Nu is het tijd
iets voor God te doen!
Dr. Dorotbee Sölle
Der Frieden
De Vrede
Veel kritiek
Gesprek met
dr. Dorothee Sölle
Buiten de kerk
Dominee is niet kerk
Niet meer bidden
God is liefde
Geen nieuwe wet
Kerstfeest
Dr. Dorothee Sölle werd in 1929 te Keu
len geboren. Zij heeft in Goettingen ach
tereenvolgens oudheidkunde, filosofie,
theologie (bij de bekende theoloog Frie-
drich Gogartenen Germanistiek gestu
deerd. Na haar promotie in de filosofie
is zij vier jaar werkzaam geweest bij het
middelbaar onderwijs in Keulen. Daarna
is zij twee jaar aan de technische hoge
school in Aken assistente geweest voor
de filosofie. Sinds dit jaar doceert zij taal
wetenschap aan de universiteit van Keu
len. Haar eerste publikatie was „Theolo
gie nach dem Tode Gottes" in 1964. In
1965 volgde „Stellvertretung ein Ka-
pitel Theologie nach dem Tode Gottes".
De Nederlandse vertaling van dit boek is
in Nederland in de Ambo-reeks versche
nen onder de titel: „Plaatsbekleding
een hoofdstuk theologie na de dood van
God". In een nieuw boek „Tendenzen
der Theologie im 20 Jahrhundert (eine
Geschichte in Portrats)" heeft zij een
artikel over haar leermeester Friedrich
Gogarten geschreven, die binnenkort
tachtig jaar wordt en door wiens denken
zij duidelijk is geïnspireerd. Mevrouw Söl
le is gehuwd en moeder van drie kinderen.
rrUi'MB/i -
Een kleine tengere vrouw in het blauw hield in juli 1965 op
de Kirchentag van de Duitse Evangelische Kerk in Keulen een
rede over: „De kerk is ook buiten de kerk". Het was de
36-jarige theologe en filosofe dr. Dorothee Sölle. In deze
rede nam dr. Sölle, met een zekere weemoed, afscheid van het
traditionele christendom en de oude christelijke levensstijl. Zij
kwam met de stelling, dat er buiten de officiële kerk ook
een verborgen, latente kerk isoveral waar mensen in
afwachting van het Koninkrijk leven, is Christus bij hen, wacht
Hij samen met hen, ook al noemen zij Zijn naam nietde
maatstaf van de verborgen kerk is de hoop, die zij koestert.
Jezus wordt in deze verborgen kerk verkondigd in het handelen
der mensen. De verhouding tussen de officiële kerk en
deze verborgen kerk is als die tussen de oudste en jongste
zoon uit de gelijkenis van de verloren zoon. De oudste broeder,
de gevestigde kerk, zou de jongste broeder die het huis is
uitgegaan, evenals de vader in de gelijkenis, met open armen
tegemoet moeten gaan.
Deze rede gaf een grote schok op de Duitse Kirchentag.
Dr. Sölle werd er in één slag bekend door in binnen- en
buitenland. Velen vonden zichzelf en de eigen levenssituatie
terug in haar gedachten. Maar er kwam ook felle kritiek los
en er ontstond een tegenbeweging, die zich in maart 1966
manifesteerde in een massale bijeenkomst in Dortmund met
twintigduizend deelnemers onder de leuze „Geen ander
evangelie". Deze beweging, die de rechtzinnige belijdenis
van de kerk-der-eeuwen wil handhaven, heeft zich sindsdien
uitgebreid en het gevaar bestaat, dat zij volgend jaar naast
de Kirchentag in Hannover een „tegen-Kirchentag" gaat
organiseren.
Dr. Sölle heeft in Nederland na haar geruchtmakende rede op
de Kirchentag in Keulen vooral bekendheid gekregen door
haar boek: „Plaatsbekleding een hoofdstuk theologie na
„De dood van God". Van de Nederlandse vertaling van dit
boek is de derde druk al onderweg. In dit boek ontwikkelt
dr. Sölle haar gedachten over de „plaatsbekleding": Christus
neemt de rol van God waar in deze wereld, waarin God
afwezig is, „dood" is. Christus heeft zichzelf op het spel gezet
aan het kruis. Hij wordt nog steeds gekruisigd in deze
wereld. Deze doodstrijd van Christus zal duren tot het einde
der wereld. Het Koninkrijk Gods is er namelijk nog niet: het
moet tot stand gebracht worden in de navolging van Christus.
Het werk van Christus is nog niet af: De mensen moeten
het mét Hem verwezenlijken op déze aarde, in déze tijd. door
overgave aan de medemensen. De mens kan zich alleen
aan God overgeven door overgave aan de medemens, een
directer overgave aan God is er niet. Daarin kunnen en moeten
zij Christus, de „voorbode" en „hoofdrolspeler" Gods in
deze wereld, navolgen. In die navolging komt het Koninkrijk
Gods. God heeft lang genoeg iets voor ons gedaan, aldus
dr. Sölle. Hij heeft zichzelf op het spel gezet. Nu is het
tijd iets te doen voor God.
Men heeft deze ideeën van dr. Dorothee Sölle al spottend
„Dorotheïsme" genoemd. „God zal wel niet bestaan", zo is er
schamper opgemerkt, „Anders zou Hij niet zo met zich
laten .sollen"! In Nederland is er evenals in Duitsland veel
kritiek op haar denken. „Als de duivel op klompen komt
en hij vloekt, is hij gemakkelijk te herkennen. Dat
geldt voor de opvattingen, die mevrouw dr. Sölle ook in
Nederland aan de man en aan de vrouw heeft gebracht", zo
heeft ds. W. Glashouwer uit Driebergen geschreven. In „Vrij
Nederland" heeft mr H. Giltay bijtende kritiek op haar
boek geleverd. Toch vindt zij momenteel meer weerklank en
begrip in Nederland dan in Duitsland. Zij schrijft dit vooral
toe aan de humanistische traditie, die Nederland bezit. In
mei heeft zij een tournee langs Nederlandse universiteiten
gehouden en onlangs heeft zij nog gesproken in de volkshoge
school „Schaloen" in Valkenburg.
Op grond van dit alles hebben wij vlak voor de Kerst in
haar huis aan de Pauliplatz in Keulen een gesprek met haar
gevoerd over „de geboorte van Christus in deze wereld na de
dood van God". Zij is bijna verlegen onder al deze
belangstelling uit Nederland. Het lijkt bijna onwaarschijnlijk,
dat deze kleine vrouw zoveel rumoer in de theologische
wereld heeft veroorzaakt. Haar optreden is wat aarzelend. Zij
zoekt naar haar antwoorden. Ze worstelt ermee. Voor haar ligt
alles lang niet zo vast als haar mede- en tegenstanders vaak
willen doen geloven. Maar al zoekende komt zij soms tot
zeer scherpe uitspraken. Zij wordt vooral gedreven door
deze gedachte: God is liefde. Deze liefde heeft zich geopenbaard
in Jezus van Nazareth en deze liefde moet in déze wereld,
in déze tijd, verwezenlijkt worden in navolging van Christus
door dienst aan de medemensen en de wereld. Dat kamzowel
in als buiten de kerk.
Vooral dit laatste, dit steeds maar hameren op het liefdegebod,
op het als christen dienstbaar-zijn aan de naaste, is iets dat
aanspreekt. Het is een facet van het christendom dat de
laatste jaren, de laatste eeuwen misschien, maar al te dikwijls
verduisterd is gebleven onder het stof van veel doctrines
en veel kerkstrijd. Blijft de vraag of dr. Sölle in haar pogen
dit stof weg te wissen niet tevens té veel stof heeft doen
opwaaien. Men kan het nog scherper stellen: kan men haar
opvattingen wil men: haar filosofie over theologie nog wel
christelijk noemen Christelijk in deze zin dat God deze
wereld zo lief heeft gehad dat Hij zijn eigen Zoon gegeven
heeft opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren ga
maar eeuwig zal leven. Dat is uiteraard geen oordeel over
dr. Sölle zelf waren maar meer christenen zo met de
dingen bezig zoals zijHet zou de kloof die er onmiskenbaar
gaapt tussen christendom en wereld aanzienlijk kleiner maken.
Zij het dan ook dat de brug die dr. Sölle tussen deze beide
wil slaan niet de onze is. Maar men oordele zelf het gesprek
met haar is in alle objectiviteit weergegeven.
Dr. Dorothee Sölle heeft veel stof doen opwaaien het is
dan ook geen wonder dat een gesprek met haar als van
zelfsprekend begint bij het verzet dat tegen de „God is
dood"-theologie in Duitsland is verrezen. Dat verzet heeft
vooral gestalte gekregen in de organisatie „Kein anderes
Evangelium". Dr. Sölle erkent dat de theologie zoals die
aan de universiteiten in Duitsland wordt geleerd iets anders
is dan die in de gemeenten wordt gepredikt de zondagse
prediking ging uit van de overgeleverde formules, dogma's
en vormen.
De predikanten wilden en durfden de gewone gemeente
leden niet schokken en in verwarring brengen met de
nieuwe ideeën. De leiding van de kerk heeft hier door
overmatige voorzichtigheid ook schuld, vindt dr. Sölle. Zo
is er een zekere schizofrenie ontstaan in de kerk tussen
theologie en gemeente: de theologie, die aan de universi
teiten werd geleerd, was een heel andere dan die welke in
de gemeente in de prediking werd verkondigd. Deze twee
slachtigheid gaat zich nu wreken. Naast de beweging
„Geen andere evangelie", die de overgeleverde, rechtzin
nige leer wil bewaren, is er de „Noodgemeenschap van
evangelische Duitsers" gevormd, die zich scherp keert te
gen het memorandum van de Duitse kerk over de grenzen
met Polen (Oder-Neisse) en een beweging die zich keert
tegen de „zedenverwildering" in film, literatuur en publici
teitsmedia.
Tussen deze drie bewegingen lopen onder- en boven
grondse verbindingen. De „noodgemeenschap" heeft zich
dezer dagen ook gekeerd tegen de nieuwe theologie, zoals
die door de leerlingen van Bultmann („ont-mythologise-
ring") wordt gebracht en tegen de ondergraving van zede
lijke waarden en normen. Zo ontstaat er in de Duitse kerk
een samenballing van krachten, die worden gevoed door
weerstanden en ressentimenten tegen alles wat modern,
nieuw en anders is, tegen modernisme en intellectualisme.
Deze krachten zoeken een vaste grond in de overgeleverde
dogma's, de oude normen en waarden en in het oude natio
nale bewustzijn en nationalisme. Zij willen vasthouden aan
de oude belijdenis, de oude zeden, het oudfe vaderland.
Deze behoudzuchtige krachten worden, aldus dr. Sölle, ge
voed door een mentaliteit, een geestelijke instelling, waar
in ook het nationaal-socialisme wortel kon schieten. Paral
lel met deze beweging loopt de opkomst van de N.P.D.
Deze ontwikkeling vindt zij hoogst verontrustend.
Dr. Sölle gelooft overigens niet, dat het zover zal ko
men, dat de beweging „Geen ander evangelie" volgend
jaar een „tegen-Kirchentag" naast die in Hannover zal
gaan houden. De leiding van de Kirchentag zal wel wat
water in de wijn moeten doen bij de keuze van de spre
kers zij is financieel ook afhankelijk van de leiding der
kerken. Het gevaar bestaat dan, dat de Kirchentag een
bleke, weinigzeggende vertoning wordt .zoiets als de
„grote coalitie" van C.D.U. en S.P.D. in Bonn", voegt dr.
Sölle er lachend aan toe.
Dr. Sölle zegt, dat zij niet een „massieve" tegenstand
ster is van de kerk als instituut. Maar zij vindt dat de ge
vestigde kerken niet het monopolie hebben van christelijk
leven. Ook buiten de gevestigde kerken leven mensen, die
christen zijn vaak onbewust, incognito, in het verborge
ne, er zijn in godsdienst geïnteresseerden, luisteraars naar
christelijke radio- en t.v.-uitzendingen, lezers van christe
lijke en theologische boeken, die niet naar de kerk gaan,
maar die toch met Christus bezig zijn in hun handelen,
in hun denken, vooral in hun hopen en verwachten. Men
mag hierbij geen onderscheid maken tussen christenen van
de eerste rang, die in de kerk zijn en christenen van de
tweede rang, die erbuiten zijn. Christen-zijn is altijd chris
ten zijn voor de wereld, niet voor de kerk. De kerk is er
ook voor de wereld, niet andersom!
Dr. Sölle zegt persoonlijk geen bindingen te hebben met
de plaatselijke gemeente. Zij heeft daar ook geen behoefte
aan. Zij is zeker niet voor een individuele beleving van het
christen-zijn als iets dat helemaal persoonlijk is. Maar zij
meent het beter te kunnen beleven in andere groepen, die
ontstaan door persoonlijke contacten, door het werk, door
vriendschappen. Het christen-zijn moet zeker beleefd wor
den in gemeenschap met anderen, maar in deze tijd wordt
de plaatselijke, alleen geografisch bepaalde gemeente
daartoe met name in de grote steden steeds minder
geschikt. Er zal moeten worden gezocht naar nieuwe vor
men van gemeenschap en naar nieuwe vormen van ere
dienst. In die dienst kan niet alles meer afhangen van de
preek van de dominee. De kerk is niet de dominee. Het
zal alles veel democratischer moeten worden in de kerk
men zal moeten uitgaan van mondige gemeenteleden.
De kerk moet meer een discussie-kerk worden. Alle leden
van de kerk zullen onderling hun ervaringen, denken en
voelen moeten uitwisselen. Zo kan men komen tot een
ware gemeente.
Heeft de kerk dan niet een bepaalde volmacht? Zijn
haar dan niet bepaalde waarheden toevertrouwd, die zij
moet verkondigen in de wereld?
De kerk bezit geen tijdloze waarheden. Haar waarheden
moeten steeds concreet zijn, iets te zeggen hebben over de
situatie van vandaag in deze wereld. Het evangelie is niet
theoretisch maar praktisch. Jezus had ook geen vaste nor
men en principes, behalve dan de liefde. Hij at nu eens
met de farizeeën en dan weer met de tollenaren. Hij ge
selde de handelaren de tempel uit en liet zich daarop zelf
geselen door de soldaten. De farizeeën hadden voor alles
vaste wetten en normen en regels, maar Jezus ging daar
dwars tegen in. Zo is het ook met het geloof, de belijdenis.
Het "geloof moet steeds opnieuw geformuleerd worden in
nieuwe bewoordingen, die aangepast zijn aan nieuwe om
standigheden, maar vooral in nieuwe daden. De oude dog
ma's der kerk zijn veelal opgesteld tegen bepaalde kette
rijen. De vijanden van het christelijk geloof bevinden zich
nu op een heel ander terrein dan op dat van de leer over
de twee naturen van Jezus. De grootste vijand van het ge
loof is thans het sceptisch-nihilistisch standpunt: „Ik houd
mij aan wat ik zie en daarbuiten en daarboven geloof ik
niets en denk ik niets".
Hoe zit het dan met de dood van God? Komen met de
dood van God de afgoden niet tot leven? Wat is de dood?
Soms niet het geloof van de mensen, die zeggen dat God
dood is? En hoe kan men „mede-menselijk" zijn buiten de
levende God om?
Ik wil niet meer antwoorden op de vraag: „Bestaat
God?" Wij kunnen toch geen stemming houden over de
vraag, of God wel of niet bestaat. Dat zou bijna godslas
terlijk zijn. Wij kunnen toch niet zeggen, dat God er al of
niet is, zoals deze tafel er al of niet is? In de gelijkenis
van de barmhartige Samaritaan wordt God in het geheel
niet genoemd. Toch is God juist hier aanwezig. Sommigen,
die de man gewond aan de weg zagen liggen, zouden mis
schien hebben gezegd: „Dit is een zaak van de politie" en
verder niets hebben gedaan. Anderen zouden gemaakt heb
ben dat ze wegkwamen, want de rovers zouden misschien
terug kunnen keren. Maar de Samaritaan hielp en in zijn
daad was God aanwezig. Dat God bestaat is alleen te be
wijzen in de omgang van de mens met zijn medemens,
niet in wat gedacht en geleerd wordt.
U hebt onlangs in Valkenburg gezegd, dat de krant lezen
eigenlijk zinvoller is dan bidden. Door de krant te lezen
stelt een mens zich immers in verbinding met de wereld,
met zijn medemens. Kunt u die gedachte ook wat nader
toelichten?
Deze uitspraak sloeg meer op het morgengebed. Vroeger
plachten christenen het morgengebed- te bidden, nu lezen
zij het ochtendblad. Wanneer iemand de krant leest, zich
medeverantwoordelijk voelt voor wat er in de wereld ge
beurt, en zich daarbij afvraagt of de zaak Gods in de we
reld vooruit- of teruggaat, die is vroom. Niet iedere lezer
van het ochtendblad is natuurlijk zo vroom, zoals vroeger
niet iedere bidder van het ochtendgebed vroom was
Wie zich echter medeverantwoordelijk voelt voor wat er in
de wereld gebeurt, wie politiek geëngageerd wil zijn, die is
vroom. Ook de atheïst kan dat zijn. Vroeger bad men, nu
gaat men er met anderen over spreken wat er moet ge
beuren, gaat men actie voeren, demonstreren, of ingezon
den stukken schrijvenin dit alles zit een stuk voorbede
voor de wereld en de mensen.
Jezus Christus bad „Geef ons heden ons dagelijks
brood". Maar met hongersnood in India en honger in grote
delen van de wereld kunnen wij zó niet meer bidden.
Zulk een gebed zou in tegenspraak zijn met de werkelijk
heid. Jezus bad temidden van een agrarische wereld. Hij
bad voor een goede oogst. Maar in onze economie betekent
een overvloedige oogst lang niet altijd het beste. Een al te
overvloedige oogst kan de prijzen drukken en de markt
verstoren. In onze maatschappij zouden wij misschien
moeten bidden: „Geef ons heden goede politici, die het
brood eerlijk en rechtvaardig verdelen". Het is ook niet
voldoende om te bidden en dan alles verder maar aan God
over te laten. Dat deed Jezus ook niet. Hij wachtte niet
af, dat God iets zou doen: Hij veranderde stenen in brood.
Tot ergernis van de farizeeën. Hij handelde.
Is er dan geen bidden als direct contact tussen God en
mens meer mogelijk? In de geschiedenis van het christen
dom zijn toch ook duidelijke mystieke ervaringen aan te
wijzen?
Zeker, die mystieke ervaringen van christenen zijn er ge
weest in het verleden. Ook nu kan een mens in grens-situa-
ties nog wel zulke ervaringen van contact met God heb
ben. Maar dat zal niet kunnen buiten de wereld, buiten de
medemensen om.
Maar hoe zal een mens zijn medemens als medemens
herkennen buiten de levende God om? Hoe zal een mens
echt medemenselijk zijn na de „dood van God"?
Als ik zeg, dat God dood is, dan bedoel ik het oude
theïsme, de god „boven" in de hemel, ergens in de ruim
te, onze oude godsvoorstellingen. God bestaat echter wel als
„grond voor onze hoop". God is liefde. In deze zin is
God niet dood. Christus heeft uit deze liefde geleefd, deze
liefde vóór-geleefd. God geschiedt als liefde.
Maar hoe denkt u dan over God als de schepper van
hemel en aarde?
Ik kan God alleen maar verstaan van Christus uit. Je
zus van Nazareth heeft ons laten zien, dat het de liefde
is, waarop alles aankomt. Dat is God, deze liefde is an
ders moeilijk in de schepping te ontdekken. Die schepping
is vol met haat en moord en strijd. Deze boze kant van
de schepping, dit bittere raadsel van de schepping, is tè
duidelijk. Wij kunnen dat alles niet zomaar op rekening
van de mensen schuiven. Als men Christus kent moet
men zich zelf aan de kant van Christus stellen tegenover
al dit kwade en boze in de schepping. Dan kan men niet
meer alle ellende en onrecht en kwaad in deze wereld
rechtvaardigen, maar moet men ertegen ten strijde trek
ken zoals Christus heeft gedaan.
Kan men na de dood van God nog spreken van theolo
gie? Wordt een theologie, die zich zozeer op deze wereld,
op de medemens, concentreert niet tot een soort van so
ciologie?
Dat hoeft niet, hoewel deze nieuwe theologie van de me
demenselijkheid zich vaak sociologisch laat uitdrukken.
Maar sociologie kan nooit aangeven, waarom men bijvoor
beeld zieken en gebrekkigen niet mag doden en waarom
men zijn naaste moet liefhebben als zichzelf.
Christus heeft de mensen bevrijd van het juk der wet.
Maar dreigt deze nieuwe theologie van de medemenselijk
heid de mens niet weer te brengen onder het juk van de
wet? Legt deze nieuwe theologie de mensen niet weer al
lerlei wetten op van „je moet dit doen en je moet dat
doen voor mens en wereld". Mag een christen temidden
van de woestijn van deze wereld ook niet rusten in de
oase van het volbrachte werk van Christus?
De liefde is geen wet. Ik kap alleen maar liefhebben,
omdat ik liefgehad wordt, omdat ik vrij gemaakt ben om
lief te hebben. Mijn leermeester Gogarten zei altijd: „Een
ongelukkige liefde bestaat niet; dat is een uitvinding van
de dichters". Het werk van Christus is nog niet volbracht
in deze wereld: Christus wordt elke dag nog door de men
sen gekruisigd. Het koninkrijk is er nog niet, het is on
derweg, wat dat betreft denk ik er zo over als de joden,
die ook nog wachten en hopen op de komst van het Rijk.
Ik heb een groot wantrouwen in de theologie van de glo
rie dat alles al is volbracht. Deze theologie verraadt de
mensen en de wereld zo gemakkelijk. Ik ben meer voor
de theologie van het kruis.
Maar moet het christendom dan geheel in het horizon
tale, wereldse vlak beleefd worden? Is er dan niet de
verticale dimensie? Moet een christen dan God ook niet
eren, los van de wereld en de medemens, zoals bijvoor
beeld in de psalmen gebeurt?
Ik geloof dat die ere Gods beter kan worden geuit in
de kunst dan in de theologie. Bijvoorbeeld in de muziek
van Bach en Mozart.
Maar hoe zit het dan met Jezus als de verlosser en
redder? Als Jezus alleen maar voorbeeld, inspiratie is,
kunnen de mensen dan niet evengoed Boeddha of Socra
tes navolgen?
Neen, Jezus is anders dan Boeddha of Socrates. Boed
dha leerde de onthouding, de ascese, en Socrates de wijs
heid. Jezus Christus is echter anders: Hij leerde en leef
de de liefde. De invloed en uitwerking van zijn leven en
werken gaat nog steeds door, tot in onze tijd. Dat is zijn
opstanding. Voorzover wij deelhebben aan zijn voortgaand
werk in de wereld, hebben wij ook deel aan zijn opstan
ding. Wij kunnen hem echter ook blijven kruisigen in de
ze wereld.
Is het echter wel in overeenstemming met de wet van
de liefde en de medemenselijkheid om de „gewone" gelo
vigen de oude, overgeleverde grondslagen en vormen van
hun geloof te ontnemen? Wordt zo niet op onchristelijke
wijze verwarring, onrust, onzekerheid en zelfs wanhoop
gez.aaid in de harten van velen?
Met die kant van de zaak moeten wij zeker rekening
houden in ons nieuwe denken over God en Christus. Dat
ontslaat ons echter nimmer van de plicht om de mensen
van nu te zeggen, hoe het er nu voorstaat in de wereld
en wat nu de christelijke opdracht is voor hen, die chris
ten willen zijn in deze wereld. Wij mogen en wij moeten
ook de „traditionele" gelovigen aanspreken op hun geloof
en hun vragen: „Wat doet u er mee in de wereld van
vandaag, in de situatie waarin u staat?" Wij mogen hun
voorhouden, dat wij ook nu nog Christus kunnen kruisigen.
Dat Hij in en met ons kan opstaan, maar dat wij zijn
opstanding ook kunnen verhinderen.
Wat zegt het kerstfeest, de geboorte van Christus, u nu
na de „dood van God?"
Met Christus is er troost in de wereld gekomen. Er is
een licht gaan schijnen in deze wereld, die als liefdeloos
en leeg wordt ervaren. Christus komt in alle zwakte, niet
met soldaten en de atoombom. Hij is hulpbehoevend. Hij
heeft anderen nodig om hem te helpen: de dieren, de her
ders, de drie koningen, Jozef en Maria. Wij moeten bereid
zijn om Hem te helpen. Hij brengt liefde en tegelijk
vraagt hij liefde. Zijn geschenk is tegelijk een opdracht.
Op het moment dat een mens dit liefdesgeschenk van
Christus' komst op aarde aanvaardt, moet hij het geven
aan zijn medemensen op deze aarde. Zo gaat er sinds de
komst van Christus een estafette-loop van liefde door de
ze wereld. Dat is de vreugde van het kerstfeest. Maar
wij kunnen het kerstfeest niet vieren zonder bijvoorbeeld
aan Viëtnam te denken. Viëtnam behoort ook tot de we
reld, waarin Christus is gekomen.
Dr. Sölle geeft me een gedicht mee, waarin zij de avond
tevoren haar gedachten over kerstfeest en Viëtnam had
neergelegd. In deze enkele regels vindt men wellicht nog het
duidelijkst haar denken uitgedrukt: Christus is gekomen,
maar Zijn werk is nog niet volbracht. Hij wordt nog steed5
gekruisigd, ook in Viëtnam bijv. in een Viëtname-
se boer, die doodgeschoten wordt er zijn armen stervend
uitstrekt, zoals Christus aan het kruis. Zolang de mens
zo gekruisigd wordt, is Christus' werk op aarde niet vol
bracht. Zolang moet de mens werken om aan de liefde
gestalte te geven in deze wereld, hopend op de komst
van het nieuwe rijk.
Er lehnt an einem Baum
Das Holz ist verkauft
Das Land ist verpachtet
Das Wasser verseucht
Der Regen bringt die
Vögel um
Jemand zielt auf ihn
Er hebt die Arme am
schwarzen Holz
Es ist nicht vollbracht.
Hij leunt tegen een boom
Het hout is verkocht
Het land is verpacht
Het water is bedorven
De regen brengt de vo
gels om
Iemand richt op hem
Hij heft de armen op aan
het zwarte hout
Het is niet volbracht.