug,
soms gegrepen door geweld, terug, niet
alleen naar het land waar hun het le
ven onmogelijk werd gemaakt, maar
terug in de handen van een staatspoli
tie die op hen wacht met het grijnzend
masker van de wraak..."
Wij, mensen van 1966, weten hoe het
de Joden is vergaan... En we zullen
niet nalaten deze gruwelijke massa
moord als een der ergste misdaden
van nazi-Duitsland te brandmerken.
Maar: hoeveel Joden hadden we kun
nen redden als wijzelf, wij Nederlan
ders (en Engelsen en Fransen en ga
zo maar door) niet zo gruwelijk kort
zichtig, niet zo gruwelijk zelfzuchtig,
niet zo gruwelijk onchristelijk waren
geweest! En dat verwijt (of mag men
het niet verwijten kan men het
iemanta kwalijk nemen dat hij een kind
van zijn tijd is?) dat mogelijke ver
wijt dus treft de christen in het bij
zonder. „Haar, het gereformeerde
volksdeel, was meer gegeven...", heeft
dr. Bruins Slot gezegd. „Wie zou dur
ven zeggen dat zij dit ook heeft opge
bracht?"
Na het lezen van dit boek van Van
Kaam zit men met het schaamrood op
de kaken. Om de Joden en dat is
nog maar een van de vele redenen. Er
zijn er zo veel meer. Daarom is het
goed dit boek te lezen. Het noopt tot
christelijke bescheidenheid. En zo tot
een vuriger gebed om Gods leiding.
Nu waren het de Joden en straks...?
„En men noemt zijn naamSterke
God". Jesaja 95.
"pienduizenden kinderen zingen weer de kerst
liederen op de kerstfeesten van de zon
dagsscholen en thuis onder de kerstboom. En
horen we de kerstliederen niet het liefst zin
gen uit kindermonden? Eén van die bekende
liederen is wel: „Jezus kwam op aarde neder
als een kindje klein en teer". Nu is er op dit
vers je niets tegen want het gaat verder:
„Maar hoe arm Hij ook mocht wezen. Hij was
aller Hoofd en Heer". En toch. hoeveel men
sen komen hun leven lang niet verder dan
Jezus te zien als „klein en teer". Wie ook al
leen het stemmingsvolle feest wil vieren van
de geboorte van het Kind van Bethlehem,
maar niet zijn levensweg verder volgt over
Golgotha naar Pasen, die viert ook wel een
heel eenzijdig kerstfeest. Dan gaat van het
Kindje klein en teer geen oordeel tot ons uit
en menen we misschien tegenover Hem een
vrijblijvende houding te kunnen aannemen.
Of, wie weet, doen we nog wel eens een be
roep op Hem als „onze lieve Heer" en dat
„lieve" dan in de zin van zwak en teer.
yyie zo xhet kerstfeest weer zal gaan vieren,
die moet eens goed luisteren naar het ad-
ventsevangelie van Jesaja. Eén van de namen
waarmee hij de komende Messias aanduidt is:
„Sterke God". Wie met kerstfeest nog nooit
gebeefd heeft voor die heilige God die zich
voor ons zo diep heeft vernederd, die heeft
nog nooit de zin van het kerstgebeuren ver
staan. Dan weten we ook geen weg met al
die adventswoorden uit het Oude Testament,
die ons allerminst romantiek voorspiegelen.
Men noemt zijn naam: Sterke God. Jesaja
bedoelt dit zeker vooral als machtig overwin
nend ten oorlog. En misschien hebben juist
deze geladen adventswoorden het er voor de
tijdgenbten van Jezus niet gemakkelijker op
gemaakt Hem als de Messias te erkennen.
Maar wie in Hem geloofde, heeft gezien hoe
Hij een strijd streed feller dan wie ook kon
vermoeden. Zo zien we de Heer der heerlijk
heid bezig op aarde als Hem de duivelen tege
moet treden, denk aan de geschiedenis van de
bezetene van Gadara. waar de hellekrachten
los komen in het leven van een geteisterd
mens. Hij overwon de kracht der demonen
omdat Hij is de „Sterke God".
JTn daarom is Hij de Christus die de wereld
nodig heeft. Niet voor niets wordt in onze
tijd weer aandacht geschonken aan het ba-
staan van de duivel. We ervaren het bestaan
van een duistere macht, waartegen, alle con
structieve krachten ten spijt, het maar moei
lijk optornen is. De door de mens losgemaakte
krachten dreigen hem te ontkomen. Onze ethi
sche groei heeft bij de technische ontwikkeling
een ontstellende achterstand gekregen. Maar
welk een troost ligt er opgesloten in de ad-
ventsnaam van het messiaanse Kind: „Sterke
God". Hij zal de hel niet over de aarde loslaten.
Daarom is het einde der wereld niet het delen
in het lot van hem die deze wereld heeft ver
nield, n.l. de Satan. Het einde mag zijn de her
schepping die Hij teweegbrengt, die boven alle
dingen staat en wie geen situatie ooit boven
het hoofd zal groeien. Men noemt zijn naam:
„Sterke God".
•VEENENDAAL
Ds. J. YTSMA
Op het eerste gezicht lykt
het Gereformeerd jeugdwerk
nogal ingewikkeld in elkaar te
zitten. Er is sinds een jaar
ongeveer 'n Landelijk Cen
trum voor Gereformeerd Jeugd
werk, waarin z(jn opgenomen
de G.J.O., de Bond van Gereformeerde Jeugdorganisaties en de G.J.V., de
Bond van Gereformeerde Jeugdverenigingen. Daarnaast is er het jeugd
werk van Evangelisch Herstel en Opbouw en deze beide organisaties wor
den weer overkoepeld door de Gereformeerde Jeugdraad. Voorzitter van
het Landel(jk Centrum voor Gereformeerd Jeugdwerk is dr. J. L. P. Brants
te Goes en met hem zijn we in gesprek geraakt over zyn werk. Ter inlei
ding stelde dr. Brants dit: „Het jeugdwerk der Gereformeerde Kerken is
nog steeds gebonden aan het levensbeschouwelyke. Het is in de eerste
plaats bestemd voor gereformeerde jongeren en daarom is het ook volle
dig gereformeerd. Dat wil dus zeggen: het is nog geen werk dat geplaatst
kan worden in het kader van de „moderne algemeenheid". Daaraan is
men pertinent nog niet toe, hoewel in de leiding ook dit facet van het
jeugdwerk in overwegingen wordt betrokken". Hy vertelde ook, dat in
Driebergen thans een terrein gekocht is en dat bouwplannen gereed zyn
voor een gebouw waarin de organisatie van heel het gereformeerd jeugd
werk zal worden samengetrokken.
T^eiten: het landelijk gerefor-
meerd jeugdwerk telt 75.000
geregistreerde leden, die men vindt
in de clubs GJO, voor jongeren van
acht tot ongeveer zestien jaar, en
in de verenigingen GJV, boven de
zestien jaar. Daarnaast worden
vele jongeren het aantal is door
de „vrijblijvende binding" onbe
kend bereikt in het nieuw opge
zette open jeugdwerk. Er is contact
met de kerken, maar er is geen op
dracht van de gereformeerde ker
ken voor dit jeugdwerk. Dat ligt an
ders met het andere gereformeerde
jeugdwerk van Evangelisch Herstel
en Opbouw, dat in opdracht van de
kerken wordt gedaan. De samen
werking en verhouding met EH en
O is bijzonder goed. Het EH en O-
werk, evangelisatie-jeugdwerk, is
ook gericht op jongeren buiten de
gereformeerde jeugd.
Wat is er veranderd ten opzichte
van vroeger? „Vroeger," zo stelt
voorzitter dr. J. L. P. Brants van het
Landelijk Centrum voor Gerefor
meerd Jeugdwerk, „waren wij mis
schien meer bezig met praten, be
spreken, benaderen van problemen,
misschien wel een tikkeltje te intel
lectualistisch. Nu willen we de bijbel
bestuderen om te komen tot begrip
van de boodschap, die deze voor ons
werk geeft. Directe vragen komen
aan de orde: wat betekent dit en dit
voor mij in mijn situatie? Vroeger
leefden de jongeren binnen feoed afge
paste kaders. Nu zijn die kaders
doorbroken, het gaat op een opnieuw
oriënteren in de wereld van nu, in
deze tijd. In dié tijd was de vorm van
het werk tóen goed, waardevol geble
ken. Waardevol gebleven is het as
pect van het helpen om een mondig
christen te worden."
„De kaders zijn doorbroken. Dit
kader bijvoorbeeld: zulke dingen doe
je niet, waarom niet? Omdat je gere
formeerd bent! Het ging om de gere
formeerde levensstijl. De kaders zijn
in discussie gebracht. Er was en is
heroriëntatie nodig. Ook het gerefor
meerde jeugdwerk móet zijn visie ge
ven om de jongeren te helpen in een
voor hen toch wat verwarde zaak."
In discussie is gebracht het hele
veld van ontspanning en recreatie,
van de zondagsheiliging bijvoorbeeld.
De vragen door de jongeren zijn mis
schien in zekere zin gericht aan de
gehele gereformeerde kerk. En de
kerk in de veranderde gereformeerde
wereld neemt de vragen serieus. Uit
de veranderingen, nieuwe opvattingen
en nieuwe beschouwingen, nieuwe ge
zichtspunten is een nieuwe situatie
voor het gereformeerde jeugdwerk
ontstaan en nog bezig te ontstaan.
Jeugdwerk is een ernstig „spel",
het wil een brug slaan tussen de we
reld van de onvolwassenen en volwas
senen; de wereld van de volwassenen
is volkomen ondoorzichtig geworden.
„Het gaat om de inbreng van de vol
wassenen voor het jeugdwerk, om de
discussie met de volwassen wereld en
om de inbreng van de jongeren in de
wereld. Daarom moeten de jongeren
serieus worden genomen," zegt dr.
Brants. Er moet naar hen worden ge
luisterd. Het moet niet van één kant
komen („wij zullen het jullie wel eens
vertellen"), het is ongetwijfeld ook
nuttig voor de volwassenen; zij blij
ven op deze manier kritisch en fris.
Twee aspecten: er is heel duidelijk
afgestapt van het vroegere uitgangs
punt: jullie horen bij ons, je komt
maar. Het is nu: de jeugd wordt op
gezocht. Er wordt gekeken wat de be
hoeften zijn van de jongeren en aan
de hand daarvan worden de program
ma's opgesteld, wordt het werk gefor
muleerd. Christen worden in woord
en daad: „Een veel meer proberen,
echt vanuit de taak ten opzichte van
de hele gereformeerde jeugd iets te
doen, een zekere service te verlenen.
Niet opdringen, maar op de achter
grond."
Het werk is nog steeds speciaal
gericht op de gereformeerde jeugd.
Er is een gereformeerde achter
grond in het werk, het jeugdwerk
is niet bedoeld als evangelisatiebe
weging. Dr. Brants merkt daarbij
op, dat het gereformeerde jeugd
werk overigens wel de nieuwe ont
wikkelingen in het oog houdt.
Bij de gereformeerde Opstandings-
kerk in Den Haag vindt men de echte
„oude" GJV-clubs, maar ook een
jeugdsociëteit, zowel voor jong-vol-
wassenen als voor tieners. Het zijn
twee vormen van gereformeerd
jeugdwerk, waarbij overigens de so
ciëteiten nog heel erg in het begin
stadium staan, doch het leeft wél
overal. Het sociëteitswerk is bestemd
voor die jongeren, die niet betrokken
zijn bij een bepaald plaatselijk opge
zet stuk jeugdwerk. Dit werk draagt
een vrijblijvend karakter.
Er zijn gespreksgroepen en dienst-
groepen aan verbonden. De GJV's be
spreken onderwerpen aar de hand
van schetsenmateriaal, modern van
onderwerp en van vormgeving, zoals
bijzonder veel materiaal voor het ge
reformeerd jeugdwerk van een frisse,
bijdetijdse aan pak getuigt-
De GJV's doen ook veel aan dienstver
lening, weekeindhulp, bejaardenzorg en
binnen de kerk aan evangelisatie. In
de jeugdclubs wordt geprobeerd deze
jongeren te begeleiden op hun weg
naar het christen-zijn in de wereld
van morgen. Ook handenarbeid en crea
tief spel hebben hier een plaats ge
kregen.
Als met „open" werk wordt be
doeld werk met een duidelijk niet-
strakke binding, dan is dit niet te
vinden in het gereformeerde' jeugd
werk, stelt dr. Brants. „Wij zien dit
op het moment nog niet als taak. Wil
len ze komen, akkoord, maar daar
door zal ons werk niet worden be
paald. Het is wél zaak in gesprek te
komen en te zien in hoeverre op be
paalde terreinen samenwerking mo
gelijk is." Wat overigens die samen
werking betreft: „Graag, maar er
moet plaats zijn voor een eigen ge
zicht in het jeugdwerk."
Samenwerking is er met de CJV,
jeugdwerk van voornamelijk her
vormde signatuur, in het kaderblad
„Passé Partout". Er is met de CJV
een tamelijk intensief contact en er
is samenwerking met anderen in de
Nederlandse Jeugd Gemeenschap.
„De Witte Hei", het centrum voor
gereformeerd jeugdwerk in Huis ter
Heide, is een werkcentrum. Daar
komt veel werkmateriaal vandaan
voor de plaatselijke groepen, voor de
leiding daarvan. Zoals het bekende
ringbandje van de GJV. Het bevat
een schat van stof, bijvoorbeeld het
gebruik van de audio-visuele midde
len op de GJV's, een reeks bijbelstu
dies, stof voor meditaties, voor dis
cussies over „kernwoorden", infor
matie- en discussiestof over eigen
kerk en andere kerken, over wereld
en ontwikkeling, over beroepskeuze,
gesprekken met buitenkerkelijken,
schetsen over de erediensten als toe
lichting op de nieuwe Orden van
Dienst, die de synoden van Middel-
burg-Lunteren dit jaar aanvaardde.
Bij het materiaal, dat men ons van
Huis ter Heide uit ter inzage zond
was ook een aantrekkelijke folder
over „Gesprek bij de bron", een ka
dercursus over de vragen: „Wat is
bijbelstudie op de vereniging; welke
hulpmiddelen zijn er en hoe gebruik
je die?" Er was ook een aardige bro
chure bij, „Alleman", van mej. dra.
A. Kok over wat ouderen met jon
geren en jongeren met ouderen bele
ven.
Op een afficheachtig geheel zijn
verder de weekeinden 1966-1967 te
vinden, die „De Witte Hei" organi
seert. Om een paar onderwerpen te
noemen: een weekeinde rondom filo
sofische oriëntatie, vlieg er eens uit
met een schrijver, spelen vanuit de
bijbel, de wereld van Ingmar Berg
man. zin in muziek, de jonge midden
stander, het moderne geestelijke lied,
handenarbeid, filmcursussen, seks en
samenleving, van gereformeerde plui
mage (praten met „andere" gerefor
meerden); een politiek ontmoetings-
weekeind met buitenlandse studenten,
de Tweede Kamer, internationaal hel
pen, regionale problemen.
Voorzitter dr. Brants acht het van
belang, dat beroepskrachten het werk
opzetten. Alleen dan kan het goed
worden gedaan. Met de regionale cen
tra. zoals dat te Ellekom, is men op
de goede weg. Is „De Witte Hei" in
het bijzonder bestemd voor de kader
vorming en de begeleiding van de be
roepskrachten, de regionale centra
met een team van mensen dienen ter
ondersteuning van het jeugdwerk in
een bepaalde streek en mee het week-
eindwerk ter aanvulling van de jeugd
groepen. Maar men heeft ook het oog
op jeugdouderlingen.
Ideaal acht hij het wanneer er ook
plaatselijk of in bepaalde streken be
roepskrachten zijn, die het werk sa
men met vrijwilligers doen. Juist met
vrijwilligers, omdat er anders weer
het gevaar van de verzakelijking is.
Het idealisme moet een belangrijke
rol kunnen blijven spelen. Per 1 ja
nuari a.s. hoopt men in elke provin
cie een dergelijke kracht te hebben.
Dr. Brants denkt tenslotte aan
plaatselijke stichtingen of streekver-
banden, waarin naast mensen uit het
jeugdwerk ook mensen zitten, die een
andere deskundigheid en een andere
binding hebben, zoals deskundigen op
financieel gebied. De kerk kan daar
bij l«fi belangrijke inbreng hebben.