HET JIDDISCHE HART ZINGT roeftum in Uk Nederland en de realiteit van DR H M. KUITERT WORSTELT IN EEN MOEILIJK BOEK MET DE MOEILIJKE VRAGEN DER HEDENDAAGSE THEOLOGIE Van verticaal naar horizontaal Een nieuwe weg Doorgeef-geloof Op het koord DEZE WEEK door henri th. timmerman Cinds in onze boekenkasten Presse's „Ondergang", Abel Herzbergs „Amor fati" en Anne Frank's „Dagboek" staan als een zwijgend-welsprekende aanklacht, is het alsof we niet meer zo onbevangen kunnen staan tegenover de diepste en in nigste uitingen van de Joodse geest. On langs hoorden we opnieuw Chana Milner Jiddische liederen voordragen. We heb ben er niet anders dan met een haast schuldige ontroering naar kunnen luiste ren. Juist als het Jiddische volksliedjes waren, waarin de humor en de misschien onverwoestbare, spits-ironiserende geest van de Joden waren gevangen. Dan leek het ons alsof het al genoemde „Onder gang", door zijn sober-klinische constate ring van feiten zo indringend, mèt zo veie andere getuigenissen van een onuitwisba re schandvlek op de menselijke geschiede nis van onze tijd, een muur was tussen deze waarachtige onvervalste Joodse volks kunst en een argeloos luisteren. Volks kunst en daarin in de eerste plaats volks muziek is altijd onverbrekelijk verbonden met de lotgevallen van een volk, met de diepste gevoelens en ervaringen, met veel leed en strijd, ontbering en ontgoocheling. Maar ook met de lichtzijde van het men selijk bestaan, met het wonderlijk vermo gen van de simpele mens om te blijven geloven in het goede, met zijn verlangen en vertrouwen, zijn soms beschamend- diepe religiositeit en met de vreugde om de kleine dingen in het bestaan, de humor en speelse geest. Dit alles komt in alle volksmuziek tot uiting en vaak is het als of de tijd de vroeger toch trieste dingen heeft verzacht en door deze zuivere volks muziek tot vreugde en schoonheid maakt. Maar met de Joodse volkskunst is het an ders. Als we nu de Jiddische liederen ho ren, de Hebreeuwse synagogale gezangen of de Chassidische liederen, dan heeft in tegenstelling met veel andere muziek de tijd niet zijn verzachtende glans over de menselijke ervaringen en roerselen in de ze muziek geweven. Integendeel, het lijkt alsof we nauwelijks om de typisch Jood se humor kunnen glimlachen, maar alsof ons iets beklemt wanneer in deze Jiddi sche liederen het diepste en innigste van de Joodse mens en de Joodse ziel naar boven stijgt. A ls het Jiddische hart zingt, dan is dit een natuurlijke uiting van een levens krachtig en kunstzinnig volk, dat ook buiten de synagoge, buiten de oude He breeuwse synagoge-gezangen, wilde zingen van de dingen waarvan het vervuld was. Maar dat dit Jiddische hart, zo dikwijls gekwetst en vertrapt, steeds is blijven zin gen, is een klein maar ontroerend won der van een levensdrift, die zich in een sterke beslotenheid van een hechte ge meenschap in een overwegend afwerend of vijandig milieu heeft verinnigd. Zo al leen is het Jiddische lied te begrijpen, de ze vele liederen waarin het religieuze en aardse, de glimlachende speelse humor en zelfspot onscheidbaar zijn verweven. Zij betekenen daarom een wereld op zich zelf, verwant en soms ook vervloeiend met de wereld van het Jiddische volks verhaal met zijn tragiek en glimlach. Wie de verhalen kent van Sjolem Rabinowitz, die onder het pseudoniem Sjolem Alei- chem dit is: Vrede zij U schreef, zal dit wereldje kennen. Het is ook deze Sjo lem Aleichem, die ruim vijftig jaar gele den in New York stierf en die evenals bijv. J. L. Peretz in het Hebreeuws en Jiddisch schreef, welke de Oosteuropese Joden leerde de humor in een moeilijk be staan te zien. Hij leerde zijn volk afstand nemen van eigen leed door middel van de bevrijdende humor die wijsheid werd. Hij hield van zijn volk met een glimlachende wijsheid en daarom fëilloos inzicht in deugden en gebreken, in diep leed en ook haast grenzeloos gevoel voor de vreugden van het leven, het eigen Joodse bestaan in de vreemde en de verstrooiing, maar wortelend in de traditie. Op één van de verhalen van Sjolem Aleichem is de musical „Anatevka" gebaseerd, op één van die schijnbaar geringe lotgevallen van de Joden uit een Oosteuropese ge meenschap, zoals ook tal van Jiddische liederen deze kleine geschiedenissen be zingen. Alleen in het isolement van een volk, dat enerzijds uitgesloten was van deelneming aan het openbare maatschap pelijke leven in het land van vestiging en anderzijds kon leven vanuit een sterke diep-gewortelde traditie en eigen cultuur kon het Jiddisch ontstaan. Want dit Jid disch is geen willekeurig dialect of een ver basterde Westeuropese taal, maar het is gegroeid tot een eigen taal en literatuur. Een taal die kort voor de tweede wereld oorlog werd gesproken door ongeveer elf miljoen Joden. In hun lange pelgrims tocht betekende in historisch perpectief bezien het verblijf van de Joden in de Oosteuropese landen maar een oponthoud van een deel van miljoenen Joden in de verstrooiing. Niet zozeer gerekend naar de tijd, van vier tot vijf eeuwen, als wel volgens de opvatting van de Joden zelf in hun altijd levend besef van verwachting van de Mes sias, bezongen ook in vele roerende liederen. In onze streken hebben de Joden gedurende het rijk van Karei de Grote en nog onder Lodewijk de Vrome door hun status van vreemdelingen onder de persoonlijke be scherming van de keizer of koning, het zg. „Kammerknechtsschaft", nog een ze kere bescherming gevonden, al was het de Joden ontzegd grond te bezitten en lid te zijn van de gilden. Maar met de vervol gingen in de Rijnstreek en gedurende de Kruistochten en de verbreiding van de beruchte Zwarte Dood kwamen ook de ghetto's. Door de onophoudelijke pogroms weken steeds meer Joden uit naar Oost- Europa, naar het huidige gebied van Tsjecho-Slowakije, Polen en de Baltische landen, en later naar Rusland. In Polen hebben de uitgeweken Joden eerst een be trekkelijke rust gekend; er waren enkele koningen die de Joden beschermden en wetten voor hun rechten uitvaardigden. De Poolse bojaarden, die zo dikwijls de macht van de koning overnamen, waren echter anti-Joods en later waren het de kozak ken en de soldaten van de Russische tsa ren, die de Joden gruwelijk vervolgden. Toen was het ook met de rust, een zeer betrekkelijke rust ook, van het Poolse Jo dendom, dat door eigengekozen leden van een raad de Joodse aangelegenheden kon regelen, gedaan en kwam een einde aan een levendig bestaan, zowel maatschappe lijk als economisch. In die jaren echter was de Jiddische taal, die al gesproken werd toen de Joden nog in de Duitse lan den verbleven, uitgegroeid tot een taal als omgangstaal en een literatuurtaal, die door grote aantallen Joden werd gespro ken. Bondig samengevat kunnen we zeg gen, dat dit Jiddisch met zijn dialecten tot de taal werd van alle Joden in Euro pa die niet behoorden tot de zg. Sephar- dis, dit zijn de Joden van Spaans-Portu- gese afkomst. Het Jiddisch is ontstaan door een nu nauwelijks meer helemaal te analyseren vermenging van Romaanse, Middelhoogduitse dialectelementen, en het Hebreeuws. Want de Joodse eredienst is verbonden met het Hebreeuws en aan dit Hebreeuws werden niet alleen allerlei uit drukkingen ontleend, die de Joden niet op gelijkwaardige wijze in het taalgebied van hun streek van vestiging vonden, maar vooral heeft de diepe verbondenheid van het gehele Joodse leven, zowel het sterk gesloten geestelijk leven als het alledaag se bestaan, met de taal van de eredienst tal van Hebreeuwse woorden en uitdruk kingen in de Jiddische taal doen opnemen. Maar de bloeitijd van dit Jiddisch kwam in de periode in Oost-Europa toen ook Sla vische elementen het Jiddisch verrijkten. Juist de vaak strenge geslotenheid (een door de o mstandigheden opgelegd isole ment), welke vaak tot groepseenzaamheid in de vreemde werd, heeft de gehele Jid- disch-Chassidische cultuur begunstigd. In de bittere armoede voor een groot deel van deze Oost-Europese Joden, in hun achteruitstelling of onderdrukking, beleef den de Joden hun overgeleverde tradities en rijke maar verinnigde cultuur als een werkelijke bevrijding. Uit meer dan één Juddische lied klinkt het onverholen op, de gedachte dat de Sabbath met alles wat de ze dag aan wijding en vreugde, aan gees telijke bezinning en materiële geneugten brengt, de dag is waar men naar toe leeft. Zij hadden geen deel aan het cultu rele leven van de bewoners van de Oost- Europese landen, de Joden, maar sterker daarom was de verdieping in het eigene. Joodse mannen en vrouwen, maar ook al de nog jonge kinderen, leerden uit de Hei lige Boeken; men boog zich vele uren over de Torah, en de zegenrijke invloed van het Chassidisme met zijn bezieling en Godsvertrouwen, met zijn mystiek ook en zijn vreugde in muziek en dans, is on schatbaar. De weerklank horen we in de schatten aan Jiddische liederen en Chassi dische liederen, wisselend in levensvreugde en humor, spot en fantasie tot diepe be zinning en stil-glanzende weemoed, gevan gen in een ontroerend wiegelied als „Ro- jinkes mit mandien" of poëtisch en toch zo schrijnend realistisch in ,Sjlof majn kind', Gevangen ook in een typisch lied als „Lo- mir zje zingen, lomir a zmerl", „Kom laat ons een liedje zingen over brood, vlees, wijn en compote", met zijn humor en spot even typisch voor het besloten leventje van de Joden als het Jiddische dialoog- lied van Rabijn en leerling: „Zog zje Reb- beenjoe", „Rebbe wat gebeurt er als de Messias zal komen?" en het antwoord klinkt: „Als de Messias zal komen, zullen we een feestmaal aanrichten te zijner eer, koning David zal voor ons spelen, Mozes zal uit de Torah leren en koning Salomo zal zijn wijsheid verkondigen en terwijl Mirjam voor ons zal dansen zullen we grote os eten en de oude wijn drinken." Slechts wie denkt beleeft zijn leven - aan de gedachten- loze trekt het voor bij. Marie van Ebner Vier kerken zullen in de zuidoostelijke hoek van de agglomeratie Amsterdam (waaronder val len de Bijlmermeer, Duivendrecht en Diemen, 'n gebied waar ongeveer 150.000 mensen komen te wonen) gaan samenwerken op allerlei terrein. Deze vier kerken hebben een „Evangelisch Ver band voor Ger.\eentevorming en Gemeenteop bouw" opgericht, dat 1 januari 1967 officieel van start is gegaan. De vier kerken zijn: de Ned. Hervormde Kerk, de Evangelisch Lutherse Kerk, de Remonstrantse Broederschap en de Doopsge zinde Gemeente. Daarnaast hebben alle kerken die in de Bijlmermeer zullen gaan werken, dus ook de Rooms-Katholieke Kerk en de Gerefor meerde Kerk, zich verplicht om met betrekking tot kerkbouw en dergelijke geen stappen te on dernemen zonder overleg met andere kerken. De Bijlmermeer wordt dus een soort „oecume nische proeftuin" in kerkelijk Nederland. Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die er'liggen nu op een groot, nog braak liggend gebied, een satellietstad zal verrijzen. Binnenkort wordt met de woningbouw in de Bijlmermeer be gonnen. Op initiatief van de Oecumenische Raad van Kerken in Amsterdam hebben de vier kerken besloten de handen ineen te slaan om tot een werkwijze te komen die beweeglijk, slagvaardig en efficiënt zal zijn. Op allerlei gebied kan dit ten goede komen aan alle toekomstige bewoners van de Bijlmermeer en aan de opbouw van de samenlevingsvormen. Het „Evangelisch Verband voor Gemeentevor ming en -opbouw" van de vier deelnemende ker ken zal zich vooral gaan bezighouden met drie aspecten van de opbouw van de gemeente, name lijk dienstverlening, vormingswerk, verkondiging." Er zullen geen aparte kerken worden gebouwd. Het is de bedoeling om als vier kerken, samen werkend in het Evangelisch Verband, steeds ge zamenlijke kerkdiensten te houden. Ook zal van uit het Evangelisch Verband nauwe samenwer king worden gezocht met andere kerken en met organisaties op maatschappelijk, sociaal en cul tureel gebied. Verwacht mag worden dat met de Rooms-Ka tholieke Kerk zoveel mogelijk gezamenlijke acti viteiten zullen worden opgezet. Dit geldt ook voor de Gereformeerde Kerk, die werd uitgeno digd als partner tot het Evangelisch Verband toe te treden, maar op dit verzoek nog afwijzend heeft beschikt. Wel heeft de classis Amsterdam van de Gereformeerde Kerken laten weten, zich positief tegenover samenwerkingsvormen op te stellen. THEOLOGIE HET GELOOF Een van de mannen die in de gerefor meerde kerken een worsteling zijn aan gegaan met de nieuwe theologie en die pionierswerk verrichten om het evange lie voor de mensen van onze tijd ver staanbaar te maken, is dr. H. M. Kuitert, gereformeerd predikant in algemene dienst en wetenschappelijk hoofdambte naar aan de theologische faculteit van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij is binnen èn buiten zijn kring een bekend man: als studentenpredikant heeft hij veel aan de weg getimmerd en tv-kijkend Ne derland kent hem als een dergenen die in de forumrubriek „Opspraak" onder leiding van Han Lammers mee discus sieert over actuele theologische proble men. Zijn werk is inderdaad een worste ling: een- en andermaal is op deze kerk- pagina geschreven over de nieuwere en nieuwste theologische denkbeelden men herinnere zich in dit verband het in terview met de Duitse theologe dr. Do- rothee Sölle. Dat deze drang naar het horizontale, dit verabsoluteren van de „medemenselijkheid" geen gemakkelijke stof is voor een gereformeerd geleerde, is duidelijk. En dat een geleerde die serieus zoekt naar de zin van ons geloof-nü, dusdoende weerstanden oproept, is ook duidelijk. Zo hangt dr. Kuitert de drei ging boven het hoofd dat hij als een af vallige zal worden aangeklaagd en dat hem een leertuchtproces te wachten staat. Men mag hopen dat het niet zover komt het boek dat dr. Kuitert thans het licht heeft doen zien, „De realiteit van het geloof", is een bewijs hoezeer deze man bezield is van het verlangen het geloof in de lévende Heer levend te hou den. IN DIT BOEK houdt dr. Kuitert zich bezig met de actuele vraag: Is er een werkelijk heid, die beantwoordt aan de geloofsvoor stellingen van de kerk? Wat is de zin en de waarde van het spreken over God en Zijn heilshandelen, zoals dat in de christe lijke gemeente gebruikelijk is? Gaat het in het geloof om de werkelijkheid van wat wij geloven, of om de werkelijkheid van ons persoonlijk geloven? Wat is in ons ge loof mythe, menselijke ver-beelding? Heeft het zin om te zeggen „God is", „Jezus is Gods Zoon", „Jezus is opgestaan" en wat is dan die zin? Zeggen wij in deze belij denis iets over God en Jezus, of iets over ons zelf? Is de eerste de beste asfalt straat niet werkelijker dan God? Wat is dan de werkelijkheid van ons geloof? Wie of wat komt er ter sprake in de chris telijke geloofsbelijdenis:, een vaste grond buiten ons mensen en onafhankelijk van ons mensen, of de menselijke ervaring van ons gegrond-zijn Het boek van dr. Kuitert is een moeilijk boek over moeilijke vragen. Maar het gaat hier om hoogst actuele theologische vraagstukken van vandaag. Het gaat hier ook om het hart en de grond van het christelijk geloof. Het gaat hier om de vraag, of de christelijke kerk te- 'recht spreekt over God op de wijze zoals zij dat doet, of dat haar uitspraken in de lucht hangen. Deze vraagstukken interes seren een breed publiek in en buiten de kerk, getuige de belangstelling voor de zo genaamde God is dood-theologie en de he le „nieuwe theologie". Bovendien moeten christenen wat weten om christen te zijn, zoals dr. Kuitert terecht opmerkt: „De voorstellingen, zinswendingen, mededelin gen, die de schrijvers van Oude en Nieu we Testament ons bieden, stammen uit 'n heel andere tijd dan die, waarin wij nu leven en komen uit een heel andere cul tuur. Elke verkondiging van de bijbelse heilsboodschap is daarom slechts mogelijk door bezinning heen, dat wil zeggen: be zinning op de betekenis van de bij belse woorden, regels, voorstellingen en verhalen in déze tijd. Omdat wij wat moe ten weten om christen te zijn, is deze be zinning onontkoombaar met het christelijk geloof verbonden. DR. KUITERT heeft zijn boek als onderti tel meegegeven: „Over de antimetffysi sche tendens in de huidige theologische ontwikkeling". Hij laat zien hoe de theo logie zich steeds meer is gaan afwenden van de „bóven-wereldse", „boven-redelij- ke", „boven-natuurlijke" uitgangspunten naar het wereldse redelijke en menselijke. Dat is onder meer gebeurd in het Piëtis me, dat meer geïnteresseerd is in de per soonlijke geloofservaring van de christen dan in dogma's en teksten. Dat is gebeurd in en door het denken van Kant over de menselijke rede, dat niet ontkent dat er méér in het spel is dan de rede kan ken nen, maar die het dogma bant uit het do mein van het weten, waarover de weten schap zeggenschap heeft. Dat is ook ge beurd in het historisch denken, dat het dogma wil zien als een onder woorden ge brachte uitdrukking van godsdienstige er varing. Dat gebeurt tegenwoordig met na me in de moderne existentie-theologie, die ervan wil uitgaan: Wat dóet, wat' zégt, de boodschap van Christus mij in mijn per soonlijk leven? Hoe raakt die boodschap mij? Hoe ben ik er persoonlijk, met mijn hele mens-zijn, bij betrokken Hoe gaat om de boodschap van het heil, zoals die mij vandaag treft, in mijn eigen levenssi tuatie en niet zozeer om allerlei feiten over de historische Jezus die tweeduizend jaar geleden heeft geleefd. Het gaat er niet zozeer om, hoé Jezus heeft geleefd en is gestorven aan het kruis, maar om het feit, dat Hij heeft geleefd en is gestorven aan het kruis. De evangelieschrijvers heb ben die feiten van Jezus' leven, sterven en opstanding verkondigd in mythische beel den, in mythische taal. Het gaat er voor ons om die boodschap te ervaren en daar toe van haar mythische verpakking en Ver beelding te ontdoen. Dit is typisch het denken van Bultmann en zijn volgelingen. Volgen Fuchs en Ebeling, gaat het om wat in het leven en sterven van Jezus „ter sprake" kwam. Om datzelfde van daag onder woorden te brengen, daarop komt het aan. Wanneer het christelijk ge loof zich vandaag daartoe zet, doet het ei genlijk niets anders dan wat de eerste ge meente op haar wijze en in haar voorstel lingswereld deed toen het mythologische verhalen schiep. In deze mythologische verhalen over geboorte, hemelvaart, op standing en wederkomst heeft de eerste gemeente onder woorden gebracht, wat in Jezus' leven en sterven „ter sprake" kwam. Deze redenering komt er feitelijk op neer, dat de evangelie-verhalen over Christus' opstanding geboren werden uit het geloof in Christus' opstanding in de eerste gemeente, zo laat dr. Kuitert zien. OP DEZE WIJZE wordt de historische Je zus feitelijk teruggebracht tot het ge lóóf aangaande de historische Jezus in de eerste Christen-gemeente, dat steeds opnieuw gestalte moet krijgen in het le ven van de christenen tot in onze tijd toe. Jezus wordt zo teruggebracht tot persoonlijke geloofservaring, welis waar geïnspireerd door de evangelie-ver halen, maar toch in grote mate onafhan kelijk van die evangelie-verhalen. Want het gaat niet om het hóe en wat van Jezus' leven en sterven, maar om het feit, dat Jezus heeft geleefd en is gestor ven. Deze existentie-theologie loopt dan ook uit op de theologie van de „mede menselijkheid": dat de mens God kan en moet ervaren in de ontmoeting en omgang met de medemens. God wordt hier vaak teruggebracht tot een soort van medemenselijkheid. Het christelijk geloof kan ook alleen maar waar ge maakt worden in de omgang en ontmoe ting met de naaste, de medemens. Het geloof is pas geloof als het iets doet, als het functioneert. Samenvattende kan worden gezegd, dat deze moderne exis tentie-theologie uitgaat van de mens, van de menselijke ervaring, de mense lijke rede, de menselijke geloofsbeslis- sing, de menselijke geloofsdaden. Zij zet de bijbelse teksten en verhalen en de oude dogma's tussen haakjes. In plaats van met de verticale lijn van God naar mens, in Zijn openbaring, houdt zij zich bezig met de horizontale lijn van mens tot mens, in de medemenselijkheid. Het gaat bij haar niet zozeer om het verle den, de geschiedenis, dan wel om het heden, het hier en nu. De existentie- theologie wil op deze wijze een „storm vrije zone" scheppen, waarin de chris ten in deze tijd kan geloven en uit dat geloof kan leven. Dr. Kuitert laat de moeilijkheden zien, waarin een christen raakt in deze tijd, wanneer het gaat om de werkelijkheid van het geloof aan de hand van de vraag, wat nu de werkelijkheid is van het opstan- dingsverhaal. Wanneer de opstanding wer kelijk in ónze geschiedenis is gebeurd, mag die werkelijkheid ook historisch on derzocht worden. Zulk een historisch on derzoek van het bijbelse opstandingsver- haal leidt echter tot niets. Men kan dan twee wegen bewandelen: óf de opstanding van Jezus in een andere „hogere" werke lijkheid onderbrengen, óf de opstanding zien als het gebeuren, waaraan wij eerst kunnen aflezen, wat werkelijkheid eigen lijk is. De nieuwe theologie heeft afscheid genomen van de eerste weg. De tweede weg is onder meer die van Karl Barth, maar voor velen is zijn theologie „een gebouw zonder deur" geworden. Dat kan ook voor de christelijke gemeente gaan gelden: als zij van de opstanding van Je zus van Nazareth niet weet te spreken in termen, die voor anderen werkelijkheid meebrengen, wordt ook de christelijke ge meente „een gebouw zonder deur" en „dat is erger voor de gemeente dan voor de theologie". De grote vraag is nu voor theologie en gemeente, hoe het centrale geloofspunt van de opstanding van Jezus van Nazareth in de wereld van vandaag verkondigd en geloofd kan worden. Vol gens dr. Kuitert, biedt de existentie-theo logie, die de mens tot maat van geloof en belijdenis maakt, hier geen uitkomst, maar voert zij ook in een slop. Tegenover de existentie-theologie stelt dr. Kuitert, dat Jezus niet alleen de grond van ons geloof is, omdat wij Hem onze vaste grond vinden, maar dat eveneens geldt: omdat Hij als vaste grond aan onze geloofserva ring vóórafgaat, kunnen wij Hem onze vas te grond noemen. „Christelijke theologie staat of valt met Jezus Christus als de lé vende Heer, op Wie het geloof heden be trokken is". Een terug naar de oude wij ze van theologiseren is er echter ook niet. Is er dan een nieuwe weg? DR. KUITERT meent inderdaad een nieu we weg aan te kunnen wijzen. Die weg moet, volgens hem, inzetten bij de tradi tie, de overlevering, waarin de kerk van meet af aan haar geloofsschat heeft mee gedragen. Die overlevering is het getuige nis van Israël, van de profeten en de apostelen uit Israël, over God en Zijn han delen in de geschiedenis. De overlevering, die de kerk meedraagt, bestaat „uit Is- raëls Godskennis, gesproten uit omgang met God in de verleden tijd en de ge slachten door voortverteld en overgeleverd om dit volgende geslachten tot omgang met God op te wekken". Die christelijke overlevering wil dus tegelijk ook verkon diging zijA, oproep tot geloven in de God, die Zich in Israëls geschiedenis heeft ge openbaard. Bij deze verkondiging van het overgeleverde geloofsbezit, is een bepaal de beeld-vorming, beeld-spraak gewettigd volgens dr. Kuitert. De bijbelschrijvers hebben God ook uitgebeeld naar het beeld van de mens. Bij dit alles moet ook worden bedacht, dat wij in de Schrift Gods Zelfopenbaring hebben in de vorm van Israëls kennis daarvan, dus in 'n vorm die onafscheide lijk is verbonden met de cultuur en tijd, waarin de Schrift is ontstaan, aldus dr. Kuitert. Verder mag ook bedacht worden, dat Jezus van Nazareth in het verléden heeft geleefd, in *een bepaalde tijd en in een bepaalde ruimte. Juist op dat gebeurd- zijn in onze geschiedenis is het geloof ge grond. Maar omdat het gebeurd is in ie geschiedenis, mag het ook worden onder worpen aan historisch onderzoek. Dat his torisch onderzoek moet echter in dienst staan van kerk en theologie. De histori sche Jezus is ook nimmer de vólle Jezus. Tenslotte moet bedacht worden, dat de overlevering en de verkondiging nog steeds voortgaan. De christelijke kerk is nog onderweg naar de voleinding van Christus' werk. De christelijke kerk is een „doorgeefkerk" en in dat doorgeven van de overlevering staat zij onder de bescher ming van de Heilige Geest. De overleve ring aangaande Jezus' lijden en stervenen opstanding gaat echter óns aan. Wij moe ten er op antwoorden in ons geloof én le ven. Die overlevering nodigt ons tot dank baar gedenken en hoopvol verwachten. Ge loven is niet alleen een voor-waar-houden. De christelijke waarheid staat niet in eeuwi ge, onveranderlijke formules voor ons, zij is waarheid-onderweg, waarheid-in-ac- tie, waarheid, die de christen zich steeds opnieuw moet toeëigenen en doorgeven. DR. KUITERT besluit deze moeilijke- hoofd stukken, waarin hij in discussie gaat met de nieuw? theologen als Bultmann, Paul van Burem, Fuchs, Ebeling, Robinson en Bonnhoeffer, gelukkig af met een „onwe tenschappelijk naschrift". Hij houdt zich daarin bezig met de vraag, hoe het komt, dat de christenen vandaag in bijzondere mate met de vraag zitten, of geloof wel op werkelijkheid slaat. Dat ligt, volgens hem, zowel aan het christelijk geloof zelf als aan de tijd waarin wij leven. Het christe lijk geloof is een „doorgeef-geloof", dat van geslacht op geslacht overgeleverd moet worden. Het overleveren van het ge loof valt daarom samen met telkens nieu we ontvouwingen van het christelijke ge loof in telkens nieuwe tijden en cultuur situaties. Vandaag beleven wij het af scheid van een oude en de intree van een nieuwe wereld sterker dan vorige geslach ten. De wereld waarin wij leven verandert en daardoor komt de christelijke kerk voor de vraag te staan, hoe zij in deze veranderende wereld het geloof moet ver tolken. De snelheid, waarmee de christe nen zich aan deze veranderende wereld aanpassen, verschilt echter kolossaal van geval tot geval en van groep tot groep: bij de stedelingen gaat die aanpassing vaak sneller dan bij de plattelanders, bij de jongeren sneller dan bij de ouderen, al moet men hier waken voor generaliseren. De grote vraag is, hoever we met die ver anderingen en aanpassingen in kerk en ge meente mogen gaan. Daarover ontstaan de ruzies en meningsverschillen. Daaruit ont staan verontrusting, verwarring en onze kerheid. Men moet echter bedenken, dat de theologie niet hetzelfde is als het ge loof. De zekerheid van de christelijke kerk wordt niet geboren uit theologische arbeid en evenmin wordt ze door theologische ar beid om zeep geholpen. „Zij heeft een an der geheimenis: de Heer zelf, die ons wat zegt en doet door de prediking van de overgeleverde boodschap, of hetzelfde an ders gezegd: de Heilige Geest is het laat ste geheim van de christelijke zekerheid." Dat is echter geen reden om er verder theologisch maar het zwijgen toe te doen, meent dr. Kuitert. „Wij kunnen elkaar met allerlei theologische ontwerpen wel in moeilijkheden brengen, elkaar wel onzeker maken, elkaar bovendien ergens brengen uit reactie waar we niet wezen wil len, noch behoren te zijn." Vele christenen zijn tegenwoordig onzeker. Aan die onze- keren is dis boek opgedragen. Niet om hun de les te lezen, aldus de schrijver, maar om hun te verkondigen, dat het evangelie van Christus een evangelie is, dat de vrij heid brengt. Dit boek wil verder een theo logische handreiking geven en een ant woord zoeken op de vraag, hoe dit evan gelie van Jezus Christus vandaag vertolkt moet worden. Dr. Kuitert komt dan tot de conclusie, dat de christelijke heilsbood schap die wij op onze beurt hebben door te geven aan volgende geslachten, een wel te omschrijven en over te leveren inhoud heeft. Deze inhoud kan en mag niet ver vagen in medemenselijkheid; de mede menselijkheid vloeit veeleer voort uit de inhoud. Deze overlevering is tegelijk ver kondiging, boodschap. De boodschap van het kruis en de opstanding van Jezus van Nazareth als het einde van de oude en het begin van de nieuwe wereld, die opge bouwd en voortgezet wordt in het werk van de „Geest". Deze inhoud vraagt ech ter 'om een persoonlijk antwoord, een per soonlijke inzet en overgave. CHRISTENEN willen zich bepalen tot 'n geloofshouding, zonder dat zij daarbij willen vasthouden aan de oude geloofs voorstellingen en -formuleringen. Ande ren beijveren zich van de weeromstuit om aan de geloofsvormen en -voorstel lingen trouw te blijven, in de mening dat in deze trouw het geloof bestaat. Beide wegen zijn even onhoudbaar. Het komt in het geloof evenzeer aan op het voor-waar-houden als op het dóen. „Hoe orthodox in de leer ook, de antisemiet heeft zijn christennaam verspeeld en zijn trouw aan de leer is alleen maar een aanfluiting van die leer geworden. Nie mand kan christen zijn en antisemiet, of ook: christen en racist; misschien komt er nog een tijd, dat we elkaar met ze kerheid erbij kunnen zeggen: ook het christen-zijn en oorlogvoeren sluiten el kaar uit (zoals wij ook eenmaal ontdekt hebben, dat chi-isten-zijn en slavenhalen elkaar wel moesten uitsluiten). Trouw aan de waarheid sluit bijbels gesproken in: de waarheid doen. „Orthodox" heeft een nieuwe, bredere definitie nodig. „Om dit bijbelse gegeven vandaag te la ten functioneren is het nodig kennis te hebben van de wereld van vandaag, van wat zich daar afspeelt, van wat daar aan de hand is en op het spel staat hoe onthullend, dat er in Nederland ook een orthodoxie bestaat, die geen tv wil! want daar, dat wil zeggen in deze we reld van vandaag en niet in die van gis ter, moet de waarheid gedaan worden. Zo niet, dan verliest de waarheid haar gezicht, dat wil zeggen: zij wordt door haar aanhangers ongeloofwaardig ge maakt." DR. KUITERT voert hier adembenemende toeren uit op het hoge koord, dat hij over de afgronden van de moderne existentie- theologie heeft gespannen van de oever van de oude theologie, waarheen geen te rug meer mogelijk is naar de oever van een nieuwe, orthodoxe theologie, die nog niet duidelijk zichtbaar is. Hij balanceert tussen het goddelijke en de menselijke kant van de Openbaring; tussen het han delen van God in de geschiedenis en de neerslag daarvan in de Schrift en de ge- loofsfqrmuleringen van de kerk der eeu wen; tussen de inhoud van de Openbaring en de vorm, waarin deze tot ons komt; tussen het geschied-zijn van Jezus' leven, lijden en sterven 2000 jaar geleden en de werking, die er van dat geschied-zijn ook nu nog uit moet gaan voor de mensen van vandaag. Als balanceerstok gebruikt hij daarbij de overlevering van de profeten en apostelen. Hij verricht een even moedig- als gevaarlijk werk. Hij kan daarbij elk ogenblik naar beneden tuimelen óf door overdadig applaus, óf door boe-geroep. Hem kan dan alleen het net van de chris telijke liefde redden, dat in de kerk ge spannen behoort te zijn ook, en juist, voor de theologen. Want het werk, dat hij doet, móet gedaan worden. Een christen dom, een kerk, die levend wil zijn en dus onderweg wil zijn, heeft voortrekkers en terreinverkenners nodig. Daarbij zullen uiteraard de theologische gedachten van deze terreinverkenners „terugvertaald" moéten worden naar de gemeenten en de kerk, die er mee moeten leven en werken. Daarbij zal men echter onherroepelijk weer stuiten op de vraag, of en in hoever re de vormen, beelden, voorstellingen en formuleringen, waarin de Schrift en de dogma's der kerk de geloofsinhoud overle veren, gescheiden mogen worden van die inhoud, onder de noodzaak om dat geloof te vertolken voor de mens van vandaag. Juist op dit punt zet steeds weer de her rie, ruzie, verdachtmaking en ketterjagerij in kerk en gemeente in, zoals dr. Kuitert uit eigen ervaring maar al te goed weet... Theologie moet evenals het geloof gedaan worden, functioneren, in kerk en gemeen te, wil ze levende theologie zijn. De theo logie van dr. Kuitert roept om gedaan te worden in de Gereformeerde Kerken zo wel als in de Hervormde Kerk van van daag. Dr. H. M. Kuitert: „De realiteit van het geloof"; uitg. J. H. Kok N.V., Kampen; 223 blz.; prijs f 14,25. muziekfeuiHeton

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 11