Terwijl vertegenwoordigers van de buiten
landse pers nog wel te woord worden gestaan,
wordt het contact met de binnenlandse publici
teitsmedia zoveel mogelijk gemeden. Een enke
le uitspraak, waarin beschuldigingen worden
geuit, is voor de betrokkene reeds voldoende
om zich wegens het in Groot-Brittannië ge
vreesde „contempt of court" (minachting, bele
diging van het hof) voor de rechter te moeten
verantwoorden.
Bovendien is er het milieu: het dorp, waar
men deel van uitmaakt. Wat men weet of denkt,
kan slechts in de beperkte kring van vertrouw
den te berde worden gebracht. Er zijn andere
meningen: toespelingen, die worden gemaakt,
kunnen hele groepen in vuur en vlam zetten.
Een brandhaard, die nog sluimert, maar die
weinig nodig heeft om tot een nieuwe ramp te
worden aangeblazen, is het hulpfonds, dat voor
Aberfan werd gesticht. Uit Wales, uit Engeland,
uit Schotland en uit Noord-Ierland om nog
maar niet te spreken van het buitenland is
een stroom van geld naar het dorp gevloeid.
Het bedrag is al opgelopen tot 15 miljoen gul
den, terwijl er nog grote sommen moeten bin
nenkomen.
Hoe moet dit fonds, waar dagelijks meer dan
2.000 gulden aan rente bijkomt, worden besteed?
Moeten er personen of instellingen van profite
ren?
„Hoe hartverwarmend het medeleven met ons
ook is geweest", zegt een dorpeling, die onbe
kend wenst te blijven, „er zitten afschuwelijke
aspecten aan dit kapitaal. Zuiver gevoelsmatig
geredeneerd, is het verlies van onze kinderen
nooit met geld te compenseren. Zakelijk bekeken
is er nauwelijks behoefte aan, omdat er geen
kostwinners zijn omgekomen".
„Maar er zijn toch volwassenen gedood?"
vraag ik. „En is er niet veel schade?"
„De volwassenen, die op die rampmorgen le
vend werden begraven", luidt het antwoord,
„zijn voornamelijk vrouwen, die in hun huis be
zig waren. Het belangrijkste punt is echter -
en ik wil echt niet op de bevindingen van het
tribunaal vooruitlopen dat de schade aan wo
ningen en gebouwen niet uit het fonds behoeft
te worden betaald. De schuldige instanties krij
gen dit op hun dak".
„Als de Nationale Kolenraad er ongeschonden
afkomt wat ik niet voor mogelijk houd
dan wordt, zeker voor het schoolgebouw, de
overheid ingeschakeld. Het gros der weggevaag
de huizen was verzekerd bij particuliere maat
schappijen. In 't ongunstigste geval zal het
fonds een veer moeten laten van ongeveer een
miljoen gulden. Maar dan blijft er altijd nog
14 miljoen gulden over".
De beheerders van het fonds hebben een wei
nig benijdenswaardige taak. De burgemeester
van Merthyr Tydfil, Stanley Davies, is voorzit
ter van het inderhaast opgerichte comité, de
predikant Kenneth Hayes, die een van z'n kin
deren bij de ramp verloor, fungeert als spreek
buis van de getroffenen. Beiden zijn zo geslo
ten als een pot, als de bestemming van de gel
den ter sprake komt. Ze hebben hun les geleerd;
er zijn al moeilijkheden genoeg geweest.
Niet lang na de ramp werden er in Aberfan
twee verenigingen opgericht, welke ten doel
hadden „de belangen van de dorpelingen te be
hartigen". Het ging beide organisaties om de
verdeling van het steeds maar groeiende kapi
taal. De ene bestond uit ouders, die een kind
of kinderen verloren hadden; de andere uit man
nen en vrouwen, die niet getroffen waren, doch
die op andere gronden rechten wilden doen gel
den.
Het heeft heel veel moeizame besprekingen
en overredingskracht gekost de twee verenigin
gen te fuseren. Er wordt thans regelmatig ver
gaderd, waarbij de opkomst zes tot zeven
honderd mensen overweldigend is.
Het schisma, dat geslagen werd, is, voor 't
oog van de buitenwereld althans, geheeld. Maar
als men het oor in Aberfan te luisteren legt
blijken de meningen over de uiteindelijke be
stemming van het fonds totaal verschillend te
zijn. „Het is bijna ergerlijk" verzucht accoun
tant Lewis. „Ik kom er steeds meer achter dat
veel geld ongeluk brengt. Achter de schermen
wordt beraadslaagd en getwist. Men vindt het
eigenlijk immoreel voor het verlies van een
kind de hand op te houden. Vandaar dat er
naar allerlei drogredenen wordt gezocht om
zonder gewetensbezwaar geld te kunnen van
gen".
Een scala van beweegredenen komt in ge
sprekken naar voren. „Het fonds is gesticht
voor de getroffenen", zegt er een. „Dit bete
kent dat alleen degenen kunnen profiteren, die
om mensenlevens treuren of hun bezittingen
zijn kwijtgeraakt".
„Het gaat om ge varen geld voor heel Aber
fan" beweert een ander. „De bergen mijnafval
bedreigen elk huis in het dorp".
„De getroffenen dienen natuurlijk in de eer
ste plaats te worden gecompenseerd", brengt
een derde naar voren, „maar de gemeenschap
als geheel mag zeker niet worden vergeten".
Uit de mond van slechts één dorpeling hoor
ik het geluid, dat het fonds voor rampen elders
in de wereld moet worden gebruikt. „Hier is al
dat geld niet nodig", verklaart hij. „Het zou
een prachtig gebaar zijn geweest als de bewo
ners van de watersnoodgebieden in Italië ermee
geholpen waren".
Een mijnwerker, die twee kinderen verloren
heeft, vertolkt de gevoelens van veel getroffe
nen, als hij stelt:
„Ik wil deze ramp zo snel mogelijk vergeten.
Ik wil er ook niet meer aan herinnerd worden.
Voor m'n andere kinderen, m'n vrouw en me
zelf zou het goed zijn als ik in de gelegenheid
werd gesteld elders een nieuw bestaan op te
bouwen. Dat kan echter alleen als het fonds
zo eerlijk mogelijk wordt verdeeld".
Accountant Lewis: „U zei daarnet dat er met
het geld een kinderhospitaal zou kunnen wor
den gebouwd ter blijvende nagedachtenis aan
deze verschrikkelijke ramp. Maar als dat ge
beurt, blijft er altijd nog heel wat over. Zo'n
groot complex kan dat ook weer niet zijn. De
vallei is smal, het dorp geheel volgebouwd. De
besteding van geld aan 'n project anders dan in
Aberfan zou een complete opstand onder de
Caravans voor de overlevenden
LPyCAT;ON
CadfiSil
NonCC- 'M
Scww-'Swr»
au Sfciaalk&l
tiwtfttfts
Nut Tyw
Decénsik Sla
AT lêcs2>VRH>w
Ar
fttvtrê
Het opvoedingscentrum, dat In een caravan werd onderge
bracht
dorpelingen teweeg kunnen brengen, misschien
zelfs wel moord".
Ligt het knelpunt van het fonds, dat, zonder
dat dit was voorzien, tot een fortuin is aange
groeid, inderdaad in de bepaling van het regle
ment, waarin wordt gezegd dat geen penny
buiten Aberfan mag worden besteed? De dorpe
lingen beweren het, de beheerders zwijgen. De
enige uitkering, welke de laatsten tot nog toe
hebben durven doen, is de overmaking van een
bedrag van 2.000 gulden aan de nabestaanden
van alle slachtoffers, zomede aan de ouders van
alle leerlingen, die de ramp, die hun school
trof, overleefden.
Er zijn over deze uitbetalingen niet al te veel
moeilijkheden geweest. Deze waren er wel, toen
er gratis schoeisel werd uitgedeeld waarom,
is zelfs de rechthebbenden een raadsel en
toen bleek dat ook nietgetroffenen, zelfs in
woners van andere dorpen, met een paar schoe
nen gingen schuiven.
De plaatselijke politiecommandant maakte er
een einde aan. De enige schoenwinkelier van
Aberfan deed zijn beklag bij de gemeenteraad.
Hij beweerde dat hij nu wel gedwongen was
zijn -toch al niet florerende zaak te sluiten.
Accountant Lewis: „Hoe dan ook, dat geld zal
een bestemming moeten krijgen. Het is 't minste,
dat we voor de gulle gevers kunnen doen. Een
fonds, dat niet wordt gebruikt, kan na verloop
van tijd door de Engelse schatkist worden opge
ëist. We hebben daar een goed voorbeeld van".
„Niet ver hier vandaan, in Cilfynyd, kwa
men in het begin van deze eeuw 400 mijnwer
kers om. Voor de nabestaanden werd een fonds
gesticht, dat een saldo van 200.000 gulden had,
toen de laatste vrouw, die voor een uitkering in
aanmerking kwam, stierf. Het geld is tenslotte
afgevloeid naar het ministerie van Financiën in
Londen."
In diepe rouw, maar tegelijkertijd gewikkeld
in 'n pijnlijke problematiek, die in de eens zo
hechte gemeenschap van Aberfan ruzies en zelfs
scheuren veroorzaakt heeft, heeft het rampdorp
z'n Kerstfeest gevierd en gaat het over van
Oud op Nieuw. De blijdschap van weleer ont
breekt. In vele huiskamers hangt een ijzige stil
te. De herinneringen aan die rampdag van twee
maanden geleden zijn nog lang niet uitgewist.
Het is zelfs de vraag of ze ooit verdwijnen zul
len.
De mijn aan de ene kant van de vallei; het
mijnafval op die noodlottige „tips" aan de ande
re kant. Twee stomme, maar eeuwige getuigen
van, zo niet direct betrokkenen bij het drama.
De vrouw van de garagehouder is een zenuw
instorting nabij. Geredde leerlingen van de la
gere school lijden aan nachtmerries en andere
psychische storingen.
De mijnbeambte John Collins, die z'n hele ge
zin verloor, zwerft eenzaam door de straten.
De onderwijzer Bill Evans, die net zo zwaar ge
troffen werd, zit moedeloos achter het potkachel
tje van z'n schoonvader.
Niet ver van het station Merthyr Vale staan
op een weiland tientallen caravans. Ze zijn het
voorlopig onderkomen van al degenen, wier huis
verwoest of beschadigd werd.
In dat caravankamp is een „opvoedingscen
trum" gevestigd, waar ouders of kinderen met
problemen door deskundigen worden opgevan
gen. De schok is voor velen te groot geweest. De
inspecteur van het lager onderwijs, John Beale,
zal nog maanden nodig hebben om de geredde
leerlingen over hun schoolvrees heen te helpen.
Een vrouwtje in plechtig zwart een teer fi
guurtje, dat zich schrap zet tegen de gure vla
gen van regen en wind. De dorpelingen, die
haar op straat tegenkomen, groeten haar
schuchter: „Good morning, Dorothy" „Hel
lo, Dorothy" „How are you, Dorothy".
Niemand stoot zich er aan, dat mevrouw Bey-
non slechts zwijgend knikt, dat haar gezichts
trekken verbeten zijn, haar ogen hard. David,
haar man, die onderwijzer was op de van de
Rardbodem weggevaagde Pantglas school-, is
immers met al z'n leerlingen tenonder gegaan.
Toen hij onder de verstikkende modderstroom
in z'n klas gevonden werd, had hij vijf kinde
ren in z'n armen geklemd: jongetjes van zeven
jaar, die hij nog had willen redden.
In de wat droefgeestige „pub" van het niet
meer in gebruik zijnde Aberfan Hotel zit John
Collins over een pint Rhymney gebogen. Hij
staart naar het televisiescherm, maar hij ziet
niets van de beelden, die in het bevende, blau
we licht bewegen.
Zonder dat hier een aanleiding voor is, komt
er plotseling een vloedgolf van woorden over
z'n lippen. Hij wenst niet onderbroken te wor
den hij luistert niet eens.
Sinds die rampzalige 21-ste oktober, toen van
afvalberg nummer 7 een miljoen ton kolengruis
als een lawine naar beneden raasde, is mijnbe
ambte Collins niet meer op z'n werk versche
nen. Hij heeft er behoefte aan steeds opnieuw
te vertellen van het leed, dat Aberfan, met na
me hem, getroffen heeft. In luttele seconden
raakte hij alles kwijt wat hij bezat en in liefde
koesterde.
„Ik was gelukkig, mijn vriend. Ik had een
vrouw, twee kinderen en een eigen huis. Was
het maar een natuurramp, een godsgericht, ge
weest. Het is onverdraaglijk vast te moeten
stellen dat de dood van 116 kinderen en 28 vol
wassenen te wijten is aan de achteloosheid van
mensen".
Drie kwajongens, spelend op straat. Drie ge
tuigen, naar wie de deftige leden van het tribu
naal, dat in het nabijgelegen stadje Merthyr
Tydfil is opgezet, welwillend hebben geluisterd.
Howard Rees (14): „Ik kon vluchten. Toen ik
die muur van vuil en stenen met de snelheid
van een auto naar beneden zag komen, heb ik
de benen genomen. Er werden telefoonpalen,
bomen en mensen meegesleurd".
Thomas Davies (13): „Ik wist niet wat er ge
beurde. Het leek wel of er een straaljager op
het dorp neerstortte".
Gareth Groves (13): „Na die hel van angstaan
jagende geluiden viel er 'n absolute stilte. Ik
hoorde niets meer, nog geen vogel".
Deze dagen van Oud en Nieuw zijn somber
bi Aberfan. Het mijnwerkersplaatsje is totaal
ontwricht. Een kwart van de gezinnen is in die
pe rouw gedompeld. Van de kinderen tussen 7
en 11 jaar leeft niemand meer. Ja toch, één!
Het is een meisje, dat die morgen ziek was.
Als enige van een hele schoolklas, als enige
van een halve schoolgaande generatie zelfs, is
het overgebleven.
Ik dwaal wat door het dorp, dat nooit door
de toeristische toverstaf zal worden aangeraakt.
De Mackintosh Street, de Wingfield Street, de
Bridge Street, de Aberfan Road gewone na
men, lelijke straten. Grauwe, verwaarloosde
huizen met smalle deuren en kleine ramen.
Een enkel winkeltje, een vervallen clubgebouw,
drie cafés.
Elk uur is er een busverbinding naar het
station van het aangrenzende plaatsje Merthyr
Vale. Daar stopt de trein, die naar Cardiff
gaat. Het nauwe dal volgt de stroom van de ri
vier de Taff, die donker is van het kolengruis.
In Moy Street, aan de buitenkant van Aber
fan, die reusachtige, inktkleurige vlek. Daar
verdwenen 17 huizen en een lagere school door
het instorten van een kunstwerk. De 6 tot 7
meter dikke laag brij is in de loop der maan
den door bulldozers weggewerkt. Waar eens
klaslokalen waren en woningen stonden, liggen
nog slechts besmeurde stenen. Aan de randen
enkele ruines, waarin zich verpletterde stoelen
en tafels, en flarden van gordijnen bevinden.
De zwaar beschadigde, niet meer in gebruik
zijnde middelbare school moet nog worden ge
sloopt.
Ook zonder die duidelijke littekens van de
ramp is de omgeving troosteloos en deprime
rend. Op het kale leisteengebergte kan geen
grassprietje groeien. Daar boven de „tips", de
kratervormige stortplaatsen van mijnafval, die
al sinds de vorige eeuw in gebruik waren.
Langs de fatale nummer 7, die zo'n 800 me
ter naar het uitspansel reikt, is een steeds bre
der uitwaaierende bedding te zien. Zij doet den
ken aan de weg van vernietiging, die de lava
na een vulkanische uitbarsting volgt.
Het is Glamorgan, het is Wales op z'n
zwartst. De regen, die op 't punt staat natte
sneeuw te worden, striemt in het gelaat. Diep
weggedoken in de kraag van hun jas lopen man
nen en vrouwen voorbij. Petten, hoofddoeken,
met ijzer beslagen laarzen, waarvan de neuzen
krom staan.
De herinnering aan de bittere armoede, die,
tot de tweede wereldoorlog toe, in het links so
cialistische en anti-Angelsaksche land van Grif
fith Jones geleden werd, dringt zich door al de
ze omstandigheden onweerstaanbaar op.
„De mijnen hebben ons brood gegeven,
vreemdeling", brengt de enige accountant van
Aberfan, Gwilyan Lewis, naar voren, „maar ze
hebben on ook ons bloed ontnomen. Er zijn jaren
geweest dat de gebrekkige schachten in Wales
de tol van meer dan 1.000 kompels voor zich op
eisten. Maar dit hier dit is verschrikkelijk.
Er zijn geen woorden voor. Onze kinderen! Wat
zijn kinderen!"
De 13 maanden oude Stanley Crowe, het eni
ge kind van het jonge echtpaar, dat tegenover
de plaats des onheils een druk beklante „pub"
drijft, kijkt niet meer om naar z'n teddyberen.
Hij heeft er ook zovéél: grote, zwarte, witte, ge
le, kleine en hele kleine. „Alles gekregen, een
kruiwagen vol", zegt z'n vader, die de reddings
ploegen met vaten bier heeft bedeeld. „Geen
kind in het dorp is overgeslagen. Voor het Kerst
feest zijn er weer treinen en bouwdozen uitge
deeld. Peperduur goed allemaal. En het aardig
ste van alles was dat kaartje, waarop een groet
van prinses Margaret geschreven stond".
Er wonen mensen in Aberfan, die hier heel an
ders over denken. Er moeten er zelfs enkele
zijn, die de teddyberen, de treinen en de bouw
dozen geweigerd hebben. De bewogen oproep
in dezen, die de zuster van koningin Elizabeth
II van Engeland aan het Britse volk richtte,
wordt door hen op z'n hoogst als geste van het
eerste uur gewaardeerd. Het moet voor de ge
troffenen tenminste pijnlijk zijn, zo redeneren ze,
dat er kinderspeelgoed naar hun dorp werd ge
stuurd, waar juist een deel van de kinderen
hun kinderen! werd uitgeroeid.
Voorlopig kan Aberfan zijn speelgoed niet aan.
Niet minder dan 50.000 zendingen, die uit alle
delen van Groot-Brittannië kwamen, werden in
een pakhuis in Cardiff opgeslagen. De Britse
posterijen schatten de portokosten, die zij voor
hun rekening namen, op 125.000 gulden.
Na een halve dag weet de bezoeker al dat die
paar duizend inwoners van het rampdorp tot
een bepaald slag mensen behoren. Iedereen kent
iedereen. De kout is er goedmoedig, zolang er
althans niet geroddeld wordt. In dit opzicht is
Aberfan niet slechter of beter dan welk ander
geïsoleerd liggend plaatsje in de wereld ook.
Een kleine overzichtelijke gemeenschap heeft
haar voor- en nadelen. Men deelt in eikaars
voorspoed of rampspoed; het gedragspatroon
wordt nog grotendeels door het verleden be
heerst.
Een bijzondere moeilijkheid voor het zo zwaar
geteisterde dorp is het veelvuldig voorkomen
van dezelfde achternamen. Het is, als ln ver
schillende plaatsen in Nederland, een euvel van
Wales. De Evans', de Jones', de Williams' en de
Davies' zijn rijkelijk uitgezaaid.
Er wordt dan ook met bijnamen geschermd.
Het beroep van de betrokkenen wordt in de
roepnaam verwerkt. Voor de vreemdeling, die
het moeilijke „Welsh" slechts ten dele volgen
kan, is dit een extra complicatie.
Over één ding zijn de meningen in Aberfan on
verdeeld. Het tribunaal, dat in opdracht van de
regering de gefaald hebbende instanties en de
eventuele schuldige personen moet aanwijzen,
zal „de waarheid en niets dan de waarheid"
moeten achterhalen. Er heerst vertrouwen in de
leden van de commissie van onderzoek, die
voor hun speurwerk niet minder dan zes weken
hebben uitgetrokken, en die in totaal meer dan
200 getuigen zullen horen.
De voorzitter, Lord Justice Edmund Davies,
die de beruchte zaak van de posttreinrovers be
handeld heeft, komt trouwens uit Wales. De ver
dere commissieleden. Vernon Lawrence,
een hoge provinciale bestuursambtenaar, en Ha
rold Harding, die als ingenieur en geoloog de
plannen voor de Kanaaltunnel heeft uitgewerkt,
zijn specialisten van naam.
De gemoederen zijn heftig in beweging ge
bracht door de felle aanval, die de in de buurt
van Aberfan geboren Selwyn Jones in zijn func
tie van Lord Chief Justice op „de instanties"
heeft gedaan. Deze in Londen zetelende procu
reur-generaal, die het Openbaar Ministerie ver
tegenwoordigt, doch een half politiek ambt be
kleedt, heeft er geen twijfel over laten bestaan
dat de ramp niet als een donderslag bij heldere
hemel gekomen is.
In de zwarte vallei heeft de ene waarschuwing
na de andere geklonken. In 1944, in 1956, in 1958
en in 1963 zijn er grote en kleine verschuivingen
geweest, zij 't steeds van andere „tips". Daar
de genotuleerde profetie van het inmiddels over
leden raadslid mevrouw Gwynneth Williams, die
al in 1964 zei: „Als de berg mijnafval in be
weging komt, kan de school worden bedreigd".
En heeft het gepensioneerde schoolhoofd W. J.
Williams niet vlak voor z'n dood gezegd dat de
nummer 7 de klaslokalen nog eens zou bedelven
„Er is niets ondernomen om het dreigende ge
vaar af te wenden", aldus accountant Lewis.
„Men is slechts in de pen geklommen om elkaar
lange, bureaucratische brieven te schrijven. En
nu moet men opnieuw uitkijken".
„Als er een overheidslichaam als de Nationa
le Kolenraad wordt geblameerd, of desmoods de
gemeente Merthyr Tydfil, dan komen de zaken
niet zo scherp te liggen. Maar als er gezegd
wordt dat de chef materieel van de mijn, m'n
vriend Vivian Thomas, de avond voor de ramp
heeft verklaard dat hij over een paar dagen wel
eens naar de toen al werkende nummer 7 zou
komen kijken, dan wordt er een gevaarlijk per
soonlijk tintje aan gegeven".
„U weet hoe mensen zijn, die door een plotse
linge calamiteit getroffen worden. Men vergeet
niet snel. Men zoekt bovendie>i naar zondebokken.
De waarheid is dat niemand in het dorp, ook
Vivian Thomas niet, een werkelijke bedreiging
zag in die berg mijnafval. Men was het er al
leen over eens dat de stortplaats vol was en dat
er op korte termijn naar een nieuwe moest wor
den uitgekeken".
„Het is volgens u dus zo", stel ik, „dat er ten
onrechte verwijten klinken?"
Lewis aarzelt even. „Zo wil ik het niet zeg
gen. Maar de mensen, die thans met de vinger
naar bepaalde personen wijzen, zijn dezelfden,
die hun kinderen naar de Pantglas school heb
ben gestuurd. Als ze er al jaren van overtuigd
waren dat hier ernstige gevaren aan kleefden,
dan hadden ze wel iets anders gedaan. In ieder
geval hadden ze hemel en aarde moeten bewe
gen om nummer 7 buiten werking te laten stel
len".
„Het feit blijft niettemin bestaan dat wij, dor
pelingen, geen deskundigen zijn, als het erop
aankomt een „tip" op de risico's te beoorde
len. Daar bestaan specialisten voor. Het droe
vige is echter dat noch de Nationale Kolenraad
noch de gemeente Merthyr Tydfil, waartoe Aber
fan behoort, een onderzoek heeft laten instel
len, terwijl de negatieve aanwijzigingen, die men
had, dit alleszins rechtvaardigden".
Over de schuld van de Nationale Kolenraad,
die bij de nationalisatie van de mijnen ook de
particuliere schacht van Aberfan overnam,
wordt zwaar gedelibereerd en gespeculeerd. Vol
gens de dorpelingen moeten de verantwoorde
lijke personen in dit logge apparaat worden ge
zocht. Het tribunaal is echter nog met het on
derzoek bezig, wat betekent dat de zaak sub
judice is.
Ruïnes flankeren de plaats, waar 144 personen, onder wie
116 kinderen, om het leven kwamen