gigantisch cultuurmonument Henri Mouhot Avond Legende bleef Complex Het einde BIJ DE FOTO'S ANGKOR VAT 1 Iet moet allemaal zijn begonnen teen de Raad van Wijzen, waarschijnlijk in on enigheid over allerhande andere kandidaten In arren moede tenslotte maar besloot een kleine prinselijke snotneus op de fraai besne den gouden troon van Chena te zetten. Geen van de oudere en wijzere pretendenten zou het ooit zijn gebeurd. Was een hunner ge kroond, de hoofdstad van gelukzalig levende Khmers zou nog eeuwen op haar vaste plaats in de Mekong Delta, vlak bij de zilve ren palm-overschaduwde stranden van de Golf van Siam hebben gestaan. Generaties van Khmers zouden geduldig voort zijn ge gaan de sagen en de levendige historie van hun volk met humor, fantasie en toewijding te kerven in grote houten panelen. En de eeuwen zouden geduldig zijn doorgegaan die indrukwekkende expressies van een wonder baarlijk hoog ontwikkelde cultuur te vermol men. We zouden er nooit van hebben gewe ten. Maar de Raad van Wijzen had nu eenmaal zijn keuze op de onrijpe prins laten vallen. En hij deed wat men van de verlate puber had moeten verwachten. Op een kwade mor gen liet hij zich tijdens de ochtendaudiëntie in de als steeds geheel gevulde troonzaal ge melijk ontvallen dat hem eigenlijk niets lie ver zou zijn, dan het hoofd van de ingebeel de en veel te machtige Vorst van de Bergen (Java) op een grote zilveren schaal gepre senteerd te krijgen. Toen zijn verschrikte oudste raadsman hem bezwoer zulke onzali ge en vermetele gedachten nimmer meer over zijn lippen te laten komen, herhaalde hij, nog baloriger, zijn extravagante wens, maar nu zo luid, dat het tot ieder oor in de troonzaal moest doordringen. Reeds in die dagen reisden geruchten snel. En vóór iemand van de zorgeloze Khmers er ook maar erg in had, dat een vreemde vloot de kusten van Chenla was genaderd stond op de bewuste zilveren schaal het hoofd van de jonge Khmerkoning zelf en zat in diens gouden troon de vergramde Maharadjah van Java, terwijl de onthutste Raad van Wijzen zich haastte een de Maharadjah meer welge vallige (vermoedelijk Javaanse) prins te ver kiezen. Als koning Jayavarman II. Maanden later ontving deze nieuwe vorst van de Khmers een keurig pakje van Java, dat bij opening behalve het hoofd van zijn jong overleden voorganger, de waarschuwing bevatte zelf in de toekomst wel voorzichtiger te willen zijn. Het was niet aan dovemans oren gezegd. Nauw immers had de geapaiseerde Maharad jah weer zee gekozen of de nieuwe heerser die meteen de naam van het rijk Chenla ver anderde in Kambuja, was reeds op zoek ge gaan naar een nieuwe hoofdstad, die ingeval hij zelf eens een ogenblik van onvoorzichtig heid mocht beleven, niet maar even kon worden ingenomen voor men zelf maar in de gaten had dat er een vijand voor de stran den lag. Na meer dan tien jaren te hebben gezocht vond Jayavarman II een paar kilometer be noorden de westelijkste punt van de tot een meer verwijde rivier Tonle Sap in de wilder nis een plateau dat niet als de wijde omge ving, jaarlijks tweemaal een paar maanden onder water stond. Wat nog belangrijker was: in de omgeving bevond zich de bergke ten van Kulèn. Sinds het jaar 802, hebben generaties van gelukzalige Khmers hun sa gen en historie gebeiteld in de rotsblokken van Phnom Kulèn waarvan zonder specie de Koningsstad Yasodharapura of Angkor is ge bouwd. Ze zijn daarmee doorgegaan tot zes honderd jaar later, in 1431, de Thais de Khmers ook daar verdreven en de jungle er als alleenheerser achterbleef. Weinige jaren voor de Fransen Cambodja officieel onder bestuur brachten, trok een eenzaam bioloog, Henri Mouhot, op een voch tige morgen van het jaar 1860 langs een moeilijk zichtbaar spoor door de tropische jungle benoorden Tonle Sap. Horden lawaai ige apen slingerden zich aan lange luchtwor tels van boom tot boom, nieuwsgierig de kleine stoet van Mouhot en zijn dragers be glurend. Onder het bijna hermetisch geslo ten bladerdak van het tropenwoud waren de hartverscheurende kreten van door apen ge hinderde parkieten en andere luidruchtige vogels en de huiveringwekkende soli van de bruikikkers geen ogenblik van de lucht. Weer eens onttrok in het halfduister van het tropenwoud het vage spoor, dat wellicht niet meer was dan het dagelijks pad van een tijger naar zijn drinkplaats, zich aan het oog van de transpirende Fransman en zijn nerveuze helpers. En andermaal moest Mou hot op goed geluk een keuze doen tussen twee of drie groene holen waarin het spoor zich verloor. Zonder veel overtuiging en zeer op zijn hoede dook hij een er van binnen, had zich nog geen tien meter door meters hoge varens en taaie wortels geworsteld toen hem de adem in de keel bleef steken. Bij een gat in het dichte struikgewas stond hij plotseling oog in oog met een ko lossale groenbemoste Boeddhakop. Een fijn besneden, meer dan manshoog hoofd, In stil le contemplatie. Bekroond door een tiental len meters hoge banain-boom waarvan de decimeters dikke wortels Boeddha rond de hals in een dodelijke omklemming hadden gevat. Daarna, als een ineens bezetene, doorhakkend in de haast ondoordringbare la ge begroeiing vond Mouhot tenslotte aan het eind van de morgen de weg naar een kleine open plek, waar hij opnieuw als door een verlamming werd getroffen. In een klein medaillon, gevat in een rand van tropisch groen, verhieven zich voor het oog van de eerste Europeaan die er ooit een blik op had kunnen werpen, de vijf lotusvormige to rens van de legendarische tempels van Ang kor Vat, het voorportaal van de oude ko ningsstad Yasodharapura, waarin sinds het fatale jaar 1431 de tropische wildernis een alleenheerschappij had gevoerd. Mijn horloge wees ruim kwart over zes toen ik in de snel invallende schemering uit het hoogste en centrale deel van de schok kend mooie en geheimzinnige tempel Angkor Vat wat onbeholpen langs de steilst denkba re stenen trappen afdaalde naar de strakke stijlvolle binnenste hof. Achter mij liet ik in de vier nissen onder de hoogste lotustoren de vier Boeddha's die glimlachend heen staar den over de kleine bloem- en brandoffers die er door zwijgende, kaalgeschoren en in saf- fraankleurige kleden gehulde monniken vol eerbied waren neergezet. Bijna vijf eeuwen lang hadden de vier Boeddha's er geen an der gezelschap gehad dan de panters, apen, uilen en slangen die na de vlucht van de Khmers uit hun door Thais platgebrande hoofdstad de enige levende bewoners van de oude koningsstad zijn geweest. Nu had ik be halve de bonzen en wat toeristen alleen nog een paar spelonken getroffen of liever nog net kunnen vermijden waarin duizen den zo niet tienduizenden kakkerlakken hun zachte gesjirp tot een afschuwelijke koor zang verenigden. De avond viel en de Boed dha's bleven alleen in onverstoorbare con templatie. In een hoek van de binnenplaats, waarnaar ik afdaalde, en die bewaakt werd door tien tallen lieflijke, in dans verenigde prinses sen, met eindeloos geduld in de wanden gehouwen, stonden een paar late toeristen gespannen naar de hemel te staren. Als goe de geboren Amsterdammer kom je daar niet omheen zonder aandachtig mee te gaan loe ren naar wat hen wel bezig mocht houden. Maar wat ik ook zag, niets dan de centrale en de twee westelijke lotusvormige torens van de hoge tempel, die overigens fraai ge noeg waren om ervan te genieten, al moe digden een gestage regen en het snel vallend duister niet aan. „Just one more minute!" nog één minuutje, zei eindelijk de oudste toe rist na een blik op zijn horloge. Het maakte de zaak er niet duidelijk op. Ook die minuut was intussen bijna verstreken en er was niets meer te zien dan een enkele vleermuis die zich gehinderd door teveel aan licht uit de noordwestelijke toren losmaakte voor een paar onzekere cirkels tegen het zwartgrijze zwerk. „There they are!", zei de Brit tevre den. En waarachtig, ze waren er. Na de eerste voorzichtige voortrekker fladderden er opeens wel tien, veertig, honderd vleer muizen uit onzichtbare gaten in de toren naar buiten. En toen werd de hemel zwart. Ook de zuidwestelijke toren begon zijn con touren te verliezen in het gekrioel van de fladderende zwermen die zich in wolken van honderdduizenden naar buiten begonnen te werken om zich na enkele aarzelende cirkels in twee strakke colonnes die zich al gauw over kilometers uitstrekten in de richting van het tropenwoud te begeven. Vijf adembe nemende minuten lang. „That's it!", zei de Brit tevreden naar mij lachend: „Tomorrow night, same time, same place, je kunt er je klok op gelijk zetten! Niemand ziet ze ooit terugkomen, maar mor genavond zijn ze er weer. Het is niet helemaal wèèr dat Henri Mou hot niet wist wat hij zag toen hij als eerste Europeaan de lotustorens van Angkor zag. Wel is de oude hoofdstad van de Khmers nooit meer bewoond geweest nadat koning Ponha Yat toch eerst nog even de Thais had verpletterd, die alles wat branden kon in Angkor en dat waren al de woonverblij ven inclusief de in hout opgetrokken paleizen hadden plat gebrand. Zoals in 790 koning Jayavarman II op zoek was gegaan naar een veiliger hoofdstad, keerde Ponha Yat in 1432 Angkor de rug toe om de nieuwe hoofd stad van de Khmers te vestigen te Phnom Penk aan de samenvloeiing van Tonle Sap en Mekong, waar nu nog de zetel van Cam bodja is gevestigd. Wat achterbleef in Angkor en geleidelijk door de wildernis in bezit werd genomen wa ren de monumenten van goden-aanbidding en zelfverheerlijking die een reeks van vorsten van Kambuja met hulp van tien- zo niet honderdduizenden slaven, legers van olifan ten en de meest begenadigde kunstenaars hebben opgericht in steen. Het waren geen woonsteden, want, als gezegd, zelfs de rijkst versierde paleizen waren tot de dag van de verwoesting van Angkor door de Thais, alle uitgevoerd in hout en zij zijn op schamele restanten en de stenen fundering na door de natuur verteerd. Wat overleefde waren de monumenten van geloof en van macht. Maar hoewel het volk van Kambuja er nooit meer is teruggekeerd om er zich te ves tigen, heeft de legende van de verzonken ou de koningsstad de eeuwen overleefd, en in wijde omgeving bleef men er eeuwen la ter in naburige dorpen over verhalen en fan taseren bij de avondlijke vuren. Er zijn on der die verhalen, die willen dat groepjes monniken wel degelijk sommige van de tem pels hebben teruggevonden en dat zij er ja renlang in volstrekt geheim hebben geleefd. Maar in ieder geval heeft Mouhot gewe ten dat er zoiets te vinden zou zijn van een verdwenen stad, hij moest zoeken waar hij tenslotte Angkor vond. Het heeft na de fantastische ontdekking van Mouhot nog meer dan dertig jaren ge duurd voor Frankrijk twee jonge militairen uitstuurde om de rapporten van Mouhot te onderzoeken. Toen zij zijn vondst bevestig den, maar erbij moesten rapporteren dat wat er lag zich uitsrrekte over een 'ï.ed van zeker tien bij vijftien kilometer dat over en door alles heen de wildern eich had genesteld, heeft Parijs beseft dat er zich daar in de jungle een cultuur-monument moest bevinden dat in betekenis niet onder deed voor de oudheden in Egypte, Grieken land, Rome en Mexico. Wie vandaag dit Ang kor bezoekt raakt niet alleen betoverd door de schoonheid van wat dit eenvoudige volk van de Khmers heeft geschapen, maar wordt zeker zozeer vervuld van bewondering voor wat Franse archeologen in dit moordend kli maat met eindeloos geduld en liefde hebben blootgelegd en gerestaureerd in een tijdvak van amper vijftig jaren. Angkor is niet één enkele stad geweest. Opeenvolgende koningen hebben hun monu menten van godsverering nu eens Sjiwa, Brahma en Visjnoe dan weer Bo' a waarin bij hun leven hun „lingam" het fal lische symbool van hun macht, en na hun dood hun stoffelijke resten werden bijgezet, steeds zelf moeten bouwen. De eerste, de tempel Ak Yom, Preah Ko, Lolei en Bakong dateren reeds uit de negende eeuw maar be vinden zich tien en meer kilometer van het vrijwel aaneengesloten complex van tempels, terrccsen, torens en piramiden, dat voorna melijk in de 12e en 13e eeuw is gebouwd. Vooral in de Bakong. waar de reliëfs de sterkste overeenstemming vertonen met het beeldhouwwerk dat men vandaag nog alom op Bali aantreft, is duidelijk te zien dat in die tijd de Khmers nog geheel onder de in vloed van het hindoeïsme stonden. De veruit grootste monumenten in Angkor zijn echter verrezen in de tijd dat de Khmer- vorsten van achtereenvolgens de Sjiwa- en Brahma-cultuur waren overgegaan naar het Boeddhisme. Het Mahajana-boeddhisme van de z.g. grote wagen, met zijn wereldse ac tiviteit en zijn zendingsdrift. Ambitieuze Khmer-vorsten hadden de invloed van het Indisch-Maleise volk intussen weten uit te breiden tot over grote delen van Thailand, het huidige Zuid-Viëtnam en Laos en ze re geerden volgens overleveringen ongemak kelijk over meer dan 30 miljoen zielen, hetgeen nogal wat is als men bedenkt, dat heel Cambodja thans nauwelijks de zes mil joen haalt. Die macht bereikte haar groot ste hoogte onder de koningen Suryavarman II en Jayavarman VII wier regeringsperio den reikten van 1113 tot ergens tussen 1201 en 1220. Het is deze Suryavarman geweest die een begin heeft gemaakt met de bouw van het meest indrukwekkende monument van alle, de befaamde tempel van Angkor Vat, waarvan de voltooiing niet minder dan tachtig jaren heeft geduurd. Angkor Vat, eigenlijk niet meer dan één strak tempelge heel, gebouwd binnen een tweehonderd me ter brede, in het vierkant aangelegde gracht van 1 Va bij iVa kilometer. De gracht, bijna aangelegd als een fortificatie, omvat een eenheid van bouw en versiering van een al lure en schoonheid, die zich zeker door mijn pen niet laat beschrijven. Het is een geheel van galerijen, binnenplaatsen en nissen dat tenslotte tientallen meters hoog opgaat en eindigt in fraaie ronde lijnen, zonder dat men ooit heeft geweten hoe ronde dragende bogen moesten worden gemaakt. En zonder gebruik van specie! Jayavarman VII heeft het in tegenstelling tot zijn grote voorganger niet bij één monu ment voor de onderbrenging van zijn lingam gelaten. Op minder dan een kilometer van de in al zijn grootsheid zo sobere tempel van Angkor Vat heeft Jayavarman VII in Ang kor Thorn - een omsingeld vierkant van drie bij drie kilometer - een ware bouwdrift uitgeleefd waarvan de grootste monurpenten zijn de piramidevormige, bijna capricieuze honderden meters lange olifantenterrassen. Vandaar had het koninklijk gezelschap een prachtige kijk op de twaalf koorddansers torens die dienden om er de koorden tus sen te spannen waarover, meer dan twintig meter boven de grond, hele groepen van wei nig benijdenswaardige koorddansers vijfhon derd meter lange wandelingen moesten ma ken. Maar tot kilometers buiten Angkor Thorn heeft Jayavarman zijn adembenemende ge bouwen nagelaten. Sommige ervan, zoals de tempel van Preah Khan, zijn door de Franse archeologen gelaten in de ruïneuze staat waarin zij onder de druk van de majestu euze banian-bomen en hun wroetende wor tels zijn gebracht. De meeste zijn echter op haast ongelooflijke wijze in hun oude glo rie hersteld. Het is vooral de Bayon, gekroond met 52 manshoogte Boeddha-koppen - één voor elke week van het jaar, vertellen de gidsen, maar ik heb niet kunnen vaststellen of de Khmers toen het jaar al in 52 weken had den verdeeld - die een kostelijk geïllus treerd geschiedboek van de Khmer-histo rie vormt. Over vele tientallen meters zijn niet alleen de oude sagen tot in de kleinste details in de massieve stenen wanden ge houwen. Men leest er ook als classic strips de verhalen van de vele zeeslagen op Tonle Sap zowel als taferelen uit het dagelijks le ven in de hoofdstad. Compleet met kroko dillen die slécht oppassende zeelieden uit de boot happen en met vrouwen die elkaar ernstig het hoofdhaar staan te ontluizen. In de binnengalerijen trof ik de bewijzen voor de bevinding dat Jayavarman VII niet het genoegen heeft gehad zijn eigen tempel waaraan 26 jaar is gebouwd voltooid te mogen zien. Zijn opvolger die zijn werk wel wilde voltooien hing anders dan Jayavarman die een extravagant maar op recht boeddhist was, het hindoeïsme aan. Dat bracht hem aanvankelijk tot een kleine beeldenstorm, waarbij een hele reeks van boeddhakoppen ruwweg werd uitgehakt. Maar later schijnt hij zich te hebben be dacht en volstond hij ermee een aantal zit tende boeddha's overigens niet minder ruw - alleen maar bij te laten hakken. Plat liggende benen werden met de knieën omhoog gezet, vlak in de schoot liggende handen werden voor de borst tegen elkaar gelegd en de lotus op het hoofd werd om gehakt tot een soort van drietand voor Sji wa, Brahma en Visjnoe. En aan sommige kinnen liet hij er voor de duidelijkheid nog even een puntbaardje bij hakken. Onder dat alles bleef gelukkig de oude vorm nog voldoende zichtbaar, om vandaag nog te kunnen zien wat er daar is 'gebeurd. Wie die barbaar is geweest vermeldt de historie niet, maar zijn opvolger is stellig weer een boeddhist geweest, want die heeft heel dui delijk op verscheidene plaatsen de boel weer zo goed als kon in de oude vormen laten terughakken. Intussen was het echter na Jayavarman VII met de grote boeddhistische cultuur wel gedaan. Na een kort hindoeïstisch interreg num moeten de eerste vertegenwoordigers van het eenvoudige ingekeerde Hinayana boeddhisme, het boeddhisme van de kleine wagen, in Kambuja zijn neergestreken. De belijders van het sobere, stille, thuis bij de huisaltaren beleden, onwereldse geloof van de armen. Het betekende het einde van het extraverte, uitbundige leven in Angkor. Het betekende ook het begin van de onder gang van Kambuja. In de volgende ander halve eeuw schrompelde de macht van het Rijk ineen en begonnen langzaamaan de onderworpen Thais en Champas (wonend in het huidige Zuid- en Midden-Viëtnam) het Khmerse juk af te schudden. In Ang kor werden geen nieuwe monumenten van grote betekenis meer gebouwd en daarbui ten namen de gevaren toe. Tot omtrent 1430 de Thais hun vernietigende aanval op de oude koningsstad durfden ondernemen en zij er alles verwoestten behalve de grote monumenten waarin de Boeddha werd ver eerd die ook zij gelukkig als enige god er kenden. Daarna is het stil geworden in Angkor. En het is er nog stil. Want hoewel Ang kor in schoonheid en betekenis zeker niet onderdoet voor de grootste cultuurmonu menten ter wereld en het bovendien meer dan welk ander ook in zijn oude levende de cor is gevat, trekt het naar verhouding tot Rome, Athene en Egypte slechts zeer ge ringe aantallen toeristen. Het is nog niet ontdekt door het internationale reiswezen. Al zal dat wel niet lang meer duren. Boven links: De frontgalerij van de tempel van Angkor Vat, die bijna vijf eeuwen lang geheel door de jungle overwoekerd is geweest. Rechts naast de toegangsweg een deel van de tientallen meters brede gracht dia het gehele tempelcomplex heeft omvat en die een deel vormde van een der meest ingenieuze waterhuishoudingen van de oudheid. Da oude Khmers hadden echter nog geen kennis van de onderlagen van de bodem, zodat bij herhaling de grachten in enkele weken tijds hun hele inhoud door de poreuze bodem verloren. Boven rechts: Een van de indrukwekkende vredige boeddhakoppen in de binnen galerijen van Angkor Thorn. Kaartje: Onder links: Hoewel Angkor Vat een tempel is die door zijn bouwer Suryavarman 11 in het midden van de twaalfde eeuw aan Boeddha werd gewijd hebben latere Hindoe-vorsten niet geaarzeld er hier en daar een paar Hindoe-stempels op te zetten. De voor de borst gevouwen handen, de opgetrokken knieën en het eigenwijze baardje van deze gelovige in de tempel van Angkor Vat onder scheiden hem als de Hindoe tussen de vele boeddha's die in de wanden van de tempel verenigd zijn. Onder rechts: Een bijna onbeschadigd reliëf in de Bayon, het centrale monument van Angkor Thom, waarin Jayavarman VII de hele historie van zijn rijk heeft laten uitbeelden. Op de foto een tafereel uit een zeeslag op het nabije meer van Tonle Sap tegen invallende stammen uit Champa, het huidige midden-Viëtnam.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1966 | | pagina 4