i
Weer dichterbij 1)00
We kennen de cijfers zo langzamerhand wel uit het hoofd. Ne
derland heeft er over nog geen vijfendertig jaar acht miljoen
inwoners bij. Dat zullen, volgens de planologen, individuen zijn
die veel méér eisen dan die twaalf miljoen Nederlanders van nu. Ze
zullen méér auto's meebrengen, ze zullen (naar alle waarschijnlijk
heid) méér vrije tijd hebben, méér geld om uit te geven, ze zullen
beter voorgelicht worden over de besteding van geld en vrije tijd
enze zullen ruimte vragen voor hun auto's (één op elke drie
Nederlanders), voor hun wegen, hun tweede woningen, voor allerlei
andere voorzieningen (scholen, kerken, sportvelden, enz.) en voor
hun vrije tijd.
Het wordt dringen in Nederland. Nog nooit eerder is daarover zó
veel gesproken als het afgelopen jaar. De ruimte moet geordend
worden, wil het Nederland van het jaar 2000 zijn bewoners nog enige
leefbaarheid bieden.
\7"andaag, bijna op de grens van Oud en Nieuw
dag dichter bij het jaartal 2000 van de bezorgde
wéér een
dag dichter bij het jaartal 2000 van de bezorgde planologen
zei onze tekenaar Jac. Prince ons twee beelden voor. Voor wie
goed kijkt, zijn het eigenlijk twee aparte wereldjes, waarmee iets be
doeld wordt. Prince vraagt ons er niet alleen naar te kijken, ze te
vergelijken, maar vooral om er eens over na te denken, te mijmeren.
Twee simpele plaatjes eigenlijk. Twee doodgewone landschapjes
vanuit eenzelfde gezichtshoek. Twee op het eerste gezicht niet eens
zo grote tegenstellingen: een oude wilg een jonge stek, een twee-
paards ploeg een grommende trekker, een molen een fabriek,
een boerderij een flat. Beelden met een zekere orde. Ja, het gaat
veranderen. Dat is wel duidelijk, maar de tekenaar slaat geen
alarm.
Wie dat wel doen en waarschijnlijk niet ten onrechte zijn
de samenstellers van het boekje „Op zoek naar Leefruimte"
Vier mensen die van de planologie of het ontbreken daar
van in Nederland iets afweten en zich daarover zorgen maken. Meer
zorgen in ieder geval dan de burgemeester van een van de grote Ne
derlandse gemeenten, die zojuist de vlag heeft laten hijsen, het muziek
korps heeft laten aanrukken en zelf bij een kraambed de hartelijke
felicitaties uitspreekt en een spaarbankboekje overhandigt. „Met wat
meer gevoel voor nationale verhoudingen en wat minder voor uitke
ringen uit het gemeentefonds, zou die burgemeester," zo zeggen de
bezorgde schrijvers, „de vlag op het gemeentehuis halfstok hebben
gehangen, ware dat niet een beetje sneu voor de ouders van de hon
derdduizendste. Maar uit de gemeentelijke feestvreugde met aan
moedigingspremie, uit de algemene houding ten opzichte van de ge
boorteregulatie, uit de onbezorgdheid waarmee de resterende open
ruimte in Nederland wordt versnipperd of een sterk luchtvervuilende
industrie in een dichtbewoond gebied wordt toegelaten, blijkt intus
sen wél, dat van een algemene verontrusting omtrent de in Neder
land zo ernstig bedreigde leefruimte helemaal geen sprake is."
Misschien zien de schrijvers van het boek „Op zoek naar Leef
ruimte" het wat somber. Maar hun deskundige registratie
van de feiten en prognoses is niettemin interessant en is
mogelijk aanleiding tot wat meer interesse voor een boeiende ma
terie.
Wié en wat zijn de ruimtebelagers, die onontkoombaar voor ons
staan?
Dat zijn de uitdijende steden die met grote snelheid de open ruimte
verslinden. Dat zijn de industrieën, die meestal met weinig mensen
op grote oppervlakten moeten werken. Dat is de recreatie. „Wie nog
wat ruimte wil hebben, moet er gauw bij zijn." Dat is defensie, die
zelfs het oog richt op onze mooiste natuurgebieden. Dat is de vervui
ling van water, bodem en lucht een heel geniepige ruimtebelager,
want waar water, lucht en bodem vuil zijn, wil geen mens meer
zijn.
Heel scherp vallen de boekschrijvers een andere ruimtebelager
aan: de a-sociale auto. Planologische toekomstvisies houden rekening
met één personenauto per drie inwoners. Een dergelijke dichtheid
zou inhouden, dat het huidige aantal auto's van ruim anderhalf mil
joen tot ongeveer zeven miljoen binnen 35 jaar zal zijn gestegen. De
problemen waarvoor we dan komen te staan, zijn zeker vrijwel on
oplosbaar. De schrijvers vinden de personenauto in zijn huidige vorm
dan ook in hoge mate een a-sociaal verschijnsel. „De demonstratie
in méters blik (van de maatschappelijke positie) gaat ten koste van
anderen. En dat blik in zijn ware gedaante, ontdaan van alle gla
mour, blijft hardnekkig volhouden a-sociaal te zijn, doordat roestige
wrakkentorens tot in de verre omtrek te zien zijn
Men heeft nóg iets op de auto tegen. De personenauto legt
de gemeenschap een last op, die vér uitgaat boven 't reële nut.
De auto is als verkeerssoort onverdraagzaam en noncha
lant, vooral ten opzichte van de voetganger. Met zijn uitlaatgas
sen, carterventilatie, verdamping uit benzinetanks en carburateur
wordt de milieuhygiëne aangetast met koolmonoxyde, koolwater
stoffen, stank en rook. Heel wat uitlaten zijn niet sportief, zeggen
de schrijvers, maar wel a-sociaal.
Er worden in „Op zoek naar Leefruimte" krasse dingen gezegd
over de ruimtelijke wanorde, over de roofbouw op onze leefruimte.
Er zullen woeste en onvruchtbare ruimten overblijven, voorspellen
de schrijvers, als een nationale strijd voor behoud van de open, leef
bare ruimte niet snel op gang komt. „Groene stroken tussen de ver
stedelijkte gebieden zouden volstrekt onaantastbaar moeten zijn,
maar nee hoorer kan ergens nog wel een petro-chemische in
dustrie worden neergezet. We vragen ons niet af, hoe we de lucht,
hoe we onze leefruimte schoonhouden, nee, we zetten metertjes neer
om met cynische nauwkeurigheid vast te stellen tot hoever we kun
nen gaan om te voorkomen, dat zelfvergiftiging onze hebzuchtige
plannen doorkruist. „We willen", zo zeggen de schrijvers, „stinkend
rijk worden
Doen we er met z'n allen wat aan? In de kring van planologen
is men daar niet al te gerust op. Wat ons in de weg staat,
zijn nu juist die dingen, waarin een klein land nooit groot kan
zijn. Letterlijk en figuurlijk staat ons eigen tuintje ons als grootste
barrière in de weg. Het tuintje is ons dierbaar plekje grond. Het
eigen tuintje bevordert de mentaliteit van het „Après nous le
déluge". „Het is voor de meesten niet zo aantrekkelijk grote offers
te brengen, zich een grote inspanning en ongerief te getroosten ten
behoeve van een ver nageslacht. Want het effect van de inspannin
gen van deze generatie zal pas veel later voelbaar worden, zal pas
kleinkinderen meer leefruimte kunnen geven
Wat die leefruimte betreft, denken de schrijvers sterk aan de vrije
tijd. Er gaat beslist wel iets veranderen. Vrije tijd besteden bete
kende nog geen eeuw geleden een nutteloze activiteit, maar de leeg
loper van vroeger heet nu recreant. Vrije tijd is geen toestand meer,
maar bezigheid. Volgens een buitenlandse sociologische studie be
schouwen arbeiders de vrije tijd als een steeds essentiëler onderdeel
van hun bestaan en trachtten zij deze aan de besmetting van de
industriële arbeid te onttrekken. Vandaar het kamperen, hengelen,
tuinieren. En dat wordt dan in het algemeen zo geformuleerd: „in
het werk wint men een tijd, die men zich vervolgens weer beijvert
te verliezen door in de zwevende tijd van vroeger onder te duiken..."
jl/Taar goed, er worden in het boek „Op zoek naar Leefruimte"
1"-1 gelukkig meer constructieve ideeën geëtaleerd dan sombere ge
dachten. Wat moet er gebeuren? Met een hele diepe duik in de
literatuur der planologie schilderen de schrijvers ons een boeiende
serie van ideeën en plannen. Soms lijken het wel enorme fantasieën,
maar datzelfde geldt tenslotte ook voor de plannen die er vijftig jaar
geleden waren en waarvan de realiteit van nu immers niemand meer
verbaast?
Hoe en waar zullen we in de toekomst der planologen leven? Hoog.
of diep, dat staat welhaast vast. En hoe hoger en hoe dieper, hoe
meer we over houden van de groene ruimte. Er zal, volgens de
schrijvers, ruim baan gemaakt moeten worden voor het streven tot
behoud van iedere vierkante meter ruimte die bedreigd wordt. Onze
Rijksdienst voor het Nationale Plan zegt in één zinnetje, waar het
eigenlijk allemaal om draait: „Het contact met de natuur is, na de
behoefte aan huisvesting, het eerst als essentieel element bij de zorg
voor het menselijke milieu naar voren gekomen!"
l~\e twee tekeningen van Jac. Prince laten ons nauwelijks in
U één oogopslag althans iets zien van de ernstige actualiteit
van de ruimtelijke ordening. Maar misschien, misschien kun
nen die twee eenvoudige landschappen toch een aanzetje vormen?
Ons die de volte van de Randstad nog niet ondervinden en ons,
die de meeste vierkante meters van Nederland om ons heen hebben
misschien een zetje geven eens wat verder vooruit te denken
Gebr. R. Das, S. A. Leeflang en W. L. B. J. Rothuizen
ruimte Roelofs Van Goor, Amersfoort.
Op zoek naar leef-
De leegloper
van vroeger
heet nu
recreant
j