Goede tijden van weleer zijn voorbij WIM VAN EST handelt in kerstbomen BIJ DE FOTO'S LINKS Wat is het gemeen koud, in de winter op de Elterberg! Door niets tegen gehouden striemt de wind de 82 meter hoge top, een huiverende schildwacht op de rechteroever van de Rijn, aan de grens van Duitsland en Nederland. Kille regenvlagen slaan tegen de middeleeuwse steenkolos van de kerk. Machtig komen de wolken aanjagen uit het westen, zover het oog reikt. En het oog reikt heel ver, op deze plek. De avond tevoren had ik in de heerlijk verwarmde gelagkamer van mijn hotel in Laag-Elten opeens een dichtsel van de goede Hendrik Tollens onder ogen ge kregen. In een „avondmijmering" zong hij, anderhalve eeuw geleden, de lof van de Elterberg. Hij ademde er de schoonheid, die de schepping tooit en vertelde om standig hoe hij er „tot schrijens aangedaan" van was geworden. Men - weende graag, in de tijd van de post koets.. Ook mij sprongen op de Elterberg de tranen in de ogen echter van de kou. Mm Ik was naar Elten getogen, gewoon om te zien hoe Elten het maakt, het Duitse grensdorp in het Rijnland, aan drie zijden ingeklemd tussen Nederlands grondgebied. Het heeft een bewogen geschiedenis van dui zend jaar, doch de afgelopen kwart eeuw is het schokkendst geweest. In 1945 geteisterd door oorlogsge weld. In 1949 bezet door de Neder landers', die zich veertien jaar lang hebben gedragen alsof Elten hele maal van Nederland was. In 1963 vertrek van de Nederlandse ambte naren, herstel van het Duitse gezag, van de oude grens. Maar dit was nog niet alles wat de 3.500 bewoners mochten beleven. De genadeslag viel op 27 april 1965. Toen werd het laat ste stuk van de autosnelweg Ruhrge- bied-Randstad Holland voor het ver keer opengesteld. ,,De Autobahn heeft Elten kapot gemaakt," constateert de Eltenaar nu berustend. Rijkdom weg Sinds de vroege middeleeuwen lag Elten aan de Keulse Weg, de belang rijke handelsweg Keulen-Amsterdam. De Keulse Weg werd met klinkers be slagen, later van een asfaltdek voor zien. Sinds mensenheugenis daverde het verkeer door de nauwe straten. Behendig namen de chauffeurs van de zware vrachtauto-combinaties de scherpe bocht, de lucht verstikkend met dieseldamp. Ononderbroken was in lente en zomer de toeristenstroom. Naar het westen repten zich Duit sers om beslag te leggen op een aan gename kuil in het Noordzeestrand. Naar het zuiden raasden de Nederlan ders, die al bij de Elterberg gingen uitkijken naar de Alpen. Ontelbare touringcars zaten in de stroom, bus sen propvol mensen die hoogst op merkelijk juist in Elten hevige dorst en honger bleken te hebben. Nu kunnen in Elten de kinderen op weg naar school, zonder enig levens gevaar de straat overdrentelen. Als zij dat willen, kunnen zij er knikkeren bovendien. Want alles snelt twee ki lometer verder over de prachtige, rechte Autobahn E 36 en de guldens en de marken gaan aan arm Elten voorbij. Tot in de wijde omtrek staan op elke kruising scherp gepunte, blauwe borden met het opschrift „Autobahn". Zij lijken een bevel van hogerhand, het dorp te mijden. Als er in de dorpskroeg een bruiloft is, kan men de papierslingers gerust dwars over het trottoir spannen. De voetganger loopt wel verder over het wegdek. De hotelhouder mijmert over de dagen van weleer, toen hij als trotse bevelhebber met een scha re kelners en diensters de opdringen de consumenten in bedwang hield en de kassa ratelde als een mitrailleur. Druk heeft hij het nog altijd: hij staat in zijn zaak nu gans alleen. De winkeliers hebben ook iets om aan te rug te denken. Zij denken aan de tijd toen Elten nog Nederlands was en de Duitsers ongeduldig in de rij stonden voor boter, koffie, sigaretten. Merkwaardig is de gelatenheid waarmee wordt gereageerd op een ontwikkeling, die de gehele dorpseco nomie van een verrukkelijke welvaart in een beklemmende malaise heeft gedompeld. Het komt immers alle maal „van hogerhand". Eerst de in trede van het Nederlandse gezag, toen de terugkeer naar Duitsland, tenslotte die Autobahn. „Wat kunnen wij, Eltenaren, eraan doen?" Nie mand heeft ze iets gevraagd. Bonn ligt ver weg, Den Haag ligt ver weg. Is Elten niet reeds tien eeuwen lang de speelbal van de grote heren? Dat toont de historie met grote precisie aan. Boeiend De geschiedenis van Elten is met vlijt opgetekend door Herr Leo Gies. Zijn boekje, „Elten, Land und Leu te", blijkt in Elten zelf niet verkrijg baar te zijn. Ik moest het speciaal gaan halen in Kleef, uit het pakhuis van de uitgever. Boeiende lectuur, zo'n dorpskro niek! In tientallen bladzijden wordt verhaald van de „Ur- und Fruehge- schichte". Het is duidelijk: de Flint- stones waren er het eerst, ook in El ten. Constantin Koenen, doctor hono ris causa, heeft in 1912 zorgvuldig een drinkbeker uit de berg gepeuterd, een fraaie, met ringen versierde be ker, jammer genoeg destijds in scher ven gevallen. Archeologisch was hier mede aangetoond: Fred behoorde zonder twijfel tot de „Zonenbecher- kulturtraeger" Als een magneet heeft de berg vorsten, legerleiders, rovers en brengers van nieuwe ideeën aange trokken. De Romein kwam en ging. De Noorman kwam en ging. De Me- rovinger kwam en ging. Het christen dom kwam en dat bleef. Het chris tendom was, naast een nog hoogst wankel overheidsgezag, een factor van ordening, een cultuurpatroon met duurzame bestanddelen. Ook nu weer concentreerde alles zich op die 82 me ter hoge bodemplooi uit de ijstijd, centrum vein ontwikkeling van een hele landstreek. Op de Elterberg stichtte de machtige graaf Wichman van Hamaland anno 963 een klooster, een klooster voor vrouwen uit de voornaamste milieus van het land. Drie jaar later was de bouw voltooid en stelde de graaf zijn dochter Luit- gardis aan als eerste abdis. Het is precies duizend jaar geleden. Graaf Wichman maakte er meteen een rijke instelling van. Hij schonk het „klooster der aan God gewijde maagden" enorme landgoederen, na bij en ver weg, in de Betuwe, op de Veluwe, ook bijvoorbeeld het eiland Urk in de Zuiderzee. Het klooster werd autonoom. Alleen het gezag van de keizer behoefde te worden erkend. Zodoende werd het klooster een in drukwekkend bolwerk van macht, zo wel financieel-economisch als kerke lijk en staatkundig. Dit wekte af gunst. Toen Wichman was gestorven, betwistte dochter Adela haar zuster Luitgai-dis de rijkdommen van de ab dij, die immers uit vaders bezittingen afkomstig waren. Over Adela laten serieuze geschied schrijvers zich zeer misprijzend uit. Zij wordt ons geschetst als een forse vrouw, die ontuchtige taal uitsloeg en nog frivole gewaden droeg bovendien. Heeft zij haar zuster, de abdis, inder daad vergiftigd? Feit is, dat Luitgar- dis onder bedenkelijke omstandighe den is gestorven en dat de keizer een onderzoek gelastte. Voor alle zeker heid werden de belangrijkste advi seurs van Adela de ogen uitgestoken. Nog jarenlang heeft Adela als een furie het klooster belaagd. Gelatenheid De geschiedenis van Elten ik zei het al siddert van geweld. Alsof de Tachtigjarige Oorlog niet genoeg was, ïriaakte Elten ook de Dertigjarige Oorlog mee. Plunderende benden stroopten het land af. Het klooster ging in vlammen op en werd nijver herbouwd. Later bestreden Franse troepen de Pruisische troepen. Het is geen wonder dat de bevolking reeds toen „teilnahmlos" reageerde als nieuwe gezagsdragers met fanfarege- schal hun intrede hielden. Men wacht te gelaten af. De dorpelingen beneden en de dames op de berg konden het niet helpen dat zij in elk historisch drama slechts geringeloorde figuran ten waren. Bovenop de berg zaten, eeuw in, eeuw uit, de dames van de abdij, meestal twaalf in getal. Herhaalde- lijk moesten zij vluchten, doch zij keerden terug zodra er niet langer werd geschoten. Vele decennia gin gen ook rimpelloos voorbij. Eigenlijk was het een hoogst merk waardig 'klooster van vrouwelijke re- ligieusen. Alleen dames uit de aan zienlijkste katholieke geslachten wer den erin opgenomen en in die tijd werd met adelsbrieven nog niet de hand gelicht. Tot en met de betover grootouders moest het bloed zuiver blauw zijn. Daarentegen behoefden zij geen gelofte af te leggen en zij kon den, zo zij dat wensten, te allen tijde vertrekken, bijvoorbeeld om te trou wen. Zodoende was de abdij volgens het canonieke recht ook geen echte abdij, doch een vrij sticht, een we reldlijke instelling, sinds 1669 recht streeks onder de paus. De dames occupeerden zxch met het beheer van de enorme landerijen, waarop nog lijfeigenen werkten, met de inkomsten uit tollen, pachten en belastingen. Zij beschikten daartoe over een staf toegewijde ambtenaren, die eveneens een kalm, lucratief be staan leidden. Vooxts gaven de dames les aan adellijke meisjes, maakten zij fraai borduurwerk en zongen zij in het koor. Zij hadden elk hun aandeel in de rijke inkomsten van het klooster en ontvingen bovendien royale pre sentiegelden, telkens als zij deelna men aan de godsdienstoefeningen. Zij droegen gewone kleding, alleen ver sierd met een rode sjeiqj. Bij plech tige gebeurtenissen tooiden zij zich met een gouden collier. Iedere dame had haar eigen kamenier. De ge schiedschrijvers vermelden nog, dat de abdij ook een koster bezat, die on gehuwd diende te zijn en 's nachts in de kerk moest slapen. Zij zijn het er tevens over eens, dat het zedelijk le ven van de dames door de eeuwen heen onberispelijk is geweest. Leven en dood De abdis regeerde als een vorstin bij de gratie Gods. Zij had het laat ste woord bij de rechtspraak en be schikte zodoende over leven en dood. De Galgenberg, een heuvel in de buurt, herinnert eraan. Van een van die abdissen, Maria Francisca, in 1740 gekozen als 27ste in successie, is het portret bewaard gebleven. Uit de lijst kijkt zij ons aan als een echte vrouw van de wereld, die, in de bloei van haar leven, nog graag behaag ziek doet. Met haar diep gedecolle teerde jurk zou zij vandaag op een society-cocktail aller blikken tot zich trekken. Het is duidelijk dat zo'n fijnzinnig dameskransje bovenop een berg niet tegen de grove tand des tijds is opge wassen. In de loop der eeuwen was het adellijk sticht dermate verwijderd geraakt van het godvruchtig ideaal van graaf Wichman, dat keizer Napo leon op 18 maart 1811 in feite alleen de restanten liquideerde van een ka pitalistisch machtscentrum van de Rijnlandse adel. Het hoofdgebouw van de abdij werd voor afbraak ver kocht. Ook nu bleef de kerk staan, de weerbarstige steenklomp met zijn vierkante toren, opgetrokken uit tuf steen van de Eifel. Andermaal had St. Vitus, de schutspatroon, een won der verricht. Wij kunnen deze heilige aanschou wen op oude zegels en penningen: een jongeman met een ketel. Volgens de legende immers was Vitus als aan hanger van de leer van Christus door de Romeinen in een ketel kokend pek gedompeld en daaruit wonderbaarlijk door een engel gered. Middeleeuwse kunstenaars waren zich bewust van de symboliek. Zij beeldden de heilige groot, de kookketel klein af. Latere generaties Eltenaren hebben dit niet begrepen en meenden, dat de heilige met een pot aan het sjouwen was. Het misverstand heeft ertoe geleid, dat St. Vitus nog altijd geldt als de schutspatroon van kinderen die het bedwateren niet kunnen afleren. Schijfschieten De kerk van Hoog-Elten heeft de ondergang van het klooster overleefd. Goed, de slopers moesten er met hun knuisten afblijven. Miraculeus is ech ter, dat de kerk ook uit de Tweede Wereldoorlog kon worden gered. Het heeft minder dan een haartje ge scheeld! De dorpskroniek bewaart over de oorlogsjaren discreet het stil zwijgen, doch er zijn in Elten nog vele mensen die kunnen vertellen hoe de berg in 1945 een vulkaan werd. Op de linker Rijnoever stonden de geallieerden. Zij wilden over de ri vier, naar Berlijn. Op de rechter oever lagen de Duitse troepen. Zij hadden zich ingegraven op en rond de Elterberg en waren vastbesloten, de geallieerden de weg te versperren. Het was een situatie als op de ge kleurde wandplaten, die ten behoeve van het lager onderwijs het Beleg van Haarlem verduidelijken, alles erg overzichtelijk, alles erg ordelijk. Het beeld van maart 1945 was even pot sierlijk. Schijfschieten op de Elter berg, drie dagen en nachten lang, 500.000 granaten op die ene berg, die in feite toch niet meer is dan een heuvel. Een Canadees regiment heeft tenslotte op de zaterdag voor Pasen in een stormaanval de berg genomen. En wat stond na afloop nog over eind? De kerk! Hevig verminkt na tuurlijk, het schip een ruïne, de zui delijke helft van de toren weggesla gen. Maar het was onmiskenbaar een puinhoop met de typische contouren van een kerkgebouw. Elf jaar heeft de restauratie ge duurd. Nu staat de St. Vituskerk weer in middeleeuwse glorie op de Elter berg. Helaas is het een huls, die ma jestueus de leegte binnenin camou fleert. Want als de koster de deur voor de nieuwsgierige bezoeker heeft ontsloten, stapt deze in een holle ruimte. „Er is voor de inrichting geen geld meer, niet bij het bisdom, niet bij het land Nordrhein-Westfalen, niet bij de regering te Bonn," zegt de koster berustend. Al een jaar lang staat het werk volkomen stil. Geen geld berusting. „Wat kun nen wij eraan doen?" Dat is Elten, bovenop de berg, dat is Elten bene den aan de voet, het grensdorp, echt Duits doch met een sterke Nederland se inbreng. Dreestrekkers Aan de veertien jaren Nederlands gezag herinneren nog de bordjes „Vol ledige Vergunning" en „Blokhoofd Be scherming -Bevolking" aan de gevel van het café op de Markt. Dat deze symbolen van Nederlandse ordening niet zijn losgeschroefd is een duidelijk bewijs dat de Eltenaren geen wrok koesteren jegens de Hollanders. Waarom zouden zij? Het was een goede tijd, er werd be hoorlijk verdiend. Geen enkel incident met politieke achtergrond heeft de sfeer vertroebeld. Vele Eltenaren be zitten de Nederlandse nationaliteit, vele werken in Nederlandse fabrie ken. Allen hebben destijds meebe taald aan de a.o.w. en zodoende zijn bejaarde Eltenaren, ook al zijn zij ge boren en getogen Duitser, nog steeds dankbare, volwaardige Dreestrek kers. Het geld arriveert uit Den Haag met de regelmaat van de dorpsklok, een gewaardeerde herinnering aan de bezettingstijd. De Eltenaar spreekt zowel Duits als Nederlands. Op de lagere school werkt trouwens een Nederlandse on derwijzer, die de kindertjes correct Nederlands leert. Het plaatselijke dialect zit vol zuiver Nederlandse be standdelen. Als de huisvrouw de „hötsepot" op het fornuis heeft staan, strooit zij ook vlug even wat kruimels voor de „hössemus". Aan de stamta fel zeggen de mannen bedachtzaam „sjonge, sjonge" als Franz-Josef Strauss zijn Hoogduitse volzinnen van de beeldbuis het café inwerpt. Strauss en Erhard en Barzel verte genwoordigen, hoe dan ook, het va derland. Anders zouden de Eltenaren in februari op Norbert Schmelzer of Hendrik Koekoek stemmen. Maar zelfs St. Vitus kan de Autobahn niet meer afbreken en Elten weer eerlijk laten delen in de welvaart. De kerk van St. Vitus op de berg van Elten, een trots monument uit de middeleeuwen, ge heel gerestaureerd na de verwoesting in de laatste fase van de Tweede Wereldoorlog. RECHTS Elten op het spitsuur, december 1966. De dorpsstraat is eeuwen lang een onderdeel geweest van de Keulse Weg, de drukke ver keersweg KeulenAm sterdam. Aan deze glorietijd herinnert het logement „Het Oude Posthuis", rechts op de foto. Sinds de ope ning van de Autobahn, vorig jaar april, is het stil geworden in het grensdorp. De welvaart is verdwenen. De be volking staat er berus tend tegenover. „yc kennen me nog overaL Deze week kwam ik met een vrachtwagen kerstbomen in Den Haag en ik liep even een café bin nen om een kop koffie te drinken. De mensen keken op en vroegen: ben jij niet de IJzeren? Dat over komt me zo vaak. Als ik ergens de weg vraag, zie je op het gezicht van de mensen dat ze me herken nen. Soms brengen ze me onmid dellijk thuis en meestal vragen ze of ik niet die bekende wielrenner ben. Dat voordeel heb ik uit de sport overgehouden. Het is gemak kelijk bij het aanknopen van rela ties en vooral in België, waar ik veel zaken doe, maak je weer nieu we vrienden. Daar vergeten ze een coureur zeker niet snel en ik geloof dat de wielerprestaties toch flink hebben geholpen bij het opbouwen van een merkwaardige broodwin ning. Ik doe in mos en in kerstbo men." Dat verhaal kan men in de eerste weken van december niet zonder moeite toegelicht krijgen. De man, die tijdens zijn wielercarrière al een legendarische figuur werd, werkt in die periode „dag en nacht". Met twintig arbeiders wroet hij duizen den kerstbomen uit de gronden rond Apeldoorn, in de Peel en in de grens strook van Zundert. Dit jaar was het al een bijzonder moeilijk karwei vanwege de zware regens, die overigens ook de boom pjes te vroeg deden „bruinen" in de onderste takkenlaag. Na het rooien gaat de massa op de vrachtwagen richting Rotterdam en Den Haag. Daar wachten de weder verkopers, die de bomen bij vijfhon derd of duizend tegelijk kopen van Wim van Est, die men destijds in de burgermaatschappij de bijnaam schonk van „IJzeren Willem". De collega's in de wielersport noemden hem overigens „D'n Dikke" en voor zijn broer Piet ook een renner van faam had men de betiteling „D'n Blauwe" gevonden omdat hij wat rossig van haar was. Willem van Est heeft in het voor jaar van 1965 zijn racefiets opgebor gen. Hij was toen 42 jaar en de tijd van triomfen in monsterraces als Bordeaux-Parijs (die hij driemaal won), heldendaden in de Ronde van Frankrijk en in vele zware klassie kers was afgesloten. Bij dat naderend einde van zijn wielerloopbaan had Wim van Est eerst gepoogd in de bui tenwijken van Breda een friteszaak tot bloei te brengen. Maar de mooie naam „Bordeaux-Parijs" bleek niet voldoende om dit etablissement ren dabel te maken. Van Est is daarop met vrouw en drie dochters teruggekeerd naar Sint Willebrord. Hier, op 't Heike, betrok hij een solide burgerhuis dat hij in het laatste jaar van zijn wieleractivi- teiten had laten bouwen. Eind 1964- begin 1965 had Van Est de sport reeds als een bijbaantje moeten ne men. Het toeval had gewild dat men hem eens had gevraagd of hij niet aan mos wist te komen voor bloe misterijen in de omgeving van Gent. Tijdens zijn glorie jaren mocht Van Est tal van grootgrondbezitters (die hem met Fausto Coppi op de jacht vroegen) tot zijn vrienden rekenen en nu klopte hij daar niet vergeefs aan met het verzoek of hij mosgrond kon steken. Hier en daar leverde dat moeilijkheden op omdat de deskundi gen niet zeker weten of het zuiveren van de grond wel zo goed is voor boom en plant. Niettemin bleef er voor Van Est voldoende werkterrein over en sedert 1965 heeft hij zich toe gelegd op de levering van mos en grond uit dennenbossen voor bloemis terijen, die onder meer voor de aza- leakweek dat „spul" gebruiken. In snel tempo moest Van Est, die bij het zware werk nog steeds het hardst aanpakt, personeel -aannemen om het arbeidsintensieve karwei te klaren. Hij moest een klein machine park aanschaffen voor het vervoer en zo werd hij voor het goed tot hem doordrong een zelfstandige die niet mocht klagen. Zo, al werkend in de bossen, ont stond eigenlijk automatisch het plan om ook kerstbomen te rooien. Wim van Est, die over arbeiders beschikte en vervoermiddelen had, wilde meer. Hij kocht zelf in de zo mermaanden percelen boompjes. Eerst in 1964 op kleine schaal in de omgeving van Apeldoorn. Een jaar later waren het er al 25.000 en dit jaar was hij nog niet aan een schatting toe. In de eerste weken van december, in de tijd van Sinterklaas, gaat het kapmep erin en dan begint voor Van Est een tijd van onafgebroken zwoe gen. 's Ochtends voor dag en dauw van huis om te rooien, te laden, te vervoeren en te verkopen. De weken voor Kerstmis treft men hem zelden of nooit vóór twee uur 's nachts thuis. „Ik ben," zo vertelde hij terwijl hij zijn brede duim achter een te wijd geworden broekriem stak, „in een paar weken zeker zeven kilo afgeval len." Toch heeft hij nu plezier in zijn werk gekregen. „Als ik hard werk, vergeet ik de racefiets," vertelt hij. Want, Wim van Est heeft zich slechts met veel „hartzeer" van de sport kunnen losrukken. „In het begin was ik er echt kapot van," zegt hij, „maar nu ben ik er wel overheen. Bij het werk heb ik geen tijd om eraan te denken. Al leen, als ik naar een wedstrijd ga, dan heb ik 't nog beroerd. Dan doet het me nog altijd wat." „Weet je wat de mensen het sterkst is bijgebleven? De val van de Aubis- que in 1951. Ik had toen als eerste Ne derlander reeds Bordeaux-Parijs ge wonnen en in de Ronde van Frank rijk veroverde ik daarna de gele trui, weer voor het eerst in de Nederland se wielergeschiedenis. Een dag la ter, in de etappe naar Dax, vloog ik uit de bocht en stortte 70 meter het ravijn in. Ze hebben me toen met veel moeite naar boven gehaald. Toen ik Pellenaars daar zag huilen, moest ik ook mijn traantjes aan de gescheurde trui afvegen. Toch heb ik onmiddellijk om een fiets gevraagd. Want, ik wilde verder, zie-je. Maar dat mocht niet omdat ze dachten dat ik wel de nodige fracturen moest hebben. In Tarbes zette de dokter grote ogen op, want hij kon niets vin den en daarop ben ik naar huis ge gaan. Weet je wie ooit de mooiste be schrijving van dat drama heeft ge geven? Dat was Ge Peters. Die zei, toen hij afstapte om naar beneden te kijken waar ik in de struiken hing: met zijn gele trui is hij een mooie bo terbloemJa, nu kun je erom lachen, maar toen ik naar beneden rolde met mijn ogen dicht dacht ik: nou ga ik naar Sinte Petrus „Enfin, dat is allemaal voorbij. Het moest er toch eens van komen. Spijt van mijn wielerloopbaan heb ik nooit gehad. Man, het was een prachtige tijd. We hadden veel plezier, vooral met Wout Wagtmans, want die kon het goed versieren. Tegenwoordig vind ik er niet zo veel meer aan. Ze komen allemaal tegelijk naar de fi nish. Vroeger knokten we de gehele wedstrijd door. Maar ja, ik kan het de jongens niet kwalijk nemen. Als ze de centen zo kunnen verdienen, dan hebben ze het heel wat gemakke lijker dan in onze dagen. Of ze het lang volhouden? Dat is weer een an dere zaak." ELTEN: mmm

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1966 | | pagina 17