Snelrewaardde gemeente
met hoogste kindertal
Na dieptepunt in oorlog
steeds daling geboortecijfer
Grotere gezinnen
nog 28 procent
a
zoon of dochter
Hoog en laag
Canada nog meer
Pieken en dalen
De zomer van 1911
Canadezen
Bezorgdheden
Steeds jo ngere
moeders
Iedere minuut komen er honderd ba
by's of daaromtrent ter wereld. Dat
is elk uur een dorp en dagelijks een
flinke stad. Het Nederlandse aandeel
hierin is uiteraard nogal beschei
den. Per kwartier toch nog altijd zes
zeven, oftewel: een kwart miljoen
geboorten per jaar. Hier staan slechts
honderdduizend sterfgevallen tegen
over, zodat ons volk op dit moment
al weer een heel stuk boven de twaalf
miljoen nog steeds stevig in aantal
toeneemt. Verreweg de meeste wiegen
staan in Zuid-Holland. Daar werden
verleden jaar 53.426 zuigelingen in ge
legd. Noord-Holland staat op de twee
de plaats met 38.921 borelingen, di
rect gevolgd door Noord-Brabant
(37.102). De volgorde ziet er voor de
rest aldus uit: Gelderland (28.845),
Limburg (19.829), Overijssel (18.927),
Utrecht (14.970), Friesland (10.791),
Groningen (9.632), Drenthe (7.050),
Zeeland (5.324). Deze rangschikking
blijkt vrijwel overeen te komen met
die van het aantal inwoners per pro
vincie, van Zuid-Holland met 2,78 mil
joen tot Zeeland met 0,29 miljoen. Re
latief gezien liggen de kaarten heel
anders. Door de volkstelling van 1960
heeft het Centraal Bureau voor de Sta
tistiek wat dit betreft een goed inzicht
verkregen. Het hoogste vruchtbaar
heidscijfer, per honderd huwelijken,
werd aangetroffen in Noord-Brabant
(338). Voor Limburg bedroeg dit ge
middelde 317. Ook in Drenthe en
Friesland kwam het nog boven de 300
(respectievelijk 305 en 301). Het
laagst was Noord-Holland (251).
Vergeleken met 1947 de vorige
telling blijkt de reeds in de vorige
eeuw begonnen daling zich het sterkst
te hebben doorgezet bij de drie ook
toen vruchtbaarste provincies, pro
centueel: Noord-Brabant 12 procent,
Limburg 13 procent, Drenthe 9 pro
cent.
Gemeentelijk gezien (men heeft
hiertoe een vruchtbaarheidscijfer ge
hanteerd, dat werd verkregen door
het gemiddelde te nemen van duizend
vrouwen over een periode van drie
jaar) ligt een onbekende naam aan
kop: Snelrewaard bij Oudewater in
Utrecht. Dit dorp telde op 1 januari
1964 slechts 735 inwoners, tussen 1959
en 1961 werden daar 74 baby's gebo
ren. Dit komt neer op een vrucht
baarheidscijfer van 386. De oorzaak
van dit record? Het CBS houdt zich
met dergelijke vragen nooit bezig.
Maar de rekenmeesters hebben zui
ver privé natuurlijk wel een vermoe
den: „Dergelijke pieken ontstaan bij
voorbeeld als in zo'n plaats een tehuis
voor ongehuwde moeders is gevestigd
er zijn ook „eilanden" met een
uiterst lage statistiek en die duiden
meestal op de aanwezigheid van
kloosters."
moeten verder evenzeer tot deze
categorie worden gerekend".
Het landelijk beeld van de vrucht
baarheid leert, dat van alle 2,5 mil
joen huwelijken ten tijde van de
volkstelling 83 procent was gezegend
met één of meer kinderen tot een to
taal van 6,8 miljoen. De statistieken
tonen verder aan, dat in 2 procent
van de echtelijke verbintenissen het
kindertal was gestegen tot boven de
10, en verder: 10 procent met 6-9 kin
deren, 16 procent met 4 of 5 kinderen,
38 procent met 2 of 3 kinderen, 18
procent met 1 zoon of dochter, en 17
procent (nog, dan wel definitief) zon
der nakomelingen.
Interessant blijkt wat dit betreft een
vergelijking met de kerkelijke gezind
ten van die moeders de gemiddel
den lopen sterk uiteen. Per 100 r.k.-
vrouwen waren 363 kinderen geboren,
direct daarop volgden de gerefor
meerden met 329, dan de hervormden
(258) en tenslotte de buitenkerkelijken
(209).
Tussen de verschillende beroeps-
zolang geleden publiceerden A. B.
Droogleever Fortuyn en G. J. Kruijer
een studie over dit onderwerp, waarin
zij stellen dat er een scheiding moet
worden aangebracht tussen culturele
en structurele factoren. Ook wordt
door hen gewezen op de medisch-
hygiënische verbeteringen met als ge
volg een lagere zuigelingensterfte en
dus invloed op het geboortecijfer."
Uit de statistiek hierbij dan ooi*
nog even het verloop, provinciege-
wijs. Noord-Brabant en Limburg la
gen in 1850 precies op het rijksgemid
delde van toen de geboortecijfers
daar bleven zelfs onder die van Zuid-
Holland en Zeeland. Omstreeks 1875
bleek echter een snelle toeneming te
ontstaan, waardoor beide gewesten
aan de kop kwamen. Deze positie
bleef tot nu toe behouden. De daling
verloopt namelijk vrijwel parallel
aan die in de rest van het land.
Overijssel en Gelderland bewegen
zich sinds de eerste helft der negenti
ger jaren al boven het rijksgemiddel
de. Groningen en Friesland noteerden
Nederland zet elk jaar
250.000 wiegen klaar
Meer overeenkomstig de verwach
ting volgen achter Snelrewaard na
men als Stramproij in Limburg, Mid
delhoven in Brabant. Het CBS zegt in
dit verband nog: „Een hoge huwe
lijksvruchtbaarheid wordt steeds aan
getroffen in groepen van gemeenten:
in de noordoosthoek van Overijssel,
in de zuidelijke Achterhoek en de Lij
mers, in West-Friesland, het noorden
van Zuid-Holland, het westelijke Wei
de- en het Kromme Rijngebied in
Utrecht, in Noord-Brabant ten oosten
van Tilburg, Noord-Limburg, in Mid
den-Limburg ten westen van de
Maas, plus nog in enkele verspreid
liggende afzonderlijke plaatsen.
Daartegenover zijn gemeenten met
een lage vruchtbaarheid vooral te
vinden in: de Groninger Veenkolonie-
en, Oldambt, Drenthe en de zuidoost
hoek van Friesland, in het zuidelijk
deel van Noord-Holland, het Gooi, de
Utrechtse Heuvelrug met aansluitend
een deel van de Betuwe, de zuidelijke
en oostelijke Veluwezoom, Zutphen
met achterland, in Zeeland en op de
Zuidhollandse eilanden, in de indus
triegebieden ten noorden van de
Nieuwe Waterweg en de Lek, op het
Eiland van Dordrecht, het industrie
gebied van de Alblasserwaard en in
de Mijnstreek. Over het algemeen ge
sproken: alle grote steden, waar ook,
groepen en sociale categorieën be
staan trouwens ook belangrijke afwij
kingen. Daarbij wordt natuurlijk uit
gegaan van de man, weer per 100 ge
meten. Zo ligt er een duidelijk ver
schil tussen bedrijfshoofden (323),
vrije beroepen (264), employés (231)
en arbeiders (272).
Uit al deze en dergelijke cijfers kan
men gaan proberen conclusies te
trekken. Dat doen de demografen.
Maar gaat het om een verklaring van
bepaalde verschijnselen, dan komen
er ook sociologen aan te pas. In ons
land wordt al enkele jaren door di
verse geleerden soms nogal heftig ge
discussieerd over de vraag waarom
de daling van het geboortecijfer hier
is achtergebleven bij dat van de ons
omringende volkeren in Europa. Per
1.000 inwoners bedraagt dit bij ons
19,9 België staat op 16,4 en Luxem
burg zakte zelfs onder Zweden (15,6
en 15,9). De Bondsrepubliek Duitsland
noteert 17,9, Zwitserland 18,4, Enge
land 18,4, Italië 19,2. In de westelijke
wereld worden wij alleen „verslagen"
door Canada. Dit emigratieland
kwam zelfs op 21,4.
Medio 1963 stelde professor dr.
E. W. Hofstee, dat het Nederlandse
geboortecijfer lang hoog is gebleven
door ons geografische isolement en
vooral ook dank zij de historisch-po-
litieke situatie der bevolking op de
zandgebieden in het zuidoosten. Hij
sprak over de daardoor ontstane
„vertraging bij het doordringen van
een modern-dynamisch cultuurpa
troon."
Hiertegenover stelde professor dr.
F. van Heek: „Deze verklaring deugt
niet de godsdienstfactor mag niet
worden uitgeschakeld, ook elders
bleef daardoor het geboortecijfer
hoog: dat isolement heeft er niets
mee te maken."
Later mengde ook professor dr.
A. C. de Vooys zich in de polemiek.
Hij verklaarde van mening te zijn dat
„de regionale verscheidenheid in ge
boortefrequenties tijdens de tweede
helft der vorige eeuw voortvloeien uit
wijzigingen van het agrarisch-
ambachtehjk patroon doordat een
proletarische tussenfase ontstond
de daling daarna is gewoon te wijten
aan bewuste geboortebeperking." Het
debat gaat nog steeds voort. Nog niet
voor 1875 al zeer lage cijfers tot
de eerste wereldoorlog bleven ze on
der alle andere provincies. Omstreeks
1936 kwam een kentering. In 1940
steeg het geboortecijfer zelfs even tot
boven het rijksgemiddelde.
Noord-Holland, Zuid-Holland en
Utrecht lopen hand in hand. De da
ling soms versneld door de groei
der grote steden verloopt harmo
nisch.
Zeeland was tot 1875 het vrucht
baarste gewest. Na 1900 daalde hier
het geboortecijfer niettemin tot onder
het rijksgemiddelde. Later zakte al
leen Noord-Holland nog dieper door.
Algemeen kan over deze geboorte
dalingen worden opgemerkt, dat hier
een vrij universele doorwerking is ge
signaleerd zowel in de sterke con
centraties van het verstedelijkte wes
ten als het agrarische Zeeland; het
katholieke zuiden ontkwam er even
min aan als het protestantse noorden;
de onkerkelijke Zaanstreek vormt
evenmin een uitzondering; de linkse
hoek van zuid-oost-Friesland verging
het evenzo als de rechtse Alblasser
waard; het welgestelde Noord-Holland
deed niet onder voor arm Drenthe;
dezelfde verschijnselen deden zich
voor in gebieden met een hoog intel
ligentiepeil als Kennemerland en het
Gooi, maar net zo waar lagere
waarden overheersten.
Hoe dan ook wij kregen en krij
gen nog steeds te veel kinderen, zeg
gen de experts, in dit dichtstbevolkte
land ter wereld: er is geen ruimte
voor al dat kroost.
Het Nederlandse volk telde halver
wege de negentiende eeuw 2,5 miljoen
zielen. Dit aantal bleek verdubbeld in
1900. Weer 50 jaar later bleek dat op
nieuw vertweevoudigd: 10 miljoen.
Het geboortecijfer was inmiddels ge
halveerd. In 1876 stond dit nog op 37.
Vlak voor de tweede wereldoorlog
kwam het voor 't eerst onder de 20.
Na de bevrijding ontstond de veelbe-
spi-oken geboortegolf (die nu het ho
ger onderwijs heeft bereikt) in 1946
KIES willekeurig tien getrouwde
vrouwen tussen 15 en 45 jaar, dan
is volgens de statistiek één
van hen in blijde verwachting. Zij
weet van tevoren niet of het kind
een zoon zal zijn dan wel een
dochter. Het zal volgens Ameri
kaanse biologen echter niet lang
meer duren of men zal in staat
zijn de genen dragers der erfe
lijke eigenschappen in de kern
van elke bij de voortplanting be
trokken cel te scheiden in man
lijke en vrouwelijke. Daarmee
wordt het dan ook mogelijk van
tevoren te bepalen of het gezin
zal worden uitgebreid met jon
gens, meisjes indien gewenst
zelfs tegelijkertijd. Deze ontwik
keling wordt dan ook de inzet
naar het beïnvloeden van bijvoor
beeld de menselijke afmetingen,
de levensduur. Om nog maar te
zwijgen van geestelijke kwalifica
ties.
De Duitse vrouwenarts dr.
Melzner meent intussen te weten,
dat het geslacht van elk kind niet
alleen wordt bepaald door die ge
nen, maar voornamelijk ook door
de sterkste persoonlijkheid van
ieder ouderpaar. Zij verwerpt een
oude veronderstelling als zou de
lichaamskracht hier iets mee te
maken hebben. Het feit, dat in de
Bondsrepubliek na de oorlog
meer meisjes zijn geboren dan
j oneens wordt door haar ver
klaard uit de doorwei-kende
emancipatie van de vrouw.
Op dit moment zijn er wel al
technieken waarmee kan worden
vastgesteld wat het geslacht is
van de nog ongeboren vrucht. De
meest betrouwbare: het aftappen
van wat vruchtwater, waarmee
dan bepaalde proeven worden ge
daan een ingrijpende methode,
die alleen op grond van een me
dische indicatie wordt toegepast
en nooit „zo maar" om de
nieuwsgierigheid te bevredigen.
Een Britse gynaecoloog heeft nu
bekendgemaakt erin geslaagd te
zijn die wetenschap ook te ver
krijgen langs fotografische weg.
Volstrekt ongevaarlijk.
een piek van 284.000 baby's. Dat was
duidelijk een reactie, en als zodanig
zelfs beter herkenbaar dan die welke
verleden jaar werd veroorzaakt door
de befaamde stroomstoring in en om
New York.
Op kleinere schaal hebben wij tij
dens de bezetting dergelijke ups
maar ook downs gehad. Het hoofd
van de bevolkingsstatistiek bij CBS,
drs. T. van den Brink, heeft daar een
aparte studie van gemaakt. Hij no
teerde belangrijke data over het ver
loop van de oorlog en keek vervol
gens telkens negen maanden verder
in de geboortecijfers.
De uitzonderlijk lage oogst van juni
1940 correspondeerde wel heel duide
lijk met de mobilisatie en het uitbre
ken van de wereldoorlog in septem
ber 1939. De mei-dagen van 1940 leid
den tot een dieptepunt in februari
1941, waar normaal gesproken
een kleine uitschieter had zullen ko
men (want toentertijd concentreerde
men zich nog op de lente bij het trou
wen en wat daarop volgt tegen
woordig treedt men praktisch het he
le jaar door in het huwelijk).
Lage cijfers herkende drs. T. van
den Brink ook na de bezetting van In-
dië door Japan, de Februaristaking,
Dolle Dinsdag, de Hongerwinter. Het
aantal concepties steeg echter weer
met sprongen als gevolg van de ge
allieerde successen in Noord-Afrika,
de landing op Sicilië. Ook de val van
Stalingrad leidde tot een goed zicht
bare extase. De invasie deed deze
curve nog krachtiger oplopen.
Het beeld van de bezettingsjaren
wordt statistisch gezien wat de ge
boorten betreft natuurlijk ook beïn
vloed door de rationele huwelijken.
De möbilisatiebruidjes zijn hiervan
het eerste voorbeeld. Later werd fiks
getrouwd om aldus te ontsnappen aan
tewerkstelling in Duitsland. Ook de
distributie moet in dit opzicht stimu
lerend hebben gewerkt. Al deze ver
bintenissen uit verstandelijke overwe
gingen bleven uiteraard niet' zonder
resultaat zeker niet in die streken
waar een „sperrtijd" was inge
steld
Minder opvallend, maar voor ex
perts toch wel herkenbaar, blijken
soortgelijke effecten te zijn ontstaan
tijdens de eerste wereldoorlog. Een
daling in 1914 en 1915, licht herstel
gedurende 1916, een dieptepunt om
streeks 1919, scherp herstel na 1920
en vervolgens weer teruggang tot
normaal. Zodat ook op grond hiervan
drs. T. van den Brink constateert:
„De psychologische invloed van be
paalde, onverwachte en voor brede
lagen van de bevolking diep ingrij
pende gebeurtenissen, werkt door
o.m. tot in het aantal concepties en
daarmee dus ook de loop der geboor
te." Hij voegt er nog aan toe, dat
soortgelijke reacties ontstaan onder
invloed van gebeurtenissen op sociaal
en economisch terrein. Elke crisis
manifesteert zich ook aldus in de sta
tistiek. Zelfs klimatologische omstan
digheden kunnen een rol spelen. De
hete zomer van 1911 levert een fikse
deuk op in de grafieken van toen. Ook
epidemieën laten zo hun sporen na op
het cijfermateriaal. De Spaanse griep
van 1918 is makkelijk aan te wijzen.
Uit de bevolkingsstatistieken van
toen en nu kan men wat de geboorten
betreft ook allerlei andere gegevens
verzamelen. Door de data der aangif
ten van eerstgeborenen te verifiëren
met die der huwelijkssluitingen bij
voorbeeld. Dan blijkt, dat om ons
hierbij tot het heden te beperken
meer dan twintig procent van alle
eerste baby's het produkt is van vóór
echtelijk geslachtsverkeer. In absolu
te cijfers ging het verleden jaar om
18.545 gevallen van wat ir. de volks
mond „moetjes" heet. Dit cijfer is
procentueel de laatste paar jaar nog
al gestegen. Sociologen wijten dit aan
structurele oorzaken, zoals bijvoor
beeld de steeds lossere gezinsband,
het wegvallen van seksuele taboes.
Steeds vaker ook worden zoge
naamde „onwettige kinderen" gebo
ren. Verleden jaar zijn 4.511 gevallen
bekend geworden, wat neerkomt op
1,84 pro mille. Het betreft hier gro
tendeels ongehuwde moeders waarin
ook dus begrepen het stijgend getal
der concubinaten.
Direct na de bevrijding werd aan
onwettige kinderen een record ge
boekt van 3,55 pro mille. Daar hadden
duidelijk de Canadezen veel mee te
maken. Het cijfer zakte later tot 1,49
in 1950, 1,21 in 1955 en begon toen weer
op te lopen: 1,35 in 1960, 1,60 in 1963,
1,74 in 1964. Verreweg de meeste van
deze kinderen zijn geconcipieerd in de
grote steden, om precies te zijn 53 pro
cent.
Merkwaardig is, dat hierbij verhou
dingsgewijs de „ongelukjes" nauwe
lijks een rol spelen. Wel frappeert de
leeftijdsgrafiek. Steeds jongere meis
jes raken in verwachting. Het aantal
„onwettige" geboorten bij moeders
van dertien tot zestien jaar steeg tus
sen-1950 en 1965 met 176 procent, bij
een iets wijdere groep nl. van dertien
tot negentien jaar komt dit op 124
procent. Deze cijfers liggen ten aan
zien van de „legale" geboorten op
respectievelijk 38 procent en 43 pro
cent.
Nagegaan is ook hoe het staat met
de kerkelijke gezindten van die onge
huwde moeders. In 1965 was 41,6 pro
cent r.k. (tegen 41 procent in 1955),
23,9 procent hervormd (29 procent),
4,6 procent gereformeerd (5'procent),
4,1 procent „anders protestant" (3
procent), en 25,9 procent buitenkerke
lijk (22 procent). Volgens een opgave
der diverse tehuizen zou twintig pro
cent van alle ongehuwde moeders
afstand doen van hun kind.
Hierbij om het beeld te comple
teren snel ook nog een paar cij
fers van vroeger. In 1900 was het
aantal buitenechtelijk geborenen 26,1
pro mille het absolute cijfer lag
toen al haast even hoog als nu, nl.
4.247. Een geleidelijke daling zette
toen ook in; in 1925 was bijvoorbeeld
een waarde bereikt van 17,8 pro mil
le. Vlak voor de oorlog zakte dit cij
fer tot omstreeks 13. Meteen na 1940
liep het weer op, tot de recordhoogte
in 1945 van 34,9 pro mille ofwel
7.322 geboorten. Hierna weer een da
ling, tot omstreeks 12 pro mille in
1955 gevolgd door langzaam stijgen
tot nu toe.
Sedert de bevrijding, aldus een des
kundige schatting, zijn totaal reeds
meer dan tachtigduizend onwettige
kinderen geboren. Zij dragen de
naam van hun moeder. Niemand
weet hoeveel naderhand door een hu
welijk zijn geëcht.
Wel wordt van jaar tot jaar bijge
houden hoe de cijfers per provincie
liggen. In 1965 noteerde Groningen
214 buitenechtelijk geborenen, Fries
land 85, Drenthe 42, Overijssel 198,
Gelderland 443, Utrecht 398, Noord-
Holland 1.210, Zuid-Holland 1.097,
Zeeland 38, Noord-Brabant 415, Lim
burg 329, IJsselmeerpolders 5.
Enkele steden: Alkmaar 17, Almelo
13, Amsterdam 745, Apeldoorn 37,
Arnhem 77, Assen 11, Beverwijk 20,
Breda 60, Deventer 20, Den Haag 351,
Den Bosch 29, Groningen 86, Haarlem
113, Heerenveen 4, Den Helder 21,
Leeuwarden 26, Maastricht 50, Roo
sendaal 8, Rotterdam 377, Tilburg 55,
Utrecht 241, Vlissingen 8, Zaandam
17, Zutphen 10, Zwolle 22.
Buiten de sfeer van al deze cijfers
ziet men de belangstelling verminde
ren voor gebruiken die vaak eeuwen
lang in zwang zijn geweest rondom
de entree van ons nageslacht. In pri
mitieve tijden droeg men elke zuige
ling driemaal rond de vuurplaats, of
legde het wicht beurtelings op de
grond. De doop was toen vaak een
magische handeling. Onze voorouders
schonken kandeel aan hun kraamvi
site en luisterden daarbij gretig naar
bakerpraatjes. Wij eten soms nog
beschuit met muisjes (maar die
zijn lang niet overal meer te krijgen).
Komend voorjaar zal weer kanon
gebulder klinken ten teken dat er een
koningskind is geboren. En dan maar
tellen om te horen of het een dochter
zal zijn geworden of eindelijk de lang
verwachte zoon.
Intussen maken, zoals gezegd, de
autoriteiten zich ongerust over al die
geboorten wettig of niet, en waar
dan ook in het land. Kort geleden
werd daar op een congres allerlei
hartigs over gezegd. Prof. dr. P. Mun
tendam sprak bij die gelegenheid van
een „bevolkingsorkaan". Drs. T. van
den Brink in dit stuk reeds geci
teerd liet weten, dat de actieve
werkers in ons midden de kost moe
ten verdienen voor een steeds grotere
groep van nog improduktieve jonge
ren en niet meer ingeschakelde
ouderen.
Prof. dr. R. A. de Moor besprak de
gezinsgrootte: „Men luistert in ons
land nimmer naar argumenten op het
gebied van de ruimtelijke ordening
als het gaat om bewuste regeling van
het kindertal er zijn wat dit betreft
ook nog geen onderzoekingen gedaan:
we weten uit het buitenland wel iets,
maar niet veel bijvoorbeeld dat
Vaders moeten in grote
steden tegenwoordig vaak
op hun beurt wachten als
ze hun pasgeboren kind ko
men aangeven bij de bur
gerlijke stand. Per werkdag
registreren de gezamenlijke
ambtenaren van ons land
bijna duizend borelingen, die
allemaal dank zij onze hoog
ontwikkelde volksgezond
heid, een gemiddelde levens
duur meekrijgen van 71.1
jaar voor mannelijke en 75.9
jaar voor vrouwelijke nako
melingen. Soms wordt een
baby dood geboren dat
gebeurde 3.262 maal in '65,
wat neerkomt op 1.4 pro
cent. De zuigelingensterfte
(3.541) is even gering.
Verreweg de meeste bij al
deze cijfers betrokken moe
ders zijn tussen 25 en 29
jaar oud, ue groep had vo
rig jaar een sterkte van
80.320. Hierop volgde toen
de categorie van 2024
jaar met 60.599. De jong-
sten (beneden 20 jaar)
kwamen verleden jaar voor
het eerst op een getal van
vijf cijfers, nl. 10.685. De
oudsten boven 45 jaar
waren 696 in getal.
Het kan geen kwaad hier
bij ook nog even het aantal
huwelijkssluitingen te ver
melden: 108.517 in 1965,
waarbij onder meer 18.437
meisjes tussen 15 en 19 jaar
waren betrokken en 4.127
jongens in dezelfde leef
tijdsgroep. Gedurende 1965
werden 6.266 echtscheidin
gen uitgesproken.
Tenslotte: bij deze be
schouwingen over de ge
boorte mag niet ontbreken
het bedrag dat de overheid
jaarlijks uitbetaalt aan kin
derbijslag. Over 1965 was
dat 1.465.000.000.—.
hoe beter 'n huwelijk daar is
des te kleiner blijft het ge
zin". Prof dr. J. H. van den
Berg constateerde, dat de
welvaart op zichzelf al het
kindertal drukt: men is mate
rialistisch ingesteld, verlangt
naar gemak en genot. Hij
concludeerde hieruit ook de
grotere belangstelling voor
„sex" de man ziet zijn
vrouw meer als minnares dan
moeder, en zwangerschap
wordt daarbij als hinderlijk
beschouwd. Dus: geboortere
geling.
Dit onderwerp wordt tegen
woordig met grotere open
heid behandeld. Elke Neder
lander weet wat er wordt be
doeld met „de pil". Verkoop
cijfers ontbreken, doch vol
gens een recente schatting
zouden al bijna een half mil
joen vrouwen deze „ovula
tieremmers" geregeld ge
bruiken. In ons land mag dit
orale voorbehoedsmiddel te
gen ongewenste zwanger
schap alleen op doktersrecept
via de apotheken worden ver
strekt.
Er zijn artsen die dat wei
geren. Sommigen vinden, dat
ze daarmee buiten hun werk
gebied zouden komen. Ande
ren hebben bezwaar op grond
van technische overwegin
gen. Zij kennen namelijk van
Lijndiol, Planovin of Volidan
de (bij)werking op lange ter
mijn niet. Voorlopig is al
leen bekend dat de meeste
vrouwen er veel dikker van
worden.
Verenigingen als de NVSH
zijn bij de distributie niet
ingeschakeld. Wel kan men
via de consultatiebureaus
van deze en andere organisa
ties allerlei mechanische
voorbehoedsmiddelen ver
krijgen. Ook hieromtrent ont
breken exacte omzetcijfers.
Deze artikelen dragen pas
sinds kort een eigen statis
tiek-codenummer.
Een aantal ervan, door de
NVSH in eigen beheer geïm
porteerd, loopt momenteel in
populariteit terug. „Ze zijn
vergeleken bij de pil te
ingewikkeld", gelooft de
NVSH.
Wat deze ontwikkeling doen
in de ontwikkeling van het
geboortecijfer in Nederland,
zullen de statistieken leren.
Maar nu nog niet. Straks.