Nu is het tijd iets voor God te doen! Dr. Dorotbee Sölle Der Frieden De Vrede Veel kritiek Gesprek met dr. Dorothee Sölle Buiten de kerk Dominee is niet kerk Niet meer bidden God is liefde Geen nieuwe wet Kerstfeest Dr. Dorothee Sölle werd in 1929 te Keu len geboren. Zij heeft in Goettingen ach tereenvolgens oudheidkunde, filosofie, theologie (bij de bekende theoloog Frie- drich Gogartenen Germanistiek gestu deerd. Na haar promotie in de filosofie is zij vier jaar werkzaam geweest bij het middelbaar onderwijs in Keulen. Daarna is zij twee jaar aan de technische hoge school in Aken assistente geweest voor de filosofie. Sinds dit jaar doceert zij taal wetenschap aan de universiteit van Keu len. Haar eerste publikatie was „Theolo gie nach dem Tode Gottes" in 1964. In 1965 volgde „Stellvertretung ein Ka- pitel Theologie nach dem Tode Gottes". De Nederlandse vertaling van dit boek is in Nederland in de Ambo-reeks versche nen onder de titel: „Plaatsbekleding een hoofdstuk theologie na de dood van God". In een nieuw boek „Tendenzen der Theologie im 20 Jahrhundert (eine Geschichte in Portrats)" heeft zij een artikel over haar leermeester Friedrich Gogarten geschreven, die binnenkort tachtig jaar wordt en door wiens denken zij duidelijk is geïnspireerd. Mevrouw Söl le is gehuwd en moeder van drie kinderen. rrUi'MB/i - Een kleine tengere vrouw in het blauw hield in juli 1965 op de Kirchentag van de Duitse Evangelische Kerk in Keulen een rede over: „De kerk is ook buiten de kerk". Het was de 36-jarige theologe en filosofe dr. Dorothee Sölle. In deze rede nam dr. Sölle, met een zekere weemoed, afscheid van het traditionele christendom en de oude christelijke levensstijl. Zij kwam met de stelling, dat er buiten de officiële kerk ook een verborgen, latente kerk isoveral waar mensen in afwachting van het Koninkrijk leven, is Christus bij hen, wacht Hij samen met hen, ook al noemen zij Zijn naam nietde maatstaf van de verborgen kerk is de hoop, die zij koestert. Jezus wordt in deze verborgen kerk verkondigd in het handelen der mensen. De verhouding tussen de officiële kerk en deze verborgen kerk is als die tussen de oudste en jongste zoon uit de gelijkenis van de verloren zoon. De oudste broeder, de gevestigde kerk, zou de jongste broeder die het huis is uitgegaan, evenals de vader in de gelijkenis, met open armen tegemoet moeten gaan. Deze rede gaf een grote schok op de Duitse Kirchentag. Dr. Sölle werd er in één slag bekend door in binnen- en buitenland. Velen vonden zichzelf en de eigen levenssituatie terug in haar gedachten. Maar er kwam ook felle kritiek los en er ontstond een tegenbeweging, die zich in maart 1966 manifesteerde in een massale bijeenkomst in Dortmund met twintigduizend deelnemers onder de leuze „Geen ander evangelie". Deze beweging, die de rechtzinnige belijdenis van de kerk-der-eeuwen wil handhaven, heeft zich sindsdien uitgebreid en het gevaar bestaat, dat zij volgend jaar naast de Kirchentag in Hannover een „tegen-Kirchentag" gaat organiseren. Dr. Sölle heeft in Nederland na haar geruchtmakende rede op de Kirchentag in Keulen vooral bekendheid gekregen door haar boek: „Plaatsbekleding een hoofdstuk theologie na „De dood van God". Van de Nederlandse vertaling van dit boek is de derde druk al onderweg. In dit boek ontwikkelt dr. Sölle haar gedachten over de „plaatsbekleding": Christus neemt de rol van God waar in deze wereld, waarin God afwezig is, „dood" is. Christus heeft zichzelf op het spel gezet aan het kruis. Hij wordt nog steeds gekruisigd in deze wereld. Deze doodstrijd van Christus zal duren tot het einde der wereld. Het Koninkrijk Gods is er namelijk nog niet: het moet tot stand gebracht worden in de navolging van Christus. Het werk van Christus is nog niet af: De mensen moeten het mét Hem verwezenlijken op déze aarde, in déze tijd. door overgave aan de medemensen. De mens kan zich alleen aan God overgeven door overgave aan de medemens, een directer overgave aan God is er niet. Daarin kunnen en moeten zij Christus, de „voorbode" en „hoofdrolspeler" Gods in deze wereld, navolgen. In die navolging komt het Koninkrijk Gods. God heeft lang genoeg iets voor ons gedaan, aldus dr. Sölle. Hij heeft zichzelf op het spel gezet. Nu is het tijd iets te doen voor God. Men heeft deze ideeën van dr. Dorothee Sölle al spottend „Dorotheïsme" genoemd. „God zal wel niet bestaan", zo is er schamper opgemerkt, „Anders zou Hij niet zo met zich laten .sollen"! In Nederland is er evenals in Duitsland veel kritiek op haar denken. „Als de duivel op klompen komt en hij vloekt, is hij gemakkelijk te herkennen. Dat geldt voor de opvattingen, die mevrouw dr. Sölle ook in Nederland aan de man en aan de vrouw heeft gebracht", zo heeft ds. W. Glashouwer uit Driebergen geschreven. In „Vrij Nederland" heeft mr H. Giltay bijtende kritiek op haar boek geleverd. Toch vindt zij momenteel meer weerklank en begrip in Nederland dan in Duitsland. Zij schrijft dit vooral toe aan de humanistische traditie, die Nederland bezit. In mei heeft zij een tournee langs Nederlandse universiteiten gehouden en onlangs heeft zij nog gesproken in de volkshoge school „Schaloen" in Valkenburg. Op grond van dit alles hebben wij vlak voor de Kerst in haar huis aan de Pauliplatz in Keulen een gesprek met haar gevoerd over „de geboorte van Christus in deze wereld na de dood van God". Zij is bijna verlegen onder al deze belangstelling uit Nederland. Het lijkt bijna onwaarschijnlijk, dat deze kleine vrouw zoveel rumoer in de theologische wereld heeft veroorzaakt. Haar optreden is wat aarzelend. Zij zoekt naar haar antwoorden. Ze worstelt ermee. Voor haar ligt alles lang niet zo vast als haar mede- en tegenstanders vaak willen doen geloven. Maar al zoekende komt zij soms tot zeer scherpe uitspraken. Zij wordt vooral gedreven door deze gedachte: God is liefde. Deze liefde heeft zich geopenbaard in Jezus van Nazareth en deze liefde moet in déze wereld, in déze tijd, verwezenlijkt worden in navolging van Christus door dienst aan de medemensen en de wereld. Dat kamzowel in als buiten de kerk. Vooral dit laatste, dit steeds maar hameren op het liefdegebod, op het als christen dienstbaar-zijn aan de naaste, is iets dat aanspreekt. Het is een facet van het christendom dat de laatste jaren, de laatste eeuwen misschien, maar al te dikwijls verduisterd is gebleven onder het stof van veel doctrines en veel kerkstrijd. Blijft de vraag of dr. Sölle in haar pogen dit stof weg te wissen niet tevens té veel stof heeft doen opwaaien. Men kan het nog scherper stellen: kan men haar opvattingen wil men: haar filosofie over theologie nog wel christelijk noemen Christelijk in deze zin dat God deze wereld zo lief heeft gehad dat Hij zijn eigen Zoon gegeven heeft opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren ga maar eeuwig zal leven. Dat is uiteraard geen oordeel over dr. Sölle zelf waren maar meer christenen zo met de dingen bezig zoals zijHet zou de kloof die er onmiskenbaar gaapt tussen christendom en wereld aanzienlijk kleiner maken. Zij het dan ook dat de brug die dr. Sölle tussen deze beide wil slaan niet de onze is. Maar men oordele zelf het gesprek met haar is in alle objectiviteit weergegeven. Dr. Dorothee Sölle heeft veel stof doen opwaaien het is dan ook geen wonder dat een gesprek met haar als van zelfsprekend begint bij het verzet dat tegen de „God is dood"-theologie in Duitsland is verrezen. Dat verzet heeft vooral gestalte gekregen in de organisatie „Kein anderes Evangelium". Dr. Sölle erkent dat de theologie zoals die aan de universiteiten in Duitsland wordt geleerd iets anders is dan die in de gemeenten wordt gepredikt de zondagse prediking ging uit van de overgeleverde formules, dogma's en vormen. De predikanten wilden en durfden de gewone gemeente leden niet schokken en in verwarring brengen met de nieuwe ideeën. De leiding van de kerk heeft hier door overmatige voorzichtigheid ook schuld, vindt dr. Sölle. Zo is er een zekere schizofrenie ontstaan in de kerk tussen theologie en gemeente: de theologie, die aan de universi teiten werd geleerd, was een heel andere dan die welke in de gemeente in de prediking werd verkondigd. Deze twee slachtigheid gaat zich nu wreken. Naast de beweging „Geen andere evangelie", die de overgeleverde, rechtzin nige leer wil bewaren, is er de „Noodgemeenschap van evangelische Duitsers" gevormd, die zich scherp keert te gen het memorandum van de Duitse kerk over de grenzen met Polen (Oder-Neisse) en een beweging die zich keert tegen de „zedenverwildering" in film, literatuur en publici teitsmedia. Tussen deze drie bewegingen lopen onder- en boven grondse verbindingen. De „noodgemeenschap" heeft zich dezer dagen ook gekeerd tegen de nieuwe theologie, zoals die door de leerlingen van Bultmann („ont-mythologise- ring") wordt gebracht en tegen de ondergraving van zede lijke waarden en normen. Zo ontstaat er in de Duitse kerk een samenballing van krachten, die worden gevoed door weerstanden en ressentimenten tegen alles wat modern, nieuw en anders is, tegen modernisme en intellectualisme. Deze krachten zoeken een vaste grond in de overgeleverde dogma's, de oude normen en waarden en in het oude natio nale bewustzijn en nationalisme. Zij willen vasthouden aan de oude belijdenis, de oude zeden, het oudfe vaderland. Deze behoudzuchtige krachten worden, aldus dr. Sölle, ge voed door een mentaliteit, een geestelijke instelling, waar in ook het nationaal-socialisme wortel kon schieten. Paral lel met deze beweging loopt de opkomst van de N.P.D. Deze ontwikkeling vindt zij hoogst verontrustend. Dr. Sölle gelooft overigens niet, dat het zover zal ko men, dat de beweging „Geen ander evangelie" volgend jaar een „tegen-Kirchentag" naast die in Hannover zal gaan houden. De leiding van de Kirchentag zal wel wat water in de wijn moeten doen bij de keuze van de spre kers zij is financieel ook afhankelijk van de leiding der kerken. Het gevaar bestaat dan, dat de Kirchentag een bleke, weinigzeggende vertoning wordt .zoiets als de „grote coalitie" van C.D.U. en S.P.D. in Bonn", voegt dr. Sölle er lachend aan toe. Dr. Sölle zegt, dat zij niet een „massieve" tegenstand ster is van de kerk als instituut. Maar zij vindt dat de ge vestigde kerken niet het monopolie hebben van christelijk leven. Ook buiten de gevestigde kerken leven mensen, die christen zijn vaak onbewust, incognito, in het verborge ne, er zijn in godsdienst geïnteresseerden, luisteraars naar christelijke radio- en t.v.-uitzendingen, lezers van christe lijke en theologische boeken, die niet naar de kerk gaan, maar die toch met Christus bezig zijn in hun handelen, in hun denken, vooral in hun hopen en verwachten. Men mag hierbij geen onderscheid maken tussen christenen van de eerste rang, die in de kerk zijn en christenen van de tweede rang, die erbuiten zijn. Christen-zijn is altijd chris ten zijn voor de wereld, niet voor de kerk. De kerk is er ook voor de wereld, niet andersom! Dr. Sölle zegt persoonlijk geen bindingen te hebben met de plaatselijke gemeente. Zij heeft daar ook geen behoefte aan. Zij is zeker niet voor een individuele beleving van het christen-zijn als iets dat helemaal persoonlijk is. Maar zij meent het beter te kunnen beleven in andere groepen, die ontstaan door persoonlijke contacten, door het werk, door vriendschappen. Het christen-zijn moet zeker beleefd wor den in gemeenschap met anderen, maar in deze tijd wordt de plaatselijke, alleen geografisch bepaalde gemeente daartoe met name in de grote steden steeds minder geschikt. Er zal moeten worden gezocht naar nieuwe vor men van gemeenschap en naar nieuwe vormen van ere dienst. In die dienst kan niet alles meer afhangen van de preek van de dominee. De kerk is niet de dominee. Het zal alles veel democratischer moeten worden in de kerk men zal moeten uitgaan van mondige gemeenteleden. De kerk moet meer een discussie-kerk worden. Alle leden van de kerk zullen onderling hun ervaringen, denken en voelen moeten uitwisselen. Zo kan men komen tot een ware gemeente. Heeft de kerk dan niet een bepaalde volmacht? Zijn haar dan niet bepaalde waarheden toevertrouwd, die zij moet verkondigen in de wereld? De kerk bezit geen tijdloze waarheden. Haar waarheden moeten steeds concreet zijn, iets te zeggen hebben over de situatie van vandaag in deze wereld. Het evangelie is niet theoretisch maar praktisch. Jezus had ook geen vaste nor men en principes, behalve dan de liefde. Hij at nu eens met de farizeeën en dan weer met de tollenaren. Hij ge selde de handelaren de tempel uit en liet zich daarop zelf geselen door de soldaten. De farizeeën hadden voor alles vaste wetten en normen en regels, maar Jezus ging daar dwars tegen in. Zo is het ook met het geloof, de belijdenis. Het "geloof moet steeds opnieuw geformuleerd worden in nieuwe bewoordingen, die aangepast zijn aan nieuwe om standigheden, maar vooral in nieuwe daden. De oude dog ma's der kerk zijn veelal opgesteld tegen bepaalde kette rijen. De vijanden van het christelijk geloof bevinden zich nu op een heel ander terrein dan op dat van de leer over de twee naturen van Jezus. De grootste vijand van het ge loof is thans het sceptisch-nihilistisch standpunt: „Ik houd mij aan wat ik zie en daarbuiten en daarboven geloof ik niets en denk ik niets". Hoe zit het dan met de dood van God? Komen met de dood van God de afgoden niet tot leven? Wat is de dood? Soms niet het geloof van de mensen, die zeggen dat God dood is? En hoe kan men „mede-menselijk" zijn buiten de levende God om? Ik wil niet meer antwoorden op de vraag: „Bestaat God?" Wij kunnen toch geen stemming houden over de vraag, of God wel of niet bestaat. Dat zou bijna godslas terlijk zijn. Wij kunnen toch niet zeggen, dat God er al of niet is, zoals deze tafel er al of niet is? In de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan wordt God in het geheel niet genoemd. Toch is God juist hier aanwezig. Sommigen, die de man gewond aan de weg zagen liggen, zouden mis schien hebben gezegd: „Dit is een zaak van de politie" en verder niets hebben gedaan. Anderen zouden gemaakt heb ben dat ze wegkwamen, want de rovers zouden misschien terug kunnen keren. Maar de Samaritaan hielp en in zijn daad was God aanwezig. Dat God bestaat is alleen te be wijzen in de omgang van de mens met zijn medemens, niet in wat gedacht en geleerd wordt. U hebt onlangs in Valkenburg gezegd, dat de krant lezen eigenlijk zinvoller is dan bidden. Door de krant te lezen stelt een mens zich immers in verbinding met de wereld, met zijn medemens. Kunt u die gedachte ook wat nader toelichten? Deze uitspraak sloeg meer op het morgengebed. Vroeger plachten christenen het morgengebed- te bidden, nu lezen zij het ochtendblad. Wanneer iemand de krant leest, zich medeverantwoordelijk voelt voor wat er in de wereld ge beurt, en zich daarbij afvraagt of de zaak Gods in de we reld vooruit- of teruggaat, die is vroom. Niet iedere lezer van het ochtendblad is natuurlijk zo vroom, zoals vroeger niet iedere bidder van het ochtendgebed vroom was Wie zich echter medeverantwoordelijk voelt voor wat er in de wereld gebeurt, wie politiek geëngageerd wil zijn, die is vroom. Ook de atheïst kan dat zijn. Vroeger bad men, nu gaat men er met anderen over spreken wat er moet ge beuren, gaat men actie voeren, demonstreren, of ingezon den stukken schrijvenin dit alles zit een stuk voorbede voor de wereld en de mensen. Jezus Christus bad „Geef ons heden ons dagelijks brood". Maar met hongersnood in India en honger in grote delen van de wereld kunnen wij zó niet meer bidden. Zulk een gebed zou in tegenspraak zijn met de werkelijk heid. Jezus bad temidden van een agrarische wereld. Hij bad voor een goede oogst. Maar in onze economie betekent een overvloedige oogst lang niet altijd het beste. Een al te overvloedige oogst kan de prijzen drukken en de markt verstoren. In onze maatschappij zouden wij misschien moeten bidden: „Geef ons heden goede politici, die het brood eerlijk en rechtvaardig verdelen". Het is ook niet voldoende om te bidden en dan alles verder maar aan God over te laten. Dat deed Jezus ook niet. Hij wachtte niet af, dat God iets zou doen: Hij veranderde stenen in brood. Tot ergernis van de farizeeën. Hij handelde. Is er dan geen bidden als direct contact tussen God en mens meer mogelijk? In de geschiedenis van het christen dom zijn toch ook duidelijke mystieke ervaringen aan te wijzen? Zeker, die mystieke ervaringen van christenen zijn er ge weest in het verleden. Ook nu kan een mens in grens-situa- ties nog wel zulke ervaringen van contact met God heb ben. Maar dat zal niet kunnen buiten de wereld, buiten de medemensen om. Maar hoe zal een mens zijn medemens als medemens herkennen buiten de levende God om? Hoe zal een mens echt medemenselijk zijn na de „dood van God"? Als ik zeg, dat God dood is, dan bedoel ik het oude theïsme, de god „boven" in de hemel, ergens in de ruim te, onze oude godsvoorstellingen. God bestaat echter wel als „grond voor onze hoop". God is liefde. In deze zin is God niet dood. Christus heeft uit deze liefde geleefd, deze liefde vóór-geleefd. God geschiedt als liefde. Maar hoe denkt u dan over God als de schepper van hemel en aarde? Ik kan God alleen maar verstaan van Christus uit. Je zus van Nazareth heeft ons laten zien, dat het de liefde is, waarop alles aankomt. Dat is God, deze liefde is an ders moeilijk in de schepping te ontdekken. Die schepping is vol met haat en moord en strijd. Deze boze kant van de schepping, dit bittere raadsel van de schepping, is tè duidelijk. Wij kunnen dat alles niet zomaar op rekening van de mensen schuiven. Als men Christus kent moet men zich zelf aan de kant van Christus stellen tegenover al dit kwade en boze in de schepping. Dan kan men niet meer alle ellende en onrecht en kwaad in deze wereld rechtvaardigen, maar moet men ertegen ten strijde trek ken zoals Christus heeft gedaan. Kan men na de dood van God nog spreken van theolo gie? Wordt een theologie, die zich zozeer op deze wereld, op de medemens, concentreert niet tot een soort van so ciologie? Dat hoeft niet, hoewel deze nieuwe theologie van de me demenselijkheid zich vaak sociologisch laat uitdrukken. Maar sociologie kan nooit aangeven, waarom men bijvoor beeld zieken en gebrekkigen niet mag doden en waarom men zijn naaste moet liefhebben als zichzelf. Christus heeft de mensen bevrijd van het juk der wet. Maar dreigt deze nieuwe theologie van de medemenselijk heid de mens niet weer te brengen onder het juk van de wet? Legt deze nieuwe theologie de mensen niet weer al lerlei wetten op van „je moet dit doen en je moet dat doen voor mens en wereld". Mag een christen temidden van de woestijn van deze wereld ook niet rusten in de oase van het volbrachte werk van Christus? De liefde is geen wet. Ik kap alleen maar liefhebben, omdat ik liefgehad wordt, omdat ik vrij gemaakt ben om lief te hebben. Mijn leermeester Gogarten zei altijd: „Een ongelukkige liefde bestaat niet; dat is een uitvinding van de dichters". Het werk van Christus is nog niet volbracht in deze wereld: Christus wordt elke dag nog door de men sen gekruisigd. Het koninkrijk is er nog niet, het is on derweg, wat dat betreft denk ik er zo over als de joden, die ook nog wachten en hopen op de komst van het Rijk. Ik heb een groot wantrouwen in de theologie van de glo rie dat alles al is volbracht. Deze theologie verraadt de mensen en de wereld zo gemakkelijk. Ik ben meer voor de theologie van het kruis. Maar moet het christendom dan geheel in het horizon tale, wereldse vlak beleefd worden? Is er dan niet de verticale dimensie? Moet een christen dan God ook niet eren, los van de wereld en de medemens, zoals bijvoor beeld in de psalmen gebeurt? Ik geloof dat die ere Gods beter kan worden geuit in de kunst dan in de theologie. Bijvoorbeeld in de muziek van Bach en Mozart. Maar hoe zit het dan met Jezus als de verlosser en redder? Als Jezus alleen maar voorbeeld, inspiratie is, kunnen de mensen dan niet evengoed Boeddha of Socra tes navolgen? Neen, Jezus is anders dan Boeddha of Socrates. Boed dha leerde de onthouding, de ascese, en Socrates de wijs heid. Jezus Christus is echter anders: Hij leerde en leef de de liefde. De invloed en uitwerking van zijn leven en werken gaat nog steeds door, tot in onze tijd. Dat is zijn opstanding. Voorzover wij deelhebben aan zijn voortgaand werk in de wereld, hebben wij ook deel aan zijn opstan ding. Wij kunnen hem echter ook blijven kruisigen in de ze wereld. Is het echter wel in overeenstemming met de wet van de liefde en de medemenselijkheid om de „gewone" gelo vigen de oude, overgeleverde grondslagen en vormen van hun geloof te ontnemen? Wordt zo niet op onchristelijke wijze verwarring, onrust, onzekerheid en zelfs wanhoop gez.aaid in de harten van velen? Met die kant van de zaak moeten wij zeker rekening houden in ons nieuwe denken over God en Christus. Dat ontslaat ons echter nimmer van de plicht om de mensen van nu te zeggen, hoe het er nu voorstaat in de wereld en wat nu de christelijke opdracht is voor hen, die chris ten willen zijn in deze wereld. Wij mogen en wij moeten ook de „traditionele" gelovigen aanspreken op hun geloof en hun vragen: „Wat doet u er mee in de wereld van vandaag, in de situatie waarin u staat?" Wij mogen hun voorhouden, dat wij ook nu nog Christus kunnen kruisigen. Dat Hij in en met ons kan opstaan, maar dat wij zijn opstanding ook kunnen verhinderen. Wat zegt het kerstfeest, de geboorte van Christus, u nu na de „dood van God?" Met Christus is er troost in de wereld gekomen. Er is een licht gaan schijnen in deze wereld, die als liefdeloos en leeg wordt ervaren. Christus komt in alle zwakte, niet met soldaten en de atoombom. Hij is hulpbehoevend. Hij heeft anderen nodig om hem te helpen: de dieren, de her ders, de drie koningen, Jozef en Maria. Wij moeten bereid zijn om Hem te helpen. Hij brengt liefde en tegelijk vraagt hij liefde. Zijn geschenk is tegelijk een opdracht. Op het moment dat een mens dit liefdesgeschenk van Christus' komst op aarde aanvaardt, moet hij het geven aan zijn medemensen op deze aarde. Zo gaat er sinds de komst van Christus een estafette-loop van liefde door de ze wereld. Dat is de vreugde van het kerstfeest. Maar wij kunnen het kerstfeest niet vieren zonder bijvoorbeeld aan Viëtnam te denken. Viëtnam behoort ook tot de we reld, waarin Christus is gekomen. Dr. Sölle geeft me een gedicht mee, waarin zij de avond tevoren haar gedachten over kerstfeest en Viëtnam had neergelegd. In deze enkele regels vindt men wellicht nog het duidelijkst haar denken uitgedrukt: Christus is gekomen, maar Zijn werk is nog niet volbracht. Hij wordt nog steed5 gekruisigd, ook in Viëtnam bijv. in een Viëtname- se boer, die doodgeschoten wordt er zijn armen stervend uitstrekt, zoals Christus aan het kruis. Zolang de mens zo gekruisigd wordt, is Christus' werk op aarde niet vol bracht. Zolang moet de mens werken om aan de liefde gestalte te geven in deze wereld, hopend op de komst van het nieuwe rijk. Er lehnt an einem Baum Das Holz ist verkauft Das Land ist verpachtet Das Wasser verseucht Der Regen bringt die Vögel um Jemand zielt auf ihn Er hebt die Arme am schwarzen Holz Es ist nicht vollbracht. Hij leunt tegen een boom Het hout is verkocht Het land is verpacht Het water is bedorven De regen brengt de vo gels om Iemand richt op hem Hij heft de armen op aan het zwarte hout Het is niet volbracht.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1966 | | pagina 14