HET JIDDISCHE HART ZINGT
roeftum
in
Uk Nederland
en de realiteit van
DR H M. KUITERT WORSTELT
IN EEN MOEILIJK BOEK MET
DE MOEILIJKE VRAGEN DER
HEDENDAAGSE THEOLOGIE
Van verticaal
naar horizontaal
Een nieuwe weg
Doorgeef-geloof
Op het koord
DEZE WEEK
door
henri th. timmerman
Cinds in onze boekenkasten Presse's
„Ondergang", Abel Herzbergs „Amor
fati" en Anne Frank's „Dagboek" staan
als een zwijgend-welsprekende aanklacht,
is het alsof we niet meer zo onbevangen
kunnen staan tegenover de diepste en in
nigste uitingen van de Joodse geest. On
langs hoorden we opnieuw Chana Milner
Jiddische liederen voordragen. We heb
ben er niet anders dan met een haast
schuldige ontroering naar kunnen luiste
ren. Juist als het Jiddische volksliedjes
waren, waarin de humor en de misschien
onverwoestbare, spits-ironiserende geest
van de Joden waren gevangen. Dan leek
het ons alsof het al genoemde „Onder
gang", door zijn sober-klinische constate
ring van feiten zo indringend, mèt zo veie
andere getuigenissen van een onuitwisba
re schandvlek op de menselijke geschiede
nis van onze tijd, een muur was tussen
deze waarachtige onvervalste Joodse volks
kunst en een argeloos luisteren. Volks
kunst en daarin in de eerste plaats volks
muziek is altijd onverbrekelijk verbonden
met de lotgevallen van een volk, met de
diepste gevoelens en ervaringen, met veel
leed en strijd, ontbering en ontgoocheling.
Maar ook met de lichtzijde van het men
selijk bestaan, met het wonderlijk vermo
gen van de simpele mens om te blijven
geloven in het goede, met zijn verlangen
en vertrouwen, zijn soms beschamend-
diepe religiositeit en met de vreugde om
de kleine dingen in het bestaan, de humor
en speelse geest. Dit alles komt in alle
volksmuziek tot uiting en vaak is het als
of de tijd de vroeger toch trieste dingen
heeft verzacht en door deze zuivere volks
muziek tot vreugde en schoonheid maakt.
Maar met de Joodse volkskunst is het an
ders. Als we nu de Jiddische liederen ho
ren, de Hebreeuwse synagogale gezangen
of de Chassidische liederen, dan heeft in
tegenstelling met veel andere muziek de
tijd niet zijn verzachtende glans over de
menselijke ervaringen en roerselen in de
ze muziek geweven. Integendeel, het lijkt
alsof we nauwelijks om de typisch Jood
se humor kunnen glimlachen, maar alsof
ons iets beklemt wanneer in deze Jiddi
sche liederen het diepste en innigste van
de Joodse mens en de Joodse ziel naar
boven stijgt.
A ls het Jiddische hart zingt, dan is dit
een natuurlijke uiting van een levens
krachtig en kunstzinnig volk, dat ook
buiten de synagoge, buiten de oude He
breeuwse synagoge-gezangen, wilde zingen
van de dingen waarvan het vervuld was.
Maar dat dit Jiddische hart, zo dikwijls
gekwetst en vertrapt, steeds is blijven zin
gen, is een klein maar ontroerend won
der van een levensdrift, die zich in een
sterke beslotenheid van een hechte ge
meenschap in een overwegend afwerend
of vijandig milieu heeft verinnigd. Zo al
leen is het Jiddische lied te begrijpen, de
ze vele liederen waarin het religieuze en
aardse, de glimlachende speelse humor
en zelfspot onscheidbaar zijn verweven.
Zij betekenen daarom een wereld op zich
zelf, verwant en soms ook vervloeiend
met de wereld van het Jiddische volks
verhaal met zijn tragiek en glimlach. Wie
de verhalen kent van Sjolem Rabinowitz,
die onder het pseudoniem Sjolem Alei-
chem dit is: Vrede zij U schreef, zal
dit wereldje kennen. Het is ook deze Sjo
lem Aleichem, die ruim vijftig jaar gele
den in New York stierf en die evenals
bijv. J. L. Peretz in het Hebreeuws en
Jiddisch schreef, welke de Oosteuropese
Joden leerde de humor in een moeilijk be
staan te zien. Hij leerde zijn volk afstand
nemen van eigen leed door middel van de
bevrijdende humor die wijsheid werd. Hij
hield van zijn volk met een glimlachende
wijsheid en daarom fëilloos inzicht in
deugden en gebreken, in diep leed en ook
haast grenzeloos gevoel voor de vreugden
van het leven, het eigen Joodse bestaan
in de vreemde en de verstrooiing, maar
wortelend in de traditie. Op één van de
verhalen van Sjolem Aleichem is de
musical „Anatevka" gebaseerd, op één
van die schijnbaar geringe lotgevallen
van de Joden uit een Oosteuropese ge
meenschap, zoals ook tal van Jiddische
liederen deze kleine geschiedenissen be
zingen.
Alleen in het isolement van een volk,
dat enerzijds uitgesloten was van
deelneming aan het openbare maatschap
pelijke leven in het land van vestiging en
anderzijds kon leven vanuit een sterke
diep-gewortelde traditie en eigen cultuur
kon het Jiddisch ontstaan. Want dit Jid
disch is geen willekeurig dialect of een ver
basterde Westeuropese taal, maar het is
gegroeid tot een eigen taal en literatuur.
Een taal die kort voor de tweede wereld
oorlog werd gesproken door ongeveer elf
miljoen Joden. In hun lange pelgrims
tocht betekende in historisch perpectief
bezien het verblijf van de Joden in de
Oosteuropese landen maar een oponthoud
van een deel van miljoenen Joden in de
verstrooiing. Niet zozeer gerekend naar de
tijd, van vier tot vijf eeuwen, als wel volgens
de opvatting van de Joden zelf in hun altijd
levend besef van verwachting van de Mes
sias, bezongen ook in vele roerende liederen.
In onze streken hebben de Joden gedurende
het rijk van Karei de Grote en nog onder
Lodewijk de Vrome door hun status van
vreemdelingen onder de persoonlijke be
scherming van de keizer of koning, het
zg. „Kammerknechtsschaft", nog een ze
kere bescherming gevonden, al was het de
Joden ontzegd grond te bezitten en lid te
zijn van de gilden. Maar met de vervol
gingen in de Rijnstreek en gedurende
de Kruistochten en de verbreiding van de
beruchte Zwarte Dood kwamen ook de
ghetto's. Door de onophoudelijke pogroms
weken steeds meer Joden uit naar Oost-
Europa, naar het huidige gebied van
Tsjecho-Slowakije, Polen en de Baltische
landen, en later naar Rusland. In Polen
hebben de uitgeweken Joden eerst een be
trekkelijke rust gekend; er waren enkele
koningen die de Joden beschermden en
wetten voor hun rechten uitvaardigden. De
Poolse bojaarden, die zo dikwijls de macht
van de koning overnamen, waren echter
anti-Joods en later waren het de kozak
ken en de soldaten van de Russische tsa
ren, die de Joden gruwelijk vervolgden.
Toen was het ook met de rust, een zeer
betrekkelijke rust ook, van het Poolse Jo
dendom, dat door eigengekozen leden van
een raad de Joodse aangelegenheden kon
regelen, gedaan en kwam een einde aan
een levendig bestaan, zowel maatschappe
lijk als economisch. In die jaren echter
was de Jiddische taal, die al gesproken
werd toen de Joden nog in de Duitse lan
den verbleven, uitgegroeid tot een taal als
omgangstaal en een literatuurtaal, die
door grote aantallen Joden werd gespro
ken. Bondig samengevat kunnen we zeg
gen, dat dit Jiddisch met zijn dialecten
tot de taal werd van alle Joden in Euro
pa die niet behoorden tot de zg. Sephar-
dis, dit zijn de Joden van Spaans-Portu-
gese afkomst. Het Jiddisch is ontstaan
door een nu nauwelijks meer helemaal te
analyseren vermenging van Romaanse,
Middelhoogduitse dialectelementen, en het
Hebreeuws. Want de Joodse eredienst is
verbonden met het Hebreeuws en aan dit
Hebreeuws werden niet alleen allerlei uit
drukkingen ontleend, die de Joden niet op
gelijkwaardige wijze in het taalgebied van
hun streek van vestiging vonden, maar
vooral heeft de diepe verbondenheid van
het gehele Joodse leven, zowel het sterk
gesloten geestelijk leven als het alledaag
se bestaan, met de taal van de eredienst
tal van Hebreeuwse woorden en uitdruk
kingen in de Jiddische taal doen opnemen.
Maar de bloeitijd van dit Jiddisch kwam
in de periode in Oost-Europa toen ook Sla
vische elementen het Jiddisch verrijkten.
Juist de vaak strenge geslotenheid (een
door de o mstandigheden opgelegd isole
ment), welke vaak tot groepseenzaamheid
in de vreemde werd, heeft de gehele Jid-
disch-Chassidische cultuur begunstigd.
In de bittere armoede voor een groot
deel van deze Oost-Europese Joden, in hun
achteruitstelling of onderdrukking, beleef
den de Joden hun overgeleverde tradities
en rijke maar verinnigde cultuur als een
werkelijke bevrijding. Uit meer dan één
Juddische lied klinkt het onverholen op, de
gedachte dat de Sabbath met alles wat de
ze dag aan wijding en vreugde, aan gees
telijke bezinning en materiële geneugten
brengt, de dag is waar men naar toe
leeft. Zij hadden geen deel aan het cultu
rele leven van de bewoners van de Oost-
Europese landen, de Joden, maar sterker
daarom was de verdieping in het eigene.
Joodse mannen en vrouwen, maar ook al
de nog jonge kinderen, leerden uit de Hei
lige Boeken; men boog zich vele uren
over de Torah, en de zegenrijke invloed
van het Chassidisme met zijn bezieling en
Godsvertrouwen, met zijn mystiek ook en
zijn vreugde in muziek en dans, is on
schatbaar. De weerklank horen we in de
schatten aan Jiddische liederen en Chassi
dische liederen, wisselend in levensvreugde
en humor, spot en fantasie tot diepe be
zinning en stil-glanzende weemoed, gevan
gen in een ontroerend wiegelied als „Ro-
jinkes mit mandien" of poëtisch en toch
zo schrijnend realistisch in ,Sjlof majn kind',
Gevangen ook in een typisch lied als „Lo-
mir zje zingen, lomir a zmerl", „Kom laat
ons een liedje zingen over brood, vlees,
wijn en compote", met zijn humor en spot
even typisch voor het besloten leventje
van de Joden als het Jiddische dialoog-
lied van Rabijn en leerling: „Zog zje Reb-
beenjoe", „Rebbe wat gebeurt er als de
Messias zal komen?" en het antwoord
klinkt: „Als de Messias zal komen, zullen
we een feestmaal aanrichten te zijner eer,
koning David zal voor ons spelen, Mozes
zal uit de Torah leren en koning Salomo
zal zijn wijsheid verkondigen en terwijl
Mirjam voor ons zal dansen zullen we
grote os eten en de oude wijn drinken."
Slechts wie denkt
beleeft zijn leven -
aan de gedachten-
loze trekt het voor
bij.
Marie van Ebner
Vier kerken zullen in de zuidoostelijke hoek
van de agglomeratie Amsterdam (waaronder val
len de Bijlmermeer, Duivendrecht en Diemen, 'n
gebied waar ongeveer 150.000 mensen komen te
wonen) gaan samenwerken op allerlei terrein.
Deze vier kerken hebben een „Evangelisch Ver
band voor Ger.\eentevorming en Gemeenteop
bouw" opgericht, dat 1 januari 1967 officieel van
start is gegaan. De vier kerken zijn: de Ned.
Hervormde Kerk, de Evangelisch Lutherse Kerk,
de Remonstrantse Broederschap en de Doopsge
zinde Gemeente. Daarnaast hebben alle kerken
die in de Bijlmermeer zullen gaan werken, dus
ook de Rooms-Katholieke Kerk en de Gerefor
meerde Kerk, zich verplicht om met betrekking
tot kerkbouw en dergelijke geen stappen te on
dernemen zonder overleg met andere kerken.
De Bijlmermeer wordt dus een soort „oecume
nische proeftuin" in kerkelijk Nederland. Er
wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden
die er'liggen nu op een groot, nog braak liggend
gebied, een satellietstad zal verrijzen. Binnenkort
wordt met de woningbouw in de Bijlmermeer be
gonnen.
Op initiatief van de Oecumenische Raad van
Kerken in Amsterdam hebben de vier kerken
besloten de handen ineen te slaan om tot een
werkwijze te komen die beweeglijk, slagvaardig
en efficiënt zal zijn. Op allerlei gebied kan dit
ten goede komen aan alle toekomstige bewoners
van de Bijlmermeer en aan de opbouw van de
samenlevingsvormen.
Het „Evangelisch Verband voor Gemeentevor
ming en -opbouw" van de vier deelnemende ker
ken zal zich vooral gaan bezighouden met drie
aspecten van de opbouw van de gemeente, name
lijk dienstverlening, vormingswerk, verkondiging."
Er zullen geen aparte kerken worden gebouwd.
Het is de bedoeling om als vier kerken, samen
werkend in het Evangelisch Verband, steeds ge
zamenlijke kerkdiensten te houden. Ook zal van
uit het Evangelisch Verband nauwe samenwer
king worden gezocht met andere kerken en met
organisaties op maatschappelijk, sociaal en cul
tureel gebied.
Verwacht mag worden dat met de Rooms-Ka
tholieke Kerk zoveel mogelijk gezamenlijke acti
viteiten zullen worden opgezet. Dit geldt ook
voor de Gereformeerde Kerk, die werd uitgeno
digd als partner tot het Evangelisch Verband toe
te treden, maar op dit verzoek nog afwijzend
heeft beschikt. Wel heeft de classis Amsterdam
van de Gereformeerde Kerken laten weten, zich
positief tegenover samenwerkingsvormen op te
stellen.
THEOLOGIE
HET GELOOF
Een van de mannen die in de gerefor
meerde kerken een worsteling zijn aan
gegaan met de nieuwe theologie en die
pionierswerk verrichten om het evange
lie voor de mensen van onze tijd ver
staanbaar te maken, is dr. H. M. Kuitert,
gereformeerd predikant in algemene
dienst en wetenschappelijk hoofdambte
naar aan de theologische faculteit van de
Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij is
binnen èn buiten zijn kring een bekend
man: als studentenpredikant heeft hij veel
aan de weg getimmerd en tv-kijkend Ne
derland kent hem als een dergenen die
in de forumrubriek „Opspraak" onder
leiding van Han Lammers mee discus
sieert over actuele theologische proble
men. Zijn werk is inderdaad een worste
ling: een- en andermaal is op deze kerk-
pagina geschreven over de nieuwere en
nieuwste theologische denkbeelden
men herinnere zich in dit verband het in
terview met de Duitse theologe dr. Do-
rothee Sölle. Dat deze drang naar het
horizontale, dit verabsoluteren van de
„medemenselijkheid" geen gemakkelijke
stof is voor een gereformeerd geleerde, is
duidelijk. En dat een geleerde die serieus
zoekt naar de zin van ons geloof-nü,
dusdoende weerstanden oproept, is ook
duidelijk. Zo hangt dr. Kuitert de drei
ging boven het hoofd dat hij als een af
vallige zal worden aangeklaagd en dat
hem een leertuchtproces te wachten staat.
Men mag hopen dat het niet zover komt
het boek dat dr. Kuitert thans het
licht heeft doen zien, „De realiteit van
het geloof", is een bewijs hoezeer deze
man bezield is van het verlangen het
geloof in de lévende Heer levend te hou
den.
IN DIT BOEK houdt dr. Kuitert zich bezig
met de actuele vraag: Is er een werkelijk
heid, die beantwoordt aan de geloofsvoor
stellingen van de kerk? Wat is de zin en
de waarde van het spreken over God en
Zijn heilshandelen, zoals dat in de christe
lijke gemeente gebruikelijk is? Gaat het
in het geloof om de werkelijkheid van wat
wij geloven, of om de werkelijkheid van
ons persoonlijk geloven? Wat is in ons ge
loof mythe, menselijke ver-beelding? Heeft
het zin om te zeggen „God is", „Jezus is
Gods Zoon", „Jezus is opgestaan" en wat
is dan die zin? Zeggen wij in deze belij
denis iets over God en Jezus, of iets over
ons zelf? Is de eerste de beste asfalt
straat niet werkelijker dan God? Wat is
dan de werkelijkheid van ons geloof?
Wie of wat komt er ter sprake in de chris
telijke geloofsbelijdenis:, een vaste grond
buiten ons mensen en onafhankelijk van
ons mensen, of de menselijke ervaring
van ons gegrond-zijn
Het boek van dr. Kuitert is een moeilijk
boek over moeilijke vragen. Maar het
gaat hier om hoogst actuele theologische
vraagstukken van vandaag. Het gaat
hier ook om het hart en de grond
van het christelijk geloof. Het gaat hier
om de vraag, of de christelijke kerk te-
'recht spreekt over God op de wijze zoals
zij dat doet, of dat haar uitspraken in de
lucht hangen. Deze vraagstukken interes
seren een breed publiek in en buiten de
kerk, getuige de belangstelling voor de zo
genaamde God is dood-theologie en de he
le „nieuwe theologie". Bovendien moeten
christenen wat weten om christen te zijn,
zoals dr. Kuitert terecht opmerkt: „De
voorstellingen, zinswendingen, mededelin
gen, die de schrijvers van Oude en Nieu
we Testament ons bieden, stammen uit 'n
heel andere tijd dan die, waarin wij nu
leven en komen uit een heel andere cul
tuur. Elke verkondiging van de bijbelse
heilsboodschap is daarom slechts mogelijk
door bezinning heen, dat wil zeggen: be
zinning op de betekenis van de bij
belse woorden, regels, voorstellingen en
verhalen in déze tijd. Omdat wij wat moe
ten weten om christen te zijn, is deze be
zinning onontkoombaar met het christelijk
geloof verbonden.
DR. KUITERT heeft zijn boek als onderti
tel meegegeven: „Over de antimetffysi
sche tendens in de huidige theologische
ontwikkeling". Hij laat zien hoe de theo
logie zich steeds meer is gaan afwenden
van de „bóven-wereldse", „boven-redelij-
ke", „boven-natuurlijke" uitgangspunten
naar het wereldse redelijke en menselijke.
Dat is onder meer gebeurd in het Piëtis
me, dat meer geïnteresseerd is in de per
soonlijke geloofservaring van de christen
dan in dogma's en teksten. Dat is gebeurd
in en door het denken van Kant over de
menselijke rede, dat niet ontkent dat er
méér in het spel is dan de rede kan ken
nen, maar die het dogma bant uit het do
mein van het weten, waarover de weten
schap zeggenschap heeft. Dat is ook ge
beurd in het historisch denken, dat het
dogma wil zien als een onder woorden ge
brachte uitdrukking van godsdienstige er
varing. Dat gebeurt tegenwoordig met na
me in de moderne existentie-theologie, die
ervan wil uitgaan: Wat dóet, wat' zégt, de
boodschap van Christus mij in mijn per
soonlijk leven? Hoe raakt die boodschap
mij? Hoe ben ik er persoonlijk, met mijn
hele mens-zijn, bij betrokken Hoe gaat
om de boodschap van het heil, zoals die
mij vandaag treft, in mijn eigen levenssi
tuatie en niet zozeer om allerlei feiten
over de historische Jezus die tweeduizend
jaar geleden heeft geleefd. Het gaat er
niet zozeer om, hoé Jezus heeft geleefd en
is gestorven aan het kruis, maar om het
feit, dat Hij heeft geleefd en is gestorven
aan het kruis. De evangelieschrijvers heb
ben die feiten van Jezus' leven, sterven en
opstanding verkondigd in mythische beel
den, in mythische taal. Het gaat er voor
ons om die boodschap te ervaren en daar
toe van haar mythische verpakking en Ver
beelding te ontdoen. Dit is typisch het
denken van Bultmann en zijn volgelingen.
Volgen Fuchs en Ebeling, gaat het om
wat in het leven en sterven van Jezus
„ter sprake" kwam. Om datzelfde van
daag onder woorden te brengen, daarop
komt het aan. Wanneer het christelijk ge
loof zich vandaag daartoe zet, doet het ei
genlijk niets anders dan wat de eerste ge
meente op haar wijze en in haar voorstel
lingswereld deed toen het mythologische
verhalen schiep. In deze mythologische
verhalen over geboorte, hemelvaart, op
standing en wederkomst heeft de eerste
gemeente onder woorden gebracht, wat in
Jezus' leven en sterven „ter sprake"
kwam. Deze redenering komt er feitelijk
op neer, dat de evangelie-verhalen over
Christus' opstanding geboren werden uit
het geloof in Christus' opstanding in de
eerste gemeente, zo laat dr. Kuitert zien.
OP DEZE WIJZE wordt de historische Je
zus feitelijk teruggebracht tot het ge
lóóf aangaande de historische Jezus in
de eerste Christen-gemeente, dat steeds
opnieuw gestalte moet krijgen in het le
ven van de christenen tot in onze
tijd toe. Jezus wordt zo teruggebracht
tot persoonlijke geloofservaring, welis
waar geïnspireerd door de evangelie-ver
halen, maar toch in grote mate onafhan
kelijk van die evangelie-verhalen. Want
het gaat niet om het hóe en wat van
Jezus' leven en sterven, maar om het
feit, dat Jezus heeft geleefd en is gestor
ven. Deze existentie-theologie loopt dan
ook uit op de theologie van de „mede
menselijkheid": dat de mens God kan
en moet ervaren in de ontmoeting en
omgang met de medemens. God wordt
hier vaak teruggebracht tot een soort
van medemenselijkheid. Het christelijk
geloof kan ook alleen maar waar ge
maakt worden in de omgang en ontmoe
ting met de naaste, de medemens. Het
geloof is pas geloof als het iets doet,
als het functioneert. Samenvattende kan
worden gezegd, dat deze moderne exis
tentie-theologie uitgaat van de mens,
van de menselijke ervaring, de mense
lijke rede, de menselijke geloofsbeslis-
sing, de menselijke geloofsdaden. Zij zet
de bijbelse teksten en verhalen en de
oude dogma's tussen haakjes. In plaats
van met de verticale lijn van God naar
mens, in Zijn openbaring, houdt zij zich
bezig met de horizontale lijn van mens
tot mens, in de medemenselijkheid. Het
gaat bij haar niet zozeer om het verle
den, de geschiedenis, dan wel om het
heden, het hier en nu. De existentie-
theologie wil op deze wijze een „storm
vrije zone" scheppen, waarin de chris
ten in deze tijd kan geloven en uit dat
geloof kan leven.
Dr. Kuitert laat de moeilijkheden zien,
waarin een christen raakt in deze tijd,
wanneer het gaat om de werkelijkheid van
het geloof aan de hand van de vraag,
wat nu de werkelijkheid is van het opstan-
dingsverhaal. Wanneer de opstanding wer
kelijk in ónze geschiedenis is gebeurd,
mag die werkelijkheid ook historisch on
derzocht worden. Zulk een historisch on
derzoek van het bijbelse opstandingsver-
haal leidt echter tot niets. Men kan dan
twee wegen bewandelen: óf de opstanding
van Jezus in een andere „hogere" werke
lijkheid onderbrengen, óf de opstanding
zien als het gebeuren, waaraan wij eerst
kunnen aflezen, wat werkelijkheid eigen
lijk is. De nieuwe theologie heeft afscheid
genomen van de eerste weg. De tweede
weg is onder meer die van Karl Barth,
maar voor velen is zijn theologie „een
gebouw zonder deur" geworden. Dat kan
ook voor de christelijke gemeente gaan
gelden: als zij van de opstanding van Je
zus van Nazareth niet weet te spreken in
termen, die voor anderen werkelijkheid
meebrengen, wordt ook de christelijke ge
meente „een gebouw zonder deur" en
„dat is erger voor de gemeente dan voor
de theologie". De grote vraag is nu voor
theologie en gemeente, hoe het centrale
geloofspunt van de opstanding van Jezus
van Nazareth in de wereld van vandaag
verkondigd en geloofd kan worden. Vol
gens dr. Kuitert, biedt de existentie-theo
logie, die de mens tot maat van geloof en
belijdenis maakt, hier geen uitkomst,
maar voert zij ook in een slop. Tegenover
de existentie-theologie stelt dr. Kuitert,
dat Jezus niet alleen de grond van ons
geloof is, omdat wij Hem onze vaste grond
vinden, maar dat eveneens geldt: omdat
Hij als vaste grond aan onze geloofserva
ring vóórafgaat, kunnen wij Hem onze vas
te grond noemen. „Christelijke theologie
staat of valt met Jezus Christus als de lé
vende Heer, op Wie het geloof heden be
trokken is". Een terug naar de oude wij
ze van theologiseren is er echter ook niet.
Is er dan een nieuwe weg?
DR. KUITERT meent inderdaad een nieu
we weg aan te kunnen wijzen. Die weg
moet, volgens hem, inzetten bij de tradi
tie, de overlevering, waarin de kerk van
meet af aan haar geloofsschat heeft mee
gedragen. Die overlevering is het getuige
nis van Israël, van de profeten en de
apostelen uit Israël, over God en Zijn han
delen in de geschiedenis. De overlevering,
die de kerk meedraagt, bestaat „uit Is-
raëls Godskennis, gesproten uit omgang
met God in de verleden tijd en de ge
slachten door voortverteld en overgeleverd
om dit volgende geslachten tot omgang
met God op te wekken". Die christelijke
overlevering wil dus tegelijk ook verkon
diging zijA, oproep tot geloven in de God,
die Zich in Israëls geschiedenis heeft ge
openbaard. Bij deze verkondiging van het
overgeleverde geloofsbezit, is een bepaal
de beeld-vorming, beeld-spraak gewettigd
volgens dr. Kuitert. De bijbelschrijvers
hebben God ook uitgebeeld naar het beeld
van de mens.
Bij dit alles moet ook worden bedacht,
dat wij in de Schrift Gods Zelfopenbaring
hebben in de vorm van Israëls kennis
daarvan, dus in 'n vorm die onafscheide
lijk is verbonden met de cultuur en tijd,
waarin de Schrift is ontstaan, aldus dr.
Kuitert. Verder mag ook bedacht worden,
dat Jezus van Nazareth in het verléden
heeft geleefd, in *een bepaalde tijd en in
een bepaalde ruimte. Juist op dat gebeurd-
zijn in onze geschiedenis is het geloof ge
grond. Maar omdat het gebeurd is in ie
geschiedenis, mag het ook worden onder
worpen aan historisch onderzoek. Dat his
torisch onderzoek moet echter in dienst
staan van kerk en theologie. De histori
sche Jezus is ook nimmer de vólle Jezus.
Tenslotte moet bedacht worden, dat de
overlevering en de verkondiging nog
steeds voortgaan. De christelijke kerk is
nog onderweg naar de voleinding van
Christus' werk. De christelijke kerk is een
„doorgeefkerk" en in dat doorgeven van
de overlevering staat zij onder de bescher
ming van de Heilige Geest. De overleve
ring aangaande Jezus' lijden en stervenen
opstanding gaat echter óns aan. Wij moe
ten er op antwoorden in ons geloof én le
ven. Die overlevering nodigt ons tot dank
baar gedenken en hoopvol verwachten. Ge
loven is niet alleen een voor-waar-houden.
De christelijke waarheid staat niet in eeuwi
ge, onveranderlijke formules voor ons,
zij is waarheid-onderweg, waarheid-in-ac-
tie, waarheid, die de christen zich steeds
opnieuw moet toeëigenen en doorgeven.
DR. KUITERT besluit deze moeilijke- hoofd
stukken, waarin hij in discussie gaat met
de nieuw? theologen als Bultmann, Paul
van Burem, Fuchs, Ebeling, Robinson en
Bonnhoeffer, gelukkig af met een „onwe
tenschappelijk naschrift". Hij houdt zich
daarin bezig met de vraag, hoe het komt,
dat de christenen vandaag in bijzondere
mate met de vraag zitten, of geloof wel op
werkelijkheid slaat. Dat ligt, volgens hem,
zowel aan het christelijk geloof zelf als
aan de tijd waarin wij leven. Het christe
lijk geloof is een „doorgeef-geloof", dat
van geslacht op geslacht overgeleverd
moet worden. Het overleveren van het ge
loof valt daarom samen met telkens nieu
we ontvouwingen van het christelijke ge
loof in telkens nieuwe tijden en cultuur
situaties. Vandaag beleven wij het af
scheid van een oude en de intree van een
nieuwe wereld sterker dan vorige geslach
ten. De wereld waarin wij leven verandert
en daardoor komt de christelijke kerk
voor de vraag te staan, hoe zij in deze
veranderende wereld het geloof moet ver
tolken. De snelheid, waarmee de christe
nen zich aan deze veranderende wereld
aanpassen, verschilt echter kolossaal van
geval tot geval en van groep tot groep:
bij de stedelingen gaat die aanpassing
vaak sneller dan bij de plattelanders, bij
de jongeren sneller dan bij de ouderen, al
moet men hier waken voor generaliseren.
De grote vraag is, hoever we met die ver
anderingen en aanpassingen in kerk en ge
meente mogen gaan. Daarover ontstaan de
ruzies en meningsverschillen. Daaruit ont
staan verontrusting, verwarring en onze
kerheid. Men moet echter bedenken, dat
de theologie niet hetzelfde is als het ge
loof. De zekerheid van de christelijke kerk
wordt niet geboren uit theologische arbeid
en evenmin wordt ze door theologische ar
beid om zeep geholpen. „Zij heeft een an
der geheimenis: de Heer zelf, die ons wat
zegt en doet door de prediking van de
overgeleverde boodschap, of hetzelfde an
ders gezegd: de Heilige Geest is het laat
ste geheim van de christelijke zekerheid."
Dat is echter geen reden om er verder
theologisch maar het zwijgen toe te doen,
meent dr. Kuitert. „Wij kunnen elkaar
met allerlei theologische ontwerpen wel in
moeilijkheden brengen, elkaar wel onzeker
maken, elkaar bovendien ergens brengen
uit reactie waar we niet wezen wil
len, noch behoren te zijn." Vele christenen
zijn tegenwoordig onzeker. Aan die onze-
keren is dis boek opgedragen. Niet om hun
de les te lezen, aldus de schrijver, maar
om hun te verkondigen, dat het evangelie
van Christus een evangelie is, dat de vrij
heid brengt. Dit boek wil verder een theo
logische handreiking geven en een ant
woord zoeken op de vraag, hoe dit evan
gelie van Jezus Christus vandaag vertolkt
moet worden. Dr. Kuitert komt dan tot de
conclusie, dat de christelijke heilsbood
schap die wij op onze beurt hebben door
te geven aan volgende geslachten, een wel
te omschrijven en over te leveren inhoud
heeft. Deze inhoud kan en mag niet ver
vagen in medemenselijkheid; de mede
menselijkheid vloeit veeleer voort uit de
inhoud. Deze overlevering is tegelijk ver
kondiging, boodschap. De boodschap van
het kruis en de opstanding van Jezus van
Nazareth als het einde van de oude en het
begin van de nieuwe wereld, die opge
bouwd en voortgezet wordt in het werk
van de „Geest". Deze inhoud vraagt ech
ter 'om een persoonlijk antwoord, een per
soonlijke inzet en overgave.
CHRISTENEN willen zich bepalen tot 'n
geloofshouding, zonder dat zij daarbij
willen vasthouden aan de oude geloofs
voorstellingen en -formuleringen. Ande
ren beijveren zich van de weeromstuit
om aan de geloofsvormen en -voorstel
lingen trouw te blijven, in de mening
dat in deze trouw het geloof bestaat.
Beide wegen zijn even onhoudbaar. Het
komt in het geloof evenzeer aan op het
voor-waar-houden als op het dóen. „Hoe
orthodox in de leer ook, de antisemiet
heeft zijn christennaam verspeeld en zijn
trouw aan de leer is alleen maar een
aanfluiting van die leer geworden. Nie
mand kan christen zijn en antisemiet, of
ook: christen en racist; misschien komt
er nog een tijd, dat we elkaar met ze
kerheid erbij kunnen zeggen: ook het
christen-zijn en oorlogvoeren sluiten el
kaar uit (zoals wij ook eenmaal ontdekt
hebben, dat chi-isten-zijn en slavenhalen
elkaar wel moesten uitsluiten). Trouw
aan de waarheid sluit bijbels gesproken
in: de waarheid doen. „Orthodox" heeft
een nieuwe, bredere definitie nodig.
„Om dit bijbelse gegeven vandaag te la
ten functioneren is het nodig kennis te
hebben van de wereld van vandaag, van
wat zich daar afspeelt, van wat daar
aan de hand is en op het spel staat
hoe onthullend, dat er in Nederland ook
een orthodoxie bestaat, die geen tv wil!
want daar, dat wil zeggen in deze we
reld van vandaag en niet in die van gis
ter, moet de waarheid gedaan worden.
Zo niet, dan verliest de waarheid haar
gezicht, dat wil zeggen: zij wordt door
haar aanhangers ongeloofwaardig ge
maakt."
DR. KUITERT voert hier adembenemende
toeren uit op het hoge koord, dat hij over
de afgronden van de moderne existentie-
theologie heeft gespannen van de oever
van de oude theologie, waarheen geen te
rug meer mogelijk is naar de oever van
een nieuwe, orthodoxe theologie, die nog
niet duidelijk zichtbaar is. Hij balanceert
tussen het goddelijke en de menselijke
kant van de Openbaring; tussen het han
delen van God in de geschiedenis en de
neerslag daarvan in de Schrift en de ge-
loofsfqrmuleringen van de kerk der eeu
wen; tussen de inhoud van de Openbaring
en de vorm, waarin deze tot ons komt;
tussen het geschied-zijn van Jezus' leven,
lijden en sterven 2000 jaar geleden en de
werking, die er van dat geschied-zijn ook
nu nog uit moet gaan voor de mensen van
vandaag. Als balanceerstok gebruikt hij
daarbij de overlevering van de profeten en
apostelen. Hij verricht een even moedig-
als gevaarlijk werk. Hij kan daarbij elk
ogenblik naar beneden tuimelen óf door
overdadig applaus, óf door boe-geroep.
Hem kan dan alleen het net van de chris
telijke liefde redden, dat in de kerk ge
spannen behoort te zijn ook, en juist,
voor de theologen. Want het werk, dat hij
doet, móet gedaan worden. Een christen
dom, een kerk, die levend wil zijn en dus
onderweg wil zijn, heeft voortrekkers en
terreinverkenners nodig. Daarbij zullen
uiteraard de theologische gedachten van
deze terreinverkenners „terugvertaald"
moéten worden naar de gemeenten en de
kerk, die er mee moeten leven en werken.
Daarbij zal men echter onherroepelijk
weer stuiten op de vraag, of en in hoever
re de vormen, beelden, voorstellingen en
formuleringen, waarin de Schrift en de
dogma's der kerk de geloofsinhoud overle
veren, gescheiden mogen worden van die
inhoud, onder de noodzaak om dat geloof
te vertolken voor de mens van vandaag.
Juist op dit punt zet steeds weer de her
rie, ruzie, verdachtmaking en ketterjagerij
in kerk en gemeente in, zoals dr. Kuitert
uit eigen ervaring maar al te goed weet...
Theologie moet evenals het geloof gedaan
worden, functioneren, in kerk en gemeen
te, wil ze levende theologie zijn. De theo
logie van dr. Kuitert roept om gedaan te
worden in de Gereformeerde Kerken zo
wel als in de Hervormde Kerk van van
daag.
Dr. H. M. Kuitert: „De realiteit van
het geloof"; uitg. J. H. Kok N.V.,
Kampen; 223 blz.; prijs f 14,25.
muziekfeuiHeton