Goede tijden van weleer zijn voorbij
WIM VAN EST
handelt in kerstbomen
BIJ DE FOTO'S
LINKS
Wat is het gemeen koud, in de winter
op de Elterberg! Door niets tegen gehouden striemt de
wind de 82 meter hoge top, een huiverende schildwacht
op de rechteroever van de Rijn, aan de grens van
Duitsland en Nederland. Kille regenvlagen slaan tegen
de middeleeuwse steenkolos van de kerk. Machtig komen
de wolken aanjagen uit het westen, zover het oog reikt.
En het oog reikt heel ver, op deze plek.
De avond tevoren had ik in de heerlijk verwarmde
gelagkamer van mijn hotel in Laag-Elten opeens een
dichtsel van de goede Hendrik Tollens onder ogen ge
kregen. In een „avondmijmering" zong hij, anderhalve
eeuw geleden, de lof van de Elterberg. Hij ademde er
de schoonheid, die de schepping tooit en vertelde om
standig hoe hij er „tot schrijens aangedaan" van was
geworden. Men - weende graag, in de tijd van de post
koets.. Ook mij sprongen op de Elterberg de tranen in
de ogen echter van de kou.
Mm
Ik was naar Elten getogen, gewoon
om te zien hoe Elten het maakt, het
Duitse grensdorp in het Rijnland,
aan drie zijden ingeklemd tussen
Nederlands grondgebied. Het heeft
een bewogen geschiedenis van dui
zend jaar, doch de afgelopen kwart
eeuw is het schokkendst geweest.
In 1945 geteisterd door oorlogsge
weld. In 1949 bezet door de Neder
landers', die zich veertien jaar lang
hebben gedragen alsof Elten hele
maal van Nederland was. In 1963
vertrek van de Nederlandse ambte
naren, herstel van het Duitse gezag,
van de oude grens. Maar dit was nog
niet alles wat de 3.500 bewoners
mochten beleven. De genadeslag viel
op 27 april 1965. Toen werd het laat
ste stuk van de autosnelweg Ruhrge-
bied-Randstad Holland voor het ver
keer opengesteld. ,,De Autobahn heeft
Elten kapot gemaakt," constateert de
Eltenaar nu berustend.
Rijkdom weg
Sinds de vroege middeleeuwen lag
Elten aan de Keulse Weg, de belang
rijke handelsweg Keulen-Amsterdam.
De Keulse Weg werd met klinkers be
slagen, later van een asfaltdek voor
zien. Sinds mensenheugenis daverde
het verkeer door de nauwe straten.
Behendig namen de chauffeurs van
de zware vrachtauto-combinaties de
scherpe bocht, de lucht verstikkend
met dieseldamp. Ononderbroken was
in lente en zomer de toeristenstroom.
Naar het westen repten zich Duit
sers om beslag te leggen op een aan
gename kuil in het Noordzeestrand.
Naar het zuiden raasden de Nederlan
ders, die al bij de Elterberg gingen
uitkijken naar de Alpen. Ontelbare
touringcars zaten in de stroom, bus
sen propvol mensen die hoogst op
merkelijk juist in Elten hevige
dorst en honger bleken te hebben.
Nu kunnen in Elten de kinderen op
weg naar school, zonder enig levens
gevaar de straat overdrentelen. Als
zij dat willen, kunnen zij er knikkeren
bovendien. Want alles snelt twee ki
lometer verder over de prachtige,
rechte Autobahn E 36 en de guldens
en de marken gaan aan arm Elten
voorbij. Tot in de wijde omtrek staan
op elke kruising scherp gepunte,
blauwe borden met het opschrift
„Autobahn". Zij lijken een bevel van
hogerhand, het dorp te mijden.
Als er in de dorpskroeg een bruiloft
is, kan men de papierslingers gerust
dwars over het trottoir spannen. De
voetganger loopt wel verder over het
wegdek. De hotelhouder mijmert
over de dagen van weleer, toen hij
als trotse bevelhebber met een scha
re kelners en diensters de opdringen
de consumenten in bedwang hield en
de kassa ratelde als een mitrailleur.
Druk heeft hij het nog altijd: hij
staat in zijn zaak nu gans alleen. De
winkeliers hebben ook iets om aan te
rug te denken. Zij denken aan de tijd
toen Elten nog Nederlands was en de
Duitsers ongeduldig in de rij stonden
voor boter, koffie, sigaretten.
Merkwaardig is de gelatenheid
waarmee wordt gereageerd op een
ontwikkeling, die de gehele dorpseco
nomie van een verrukkelijke welvaart
in een beklemmende malaise heeft
gedompeld. Het komt immers alle
maal „van hogerhand". Eerst de in
trede van het Nederlandse gezag,
toen de terugkeer naar Duitsland,
tenslotte die Autobahn. „Wat kunnen
wij, Eltenaren, eraan doen?" Nie
mand heeft ze iets gevraagd. Bonn
ligt ver weg, Den Haag ligt ver weg.
Is Elten niet reeds tien eeuwen lang
de speelbal van de grote heren? Dat
toont de historie met grote precisie
aan.
Boeiend
De geschiedenis van Elten is met
vlijt opgetekend door Herr Leo Gies.
Zijn boekje, „Elten, Land und Leu
te", blijkt in Elten zelf niet verkrijg
baar te zijn. Ik moest het speciaal
gaan halen in Kleef, uit het pakhuis
van de uitgever.
Boeiende lectuur, zo'n dorpskro
niek! In tientallen bladzijden wordt
verhaald van de „Ur- und Fruehge-
schichte". Het is duidelijk: de Flint-
stones waren er het eerst, ook in El
ten. Constantin Koenen, doctor hono
ris causa, heeft in 1912 zorgvuldig
een drinkbeker uit de berg gepeuterd,
een fraaie, met ringen versierde be
ker, jammer genoeg destijds in scher
ven gevallen. Archeologisch was hier
mede aangetoond: Fred behoorde
zonder twijfel tot de „Zonenbecher-
kulturtraeger"
Als een magneet heeft de berg
vorsten, legerleiders, rovers en
brengers van nieuwe ideeën aange
trokken. De Romein kwam en ging.
De Noorman kwam en ging. De Me-
rovinger kwam en ging. Het christen
dom kwam en dat bleef. Het chris
tendom was, naast een nog hoogst
wankel overheidsgezag, een factor
van ordening, een cultuurpatroon met
duurzame bestanddelen. Ook nu weer
concentreerde alles zich op die 82 me
ter hoge bodemplooi uit de ijstijd,
centrum vein ontwikkeling van een
hele landstreek. Op de Elterberg
stichtte de machtige graaf Wichman
van Hamaland anno 963 een klooster,
een klooster voor vrouwen uit de
voornaamste milieus van het land.
Drie jaar later was de bouw voltooid
en stelde de graaf zijn dochter Luit-
gardis aan als eerste abdis. Het is
precies duizend jaar geleden.
Graaf Wichman maakte er meteen
een rijke instelling van. Hij schonk
het „klooster der aan God gewijde
maagden" enorme landgoederen, na
bij en ver weg, in de Betuwe, op de
Veluwe, ook bijvoorbeeld het eiland
Urk in de Zuiderzee. Het klooster
werd autonoom. Alleen het gezag van
de keizer behoefde te worden erkend.
Zodoende werd het klooster een in
drukwekkend bolwerk van macht, zo
wel financieel-economisch als kerke
lijk en staatkundig. Dit wekte af
gunst. Toen Wichman was gestorven,
betwistte dochter Adela haar zuster
Luitgai-dis de rijkdommen van de ab
dij, die immers uit vaders bezittingen
afkomstig waren.
Over Adela laten serieuze geschied
schrijvers zich zeer misprijzend uit.
Zij wordt ons geschetst als een forse
vrouw, die ontuchtige taal uitsloeg en
nog frivole gewaden droeg bovendien.
Heeft zij haar zuster, de abdis, inder
daad vergiftigd? Feit is, dat Luitgar-
dis onder bedenkelijke omstandighe
den is gestorven en dat de keizer een
onderzoek gelastte. Voor alle zeker
heid werden de belangrijkste advi
seurs van Adela de ogen uitgestoken.
Nog jarenlang heeft Adela als een
furie het klooster belaagd.
Gelatenheid
De geschiedenis van Elten ik zei
het al siddert van geweld. Alsof de
Tachtigjarige Oorlog niet genoeg was,
ïriaakte Elten ook de Dertigjarige
Oorlog mee. Plunderende benden
stroopten het land af. Het klooster
ging in vlammen op en werd nijver
herbouwd. Later bestreden Franse
troepen de Pruisische troepen. Het is
geen wonder dat de bevolking reeds
toen „teilnahmlos" reageerde als
nieuwe gezagsdragers met fanfarege-
schal hun intrede hielden. Men wacht
te gelaten af. De dorpelingen beneden
en de dames op de berg konden het
niet helpen dat zij in elk historisch
drama slechts geringeloorde figuran
ten waren.
Bovenop de berg zaten, eeuw in,
eeuw uit, de dames van de abdij,
meestal twaalf in getal. Herhaalde-
lijk moesten zij vluchten, doch zij
keerden terug zodra er niet langer
werd geschoten. Vele decennia gin
gen ook rimpelloos voorbij.
Eigenlijk was het een hoogst merk
waardig 'klooster van vrouwelijke re-
ligieusen. Alleen dames uit de aan
zienlijkste katholieke geslachten wer
den erin opgenomen en in die tijd
werd met adelsbrieven nog niet de
hand gelicht. Tot en met de betover
grootouders moest het bloed zuiver
blauw zijn. Daarentegen behoefden zij
geen gelofte af te leggen en zij kon
den, zo zij dat wensten, te allen tijde
vertrekken, bijvoorbeeld om te trou
wen. Zodoende was de abdij volgens
het canonieke recht ook geen echte
abdij, doch een vrij sticht, een we
reldlijke instelling, sinds 1669 recht
streeks onder de paus.
De dames occupeerden zxch met
het beheer van de enorme landerijen,
waarop nog lijfeigenen werkten, met
de inkomsten uit tollen, pachten en
belastingen. Zij beschikten daartoe
over een staf toegewijde ambtenaren,
die eveneens een kalm, lucratief be
staan leidden.
Vooxts gaven de dames les aan
adellijke meisjes, maakten zij fraai
borduurwerk en zongen zij in het
koor. Zij hadden elk hun aandeel in
de rijke inkomsten van het klooster
en ontvingen bovendien royale pre
sentiegelden, telkens als zij deelna
men aan de godsdienstoefeningen. Zij
droegen gewone kleding, alleen ver
sierd met een rode sjeiqj. Bij plech
tige gebeurtenissen tooiden zij zich
met een gouden collier. Iedere dame
had haar eigen kamenier. De ge
schiedschrijvers vermelden nog, dat
de abdij ook een koster bezat, die on
gehuwd diende te zijn en 's nachts in
de kerk moest slapen. Zij zijn het er
tevens over eens, dat het zedelijk le
ven van de dames door de eeuwen
heen onberispelijk is geweest.
Leven en dood
De abdis regeerde als een vorstin
bij de gratie Gods. Zij had het laat
ste woord bij de rechtspraak en be
schikte zodoende over leven en dood.
De Galgenberg, een heuvel in de
buurt, herinnert eraan. Van een van
die abdissen, Maria Francisca, in
1740 gekozen als 27ste in successie, is
het portret bewaard gebleven. Uit de
lijst kijkt zij ons aan als een echte
vrouw van de wereld, die, in de bloei
van haar leven, nog graag behaag
ziek doet. Met haar diep gedecolle
teerde jurk zou zij vandaag op een
society-cocktail aller blikken tot zich
trekken.
Het is duidelijk dat zo'n fijnzinnig
dameskransje bovenop een berg niet
tegen de grove tand des tijds is opge
wassen. In de loop der eeuwen was
het adellijk sticht dermate verwijderd
geraakt van het godvruchtig ideaal
van graaf Wichman, dat keizer Napo
leon op 18 maart 1811 in feite alleen
de restanten liquideerde van een ka
pitalistisch machtscentrum van de
Rijnlandse adel. Het hoofdgebouw
van de abdij werd voor afbraak ver
kocht.
Ook nu bleef de kerk staan, de
weerbarstige steenklomp met zijn
vierkante toren, opgetrokken uit tuf
steen van de Eifel. Andermaal had
St. Vitus, de schutspatroon, een won
der verricht.
Wij kunnen deze heilige aanschou
wen op oude zegels en penningen: een
jongeman met een ketel. Volgens de
legende immers was Vitus als aan
hanger van de leer van Christus door
de Romeinen in een ketel kokend pek
gedompeld en daaruit wonderbaarlijk
door een engel gered. Middeleeuwse
kunstenaars waren zich bewust van
de symboliek. Zij beeldden de heilige
groot, de kookketel klein af. Latere
generaties Eltenaren hebben dit niet
begrepen en meenden, dat de heilige
met een pot aan het sjouwen was.
Het misverstand heeft ertoe geleid,
dat St. Vitus nog altijd geldt als de
schutspatroon van kinderen die het
bedwateren niet kunnen afleren.
Schijfschieten
De kerk van Hoog-Elten heeft de
ondergang van het klooster overleefd.
Goed, de slopers moesten er met hun
knuisten afblijven. Miraculeus is ech
ter, dat de kerk ook uit de Tweede
Wereldoorlog kon worden gered. Het
heeft minder dan een haartje ge
scheeld! De dorpskroniek bewaart
over de oorlogsjaren discreet het stil
zwijgen, doch er zijn in Elten nog
vele mensen die kunnen vertellen hoe
de berg in 1945 een vulkaan werd.
Op de linker Rijnoever stonden de
geallieerden. Zij wilden over de ri
vier, naar Berlijn. Op de rechter
oever lagen de Duitse troepen. Zij
hadden zich ingegraven op en rond
de Elterberg en waren vastbesloten,
de geallieerden de weg te versperren.
Het was een situatie als op de ge
kleurde wandplaten, die ten behoeve
van het lager onderwijs het Beleg
van Haarlem verduidelijken, alles erg
overzichtelijk, alles erg ordelijk. Het
beeld van maart 1945 was even pot
sierlijk. Schijfschieten op de Elter
berg, drie dagen en nachten lang,
500.000 granaten op die ene berg, die
in feite toch niet meer is dan een
heuvel. Een Canadees regiment heeft
tenslotte op de zaterdag voor Pasen
in een stormaanval de berg genomen.
En wat stond na afloop nog over
eind? De kerk! Hevig verminkt na
tuurlijk, het schip een ruïne, de zui
delijke helft van de toren weggesla
gen. Maar het was onmiskenbaar een
puinhoop met de typische contouren
van een kerkgebouw.
Elf jaar heeft de restauratie ge
duurd. Nu staat de St. Vituskerk weer
in middeleeuwse glorie op de Elter
berg. Helaas is het een huls, die ma
jestueus de leegte binnenin camou
fleert. Want als de koster de deur
voor de nieuwsgierige bezoeker heeft
ontsloten, stapt deze in een holle
ruimte. „Er is voor de inrichting
geen geld meer, niet bij het bisdom,
niet bij het land Nordrhein-Westfalen,
niet bij de regering te Bonn," zegt de
koster berustend. Al een jaar lang
staat het werk volkomen stil.
Geen geld berusting. „Wat kun
nen wij eraan doen?" Dat is Elten,
bovenop de berg, dat is Elten bene
den aan de voet, het grensdorp, echt
Duits doch met een sterke Nederland
se inbreng.
Dreestrekkers
Aan de veertien jaren Nederlands
gezag herinneren nog de bordjes „Vol
ledige Vergunning" en „Blokhoofd Be
scherming -Bevolking" aan de gevel
van het café op de Markt. Dat deze
symbolen van Nederlandse ordening
niet zijn losgeschroefd is een duidelijk
bewijs dat de Eltenaren geen wrok
koesteren jegens de Hollanders.
Waarom zouden zij?
Het was een goede tijd, er werd be
hoorlijk verdiend. Geen enkel incident
met politieke achtergrond heeft de
sfeer vertroebeld. Vele Eltenaren be
zitten de Nederlandse nationaliteit,
vele werken in Nederlandse fabrie
ken. Allen hebben destijds meebe
taald aan de a.o.w. en zodoende zijn
bejaarde Eltenaren, ook al zijn zij ge
boren en getogen Duitser, nog steeds
dankbare, volwaardige Dreestrek
kers. Het geld arriveert uit Den Haag
met de regelmaat van de dorpsklok,
een gewaardeerde herinnering aan de
bezettingstijd.
De Eltenaar spreekt zowel Duits als
Nederlands. Op de lagere school
werkt trouwens een Nederlandse on
derwijzer, die de kindertjes correct
Nederlands leert. Het plaatselijke
dialect zit vol zuiver Nederlandse be
standdelen. Als de huisvrouw de
„hötsepot" op het fornuis heeft staan,
strooit zij ook vlug even wat kruimels
voor de „hössemus". Aan de stamta
fel zeggen de mannen bedachtzaam
„sjonge, sjonge" als Franz-Josef
Strauss zijn Hoogduitse volzinnen van
de beeldbuis het café inwerpt.
Strauss en Erhard en Barzel verte
genwoordigen, hoe dan ook, het va
derland. Anders zouden de Eltenaren
in februari op Norbert Schmelzer of
Hendrik Koekoek stemmen. Maar
zelfs St. Vitus kan de Autobahn niet
meer afbreken en Elten weer eerlijk
laten delen in de welvaart.
De kerk van St. Vitus
op de berg van Elten,
een trots monument uit
de middeleeuwen, ge
heel gerestaureerd na
de verwoesting in de
laatste fase van de
Tweede Wereldoorlog.
RECHTS
Elten op het spitsuur,
december 1966. De
dorpsstraat is eeuwen
lang een onderdeel
geweest van de Keulse
Weg, de drukke ver
keersweg KeulenAm
sterdam. Aan deze
glorietijd herinnert het
logement „Het Oude
Posthuis", rechts op
de foto. Sinds de ope
ning van de Autobahn,
vorig jaar april, is
het stil geworden in het
grensdorp. De welvaart
is verdwenen. De be
volking staat er berus
tend tegenover.
„yc kennen me nog overaL Deze
week kwam ik met een
vrachtwagen kerstbomen in Den
Haag en ik liep even een café bin
nen om een kop koffie te drinken.
De mensen keken op en vroegen:
ben jij niet de IJzeren? Dat over
komt me zo vaak. Als ik ergens de
weg vraag, zie je op het gezicht
van de mensen dat ze me herken
nen. Soms brengen ze me onmid
dellijk thuis en meestal vragen ze
of ik niet die bekende wielrenner
ben. Dat voordeel heb ik uit de
sport overgehouden. Het is gemak
kelijk bij het aanknopen van rela
ties en vooral in België, waar ik
veel zaken doe, maak je weer nieu
we vrienden. Daar vergeten ze een
coureur zeker niet snel en ik geloof
dat de wielerprestaties toch flink
hebben geholpen bij het opbouwen
van een merkwaardige broodwin
ning. Ik doe in mos en in kerstbo
men."
Dat verhaal kan men in de eerste
weken van december niet zonder
moeite toegelicht krijgen. De man,
die tijdens zijn wielercarrière al een
legendarische figuur werd, werkt in
die periode „dag en nacht". Met
twintig arbeiders wroet hij duizen
den kerstbomen uit de gronden rond
Apeldoorn, in de Peel en in de grens
strook van Zundert.
Dit jaar was het al een bijzonder
moeilijk karwei vanwege de zware
regens, die overigens ook de boom
pjes te vroeg deden „bruinen" in de
onderste takkenlaag.
Na het rooien gaat de massa op de
vrachtwagen richting Rotterdam en
Den Haag. Daar wachten de weder
verkopers, die de bomen bij vijfhon
derd of duizend tegelijk kopen van
Wim van Est, die men destijds in
de burgermaatschappij de bijnaam
schonk van „IJzeren Willem". De
collega's in de wielersport noemden
hem overigens „D'n Dikke" en voor
zijn broer Piet ook een renner van
faam had men de betiteling „D'n
Blauwe" gevonden omdat hij wat
rossig van haar was.
Willem van Est heeft in het voor
jaar van 1965 zijn racefiets opgebor
gen. Hij was toen 42 jaar en de tijd
van triomfen in monsterraces als
Bordeaux-Parijs (die hij driemaal
won), heldendaden in de Ronde van
Frankrijk en in vele zware klassie
kers was afgesloten. Bij dat naderend
einde van zijn wielerloopbaan had
Wim van Est eerst gepoogd in de bui
tenwijken van Breda een friteszaak
tot bloei te brengen. Maar de mooie
naam „Bordeaux-Parijs" bleek niet
voldoende om dit etablissement ren
dabel te maken.
Van Est is daarop met vrouw en
drie dochters teruggekeerd naar Sint
Willebrord. Hier, op 't Heike, betrok
hij een solide burgerhuis dat hij in
het laatste jaar van zijn wieleractivi-
teiten had laten bouwen. Eind 1964-
begin 1965 had Van Est de sport
reeds als een bijbaantje moeten ne
men. Het toeval had gewild dat men
hem eens had gevraagd of hij niet
aan mos wist te komen voor bloe
misterijen in de omgeving van Gent.
Tijdens zijn glorie jaren mocht Van
Est tal van grootgrondbezitters (die
hem met Fausto Coppi op de jacht
vroegen) tot zijn vrienden rekenen en
nu klopte hij daar niet vergeefs aan
met het verzoek of hij mosgrond kon
steken. Hier en daar leverde dat
moeilijkheden op omdat de deskundi
gen niet zeker weten of het zuiveren
van de grond wel zo goed is voor
boom en plant. Niettemin bleef er
voor Van Est voldoende werkterrein
over en sedert 1965 heeft hij zich toe
gelegd op de levering van mos en
grond uit dennenbossen voor bloemis
terijen, die onder meer voor de aza-
leakweek dat „spul" gebruiken.
In snel tempo moest Van Est, die
bij het zware werk nog steeds het
hardst aanpakt, personeel -aannemen
om het arbeidsintensieve karwei te
klaren. Hij moest een klein machine
park aanschaffen voor het vervoer en
zo werd hij voor het goed tot hem
doordrong een zelfstandige die niet
mocht klagen.
Zo, al werkend in de bossen, ont
stond eigenlijk automatisch het
plan om ook kerstbomen te rooien.
Wim van Est, die over arbeiders
beschikte en vervoermiddelen had,
wilde meer. Hij kocht zelf in de zo
mermaanden percelen boompjes.
Eerst in 1964 op kleine schaal
in de omgeving van Apeldoorn. Een
jaar later waren het er al 25.000 en
dit jaar was hij nog niet aan een
schatting toe.
In de eerste weken van december,
in de tijd van Sinterklaas, gaat het
kapmep erin en dan begint voor Van
Est een tijd van onafgebroken zwoe
gen. 's Ochtends voor dag en dauw
van huis om te rooien, te laden, te
vervoeren en te verkopen. De weken
voor Kerstmis treft men hem zelden
of nooit vóór twee uur 's nachts thuis.
„Ik ben," zo vertelde hij terwijl hij
zijn brede duim achter een te wijd
geworden broekriem stak, „in een
paar weken zeker zeven kilo afgeval
len."
Toch heeft hij nu plezier in zijn
werk gekregen. „Als ik hard werk,
vergeet ik de racefiets," vertelt hij.
Want, Wim van Est heeft zich slechts
met veel „hartzeer" van de sport
kunnen losrukken.
„In het begin was ik er echt kapot
van," zegt hij, „maar nu ben ik er
wel overheen. Bij het werk heb ik
geen tijd om eraan te denken. Al
leen, als ik naar een wedstrijd ga,
dan heb ik 't nog beroerd. Dan doet
het me nog altijd wat."
„Weet je wat de mensen het sterkst
is bijgebleven? De val van de Aubis-
que in 1951. Ik had toen als eerste Ne
derlander reeds Bordeaux-Parijs ge
wonnen en in de Ronde van Frank
rijk veroverde ik daarna de gele trui,
weer voor het eerst in de Nederland
se wielergeschiedenis. Een dag la
ter, in de etappe naar Dax, vloog ik
uit de bocht en stortte 70 meter het
ravijn in. Ze hebben me toen met
veel moeite naar boven gehaald.
Toen ik Pellenaars daar zag huilen,
moest ik ook mijn traantjes aan de
gescheurde trui afvegen. Toch heb ik
onmiddellijk om een fiets gevraagd.
Want, ik wilde verder, zie-je. Maar
dat mocht niet omdat ze dachten dat
ik wel de nodige fracturen moest
hebben. In Tarbes zette de dokter
grote ogen op, want hij kon niets vin
den en daarop ben ik naar huis ge
gaan. Weet je wie ooit de mooiste be
schrijving van dat drama heeft ge
geven? Dat was Ge Peters. Die zei,
toen hij afstapte om naar beneden te
kijken waar ik in de struiken hing:
met zijn gele trui is hij een mooie bo
terbloemJa, nu kun je erom
lachen, maar toen ik naar beneden
rolde met mijn ogen dicht dacht ik:
nou ga ik naar Sinte Petrus
„Enfin, dat is allemaal voorbij. Het
moest er toch eens van komen. Spijt
van mijn wielerloopbaan heb ik nooit
gehad. Man, het was een prachtige
tijd. We hadden veel plezier, vooral
met Wout Wagtmans, want die kon
het goed versieren. Tegenwoordig
vind ik er niet zo veel meer aan. Ze
komen allemaal tegelijk naar de fi
nish. Vroeger knokten we de gehele
wedstrijd door. Maar ja, ik kan het
de jongens niet kwalijk nemen. Als
ze de centen zo kunnen verdienen,
dan hebben ze het heel wat gemakke
lijker dan in onze dagen. Of ze het
lang volhouden? Dat is weer een an
dere zaak."
ELTEN:
mmm