Snelrewaardde gemeente met hoogste kindertal Na dieptepunt in oorlog steeds daling geboortecijfer Grotere gezinnen nog 28 procent a zoon of dochter Hoog en laag Canada nog meer Pieken en dalen De zomer van 1911 Canadezen Bezorgdheden Steeds jo ngere moeders Iedere minuut komen er honderd ba by's of daaromtrent ter wereld. Dat is elk uur een dorp en dagelijks een flinke stad. Het Nederlandse aandeel hierin is uiteraard nogal beschei den. Per kwartier toch nog altijd zes zeven, oftewel: een kwart miljoen geboorten per jaar. Hier staan slechts honderdduizend sterfgevallen tegen over, zodat ons volk op dit moment al weer een heel stuk boven de twaalf miljoen nog steeds stevig in aantal toeneemt. Verreweg de meeste wiegen staan in Zuid-Holland. Daar werden verleden jaar 53.426 zuigelingen in ge legd. Noord-Holland staat op de twee de plaats met 38.921 borelingen, di rect gevolgd door Noord-Brabant (37.102). De volgorde ziet er voor de rest aldus uit: Gelderland (28.845), Limburg (19.829), Overijssel (18.927), Utrecht (14.970), Friesland (10.791), Groningen (9.632), Drenthe (7.050), Zeeland (5.324). Deze rangschikking blijkt vrijwel overeen te komen met die van het aantal inwoners per pro vincie, van Zuid-Holland met 2,78 mil joen tot Zeeland met 0,29 miljoen. Re latief gezien liggen de kaarten heel anders. Door de volkstelling van 1960 heeft het Centraal Bureau voor de Sta tistiek wat dit betreft een goed inzicht verkregen. Het hoogste vruchtbaar heidscijfer, per honderd huwelijken, werd aangetroffen in Noord-Brabant (338). Voor Limburg bedroeg dit ge middelde 317. Ook in Drenthe en Friesland kwam het nog boven de 300 (respectievelijk 305 en 301). Het laagst was Noord-Holland (251). Vergeleken met 1947 de vorige telling blijkt de reeds in de vorige eeuw begonnen daling zich het sterkst te hebben doorgezet bij de drie ook toen vruchtbaarste provincies, pro centueel: Noord-Brabant 12 procent, Limburg 13 procent, Drenthe 9 pro cent. Gemeentelijk gezien (men heeft hiertoe een vruchtbaarheidscijfer ge hanteerd, dat werd verkregen door het gemiddelde te nemen van duizend vrouwen over een periode van drie jaar) ligt een onbekende naam aan kop: Snelrewaard bij Oudewater in Utrecht. Dit dorp telde op 1 januari 1964 slechts 735 inwoners, tussen 1959 en 1961 werden daar 74 baby's gebo ren. Dit komt neer op een vrucht baarheidscijfer van 386. De oorzaak van dit record? Het CBS houdt zich met dergelijke vragen nooit bezig. Maar de rekenmeesters hebben zui ver privé natuurlijk wel een vermoe den: „Dergelijke pieken ontstaan bij voorbeeld als in zo'n plaats een tehuis voor ongehuwde moeders is gevestigd er zijn ook „eilanden" met een uiterst lage statistiek en die duiden meestal op de aanwezigheid van kloosters." moeten verder evenzeer tot deze categorie worden gerekend". Het landelijk beeld van de vrucht baarheid leert, dat van alle 2,5 mil joen huwelijken ten tijde van de volkstelling 83 procent was gezegend met één of meer kinderen tot een to taal van 6,8 miljoen. De statistieken tonen verder aan, dat in 2 procent van de echtelijke verbintenissen het kindertal was gestegen tot boven de 10, en verder: 10 procent met 6-9 kin deren, 16 procent met 4 of 5 kinderen, 38 procent met 2 of 3 kinderen, 18 procent met 1 zoon of dochter, en 17 procent (nog, dan wel definitief) zon der nakomelingen. Interessant blijkt wat dit betreft een vergelijking met de kerkelijke gezind ten van die moeders de gemiddel den lopen sterk uiteen. Per 100 r.k.- vrouwen waren 363 kinderen geboren, direct daarop volgden de gerefor meerden met 329, dan de hervormden (258) en tenslotte de buitenkerkelijken (209). Tussen de verschillende beroeps- zolang geleden publiceerden A. B. Droogleever Fortuyn en G. J. Kruijer een studie over dit onderwerp, waarin zij stellen dat er een scheiding moet worden aangebracht tussen culturele en structurele factoren. Ook wordt door hen gewezen op de medisch- hygiënische verbeteringen met als ge volg een lagere zuigelingensterfte en dus invloed op het geboortecijfer." Uit de statistiek hierbij dan ooi* nog even het verloop, provinciege- wijs. Noord-Brabant en Limburg la gen in 1850 precies op het rijksgemid delde van toen de geboortecijfers daar bleven zelfs onder die van Zuid- Holland en Zeeland. Omstreeks 1875 bleek echter een snelle toeneming te ontstaan, waardoor beide gewesten aan de kop kwamen. Deze positie bleef tot nu toe behouden. De daling verloopt namelijk vrijwel parallel aan die in de rest van het land. Overijssel en Gelderland bewegen zich sinds de eerste helft der negenti ger jaren al boven het rijksgemiddel de. Groningen en Friesland noteerden Nederland zet elk jaar 250.000 wiegen klaar Meer overeenkomstig de verwach ting volgen achter Snelrewaard na men als Stramproij in Limburg, Mid delhoven in Brabant. Het CBS zegt in dit verband nog: „Een hoge huwe lijksvruchtbaarheid wordt steeds aan getroffen in groepen van gemeenten: in de noordoosthoek van Overijssel, in de zuidelijke Achterhoek en de Lij mers, in West-Friesland, het noorden van Zuid-Holland, het westelijke Wei de- en het Kromme Rijngebied in Utrecht, in Noord-Brabant ten oosten van Tilburg, Noord-Limburg, in Mid den-Limburg ten westen van de Maas, plus nog in enkele verspreid liggende afzonderlijke plaatsen. Daartegenover zijn gemeenten met een lage vruchtbaarheid vooral te vinden in: de Groninger Veenkolonie- en, Oldambt, Drenthe en de zuidoost hoek van Friesland, in het zuidelijk deel van Noord-Holland, het Gooi, de Utrechtse Heuvelrug met aansluitend een deel van de Betuwe, de zuidelijke en oostelijke Veluwezoom, Zutphen met achterland, in Zeeland en op de Zuidhollandse eilanden, in de indus triegebieden ten noorden van de Nieuwe Waterweg en de Lek, op het Eiland van Dordrecht, het industrie gebied van de Alblasserwaard en in de Mijnstreek. Over het algemeen ge sproken: alle grote steden, waar ook, groepen en sociale categorieën be staan trouwens ook belangrijke afwij kingen. Daarbij wordt natuurlijk uit gegaan van de man, weer per 100 ge meten. Zo ligt er een duidelijk ver schil tussen bedrijfshoofden (323), vrije beroepen (264), employés (231) en arbeiders (272). Uit al deze en dergelijke cijfers kan men gaan proberen conclusies te trekken. Dat doen de demografen. Maar gaat het om een verklaring van bepaalde verschijnselen, dan komen er ook sociologen aan te pas. In ons land wordt al enkele jaren door di verse geleerden soms nogal heftig ge discussieerd over de vraag waarom de daling van het geboortecijfer hier is achtergebleven bij dat van de ons omringende volkeren in Europa. Per 1.000 inwoners bedraagt dit bij ons 19,9 België staat op 16,4 en Luxem burg zakte zelfs onder Zweden (15,6 en 15,9). De Bondsrepubliek Duitsland noteert 17,9, Zwitserland 18,4, Enge land 18,4, Italië 19,2. In de westelijke wereld worden wij alleen „verslagen" door Canada. Dit emigratieland kwam zelfs op 21,4. Medio 1963 stelde professor dr. E. W. Hofstee, dat het Nederlandse geboortecijfer lang hoog is gebleven door ons geografische isolement en vooral ook dank zij de historisch-po- litieke situatie der bevolking op de zandgebieden in het zuidoosten. Hij sprak over de daardoor ontstane „vertraging bij het doordringen van een modern-dynamisch cultuurpa troon." Hiertegenover stelde professor dr. F. van Heek: „Deze verklaring deugt niet de godsdienstfactor mag niet worden uitgeschakeld, ook elders bleef daardoor het geboortecijfer hoog: dat isolement heeft er niets mee te maken." Later mengde ook professor dr. A. C. de Vooys zich in de polemiek. Hij verklaarde van mening te zijn dat „de regionale verscheidenheid in ge boortefrequenties tijdens de tweede helft der vorige eeuw voortvloeien uit wijzigingen van het agrarisch- ambachtehjk patroon doordat een proletarische tussenfase ontstond de daling daarna is gewoon te wijten aan bewuste geboortebeperking." Het debat gaat nog steeds voort. Nog niet voor 1875 al zeer lage cijfers tot de eerste wereldoorlog bleven ze on der alle andere provincies. Omstreeks 1936 kwam een kentering. In 1940 steeg het geboortecijfer zelfs even tot boven het rijksgemiddelde. Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht lopen hand in hand. De da ling soms versneld door de groei der grote steden verloopt harmo nisch. Zeeland was tot 1875 het vrucht baarste gewest. Na 1900 daalde hier het geboortecijfer niettemin tot onder het rijksgemiddelde. Later zakte al leen Noord-Holland nog dieper door. Algemeen kan over deze geboorte dalingen worden opgemerkt, dat hier een vrij universele doorwerking is ge signaleerd zowel in de sterke con centraties van het verstedelijkte wes ten als het agrarische Zeeland; het katholieke zuiden ontkwam er even min aan als het protestantse noorden; de onkerkelijke Zaanstreek vormt evenmin een uitzondering; de linkse hoek van zuid-oost-Friesland verging het evenzo als de rechtse Alblasser waard; het welgestelde Noord-Holland deed niet onder voor arm Drenthe; dezelfde verschijnselen deden zich voor in gebieden met een hoog intel ligentiepeil als Kennemerland en het Gooi, maar net zo waar lagere waarden overheersten. Hoe dan ook wij kregen en krij gen nog steeds te veel kinderen, zeg gen de experts, in dit dichtstbevolkte land ter wereld: er is geen ruimte voor al dat kroost. Het Nederlandse volk telde halver wege de negentiende eeuw 2,5 miljoen zielen. Dit aantal bleek verdubbeld in 1900. Weer 50 jaar later bleek dat op nieuw vertweevoudigd: 10 miljoen. Het geboortecijfer was inmiddels ge halveerd. In 1876 stond dit nog op 37. Vlak voor de tweede wereldoorlog kwam het voor 't eerst onder de 20. Na de bevrijding ontstond de veelbe- spi-oken geboortegolf (die nu het ho ger onderwijs heeft bereikt) in 1946 KIES willekeurig tien getrouwde vrouwen tussen 15 en 45 jaar, dan is volgens de statistiek één van hen in blijde verwachting. Zij weet van tevoren niet of het kind een zoon zal zijn dan wel een dochter. Het zal volgens Ameri kaanse biologen echter niet lang meer duren of men zal in staat zijn de genen dragers der erfe lijke eigenschappen in de kern van elke bij de voortplanting be trokken cel te scheiden in man lijke en vrouwelijke. Daarmee wordt het dan ook mogelijk van tevoren te bepalen of het gezin zal worden uitgebreid met jon gens, meisjes indien gewenst zelfs tegelijkertijd. Deze ontwik keling wordt dan ook de inzet naar het beïnvloeden van bijvoor beeld de menselijke afmetingen, de levensduur. Om nog maar te zwijgen van geestelijke kwalifica ties. De Duitse vrouwenarts dr. Melzner meent intussen te weten, dat het geslacht van elk kind niet alleen wordt bepaald door die ge nen, maar voornamelijk ook door de sterkste persoonlijkheid van ieder ouderpaar. Zij verwerpt een oude veronderstelling als zou de lichaamskracht hier iets mee te maken hebben. Het feit, dat in de Bondsrepubliek na de oorlog meer meisjes zijn geboren dan j oneens wordt door haar ver klaard uit de doorwei-kende emancipatie van de vrouw. Op dit moment zijn er wel al technieken waarmee kan worden vastgesteld wat het geslacht is van de nog ongeboren vrucht. De meest betrouwbare: het aftappen van wat vruchtwater, waarmee dan bepaalde proeven worden ge daan een ingrijpende methode, die alleen op grond van een me dische indicatie wordt toegepast en nooit „zo maar" om de nieuwsgierigheid te bevredigen. Een Britse gynaecoloog heeft nu bekendgemaakt erin geslaagd te zijn die wetenschap ook te ver krijgen langs fotografische weg. Volstrekt ongevaarlijk. een piek van 284.000 baby's. Dat was duidelijk een reactie, en als zodanig zelfs beter herkenbaar dan die welke verleden jaar werd veroorzaakt door de befaamde stroomstoring in en om New York. Op kleinere schaal hebben wij tij dens de bezetting dergelijke ups maar ook downs gehad. Het hoofd van de bevolkingsstatistiek bij CBS, drs. T. van den Brink, heeft daar een aparte studie van gemaakt. Hij no teerde belangrijke data over het ver loop van de oorlog en keek vervol gens telkens negen maanden verder in de geboortecijfers. De uitzonderlijk lage oogst van juni 1940 correspondeerde wel heel duide lijk met de mobilisatie en het uitbre ken van de wereldoorlog in septem ber 1939. De mei-dagen van 1940 leid den tot een dieptepunt in februari 1941, waar normaal gesproken een kleine uitschieter had zullen ko men (want toentertijd concentreerde men zich nog op de lente bij het trou wen en wat daarop volgt tegen woordig treedt men praktisch het he le jaar door in het huwelijk). Lage cijfers herkende drs. T. van den Brink ook na de bezetting van In- dië door Japan, de Februaristaking, Dolle Dinsdag, de Hongerwinter. Het aantal concepties steeg echter weer met sprongen als gevolg van de ge allieerde successen in Noord-Afrika, de landing op Sicilië. Ook de val van Stalingrad leidde tot een goed zicht bare extase. De invasie deed deze curve nog krachtiger oplopen. Het beeld van de bezettingsjaren wordt statistisch gezien wat de ge boorten betreft natuurlijk ook beïn vloed door de rationele huwelijken. De möbilisatiebruidjes zijn hiervan het eerste voorbeeld. Later werd fiks getrouwd om aldus te ontsnappen aan tewerkstelling in Duitsland. Ook de distributie moet in dit opzicht stimu lerend hebben gewerkt. Al deze ver bintenissen uit verstandelijke overwe gingen bleven uiteraard niet' zonder resultaat zeker niet in die streken waar een „sperrtijd" was inge steld Minder opvallend, maar voor ex perts toch wel herkenbaar, blijken soortgelijke effecten te zijn ontstaan tijdens de eerste wereldoorlog. Een daling in 1914 en 1915, licht herstel gedurende 1916, een dieptepunt om streeks 1919, scherp herstel na 1920 en vervolgens weer teruggang tot normaal. Zodat ook op grond hiervan drs. T. van den Brink constateert: „De psychologische invloed van be paalde, onverwachte en voor brede lagen van de bevolking diep ingrij pende gebeurtenissen, werkt door o.m. tot in het aantal concepties en daarmee dus ook de loop der geboor te." Hij voegt er nog aan toe, dat soortgelijke reacties ontstaan onder invloed van gebeurtenissen op sociaal en economisch terrein. Elke crisis manifesteert zich ook aldus in de sta tistiek. Zelfs klimatologische omstan digheden kunnen een rol spelen. De hete zomer van 1911 levert een fikse deuk op in de grafieken van toen. Ook epidemieën laten zo hun sporen na op het cijfermateriaal. De Spaanse griep van 1918 is makkelijk aan te wijzen. Uit de bevolkingsstatistieken van toen en nu kan men wat de geboorten betreft ook allerlei andere gegevens verzamelen. Door de data der aangif ten van eerstgeborenen te verifiëren met die der huwelijkssluitingen bij voorbeeld. Dan blijkt, dat om ons hierbij tot het heden te beperken meer dan twintig procent van alle eerste baby's het produkt is van vóór echtelijk geslachtsverkeer. In absolu te cijfers ging het verleden jaar om 18.545 gevallen van wat ir. de volks mond „moetjes" heet. Dit cijfer is procentueel de laatste paar jaar nog al gestegen. Sociologen wijten dit aan structurele oorzaken, zoals bijvoor beeld de steeds lossere gezinsband, het wegvallen van seksuele taboes. Steeds vaker ook worden zoge naamde „onwettige kinderen" gebo ren. Verleden jaar zijn 4.511 gevallen bekend geworden, wat neerkomt op 1,84 pro mille. Het betreft hier gro tendeels ongehuwde moeders waarin ook dus begrepen het stijgend getal der concubinaten. Direct na de bevrijding werd aan onwettige kinderen een record ge boekt van 3,55 pro mille. Daar hadden duidelijk de Canadezen veel mee te maken. Het cijfer zakte later tot 1,49 in 1950, 1,21 in 1955 en begon toen weer op te lopen: 1,35 in 1960, 1,60 in 1963, 1,74 in 1964. Verreweg de meeste van deze kinderen zijn geconcipieerd in de grote steden, om precies te zijn 53 pro cent. Merkwaardig is, dat hierbij verhou dingsgewijs de „ongelukjes" nauwe lijks een rol spelen. Wel frappeert de leeftijdsgrafiek. Steeds jongere meis jes raken in verwachting. Het aantal „onwettige" geboorten bij moeders van dertien tot zestien jaar steeg tus sen-1950 en 1965 met 176 procent, bij een iets wijdere groep nl. van dertien tot negentien jaar komt dit op 124 procent. Deze cijfers liggen ten aan zien van de „legale" geboorten op respectievelijk 38 procent en 43 pro cent. Nagegaan is ook hoe het staat met de kerkelijke gezindten van die onge huwde moeders. In 1965 was 41,6 pro cent r.k. (tegen 41 procent in 1955), 23,9 procent hervormd (29 procent), 4,6 procent gereformeerd (5'procent), 4,1 procent „anders protestant" (3 procent), en 25,9 procent buitenkerke lijk (22 procent). Volgens een opgave der diverse tehuizen zou twintig pro cent van alle ongehuwde moeders afstand doen van hun kind. Hierbij om het beeld te comple teren snel ook nog een paar cij fers van vroeger. In 1900 was het aantal buitenechtelijk geborenen 26,1 pro mille het absolute cijfer lag toen al haast even hoog als nu, nl. 4.247. Een geleidelijke daling zette toen ook in; in 1925 was bijvoorbeeld een waarde bereikt van 17,8 pro mil le. Vlak voor de oorlog zakte dit cij fer tot omstreeks 13. Meteen na 1940 liep het weer op, tot de recordhoogte in 1945 van 34,9 pro mille ofwel 7.322 geboorten. Hierna weer een da ling, tot omstreeks 12 pro mille in 1955 gevolgd door langzaam stijgen tot nu toe. Sedert de bevrijding, aldus een des kundige schatting, zijn totaal reeds meer dan tachtigduizend onwettige kinderen geboren. Zij dragen de naam van hun moeder. Niemand weet hoeveel naderhand door een hu welijk zijn geëcht. Wel wordt van jaar tot jaar bijge houden hoe de cijfers per provincie liggen. In 1965 noteerde Groningen 214 buitenechtelijk geborenen, Fries land 85, Drenthe 42, Overijssel 198, Gelderland 443, Utrecht 398, Noord- Holland 1.210, Zuid-Holland 1.097, Zeeland 38, Noord-Brabant 415, Lim burg 329, IJsselmeerpolders 5. Enkele steden: Alkmaar 17, Almelo 13, Amsterdam 745, Apeldoorn 37, Arnhem 77, Assen 11, Beverwijk 20, Breda 60, Deventer 20, Den Haag 351, Den Bosch 29, Groningen 86, Haarlem 113, Heerenveen 4, Den Helder 21, Leeuwarden 26, Maastricht 50, Roo sendaal 8, Rotterdam 377, Tilburg 55, Utrecht 241, Vlissingen 8, Zaandam 17, Zutphen 10, Zwolle 22. Buiten de sfeer van al deze cijfers ziet men de belangstelling verminde ren voor gebruiken die vaak eeuwen lang in zwang zijn geweest rondom de entree van ons nageslacht. In pri mitieve tijden droeg men elke zuige ling driemaal rond de vuurplaats, of legde het wicht beurtelings op de grond. De doop was toen vaak een magische handeling. Onze voorouders schonken kandeel aan hun kraamvi site en luisterden daarbij gretig naar bakerpraatjes. Wij eten soms nog beschuit met muisjes (maar die zijn lang niet overal meer te krijgen). Komend voorjaar zal weer kanon gebulder klinken ten teken dat er een koningskind is geboren. En dan maar tellen om te horen of het een dochter zal zijn geworden of eindelijk de lang verwachte zoon. Intussen maken, zoals gezegd, de autoriteiten zich ongerust over al die geboorten wettig of niet, en waar dan ook in het land. Kort geleden werd daar op een congres allerlei hartigs over gezegd. Prof. dr. P. Mun tendam sprak bij die gelegenheid van een „bevolkingsorkaan". Drs. T. van den Brink in dit stuk reeds geci teerd liet weten, dat de actieve werkers in ons midden de kost moe ten verdienen voor een steeds grotere groep van nog improduktieve jonge ren en niet meer ingeschakelde ouderen. Prof. dr. R. A. de Moor besprak de gezinsgrootte: „Men luistert in ons land nimmer naar argumenten op het gebied van de ruimtelijke ordening als het gaat om bewuste regeling van het kindertal er zijn wat dit betreft ook nog geen onderzoekingen gedaan: we weten uit het buitenland wel iets, maar niet veel bijvoorbeeld dat Vaders moeten in grote steden tegenwoordig vaak op hun beurt wachten als ze hun pasgeboren kind ko men aangeven bij de bur gerlijke stand. Per werkdag registreren de gezamenlijke ambtenaren van ons land bijna duizend borelingen, die allemaal dank zij onze hoog ontwikkelde volksgezond heid, een gemiddelde levens duur meekrijgen van 71.1 jaar voor mannelijke en 75.9 jaar voor vrouwelijke nako melingen. Soms wordt een baby dood geboren dat gebeurde 3.262 maal in '65, wat neerkomt op 1.4 pro cent. De zuigelingensterfte (3.541) is even gering. Verreweg de meeste bij al deze cijfers betrokken moe ders zijn tussen 25 en 29 jaar oud, ue groep had vo rig jaar een sterkte van 80.320. Hierop volgde toen de categorie van 2024 jaar met 60.599. De jong- sten (beneden 20 jaar) kwamen verleden jaar voor het eerst op een getal van vijf cijfers, nl. 10.685. De oudsten boven 45 jaar waren 696 in getal. Het kan geen kwaad hier bij ook nog even het aantal huwelijkssluitingen te ver melden: 108.517 in 1965, waarbij onder meer 18.437 meisjes tussen 15 en 19 jaar waren betrokken en 4.127 jongens in dezelfde leef tijdsgroep. Gedurende 1965 werden 6.266 echtscheidin gen uitgesproken. Tenslotte: bij deze be schouwingen over de ge boorte mag niet ontbreken het bedrag dat de overheid jaarlijks uitbetaalt aan kin derbijslag. Over 1965 was dat 1.465.000.000.—. hoe beter 'n huwelijk daar is des te kleiner blijft het ge zin". Prof dr. J. H. van den Berg constateerde, dat de welvaart op zichzelf al het kindertal drukt: men is mate rialistisch ingesteld, verlangt naar gemak en genot. Hij concludeerde hieruit ook de grotere belangstelling voor „sex" de man ziet zijn vrouw meer als minnares dan moeder, en zwangerschap wordt daarbij als hinderlijk beschouwd. Dus: geboortere geling. Dit onderwerp wordt tegen woordig met grotere open heid behandeld. Elke Neder lander weet wat er wordt be doeld met „de pil". Verkoop cijfers ontbreken, doch vol gens een recente schatting zouden al bijna een half mil joen vrouwen deze „ovula tieremmers" geregeld ge bruiken. In ons land mag dit orale voorbehoedsmiddel te gen ongewenste zwanger schap alleen op doktersrecept via de apotheken worden ver strekt. Er zijn artsen die dat wei geren. Sommigen vinden, dat ze daarmee buiten hun werk gebied zouden komen. Ande ren hebben bezwaar op grond van technische overwegin gen. Zij kennen namelijk van Lijndiol, Planovin of Volidan de (bij)werking op lange ter mijn niet. Voorlopig is al leen bekend dat de meeste vrouwen er veel dikker van worden. Verenigingen als de NVSH zijn bij de distributie niet ingeschakeld. Wel kan men via de consultatiebureaus van deze en andere organisa ties allerlei mechanische voorbehoedsmiddelen ver krijgen. Ook hieromtrent ont breken exacte omzetcijfers. Deze artikelen dragen pas sinds kort een eigen statis tiek-codenummer. Een aantal ervan, door de NVSH in eigen beheer geïm porteerd, loopt momenteel in populariteit terug. „Ze zijn vergeleken bij de pil te ingewikkeld", gelooft de NVSH. Wat deze ontwikkeling doen in de ontwikkeling van het geboortecijfer in Nederland, zullen de statistieken leren. Maar nu nog niet. Straks.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1966 | | pagina 18