Dorp
in
West falen
bakermat van textielbaronnen
Duitsland op weg naar
twee-partijenstaat
N.P.D. bekijken
gelatenheid
met
Trekkers
Ha n nekemaa iers
Naturalisatie
Naar Amsterdam
Stamboek
Voss-concem
Katholiek
Herinneringen
C. en A-sprookje
MINISTER DR GUSTA V HEINEMANN:
/hleas^fy
Jongelui betwisten
elkaar kerstbomen
Hongarije in de
Europa-bus
Couve kandidaat
in Parijs
Duidelijk
Stabiel
Onzeker
Pagina 8
DONDERDAG 29 DECEMBER 1966
KETTINGEN
(Van een onzer verslaggevers)
Rond de eeuwwisseling waren de
,,lapkepoepen" een bekende verschij
ning in Friesland. In Sneek hadden
deze Duitse marskramers hun
„Stammkneipe" in Onder de Linden,
in Leeuwarden frequenteerden zij het
Fries Koffiehuis, het Oranjebierhuis,
café Neut en café Baumann in de Hee
restraat. Ze woonden op kamers en
trokken stad en land af met hun
,,pak", de bundel textiel op de rug.
Enkelen hadden al een vast verkoop
punt, een zaak verworven. Wanneer
deze Brenninkmeijers en Lampes en
Vossen en Kaellers bijeenzaten, hun
glas bier dronken en hun pijp smoor
den, dan werd er niet zelden gespro
ken over thuis": dat was Westfalen
en dat was in dat lieflijk glooiende
Westfaalse land het kleine knusse
dorpje Mettingen, twintig kilometer
van Osnabrück en ooit nog eens van
de Oranjes.
De nu rijke Brenninkmeijers,
Lampes en Vossen, waren de „Hol-
landgaenger", de door de dertigjari
ge oorlog berooide Mettingers die in
het „steinreiche" Nederland het be
loofde land zagen. Holland, „das Loch
im Westen", stond altijd gul voor hen
open. „Dei haef Holland," zei men
als het iemand voor de wind ging, die
heeft Holland al! Of iemand die ge-
noeg verdiende en dus niet naar Hol
land behoefde te gaan: „Dei bruket
nich nao Holland gaon."
De Mettingers zijn door de eeuwen
heen trekkers geweest. Men ging
,,von Mettingen aus in die weite
Welt" om het geluk te zoeken. Het
eigen dorp, het eigen land bood
geen bestaansmogelijkheden, want de
grond was arm en schraal. Pas veel
en veel later, toen reeds generaties
Mettingers waren uitgezworven, ont
dekte men onder die zuinige grond
rijke kolenlagen.
De zoons, die in de vaderlijke boe
renhofsteden stoer en degelijk in
vakwerk gebouwd geen toekomst
zagen, trokken uit. Omstreeks 1825
stonden er in Mettingen en naaste
omgeving meer dan duizend weefge
touwen, waarop een goede wever in
een veertienurige werkdag een laken
van tien ellen lang en een el breed
(voldoende voor een beddelaken, een
hemd en een handdoek) kon maken.
Het was degelijk, zwaar geweven
laken, spierwit gebleekt, gekeurd en
gestempeld, dat zij meenamen.
Steeds verder langs de wegen van
Noord-Duitsland trokken zij om zich
een eigen verkoopgebied te verove
ren en zo kwamen zij ook in Neder
land. Marskramers uit Mettingen en
het naburige Recke en Ibbenbueren,
plaatsjes in de uitlopers van het Teu-
toburgerwoud. „Lapkepoepen" noem
de men hen of „teuten" of
„tüötten". Hun spreuk was „Mein
Feld ist die Welt".
Omdat het aantal Mettingers juist
in Friesland zo groot was, heeft men
naar een verklaring gezocht voor die
kennelijke voorkeur. Men heeft het
gezocht in de omstandigheid dat
Muensterland en Friesland eertijds
één bisdom vormden (de eerste bis
schop van Osnabrueck was een Leeu
warder van geboorte), dat Friesland
een grotere geloofsvrijheid bood aan
de Mettingers dan zij in eigen omge
ving genoten, men heeft het ook ver
klaard uit de omstandigheid dat al
eeuwen lang Westfaalse maaiers sei
zoenarbeid in Friesland verrichtten.
„Grasmoffen" noemde men de hanne-
kemaaiers en dat woord „mof" zou
ontleend zijn aan „mowers" hetgeen
maaiers betekent.
De hannekemaaiers liepen naar Ne
derland met zeis, brood, spek en bo
ter bij zich. Ze leefden sobertjes,
werkten zeer hard en zeer lang, slie
pen in het gemaaide gras en keerden
na enkele maanden werken naar huis
terug met een schone winst van en
kele tientjes. Dikwijls werden de ge
lederen der Westfalers gedund door
de ontberingen. Van de 3353 Muen-
sterlanders, die in 1828 naar Neder
land gingen, stierven er zestien in ons
land en 35 na thuiskomst. Er kwa
men 319 ziek terug, andere zieken
bleven hier. De slopende verkleu
ming, waaraan de maaiers ten prooi
waren, noemde men de „Hollandse
pip". Het was een verlamming van
de ledematen, uittering en water
zucht.
De Duitsers droegen schapewollen
sokken en kousen en ze hadden kleren
van een linnen dat de boerinnen hier
wel beviel. De hannekemaaiers waren
best bereid eens een paar stukken
mee te nemen. Het begin van de han
del was er. In Mettingen weefde men,
het linnen kwam in het „pak" en
werd hier aan de man gebracht. De
„pakdragers" gingen de boer op.
Lange stok of paraplu bij zich, het
pak op de rug, een lange pijp in de
mond. Zó kent men ze nog.
Hoewel de eerste specifieke „lapke
poepen" hier al veel eerder waren is
de grote stroom gekomen in de twee
de helft van de vorige eeuw. Neder
land werd het Kanaaan van de West
falers. De meesten van hen reisden
voortdurend heen en weer. Tweemaal
per jaar minstens was men thuis.
Dan werd verteld hoe de zaken gin-,
gen en dat was voor vele vrouwen
reden om rrfee te gaan, voor de jon
geren reden om ook het pak op de
rug te nemen.
De „teuten" waren in het algemeen
vriendelijke mensen, die uitstekend
opgingen in de bevolking. Zij kregen
hier aanzien en genoten achting, voor
al ook doordat zij actief optraden in
't kerkelijk en verenigingsleven. Vele
oud-Mettingers voelden zich al spoe
dig Nederlander en lieten zich natu
raliseren, anderen bleven hun Duitse
nationaliteit trouw. Soms gaf dat ver
wikkelingen.
De vader van een nu in Nederland
wonende „lapjesman" was Mettinger
van geboorte. Hij liet zich naturalise
ren tot Nederlander en ging later
naar Mettingen terug om te rentenie
ren. Toen daar elk onroerend bezit
verboden was voor een niet-Duitser,
liet hij zich andermaal de Duitse na
tionaliteit aanmeten. Zijn zoon even
wel was Nederlander van geboorte,
doch werd door de naturalisatie van
de vader Duitser. En dat had in de
jongste oorlog natuurlijk gevolgen.
Van Julius Covers uit Leeuwarden is
bekend dat de Duitse bezetters hem
wilden vrijstellen van het beroemde
wachtlopen, omdat hij immers Duit
ser was. Covers wilde daar niets van
weten. „Ik ben Nederlander," zei hij.
Herman Lampe is de grondlegger
van het concern dat nu Lampe Ne
derland heet. In 1808 hield Herman,
die toen vijftig jaar was, zijn zoon
Benedictus ten doop. De jongen be
heerste nauwelijks zijn moedertaal in
woord en geschrift, of zijn vader liet
hem al les geven in het Nederlands.
Toen Benedictus pas zeventien jaar
was, had hij zich al als een gewiekst
zakenman ontpopt. Het geheim van
het succes van deze „Lapkepoep"
schijnt vooral gelegen te zijn in zijn
populariteit bij de Friezinnen; hij
wist altijd wel een leuk verhaal of
een grap. In 1834 opende hij op het
Grootzand te Sneek een textielwinkel-
tje, welk initiatief enkele jaren later
door Brenninkmeijer in dat zelfde
Sneek werd opgevolgd.
Deze Lampe's spraken, evenals de
andere Mettingers, een eigen taal,
het Humpisch. Een typische spreek
taal die nooit tot een schrijftaal is uit
gegroeid. Er zijn er nog maar weini
gen die een mondjevol Humpisch
kennen. Ernst Lampe, een der huidi
ge directeuren van Lampe Neder
land, dat nu negentien modehuizen
exploiteert, is zo'n man. Hij kan al
thans enkele woorden Humpisch spre
ken. Als hij hier of daar een afstam
meling van de Mettinger „Tüötten"
ontmoet, wordt naarstig getracht de
beperkte woordenschat uit te breiden.
Benedictus heeft zich niet tevreden
gesteld met zijn zaakje in Sneek. Zo
reisde hij op gezette tijden naar Am
sterdam, waar hij zo voordelig moge
lijk handdoeken, tafellakens, slopen
en beddetijken kocht. Toen zijn zoons
Julius en August in de zaak waren op
genomen, werd in 1883 een tweede
zaak geopend, op de Nieuwendijk in
Amsterdam. Vandaaruit werd het
concern uitgebreid met zaken in Den
Haag en Rotterdam.
August en Julius waren getrouwd
met Mettinger vrouwen. August, die
door de naturalisatie van zijn vader
Nederlander was geworden, liet op
een gegeven moment zijn vrouw Dina
Voss plus de kinderen uit Mettingen
overkomen. Zijn vrouw, die door haar
huwelijk ook Nederlandse was gewor
den, maar dat verzuimd had op te
geven bij de consul, schonk hem een
fikse rij kinderen. Er waren evenwel
al tien van de elf geboren toen men
ontdekte dat August en Dina volgens
de Nederlandse wet niet getrouwd
waren, zodat er sprake was van tien
onechte kinderen. Er was een speci
aal Koninklijk Besluit voor nodig om
dit probleem op te lossen.
Als een familiezaak méér familiele
den heeft dan zaken, valt het niet
mee om zonder verschil van inzicht
de bedrijven te leiden. In 1911 was
het in de familie Lampe althans zo
gesteld dat men eens rond de tafel
moest gaan zitten om tot een herver
deling te komen. De zaak in Den
Haag kwam aan een neef en ook Am
sterdam en Rotterdam werden zelf
standige bedrijven. In 1926 kwam er
een vestiging in Utrecht en een jaar
later een filiaal van Lampe Rotter
dam in Den Haag. Dit laatste ging
echter het „Haags Modehuis" heten,
omdat de naam Lampe immers al
door een andere familietak werd ge
bruikt. Na de tweede wereldoorlog
verschenen er Lampe-modehuizen te
Eindhoven, Arnhem, Leiden, Hilver
sum, Haarlem, Breda, Alkmaar,
Heerlen, Zeist, Zwolle, Amstelveen,
Schiedam, Apeldoorn, Tiel en Rijs
wijk. Per 1 januari 1964 had er een
interne reorganisatie plaats, waar
door alle Lampe-modehuizen, inclu
sief het Haags Modehuis in Den
Haag en Rijswijk, onder een centrale
leiding kwamen. De eerste zaak in
Sneek werd voor de eeuwwisseling
opgeheven en is nooit meer terugge
keerd.
tingen hadden verlaten en naar Ne
derland waren gegaan, stichtten zij
in 1841 een winkel te Sneek. Het zou
de eerste vestiging zijn van een we
reldomspannend concern. In 1881
kwam de tweede zaak, te Leeuwar
den, en daarna ging het steeds snel
ler. Clemens had vijf zonen, wie het
in de handel allemaal goed ging. Eén
van hen, de in 1860 geboren Georg,
hielp de Mettingers, die in moeilijk
heden kwamen door hen voor een ge
storven koe een nieuwe te geven. Men
zei van hem: „Hij heeft de meeste
koeien van heel Mettingen, maar hij
moet de melk kopen."
De in 1862 geboren Clemens deed
zoveel voor zijn plaats van afstam
ming, dat hij ereburger werd van
Mettingen. Naar hem is ook de Kle-
mensstrasse genoemd. Toen de derde
generatie Brenninkmeijer het bedrijf
overnam, waren er al meer dan een
dozijn confectiemagazijnen in Neder
land. In 1911 begon men in Berlijn,
gevolgd door Keulen. Hamburg en
Essen, in 1922 startte C. en A. in Lon
den, Liverpool en Birmingham en na
de tweede wereldoorlog breidde het
concern zich uit tot de Verenigde Sta
ten, waar nu al 45 winkels zijn.
In de familie Brenninkmeijer zijn
gezinnen met tien, twaalf kinderen
normaal. Zo kunnen de vitale posten
in het wereldconcern door familiele
den worden bezet.
De grondlegger van het binnenkort
22 filialen omvattende Voss-concern
is Berend Jurjen. Op 1 mei 1828 ves
tigde hij zich na vele omzwervingen
te Leeuwarden, waar hij aan Achter
de Kelders voor vierduizend gulden
ten overstaan van notaris Alberda
een pand kocht, een winkel in textiel,
lappen en goederen.
De naam Voss is ook een bekende
klank voor de oude mevrouw Heeger-
Dechesne, Geesterweg 3 te Alkmaar.
Deze Friezin van Belgische oorsprong
trouwde met Eduard Louis Heeger,
die na als reizend handelaar zaken te
hebben gedaan in Friesland, Texel en
Wieringen, een zaak begon aan de
Langestraat in Alkmaar, die na zijn
dood aan Voss werd overgedaan.
„Mijn man zei altijd: we trouwen pas
als ik een eigen zaak heb. Uit de tijd
voor Alkmaar herinner ik me nog hoe
mijn man bevriend was met kroon
prins Wilhelm van Pruisen, die na de
Een beeld uit het dorp Mettingen:
korte, kromme straatjes, rijzend en
dalend, vakwerkhuizen, gegroepeerd
rond de imposante kerk (rechts), die
gebouwd kon worden dank zij de fi
nanciële steun van de in Nederland
geslaagde kooplieden. Links op deze
tekening het Gasthof Telsemeijer,
waarin het „Tüöttenmuseum" is ge
vestigd. Op de witte muur nog
juist zichtbaar zijn twee marskra
mers levensgroot afgebeeld.
eerste wereldoorlog als balling op
Wieringen leefde, hoe mijn man voor
zijn opleiding ir de zaak van een oom
in Kollum bij Leeuwarden moest be
talen en van onder af aan het vak
moest leren, hoe Nederlands hij zich
voelde tijdens de bezetting
„In de oorlog kwam eens een Duit
se officier in de zaak van mijn man.
Die officier zei: we móéten familie
zijn. Mijn man zei: wij kunnen nooit
familie zijn, want ik ben een Neder
lander
Het geboortehuis van de vader van
Eduard Louis staat in Kattermuth te
Mettingen, dat van de moeder in Ten
Ambergen. De boerderij heette
„Klaushoff", aldus mevrouw Heeger-
Dechesne. Zij herinnert zich Mettin
gen nog heel goed. „In de kerk is een
schildering, waarop allerlei Mettin
gers voorkomen. Ik kan zo het type
van mijn man er uithalen." Zaken
vein Heeger bestaan nog te Zwolle en
Harlingen.
De katholieke Mettingers hebben
het in hun geboorteland niet gemak
kelijk gehad. Ze stonden bloot aan
zware vervolgingen, eerst onder de
Oranjes en later weer onder Pruisen.
Hun moeizame tochten naar het
„steinreiche" Holland stelden zij on
der de speciale bescherming van de
H. Anna. Toen zij eenmaal in hun
nieuwe vaderland tot aanzien waren
gekomen, zijn zij een grote steun ge
worden van de kerk. Vooral in Fries
land is dit het geval geweest.
De meesten vestigden zich in die
beginperiode te Dokkum, Metsla wier
en Roordahuizum, pas later te Sneek.
Dat was de grote tijd van de Ten
Brinks, die niet alleen grote zaken
deden in de streek zelf, maar „in
compagnie met" Sinkel te Amster
dam, zelfs ook in Indië en Zuid-Ame-
rika. De Stockmanns te Sneek lever
den in het begin van de negentiende
eeuw enorme partijen textiel aan de
kofschippers op de Oostzee, die in de
Kolk te Sneek hun lading innamen.
Hoewel zeer vele Mettingers echte
Nederlanders werden, waren er ook
die hun levensavond in hun geboorte
plaats doorbrachten. Heinrich Bren
ninkmeijer, die in 1849 te Mettingen
was geboren, ging naar Leeuwarden,
kwam in 1888 naar Mettingen terug
en trok in 1894 andermaal naar Ne
derland. Agnes Voss-Covers (van
1869) werd geboren in Mettingen,
woonde in Leeuwarden en ging later
weer terug. Met tientallen ging het
zo.
De bezoekerslij sten in Mettingen le
ren ook veel van de „handel en wan
del" van deze gewiekste kooplui: Ju-
Het landschap rond Mettingen is lief
lijk glooiend.
lius en August Lampe, geboren in
Sneek, respectievelijk 29 maart 1845
en 23 februari 1847, komen in 1872
voorgoed naar Mettingen. Martin
Weller, geboren 8 mei 1843 in Heeren
veen, blijft dat jaar ook in Mettingen.
Eduard Brenninkmeijer, 2 september
1860 in Sneek geboren, komt in 1901
naar Mettingen en blijft er. De mees
ten echter gaan met hun zéér Neder
landse vrouwen naar Mettingen om
er korte bezoeken af te leggen. Ar
nold Lampe en Isabella Hettema zijn
er even in 1890 en worden er zelfs
schutterskoning en -koningin. Andere
bezoekers zijn Josef Wolf en Geertrui-
da Andringa uit Sneek, Joseph Hu-
bert en Gretha Galema uit Bolsward.
Deze bezoekerslijsten worden nog
geregeld ingevuld. Nu komt echter
praktisch niemand meer uit Fries
land, doch meestal uit Amsterdam,
Rotterdam en Den Haag. Het blijkt
duidelijk: men is uit Friesland ver
der getrokken.
Heel dikwijls laten de vroegere
Mettingers en nu nog! hun ge
boorteplaats meeprofiteren van hun
verworven welstand. Daaraan is het
wellicht ook te danken, dat de veelal
in de zeventiende eeuw gebouwde
boerenhofsteden, van waaruit de
„teuten" vertrokken, niet reeds lang
vervallen en verdwenen zijn. Zij wer
den grondig gerestaureerd met het in
de handel verdiende geld.
Het Mettingen van nu is een aller
aardigst plaatsje. Het is betrekkelijk
klein en het telt een tienduizend inwo
ners. Het heeft echter de allure van
een stadje. Leuke, gebogen straatjes
met prachtige vakwerkhuisjes, aar
dige winkels, een ruim plein om de
kerk en het voortreffelijke Gasthof
Telsemeijer.
Het is een eeuwenoude zaak, die
echter onder leiding van de „Inha-
ber", die er nu ruim tien jaar zit,
voortdurend wordt verbeterd en ver
fraaid. Het hotel heeft 25 bedden, een
sfeervol restaurant, een prachtige
wintertuin met echte bomen, een
automatische kegelbaan en het
staat op de gevel aangegeven het
„Tüöttenmuseum'
Wie de eetzaal binnenkomt wordt
meteen geconfronteerd met een grote
wandschildering, waarop de Leeu
warder Waag prijkt. Een afbeelding
uit de tijd, dat de Mettingers in
Friesland kwamen om zaken te doen.
De nu 40-jarige Mettinger schilder
Eugen Teeken heeft in de achterzaal
nog twee schilderingen aangebracht,
van Amsterdam en Luebeck, steden,
waarheen ook veel Mettingers zijn
gegaan.
Ronddolende in de zalen van hotel
Telsemeijer vindt men een uitvoerige
lijst met namen van Mettinger koop
lieden, die omstreeks 1900 in Leeu
warden te vinden waren. Gerhard,
Eduard, Joseph, Heinrich, Felix, Ju
lius en Georg Brenninkmeijer bijvoor
beeld, die hun activiteiten gaven aan
de zaken Brenninkmeijer Zonen, fir
ma H. Brenninkmeijer en de firma
C. en A. Verder komen op dit lijstje
o.m. voor de namen Covers, Lampe,
Flacke, Drontmann, Schuette, Voss,
Hotho, Heeger, Weller, Kaeller,
Klötter, Kuhlmann, Stueve, Schweig-
mann en Schulte.
Er hangen foto's en prenten van tal
van plaatsen van vestiging. Men
vindt er afbeeldingen van de hanne
kemaaiers en van de marskramers,
reprodukties van oude advertenties
en rekeningen, maar ook de afbeel
dingen (pentekeningen) van de zaken
van nu, gedreven door nakomelingen
van Mettingers.
Tal van bekende beelden maken de
bezoeker duidelijk, hoe groot en hoe
succesvol de uittocht van de Mettin
ger kooplieden is geweest. Tientallen
afbeeldingen in glas-en-lood tonen de
„stamhuizen" van de nu bekende fa
milies, de portretten van de grond
leggers der zaken en de zaken zoals
ze nu zijn.
De Brenninkmeijers domineren wel
in dit museum. Trouwens, de „Bren-
ninckhof", een robuuste boerderij in
vakwerk even buiten het eigenlijke
dorp Mettingen, is een monument op
zichzelf. In 1671 verliet Joseph Bren
ninkmeijer deze hofstede en zo
staat het nu in het museum te boek
met hem verliet de „stamlijn" van
C. en A. definitief de hof om in de
handel te gaan.
Ja, die C. en A., Clemens en August
Brenninkmeijer hebben wel voor het
spectaculairste Tüöttenverhaal ge
zorgd. Nadat zij de boerderij in Met-
Wie poogt wegwijs te worden in de
familie Brenninkmeijer verdwaalt ho
peloos, wanneer hij niet de beschik
king heeft over de fraaie familieuit
gaven met de tot in de zestiende
eeuw uitgezochte stamreeksen. Neven
en achterneven, zij allemaal bleven
in de textiel.
De meeste Tüöttenfamilies waren
overigens nogal kinderrijk. Doordat
man en vrouw dikwijls gedurende een
groot deel van het jaar gescheiden
leefden, is er van het begin van de
fotografie af een druk gebruik ge
maakt van deze afbeeldingsmogelijk
heid. Er werden druk foto's uitgewis
seld tussen Nederland en Mettingen
en zo komt het dat er van verscheide
ne generaties Mettingers nog portret
ten bewaard zijn gebleven. In de Met
tinger woningen treft men nog dikke,
in leer gebonden albums aan met fa
miliefoto's, die het lang van elkaar
zijn wat moesten vergoeden. Daar
van is een dankbaar gebruik gemaakt
bij de inrichting van het museum in
Gasthof Telsemeijer.
Dat de relatie met Friesland nog
altijd hecht is moge o.m. blijken uit
het feit dat onlangs de Duitse familie
Brenninkmeijer de „Saiterpleats",
een boerderij bij Wartena heeft aan
gekocht ais zomerverblijf voor de fa
milie.
UTRECHT In Utrecht is de laatste
dagen sprake van een ware „kerstboom-
oorlog". Groepen jongeren tot 18 jaar
betwisten elkaar overal in de stad weg
gegooide kerstbomen. Dinsdagmiddag
raakten twee scholieren met elkaar
slaags. De 15-jarige R. van der Linden
werd met een zweep in zijn oog getrof
fen. Hoewel hij in het Ooglijdersgast-
huis direct werd geopereerd, zal hij
toch een oog moeten missen.
De Utrechtse jongelui „hamsteren"
kerstbomen tot oudejaarsnacht. Iedere
groep probeert deze week een groot
aantal kerstbomen te bemachtigen om
zaterdag een zo groot mogelijk vuur te
kunnen maken.
De Utrechtse politie heeft tientallen
kerstbomen in beslag genomen, maar
ondanks alle waakzaamheid, rijden de
surveillance-wagens deze week van de
ene vechtpartij naar de andere.
Ook in Delft woedt een kerstbomen
oorlog. Met stokken, kettingen en ste
nen gewapend, jagen grote troepen jon
gelui op kerstbomen en maken daar
mee de binnenstad onveilig. Dinsdag
avond ontstond een vechtpartij tussen
twee groepen. Daarbij werd de 24-jari-
ge J. M. uit De Lier ernstig aan het
hoofd gewond. Met een hersenschudding,
een neusfractuur en een gapende hoofd
wond werd hij in een ziekenhuis opge
nomen. In verband hiermee heeft de
politie de 18-jarige R. S. uit Delft aan
gehouden.
UTRECHT. Als eerste Oosteurope-
se land is Hongarije opgenomen in het
„Europabus"-net, dat gedurende het
toeristenseizoen in stand wordt gehou
den door de nationale spoorwegen van
Frankrijk, Italië, Duitsland, Oostenrijk,
Engeland, Denemarken, Spanje, Noor
wegen, België, Griekenland, Zweden,
Luxemburg, Portugal, Zwitserland en
ons land. Het busnet van de Europese
spoorwegen is thans 100.000 kilometer
lang en reikt van de Noordkaap tot Por
tugal en van Engealnd tot het Nabije
Oosten. De toetreding van Hongarije tot
de Europabus-organisatie, betekent een
verbetering van de verbinding Frank
fortPraag, die nu via Bratislava en
Györ wordt doorgetrokken tot Boeda
pest. In aansluiting op deze verbinding
introduceren de Hongaren onder de
naam „Hongaarse Rapsodie" een zes
daagse rondreis. Nederland is in het
net van Europabus opgenomen, met ver
bindingen naar Frankfort, Londen en
Bad-Harzburg.
PARIJS. De Franse minister van
Buitenlandse Zaken Couve de Murville,
die zich tot nu toe heeft vrijgehouden
van partijpolitiek, zal by de algemene
verkiezingen van maart volgend jaar
Gaullistisch kandidaat zijn, zo wordt of
ficieel in Parijs meegedeeld. Zijn district
is het zevende arrondissement van Pa
rijs, een „deftige" wijk op de linker
Seine-oever.
Op verzoek van president De Gaulle
stellen 26 van de 28 ministers zich kan
didaat. De twee ministers die om on
bekende reden niet meedoen, zijn André
Malraux van Culturele Zaken en Jean
Marcel Jeanneney van Sociale Zaken.
„De opkomst van de Nationaal Democratische Partij in Hessen en Beieren
is een verschijnsel, dat wij in de Bondsrepubliek met gelatenheid bekijken.
Tenslotte hebben in beide deelstaten meer dan 90 pet. van de kiezers hun stem
uitgebracht op rijkelijk democratische partijen. Dat neemt niet weg, dat wij de
ontwikkeling met grote nauwkeurigheid nagaan en analyseren. Alle partijen en
talrijke instellingen die de democratie goed gezind zijn houden zich er mee
bezig.
Want ook al is het gevaar in onze ogen niet acuut iedere natie kent immers
extreme groepen het zou dom zijn de ervaringen van het verleden te ver
geten", aldus de nieuwe Duitse minister van Justitie dr. Gustav Heinemann
(66) die wij om commentaar vroegen op de jongste verkiezingssuccessen van
de neo-nazistische NPD.
Wat deze uitspraak bijzonder gewicht
verleent is de persoon van de Duitse
sociaal-democraat. Dr. Heineman is
een van de meest onverdachte leden
van het nieuwe kabinet-Kiesinger, dat
bestaat uit socialistische en christen-de
mocratische politici. Hij behoorde tot de
eersten die de noodzaak van weerstand
tegen 't nationaal-socialisme onderken
de en als gelovig protestant in de zgn.
„Bekenende Kirche" vanaf het begin
van de Hitler-tijd, een vooraanstaande
rol heeft gespeeld in het „andere Duits
land" van toen.
Na de oorlog werd deze jurist met
grote theologische belangstelling en ken
nis minister van Justitie voor de
C.D.U. in het door de Engelsen bezette
Roergebied. Hij houdt er nog steeds
scherpe herinneringen aan over als het
gaat om de nalatenschap uit die tijd,
of liever wat de Engelsen niet nalieten.
De talrijke vernielingen introduceerden
de Britse bezettingsautoriteiten, zo zegt
hij nu, behalve wat voor Duitsland het
belangrijkste zou zijn geweest: een
kiesstelsel zoals dat in Engeland gestal
te heeft gekregen en in de ogen van ve
le Duitsers anno 1966 benijdenswaardi
ge resultaten oplevert nl. het tweepar-
tijdensysteem.
Een soortgelijk kiesstelsel dat zoals
bondskanselier Kiesinger het uitdrukte
in zijn regeringsverklaring vorige week
„duidelijk meerderheid" moet brengen,
is onderdeel van het programma van
de nieuwe Duitse regering. De S.P.D.
en de C.D.U., zo zegt dr. Heinemann,
hebben zich nog niet vastgelegd op een
aanvaarden van een meerderheidskies
recht dat kleine partijen zou elimineren.
Maar de uit beide partijen samengestel
de coalitieregering heeft het wel op zich
genomen ernstig in die richting te stre
ven. De wens om extreme groeperingen
geen gelegenheid te geven langs demo
cratische weg voet aan de grond te
krijgen in Duitsland heeft allang
geleefd. De eis dat een partij tenminste
vijf procent van de kiezers moet ver
tegenwoordigen om in het parlement te
komen, getuigt daarvan. Dr. Heinemann
zelf zegt met vele anderen al van 1945
af voorstander te zijn geweest van het
tweepartijenstelsel.
Of het er dit keer van komt, valt nu
nog niet te zeggen, zo waarschuwt hij,
maar als het deze regeringscombinatie
die over meer dan tweederde van het
aantal stemmen in de Bondsdag be
schikt niet lukt, wie dan?
Het is niet de plotselinge versterking
van rechts-radicale tendenzen in de
Bondsrepubliek, die plotseling aanlei
ding is geworden tot actie van de zijde
van de twee grootste partijen. De op
komst van de NDP., zo zegt dr. Hei
nemann versterkt alleen de toch al be
staande verlangens om Duitsland een
meer stabielere regeringsvorm te ge
ven. Zijn argumentatie - die ook voor
ons land niet van belang is ontbloot -
steunt op de ervaring dat het stelsel
van evenredige vertegenwoordiging,
zelfs in de vorm zoals die in de Bonds
republiek geldt, geen enkele partij in
staat stelt een absolute meerderheid te
behalen. De C.D.U.-C.S.U. was er bij
na, maar het ontbrak nog aan vijf
stemmen, een tekort dat in al zijn
pijnlijkheid bleek, toen deze twee zus
terpartijen door het uittreden van de
liberale ministers in oktober als enige
in de regering overbleven. Deze vijf
stemmen waren voorheen „gekocht"
voor een veel te hoge prijs: gedwongen
opneming van vier F.DP.-ministers en
een wisselvallige steun door de libera
le fractie, waarop men door alle tegen
strijdigheden steeds kon rekenen.
Als minderheidsregering was de re-
gering-Erhard, toch al niet het symbool
van krachtdadig optreden, volledig ver
lamd op een wijze die de jonge Duitse
democratie grote schade dreigde te be
rokkenen aldus meent dr. Heinemann.
I>e bewogen debatten in de Bondsdag
vorige week donderdag en vrijdag heb
ben aangetoond dat de ruim veertig
man sterke liberale fractie - een tiende
van het totale aantal zetels - niet zonder
slag of stoot zou ophouden met dreigen
van de twee grote partijen. Een van
dr. Ileinemanns voorgangers, Thomas
Dehler, pleitte hartstochtelijk zelfs op
het onredelijke af, voor behoud van wat
hij het „liberale geestesmerk in de
Duitse democratie" noemde.
Het 19e eeuwse liberalisme heeft een
ongetwijfeld uiterst belangrijke weer
slag lang en breed gevonden in de Duit
se grondwet en in de sinds 1945 ontsta
ne politieke instituten. Maar waar het
nu om gaat, is het vormen van een par
lementaire meerderheid waarmee een
regering aan het werk kan gaan. De
kiezers moeten duidelijk een keus kun
nen maken of hij deze of gene partij
aan de macht wil helpen."
Of het deze brede-basis-regering zal
lukken haar voornemens uit te voeren
is ook in de ogen van dr. Heinemann
nog onzeker.
Maar velen in de Bondsrepubliek
zullen het met hem eens zijn dat hij
zegt dat er weinig andere keus is. De
jongste formatieperikelen in Bonn heb
ben nog eens deze stelling onderstreept,
zo meent hij. Met de F.D.P. samen
zouden de sociaal-democraten in het
Duitse parlement acht stemmen meer
dan de oppositie gehad hebben. Op een
aantal liberale stemmen viel niet vast
te rekenen in tal van sociaal-economi
sche problemen die, naast het staats
rechtelijk politieke vraagstuk van de
partijvorming geen enkelenieuwe rege
ring na het debacle van de ploeg-Er-
hard ongestraft kon negeren. Het mon
sterkartel zoals de F.D.P. het nieuwe
zwart-rode verbond noemt, kan ook al
leen gezien worden als een tijdelijke
noodsprong: „Na de verkiezingen van
1969 moeten S.D.P. en C.D.U. weer als
opponenten in de arena staan," vindt
dr. Heinemann, daarbij geen reke
ning houdende met degene die ook nog
gezamenlijk de deling van Duitsland te
lijf willen. Maar is dat wel een tijdelij
ke zaak