Dorp in West falen bakermat van textielbaronnen Duitsland op weg naar twee-partijenstaat N.P.D. bekijken gelatenheid met Trekkers Ha n nekemaa iers Naturalisatie Naar Amsterdam Stamboek Voss-concem Katholiek Herinneringen C. en A-sprookje MINISTER DR GUSTA V HEINEMANN: /hleas^fy Jongelui betwisten elkaar kerstbomen Hongarije in de Europa-bus Couve kandidaat in Parijs Duidelijk Stabiel Onzeker Pagina 8 DONDERDAG 29 DECEMBER 1966 KETTINGEN (Van een onzer verslaggevers) Rond de eeuwwisseling waren de ,,lapkepoepen" een bekende verschij ning in Friesland. In Sneek hadden deze Duitse marskramers hun „Stammkneipe" in Onder de Linden, in Leeuwarden frequenteerden zij het Fries Koffiehuis, het Oranjebierhuis, café Neut en café Baumann in de Hee restraat. Ze woonden op kamers en trokken stad en land af met hun ,,pak", de bundel textiel op de rug. Enkelen hadden al een vast verkoop punt, een zaak verworven. Wanneer deze Brenninkmeijers en Lampes en Vossen en Kaellers bijeenzaten, hun glas bier dronken en hun pijp smoor den, dan werd er niet zelden gespro ken over thuis": dat was Westfalen en dat was in dat lieflijk glooiende Westfaalse land het kleine knusse dorpje Mettingen, twintig kilometer van Osnabrück en ooit nog eens van de Oranjes. De nu rijke Brenninkmeijers, Lampes en Vossen, waren de „Hol- landgaenger", de door de dertigjari ge oorlog berooide Mettingers die in het „steinreiche" Nederland het be loofde land zagen. Holland, „das Loch im Westen", stond altijd gul voor hen open. „Dei haef Holland," zei men als het iemand voor de wind ging, die heeft Holland al! Of iemand die ge- noeg verdiende en dus niet naar Hol land behoefde te gaan: „Dei bruket nich nao Holland gaon." De Mettingers zijn door de eeuwen heen trekkers geweest. Men ging ,,von Mettingen aus in die weite Welt" om het geluk te zoeken. Het eigen dorp, het eigen land bood geen bestaansmogelijkheden, want de grond was arm en schraal. Pas veel en veel later, toen reeds generaties Mettingers waren uitgezworven, ont dekte men onder die zuinige grond rijke kolenlagen. De zoons, die in de vaderlijke boe renhofsteden stoer en degelijk in vakwerk gebouwd geen toekomst zagen, trokken uit. Omstreeks 1825 stonden er in Mettingen en naaste omgeving meer dan duizend weefge touwen, waarop een goede wever in een veertienurige werkdag een laken van tien ellen lang en een el breed (voldoende voor een beddelaken, een hemd en een handdoek) kon maken. Het was degelijk, zwaar geweven laken, spierwit gebleekt, gekeurd en gestempeld, dat zij meenamen. Steeds verder langs de wegen van Noord-Duitsland trokken zij om zich een eigen verkoopgebied te verove ren en zo kwamen zij ook in Neder land. Marskramers uit Mettingen en het naburige Recke en Ibbenbueren, plaatsjes in de uitlopers van het Teu- toburgerwoud. „Lapkepoepen" noem de men hen of „teuten" of „tüötten". Hun spreuk was „Mein Feld ist die Welt". Omdat het aantal Mettingers juist in Friesland zo groot was, heeft men naar een verklaring gezocht voor die kennelijke voorkeur. Men heeft het gezocht in de omstandigheid dat Muensterland en Friesland eertijds één bisdom vormden (de eerste bis schop van Osnabrueck was een Leeu warder van geboorte), dat Friesland een grotere geloofsvrijheid bood aan de Mettingers dan zij in eigen omge ving genoten, men heeft het ook ver klaard uit de omstandigheid dat al eeuwen lang Westfaalse maaiers sei zoenarbeid in Friesland verrichtten. „Grasmoffen" noemde men de hanne- kemaaiers en dat woord „mof" zou ontleend zijn aan „mowers" hetgeen maaiers betekent. De hannekemaaiers liepen naar Ne derland met zeis, brood, spek en bo ter bij zich. Ze leefden sobertjes, werkten zeer hard en zeer lang, slie pen in het gemaaide gras en keerden na enkele maanden werken naar huis terug met een schone winst van en kele tientjes. Dikwijls werden de ge lederen der Westfalers gedund door de ontberingen. Van de 3353 Muen- sterlanders, die in 1828 naar Neder land gingen, stierven er zestien in ons land en 35 na thuiskomst. Er kwa men 319 ziek terug, andere zieken bleven hier. De slopende verkleu ming, waaraan de maaiers ten prooi waren, noemde men de „Hollandse pip". Het was een verlamming van de ledematen, uittering en water zucht. De Duitsers droegen schapewollen sokken en kousen en ze hadden kleren van een linnen dat de boerinnen hier wel beviel. De hannekemaaiers waren best bereid eens een paar stukken mee te nemen. Het begin van de han del was er. In Mettingen weefde men, het linnen kwam in het „pak" en werd hier aan de man gebracht. De „pakdragers" gingen de boer op. Lange stok of paraplu bij zich, het pak op de rug, een lange pijp in de mond. Zó kent men ze nog. Hoewel de eerste specifieke „lapke poepen" hier al veel eerder waren is de grote stroom gekomen in de twee de helft van de vorige eeuw. Neder land werd het Kanaaan van de West falers. De meesten van hen reisden voortdurend heen en weer. Tweemaal per jaar minstens was men thuis. Dan werd verteld hoe de zaken gin-, gen en dat was voor vele vrouwen reden om rrfee te gaan, voor de jon geren reden om ook het pak op de rug te nemen. De „teuten" waren in het algemeen vriendelijke mensen, die uitstekend opgingen in de bevolking. Zij kregen hier aanzien en genoten achting, voor al ook doordat zij actief optraden in 't kerkelijk en verenigingsleven. Vele oud-Mettingers voelden zich al spoe dig Nederlander en lieten zich natu raliseren, anderen bleven hun Duitse nationaliteit trouw. Soms gaf dat ver wikkelingen. De vader van een nu in Nederland wonende „lapjesman" was Mettinger van geboorte. Hij liet zich naturalise ren tot Nederlander en ging later naar Mettingen terug om te rentenie ren. Toen daar elk onroerend bezit verboden was voor een niet-Duitser, liet hij zich andermaal de Duitse na tionaliteit aanmeten. Zijn zoon even wel was Nederlander van geboorte, doch werd door de naturalisatie van de vader Duitser. En dat had in de jongste oorlog natuurlijk gevolgen. Van Julius Covers uit Leeuwarden is bekend dat de Duitse bezetters hem wilden vrijstellen van het beroemde wachtlopen, omdat hij immers Duit ser was. Covers wilde daar niets van weten. „Ik ben Nederlander," zei hij. Herman Lampe is de grondlegger van het concern dat nu Lampe Ne derland heet. In 1808 hield Herman, die toen vijftig jaar was, zijn zoon Benedictus ten doop. De jongen be heerste nauwelijks zijn moedertaal in woord en geschrift, of zijn vader liet hem al les geven in het Nederlands. Toen Benedictus pas zeventien jaar was, had hij zich al als een gewiekst zakenman ontpopt. Het geheim van het succes van deze „Lapkepoep" schijnt vooral gelegen te zijn in zijn populariteit bij de Friezinnen; hij wist altijd wel een leuk verhaal of een grap. In 1834 opende hij op het Grootzand te Sneek een textielwinkel- tje, welk initiatief enkele jaren later door Brenninkmeijer in dat zelfde Sneek werd opgevolgd. Deze Lampe's spraken, evenals de andere Mettingers, een eigen taal, het Humpisch. Een typische spreek taal die nooit tot een schrijftaal is uit gegroeid. Er zijn er nog maar weini gen die een mondjevol Humpisch kennen. Ernst Lampe, een der huidi ge directeuren van Lampe Neder land, dat nu negentien modehuizen exploiteert, is zo'n man. Hij kan al thans enkele woorden Humpisch spre ken. Als hij hier of daar een afstam meling van de Mettinger „Tüötten" ontmoet, wordt naarstig getracht de beperkte woordenschat uit te breiden. Benedictus heeft zich niet tevreden gesteld met zijn zaakje in Sneek. Zo reisde hij op gezette tijden naar Am sterdam, waar hij zo voordelig moge lijk handdoeken, tafellakens, slopen en beddetijken kocht. Toen zijn zoons Julius en August in de zaak waren op genomen, werd in 1883 een tweede zaak geopend, op de Nieuwendijk in Amsterdam. Vandaaruit werd het concern uitgebreid met zaken in Den Haag en Rotterdam. August en Julius waren getrouwd met Mettinger vrouwen. August, die door de naturalisatie van zijn vader Nederlander was geworden, liet op een gegeven moment zijn vrouw Dina Voss plus de kinderen uit Mettingen overkomen. Zijn vrouw, die door haar huwelijk ook Nederlandse was gewor den, maar dat verzuimd had op te geven bij de consul, schonk hem een fikse rij kinderen. Er waren evenwel al tien van de elf geboren toen men ontdekte dat August en Dina volgens de Nederlandse wet niet getrouwd waren, zodat er sprake was van tien onechte kinderen. Er was een speci aal Koninklijk Besluit voor nodig om dit probleem op te lossen. Als een familiezaak méér familiele den heeft dan zaken, valt het niet mee om zonder verschil van inzicht de bedrijven te leiden. In 1911 was het in de familie Lampe althans zo gesteld dat men eens rond de tafel moest gaan zitten om tot een herver deling te komen. De zaak in Den Haag kwam aan een neef en ook Am sterdam en Rotterdam werden zelf standige bedrijven. In 1926 kwam er een vestiging in Utrecht en een jaar later een filiaal van Lampe Rotter dam in Den Haag. Dit laatste ging echter het „Haags Modehuis" heten, omdat de naam Lampe immers al door een andere familietak werd ge bruikt. Na de tweede wereldoorlog verschenen er Lampe-modehuizen te Eindhoven, Arnhem, Leiden, Hilver sum, Haarlem, Breda, Alkmaar, Heerlen, Zeist, Zwolle, Amstelveen, Schiedam, Apeldoorn, Tiel en Rijs wijk. Per 1 januari 1964 had er een interne reorganisatie plaats, waar door alle Lampe-modehuizen, inclu sief het Haags Modehuis in Den Haag en Rijswijk, onder een centrale leiding kwamen. De eerste zaak in Sneek werd voor de eeuwwisseling opgeheven en is nooit meer terugge keerd. tingen hadden verlaten en naar Ne derland waren gegaan, stichtten zij in 1841 een winkel te Sneek. Het zou de eerste vestiging zijn van een we reldomspannend concern. In 1881 kwam de tweede zaak, te Leeuwar den, en daarna ging het steeds snel ler. Clemens had vijf zonen, wie het in de handel allemaal goed ging. Eén van hen, de in 1860 geboren Georg, hielp de Mettingers, die in moeilijk heden kwamen door hen voor een ge storven koe een nieuwe te geven. Men zei van hem: „Hij heeft de meeste koeien van heel Mettingen, maar hij moet de melk kopen." De in 1862 geboren Clemens deed zoveel voor zijn plaats van afstam ming, dat hij ereburger werd van Mettingen. Naar hem is ook de Kle- mensstrasse genoemd. Toen de derde generatie Brenninkmeijer het bedrijf overnam, waren er al meer dan een dozijn confectiemagazijnen in Neder land. In 1911 begon men in Berlijn, gevolgd door Keulen. Hamburg en Essen, in 1922 startte C. en A. in Lon den, Liverpool en Birmingham en na de tweede wereldoorlog breidde het concern zich uit tot de Verenigde Sta ten, waar nu al 45 winkels zijn. In de familie Brenninkmeijer zijn gezinnen met tien, twaalf kinderen normaal. Zo kunnen de vitale posten in het wereldconcern door familiele den worden bezet. De grondlegger van het binnenkort 22 filialen omvattende Voss-concern is Berend Jurjen. Op 1 mei 1828 ves tigde hij zich na vele omzwervingen te Leeuwarden, waar hij aan Achter de Kelders voor vierduizend gulden ten overstaan van notaris Alberda een pand kocht, een winkel in textiel, lappen en goederen. De naam Voss is ook een bekende klank voor de oude mevrouw Heeger- Dechesne, Geesterweg 3 te Alkmaar. Deze Friezin van Belgische oorsprong trouwde met Eduard Louis Heeger, die na als reizend handelaar zaken te hebben gedaan in Friesland, Texel en Wieringen, een zaak begon aan de Langestraat in Alkmaar, die na zijn dood aan Voss werd overgedaan. „Mijn man zei altijd: we trouwen pas als ik een eigen zaak heb. Uit de tijd voor Alkmaar herinner ik me nog hoe mijn man bevriend was met kroon prins Wilhelm van Pruisen, die na de Een beeld uit het dorp Mettingen: korte, kromme straatjes, rijzend en dalend, vakwerkhuizen, gegroepeerd rond de imposante kerk (rechts), die gebouwd kon worden dank zij de fi nanciële steun van de in Nederland geslaagde kooplieden. Links op deze tekening het Gasthof Telsemeijer, waarin het „Tüöttenmuseum" is ge vestigd. Op de witte muur nog juist zichtbaar zijn twee marskra mers levensgroot afgebeeld. eerste wereldoorlog als balling op Wieringen leefde, hoe mijn man voor zijn opleiding ir de zaak van een oom in Kollum bij Leeuwarden moest be talen en van onder af aan het vak moest leren, hoe Nederlands hij zich voelde tijdens de bezetting „In de oorlog kwam eens een Duit se officier in de zaak van mijn man. Die officier zei: we móéten familie zijn. Mijn man zei: wij kunnen nooit familie zijn, want ik ben een Neder lander Het geboortehuis van de vader van Eduard Louis staat in Kattermuth te Mettingen, dat van de moeder in Ten Ambergen. De boerderij heette „Klaushoff", aldus mevrouw Heeger- Dechesne. Zij herinnert zich Mettin gen nog heel goed. „In de kerk is een schildering, waarop allerlei Mettin gers voorkomen. Ik kan zo het type van mijn man er uithalen." Zaken vein Heeger bestaan nog te Zwolle en Harlingen. De katholieke Mettingers hebben het in hun geboorteland niet gemak kelijk gehad. Ze stonden bloot aan zware vervolgingen, eerst onder de Oranjes en later weer onder Pruisen. Hun moeizame tochten naar het „steinreiche" Holland stelden zij on der de speciale bescherming van de H. Anna. Toen zij eenmaal in hun nieuwe vaderland tot aanzien waren gekomen, zijn zij een grote steun ge worden van de kerk. Vooral in Fries land is dit het geval geweest. De meesten vestigden zich in die beginperiode te Dokkum, Metsla wier en Roordahuizum, pas later te Sneek. Dat was de grote tijd van de Ten Brinks, die niet alleen grote zaken deden in de streek zelf, maar „in compagnie met" Sinkel te Amster dam, zelfs ook in Indië en Zuid-Ame- rika. De Stockmanns te Sneek lever den in het begin van de negentiende eeuw enorme partijen textiel aan de kofschippers op de Oostzee, die in de Kolk te Sneek hun lading innamen. Hoewel zeer vele Mettingers echte Nederlanders werden, waren er ook die hun levensavond in hun geboorte plaats doorbrachten. Heinrich Bren ninkmeijer, die in 1849 te Mettingen was geboren, ging naar Leeuwarden, kwam in 1888 naar Mettingen terug en trok in 1894 andermaal naar Ne derland. Agnes Voss-Covers (van 1869) werd geboren in Mettingen, woonde in Leeuwarden en ging later weer terug. Met tientallen ging het zo. De bezoekerslij sten in Mettingen le ren ook veel van de „handel en wan del" van deze gewiekste kooplui: Ju- Het landschap rond Mettingen is lief lijk glooiend. lius en August Lampe, geboren in Sneek, respectievelijk 29 maart 1845 en 23 februari 1847, komen in 1872 voorgoed naar Mettingen. Martin Weller, geboren 8 mei 1843 in Heeren veen, blijft dat jaar ook in Mettingen. Eduard Brenninkmeijer, 2 september 1860 in Sneek geboren, komt in 1901 naar Mettingen en blijft er. De mees ten echter gaan met hun zéér Neder landse vrouwen naar Mettingen om er korte bezoeken af te leggen. Ar nold Lampe en Isabella Hettema zijn er even in 1890 en worden er zelfs schutterskoning en -koningin. Andere bezoekers zijn Josef Wolf en Geertrui- da Andringa uit Sneek, Joseph Hu- bert en Gretha Galema uit Bolsward. Deze bezoekerslijsten worden nog geregeld ingevuld. Nu komt echter praktisch niemand meer uit Fries land, doch meestal uit Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Het blijkt duidelijk: men is uit Friesland ver der getrokken. Heel dikwijls laten de vroegere Mettingers en nu nog! hun ge boorteplaats meeprofiteren van hun verworven welstand. Daaraan is het wellicht ook te danken, dat de veelal in de zeventiende eeuw gebouwde boerenhofsteden, van waaruit de „teuten" vertrokken, niet reeds lang vervallen en verdwenen zijn. Zij wer den grondig gerestaureerd met het in de handel verdiende geld. Het Mettingen van nu is een aller aardigst plaatsje. Het is betrekkelijk klein en het telt een tienduizend inwo ners. Het heeft echter de allure van een stadje. Leuke, gebogen straatjes met prachtige vakwerkhuisjes, aar dige winkels, een ruim plein om de kerk en het voortreffelijke Gasthof Telsemeijer. Het is een eeuwenoude zaak, die echter onder leiding van de „Inha- ber", die er nu ruim tien jaar zit, voortdurend wordt verbeterd en ver fraaid. Het hotel heeft 25 bedden, een sfeervol restaurant, een prachtige wintertuin met echte bomen, een automatische kegelbaan en het staat op de gevel aangegeven het „Tüöttenmuseum' Wie de eetzaal binnenkomt wordt meteen geconfronteerd met een grote wandschildering, waarop de Leeu warder Waag prijkt. Een afbeelding uit de tijd, dat de Mettingers in Friesland kwamen om zaken te doen. De nu 40-jarige Mettinger schilder Eugen Teeken heeft in de achterzaal nog twee schilderingen aangebracht, van Amsterdam en Luebeck, steden, waarheen ook veel Mettingers zijn gegaan. Ronddolende in de zalen van hotel Telsemeijer vindt men een uitvoerige lijst met namen van Mettinger koop lieden, die omstreeks 1900 in Leeu warden te vinden waren. Gerhard, Eduard, Joseph, Heinrich, Felix, Ju lius en Georg Brenninkmeijer bijvoor beeld, die hun activiteiten gaven aan de zaken Brenninkmeijer Zonen, fir ma H. Brenninkmeijer en de firma C. en A. Verder komen op dit lijstje o.m. voor de namen Covers, Lampe, Flacke, Drontmann, Schuette, Voss, Hotho, Heeger, Weller, Kaeller, Klötter, Kuhlmann, Stueve, Schweig- mann en Schulte. Er hangen foto's en prenten van tal van plaatsen van vestiging. Men vindt er afbeeldingen van de hanne kemaaiers en van de marskramers, reprodukties van oude advertenties en rekeningen, maar ook de afbeel dingen (pentekeningen) van de zaken van nu, gedreven door nakomelingen van Mettingers. Tal van bekende beelden maken de bezoeker duidelijk, hoe groot en hoe succesvol de uittocht van de Mettin ger kooplieden is geweest. Tientallen afbeeldingen in glas-en-lood tonen de „stamhuizen" van de nu bekende fa milies, de portretten van de grond leggers der zaken en de zaken zoals ze nu zijn. De Brenninkmeijers domineren wel in dit museum. Trouwens, de „Bren- ninckhof", een robuuste boerderij in vakwerk even buiten het eigenlijke dorp Mettingen, is een monument op zichzelf. In 1671 verliet Joseph Bren ninkmeijer deze hofstede en zo staat het nu in het museum te boek met hem verliet de „stamlijn" van C. en A. definitief de hof om in de handel te gaan. Ja, die C. en A., Clemens en August Brenninkmeijer hebben wel voor het spectaculairste Tüöttenverhaal ge zorgd. Nadat zij de boerderij in Met- Wie poogt wegwijs te worden in de familie Brenninkmeijer verdwaalt ho peloos, wanneer hij niet de beschik king heeft over de fraaie familieuit gaven met de tot in de zestiende eeuw uitgezochte stamreeksen. Neven en achterneven, zij allemaal bleven in de textiel. De meeste Tüöttenfamilies waren overigens nogal kinderrijk. Doordat man en vrouw dikwijls gedurende een groot deel van het jaar gescheiden leefden, is er van het begin van de fotografie af een druk gebruik ge maakt van deze afbeeldingsmogelijk heid. Er werden druk foto's uitgewis seld tussen Nederland en Mettingen en zo komt het dat er van verscheide ne generaties Mettingers nog portret ten bewaard zijn gebleven. In de Met tinger woningen treft men nog dikke, in leer gebonden albums aan met fa miliefoto's, die het lang van elkaar zijn wat moesten vergoeden. Daar van is een dankbaar gebruik gemaakt bij de inrichting van het museum in Gasthof Telsemeijer. Dat de relatie met Friesland nog altijd hecht is moge o.m. blijken uit het feit dat onlangs de Duitse familie Brenninkmeijer de „Saiterpleats", een boerderij bij Wartena heeft aan gekocht ais zomerverblijf voor de fa milie. UTRECHT In Utrecht is de laatste dagen sprake van een ware „kerstboom- oorlog". Groepen jongeren tot 18 jaar betwisten elkaar overal in de stad weg gegooide kerstbomen. Dinsdagmiddag raakten twee scholieren met elkaar slaags. De 15-jarige R. van der Linden werd met een zweep in zijn oog getrof fen. Hoewel hij in het Ooglijdersgast- huis direct werd geopereerd, zal hij toch een oog moeten missen. De Utrechtse jongelui „hamsteren" kerstbomen tot oudejaarsnacht. Iedere groep probeert deze week een groot aantal kerstbomen te bemachtigen om zaterdag een zo groot mogelijk vuur te kunnen maken. De Utrechtse politie heeft tientallen kerstbomen in beslag genomen, maar ondanks alle waakzaamheid, rijden de surveillance-wagens deze week van de ene vechtpartij naar de andere. Ook in Delft woedt een kerstbomen oorlog. Met stokken, kettingen en ste nen gewapend, jagen grote troepen jon gelui op kerstbomen en maken daar mee de binnenstad onveilig. Dinsdag avond ontstond een vechtpartij tussen twee groepen. Daarbij werd de 24-jari- ge J. M. uit De Lier ernstig aan het hoofd gewond. Met een hersenschudding, een neusfractuur en een gapende hoofd wond werd hij in een ziekenhuis opge nomen. In verband hiermee heeft de politie de 18-jarige R. S. uit Delft aan gehouden. UTRECHT. Als eerste Oosteurope- se land is Hongarije opgenomen in het „Europabus"-net, dat gedurende het toeristenseizoen in stand wordt gehou den door de nationale spoorwegen van Frankrijk, Italië, Duitsland, Oostenrijk, Engeland, Denemarken, Spanje, Noor wegen, België, Griekenland, Zweden, Luxemburg, Portugal, Zwitserland en ons land. Het busnet van de Europese spoorwegen is thans 100.000 kilometer lang en reikt van de Noordkaap tot Por tugal en van Engealnd tot het Nabije Oosten. De toetreding van Hongarije tot de Europabus-organisatie, betekent een verbetering van de verbinding Frank fortPraag, die nu via Bratislava en Györ wordt doorgetrokken tot Boeda pest. In aansluiting op deze verbinding introduceren de Hongaren onder de naam „Hongaarse Rapsodie" een zes daagse rondreis. Nederland is in het net van Europabus opgenomen, met ver bindingen naar Frankfort, Londen en Bad-Harzburg. PARIJS. De Franse minister van Buitenlandse Zaken Couve de Murville, die zich tot nu toe heeft vrijgehouden van partijpolitiek, zal by de algemene verkiezingen van maart volgend jaar Gaullistisch kandidaat zijn, zo wordt of ficieel in Parijs meegedeeld. Zijn district is het zevende arrondissement van Pa rijs, een „deftige" wijk op de linker Seine-oever. Op verzoek van president De Gaulle stellen 26 van de 28 ministers zich kan didaat. De twee ministers die om on bekende reden niet meedoen, zijn André Malraux van Culturele Zaken en Jean Marcel Jeanneney van Sociale Zaken. „De opkomst van de Nationaal Democratische Partij in Hessen en Beieren is een verschijnsel, dat wij in de Bondsrepubliek met gelatenheid bekijken. Tenslotte hebben in beide deelstaten meer dan 90 pet. van de kiezers hun stem uitgebracht op rijkelijk democratische partijen. Dat neemt niet weg, dat wij de ontwikkeling met grote nauwkeurigheid nagaan en analyseren. Alle partijen en talrijke instellingen die de democratie goed gezind zijn houden zich er mee bezig. Want ook al is het gevaar in onze ogen niet acuut iedere natie kent immers extreme groepen het zou dom zijn de ervaringen van het verleden te ver geten", aldus de nieuwe Duitse minister van Justitie dr. Gustav Heinemann (66) die wij om commentaar vroegen op de jongste verkiezingssuccessen van de neo-nazistische NPD. Wat deze uitspraak bijzonder gewicht verleent is de persoon van de Duitse sociaal-democraat. Dr. Heineman is een van de meest onverdachte leden van het nieuwe kabinet-Kiesinger, dat bestaat uit socialistische en christen-de mocratische politici. Hij behoorde tot de eersten die de noodzaak van weerstand tegen 't nationaal-socialisme onderken de en als gelovig protestant in de zgn. „Bekenende Kirche" vanaf het begin van de Hitler-tijd, een vooraanstaande rol heeft gespeeld in het „andere Duits land" van toen. Na de oorlog werd deze jurist met grote theologische belangstelling en ken nis minister van Justitie voor de C.D.U. in het door de Engelsen bezette Roergebied. Hij houdt er nog steeds scherpe herinneringen aan over als het gaat om de nalatenschap uit die tijd, of liever wat de Engelsen niet nalieten. De talrijke vernielingen introduceerden de Britse bezettingsautoriteiten, zo zegt hij nu, behalve wat voor Duitsland het belangrijkste zou zijn geweest: een kiesstelsel zoals dat in Engeland gestal te heeft gekregen en in de ogen van ve le Duitsers anno 1966 benijdenswaardi ge resultaten oplevert nl. het tweepar- tijdensysteem. Een soortgelijk kiesstelsel dat zoals bondskanselier Kiesinger het uitdrukte in zijn regeringsverklaring vorige week „duidelijk meerderheid" moet brengen, is onderdeel van het programma van de nieuwe Duitse regering. De S.P.D. en de C.D.U., zo zegt dr. Heinemann, hebben zich nog niet vastgelegd op een aanvaarden van een meerderheidskies recht dat kleine partijen zou elimineren. Maar de uit beide partijen samengestel de coalitieregering heeft het wel op zich genomen ernstig in die richting te stre ven. De wens om extreme groeperingen geen gelegenheid te geven langs demo cratische weg voet aan de grond te krijgen in Duitsland heeft allang geleefd. De eis dat een partij tenminste vijf procent van de kiezers moet ver tegenwoordigen om in het parlement te komen, getuigt daarvan. Dr. Heinemann zelf zegt met vele anderen al van 1945 af voorstander te zijn geweest van het tweepartijenstelsel. Of het er dit keer van komt, valt nu nog niet te zeggen, zo waarschuwt hij, maar als het deze regeringscombinatie die over meer dan tweederde van het aantal stemmen in de Bondsdag be schikt niet lukt, wie dan? Het is niet de plotselinge versterking van rechts-radicale tendenzen in de Bondsrepubliek, die plotseling aanlei ding is geworden tot actie van de zijde van de twee grootste partijen. De op komst van de NDP., zo zegt dr. Hei nemann versterkt alleen de toch al be staande verlangens om Duitsland een meer stabielere regeringsvorm te ge ven. Zijn argumentatie - die ook voor ons land niet van belang is ontbloot - steunt op de ervaring dat het stelsel van evenredige vertegenwoordiging, zelfs in de vorm zoals die in de Bonds republiek geldt, geen enkele partij in staat stelt een absolute meerderheid te behalen. De C.D.U.-C.S.U. was er bij na, maar het ontbrak nog aan vijf stemmen, een tekort dat in al zijn pijnlijkheid bleek, toen deze twee zus terpartijen door het uittreden van de liberale ministers in oktober als enige in de regering overbleven. Deze vijf stemmen waren voorheen „gekocht" voor een veel te hoge prijs: gedwongen opneming van vier F.DP.-ministers en een wisselvallige steun door de libera le fractie, waarop men door alle tegen strijdigheden steeds kon rekenen. Als minderheidsregering was de re- gering-Erhard, toch al niet het symbool van krachtdadig optreden, volledig ver lamd op een wijze die de jonge Duitse democratie grote schade dreigde te be rokkenen aldus meent dr. Heinemann. I>e bewogen debatten in de Bondsdag vorige week donderdag en vrijdag heb ben aangetoond dat de ruim veertig man sterke liberale fractie - een tiende van het totale aantal zetels - niet zonder slag of stoot zou ophouden met dreigen van de twee grote partijen. Een van dr. Ileinemanns voorgangers, Thomas Dehler, pleitte hartstochtelijk zelfs op het onredelijke af, voor behoud van wat hij het „liberale geestesmerk in de Duitse democratie" noemde. Het 19e eeuwse liberalisme heeft een ongetwijfeld uiterst belangrijke weer slag lang en breed gevonden in de Duit se grondwet en in de sinds 1945 ontsta ne politieke instituten. Maar waar het nu om gaat, is het vormen van een par lementaire meerderheid waarmee een regering aan het werk kan gaan. De kiezers moeten duidelijk een keus kun nen maken of hij deze of gene partij aan de macht wil helpen." Of het deze brede-basis-regering zal lukken haar voornemens uit te voeren is ook in de ogen van dr. Heinemann nog onzeker. Maar velen in de Bondsrepubliek zullen het met hem eens zijn dat hij zegt dat er weinig andere keus is. De jongste formatieperikelen in Bonn heb ben nog eens deze stelling onderstreept, zo meent hij. Met de F.D.P. samen zouden de sociaal-democraten in het Duitse parlement acht stemmen meer dan de oppositie gehad hebben. Op een aantal liberale stemmen viel niet vast te rekenen in tal van sociaal-economi sche problemen die, naast het staats rechtelijk politieke vraagstuk van de partijvorming geen enkelenieuwe rege ring na het debacle van de ploeg-Er- hard ongestraft kon negeren. Het mon sterkartel zoals de F.D.P. het nieuwe zwart-rode verbond noemt, kan ook al leen gezien worden als een tijdelijke noodsprong: „Na de verkiezingen van 1969 moeten S.D.P. en C.D.U. weer als opponenten in de arena staan," vindt dr. Heinemann, daarbij geen reke ning houdende met degene die ook nog gezamenlijk de deling van Duitsland te lijf willen. Maar is dat wel een tijdelij ke zaak

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1966 | | pagina 8