VOOR DE JAZZ LIEFHEBBERS
Kees van Dongen
donderdag a.s.
negentig jaar
l^uóti
g zijn
oj wegbl^
ijuen
oJïCuzen
w« zijn er niet by geweest en verklaren ons graag bereid ook de tegenpartij
te horen.
„Als mens en als
schilder zoek ik
het licht, de lucht
en de ruimte,
die ik nodig heb"
is.se n
De berichten gaven een ietwat tegenstrijdige lezing van het
geval, maar in hoofdzaak bleek het toch een pijnlijke aangele
genheid. Wat ons duidelijk werd, was ongeveer dit schouwspel: een grote
theaterzaal, tot de laatste plaats gevuld met leerlingen van middelbare
scholen. Op het toneel is de opvoering van Vondels Gijsbreght van Aemstel
in volle gang, zij het vrijwel onverstaanbaar door het rumoer in de zaal. On
verwacht: Arend van Aemstel heeft zojuist de geest gegeven zakt het
doek. In de verbaasde stilte die daarop volgt, treedt een van de acteurs voor
het voetlicht en kondigt aan dat de voorstelling is afgelopen. Omdat dit
publiek „te weinig intelligentie bezit om deze Gijsbreght op passende wijze
te ontvangen". Een weinig tactvolle opmerking, „maar wat doet niet een
man die driftig is", zou de Schoolmeester verzuchten.
Laat wat ons betreft de kritiek van twee aanwezige leraren op het gehalte
van de opvoering in sommige details juist zijn. Laat het de spelers aan bezieling
en vermogen om dit jeugdig publiek te boeien, hebben ontbroken. Laat die
sterfscène werkelijk lachwekkend zijn geweest door de onhandigheid van de
lansknechten, die Arend bijna van het opgeheven schild lieten tuimelen.
Al staat daar weer tegenover, dat een aantal scholieren in een brief aan het
gezelschap deze kritiek hebben betreurd.
Dat er door de zaal niet zuinig lawaai is gemaakt, blijkt wel uit de excuses,
die andere leraren de acteurs hebben aangeboden. Nu weten wij heus wel,
dat herrieschoppen door de vaderlandse jeugd niet een verschijnsel van van
daag of gisteren is. Dat w(j zelf en misschien de verbolgen toneelspelers in
cluis, in onze schooljaren daar ook een aardig handje van hadden.
Maar in een schouwburg en dan nog wel bij de beroemde Gijsbreght? Geen
sprake van. Al was het maar om de doodeenvoudige reden dat zoiets als
„toneel voor de middelbare schooljeugd" niet bestond.
A lies wat wij op de planken te zien kregen waren de goedbedoelde amateur
opvoeringen van „De student thuis" of „De slaaf der eubiotiek" op de
jaarlijkse feestavond van de schoolclub. De kans om een echt toneelstuk te
zien, kregen we pas toen wij aan een eigen salaris toe waren.
Soms, dat is waar. werd een of andere geluksvogel onder ons door een
royaal familielid getrakteerd op een avondje uit naar dat oord der duizend
wonderen: de schouwburg. Dat betekende dan in de mooiste jurk of het beste
pak onbeweeglijk op een klapstoel zitten, met stomheid geslagen van opge
togenheid en ontzag. En het laatste wat dan in je duizelende hoofd zou
opkomen, was de gedachte aan rumoer maken of zelfs maar hardop lachen.
Ook al was Arend werkelijk van zijn schild geduikeld, of had Gozewijns mijter
scheef gestaan.
¥~Vat zou men, in alle bescheidenheid, toch wel eens tegen zo'n zaal vol
rumoerige jongelui willen zeggen. Zo in de trant van: Hebben jullie er
wel enig besef van, hoe gelukkig jullie zijn? Hoeveel moois jullie van zelf
sprekend krijgen aangeboden, waarvan wij in onze jeugd alleen maar hebben
gedroomd. Tegen een heel schappelijke prijs kunnen jullie je van een plaats
verzekeren in deze zaal en een voorstelling bijwonen van een beroemd toneel
stuk, gespeeld door beroepsacteurs. Als ons zoiets gepresenteerd was, toen
wij zo oud waren als jullie, hadden wij onze handen dichtgeknepen. Vraag
het wie je wilt onder de leeftijdgenoten van je ouders.
De wereld ligt voor jullie open, ook de wereld van de cultuur. Niet alleen
toneelvoorstellingen, ook concerten, interessante films, belangrijke tentoon
stellingen zijn voor jullie toegankelijk. Kunstenaars van naam vinden het
niet beneden hun artistieke stand om voor jullie op te treden. Ook hier kan
de liefde niet van een kant komen: jullie moeten er iets tegenover zetten. En
het minste is wel de bereidheid om rustig te kijken en te luisteren. Dat is nog
niet zozeer een kwestie van beleefdheid en goede manieren als wel van eerlijk
heid. Een eigenschap, waarop jullie altijd zo grote prijs stellen en terecht. Je
bent hier vrijwillig gekomen en niemand kan je dwingen om iets mooi te vinden.
Staat het gebodene je niet aan, wat belet je om de zaal zo geruisloos mogelijk
natuurlijk, te verlaten? Daarmee bewijs je 'n driedubbele dienst: aan jezelf, aan
degene die optreedt en aan de werkelijke liefhebbers. Want die zijn er genoeg,
ook onder jullie leeftijdgenoten en zij hebben toch stellig gelijke rechten.
Smaken verschillen, inderdaad. Maar wees dan tenminste zo fair om weg te
blijven van plaatsen waar jullie smaak niet aan zijn trekken komt.
Jammer genoeg is deze toespraak van achter het voetlicht niet gehouden.
Maar wij zouden en misschien met meer klem, thuis een korte en krachtige
gedragsregel kunnen voorhouden aan onze opgroeiende spruiten, voordat zij
naar een of andere jeugdvoorstelling gaan: Heb je er werkelijk belangstelling
voor? Nee? Dan wegblijven.
COR DIK: SFEERVOL
WERK IN APELDOORN
Interieurtjeeen van de fijnzinnige olie
verven van Cor Dik.
CT\>en ik dezer dagen de tentoonstelling van
Cor Dik in de gemeentelijke Van Ree-
kumgalerij te Apeldoorn bezichtigde, had ik
het genoegen de exposant even te ontmoe
ten. Uit het werk had ik al de indruk gekre
gen, te doen te hebben met een kunstenaar,
die in de eerste plaats van sfeer, licht en
ruimte houdt. Van typisch Hollandse sfeer,
licht en ruimte, wat ook wordt bevestigd
door titels als „In de duinen", Zeeland na
de ramp", ,JJs te llpendarn"„Daken aan
de Jodenbreestraat"„Verscholen boerde
rij", Maar deze kenmerken kregen nog meer
reliëf door een paar opmerkingen die de
kunstenaar maakte en die ik graag in deze
recensie wil verwerken, om er uw bezoek
aan deze expositie (tot en met 11 februari
kunt u haar zien) evenzeer mee te veraange
namen als zij het mijne deden.
„Als mens en als schilder zoek ik het licht,
de lucht en de ruimte die ik nodig heb,"
zegt Cor Dik. Dit veronderstelt al een behoef
te aan afstand. Cor Dik is een schilder die
van afstand houdt, die het leven als een toe
schouwer ondergaat. In zijn blik zit iets van
het turende, dat ook in de ogen van de ci
neast Herman van der Horst schuilt, in zijn
werk ontwaart men een milde distantie als
die, waarmee de dezer dagen overleden grote
schrijver en journalist mr. Elias het leven
gadesloeg- „Gezicht op de St.-Nicolaaskerk te
Amsterdam" is als het ware vanuit de polder
geschilderd en „Daken aan de Jodenbree-
straat" ziet men ook in de verte, al moet
Dik er als het ware met zijn neus bovenop
hebben gestaan. Ook in zijn aquarellen
(„Sneeuwland" vooral) en zijn wat meer di
recte tekeningen zit dat ruimtelijke effect.
Veel doeken van Cor Dik moet je ook van
een behoorlijke afstand bekijken, willen de
taferelen erop tot leven komen (het zomerse
„Pereplukken" en „Snoeken", waarin de sep-
temberschemering zichtbaar en voelbaar
wordt als in de boeken van Nescio).
Cor Dik verhoudt zich ook als een toe
schouwer tot de mensen. Als een liefhebben
de toeschouwer, wel te verstaan. Hij zet een
groepje mensen met een spandoek met veel
gevoel voor betrekkelijkheid tegen een lande
lijke achtergrond neer en noemt dat „Demon
stratie". Zelf zegt hij ervan: „Ik hou van al
die mensen. Maar ik zou nooit zelf met zo'n
spandoek willen lopen." En: „Ik hou van het
leven alsof het een gezellige kermis is. Maar
ik zal zelf nooit een van de kermistentjes bin
nengaan."
Deze distantie uit zich bij Dik ook in het
gebruik van zijn materiaal, dat hij haast
evenzeer liefheeft als de mensen die hij er
mee vereeuwigt. In de oudere stillevens zit
ten nog harde of donkere kleurvlakken en
contouren die een zekere onmiddellijke be
trokkenheid verraden. Maar allengs worden
de tinten lichter en de contouren vager, ziet
men van de objecten in het landschap of het
stilleven alleen maar de eerste aanzet, of
soms nog minder dan dat: een streepje grijs
naast een blokje lichtblauw, die samen alleen
maar voor de gewenste hoeveelheid licht,
lucht en ruimte zorgen, en bovenal voor
sfeer. „Voor zulke doeken denk ik het liefst
vanuit de verf en niet vanuit m'n hoofd,"
zegt Cor Dik. „Met niks alles maken, zó zou
ik nou willen kunnen schilderen." Hij kan het
bijna. Nog niet helemaal, want de ritmiek is
nog niet overal even consequent en de „ver
grijzing" in zijn jongste doeken roept nog
niet in alle gevallen evenveel sfeer op. Maar
het begin („van een nieuwe, grootse perio
de", zei inleider Jan Eijkelboom bij de ope
ning) is er. En het is een boeiend gebeuren,
bij het volgen waarvan de vraag of deze fi
guratieve kunst nu wel eigentijds is van se
cundair belang wordt. Als deze vraag door
dat geboeid-zijn niet reeds bevestigend wordt
beantwoord!
J. VAN DER KLEIJ.
In zijn aquarellen behoudt Cor Dik even
veel afstand als in zijn andere werk. Toch
is zijn techniek daarin iets directer van
uitwerking. Zoals op deze aquarel: „De
Zaan te Zaandam".
Fontana 883267 JCY (stereo): Cannon-
ball Adderley: „Wham". (Work song,
Easy living, Jeannine en Them dirty blues
door J. Adderley (as), N. Adderley (ct),
B. Harris (p), S. Jones (b) en L. Hayes
(dr); Dat dere, Del Sasser en Soon door
dezelfden zonder Harris en met B. Tim-
mons (p).
Ondanks de, gezien het grote aantal pla
ten, blijkbaar duidelijke populariteit van
Cannonball Adderley, wil de bewondering
voor deze blazer bij mij maar niet van
de grond komen. Ik vind „Wham" welis
waar een gezellige plaat met technisch
gaaf, keurig aangeharkt solowerk, maar
vooral in de langzame nummers, die nu
eenmaal het moeilijkste te „maken" zijn,
komt de vonk van de inspiratie bij mij
niet over. Een beetje meer bezetenheid,
desnoods ten koste van de hier gebrachte
vriendelijkheidheid en precisie, zou geen
kwaad doen.
Verve V6-8490 (stereo): „Stan Get*
and J. J. Johnson at the Opera Hou
se". (Billie's Bounce, My funny Valentine)
Crazy Rhythm, It never entered my
mind en Blues in the closet door S. Getz
(ts), J. J. Johnson (tb), O. Peterson (p),
Ray Brown (b). Herb Ellis (g) en Connie
Kay (dr).
Allereerst moet gesteld worden dat de
opname (uit 1957) niet best is. De timbres
van de twee blazers zijn goed tegen elkaar
afgewogen, maar de drummer is veel te
dominerend en de gitaar vaak vrijwel on
hoorbaar. Overigens is dit een van de
beste platen die ik én van Getz én van
Johnson ken. Belde heren zijn uitstekend
op elkaar ingespeeld wat vooral blijkt uit
de manier waarop zij een nummer afron
den. Hoogtepunten, uitgaande van een
hoog niveau, zijn voor mij Johnson's solo
In A' en B"\ het opruiende werk van
Getz in B' en diens solonummer B". De
begeleiding is uitstekend.
Q Mercury 220014 LMY (stereo): The
Earl Hines Trio: „Grand Reunion".
(Portraits of Fats Waller, C Jam Blues,
Broadway medley, Sunday en Rosetta
door Earl Hines (p), G. Tucker (b), O.
Jackson jr. (dr) en als gasten R. Eldridge
(t) en C. Hawkins (ts).
Als bewonderaar van de „vroege" Hi
nes heb ik voor deze plaat vrijwel geen
goed woord over. In de medleys waarmee
de beide kanten openen, komt de pianist
niet boven entertainer-niveau uit. Eldrid
ge verpest met het schuurpapiergeluid
dat hij uit zijn trompet met „Harmon"-
demper haalt het eerste stuk van de C Jam
Blues, waardoor Hawkins blijkbaar zo ge
ïntimideerd is dat hij zijn solo met onge
woon weinig volume en slechte articula
tie brengt. Over de dialoog tussen de bei
de blazers zwijg ik maar liever, evenals
over het aandeel van Eldridge in Sunday
(zelfs uit een bugel haalt hij nog van die
platgeknepen tonen). De enige lof gaat
naar Rosetta. Hawkins is daarin eindelijk
de oude, met een ruige, virtuoze aanpak,
en Hines geeft dit meesterschap een over
tuigende repliek. Maar een nummer van
bijna 9 minuten is voor mij geen tegen
wicht voor 37 minuten gemiste kansen.
Verve V6-8647 (stereo: Johnny Hodge*
and Earl Hines: „Stride Right". (J.
Hodges (as). Earl Hines p), K. Burrell
(g), R. Davis (b) en J. Marshall (dr).
Op deze plaat lost Hines veel in van de
JOHN COLTRANE
beloften die hij op „Grand Reunion" niet
na kwam. Voor mijn gevoel zelfs iets te
veel, want onbetwistbaar is in nummers
als Stride Right, Rosetta, Caution Blues
(Blues in 3rds) en Tippin' In niet Hodges,
maar Hines de spil waarom de plaat
draait. Maar daar staan zoveel prachtig
geblazen lyrische en fel swingende soli
van de altist tegenover (Perdido, Fantas
tic, Tale of the fox en I'm beginning to
see the light) dat ik met de plaat als ge
heel erg ingenomen ben, temeer omdat
Burrell er ook nog enige opvallende bij
dragen aan levert (Caution- en C Jam
Blues). Volgens de hoes speelt Hines op
deze voortreffelijk opgenomen plaat ook
orgel, maar daar heb ik niets van ge
merkt.
0 Chess PAR 504 (mono): „The Ynsef
Lateef Quintet Live at Cranbrook".
(Let every soul say Amen, Woody 'n you,
Morning en Brazil door Y. Lateef (ts,
tamboerijn, gourd, arghool, ram's scull
en zang), F. Morelli (bs), T. Pollard (p),
W. Austin (b en rebab) en F. Gant (dr,
gong en finger cymbals).
Ik vind dat de koper van deze plaat
niet f 9.90 moet betalen, maar een tientje
toe dient te krijgen. Want ik heb de ruim
37 minuten durende demonstratie van on
vermogen, het mengsel van slechts door
embouchure-trucjes onderbroken landerig
heid op Westerse instrumenten, van on
functionele toepassing van exotisch in
strumentarium en van onverteerbare pseu-
do-Oosterse zang met de grootste moeite
uitgezeten. Ik kan het met de titel van
het openingsstuk derhalve best eens zijn.
Maar dan aan het einde van de plaat.
Vol opluchting.
Verve V6-8536 (stereo): „Gerry Mulli
gan meets Johnny Hodges". (G. Mulli
gan (bs), J. Hodges (as), C. Williamson
(p), B. Clark (b) en M. Lewis (dr).
Nog een keer Hodges, nu met een groot
heid van meer recente datum, die als so
list overigens wat over zijn hoogtepunt
heen lijkt te zijn. In deze opname althans
wordt Mulligan duidelijk door Hodges op
sleeptouw genomen. In een ander perspec
tief kan ik Mulligan's matige soli in Bun
ny, Back Beat (waarom werd dit wegge
draaid?) en What it's all about vergeleken
bij het indringende spel van Hodges in de
zelfde werken namelijk niet zien. De al
tist maakt van What's the rush verder
een prachtige ballad. Slechts in Shady Si-
de doet Mulligan knappe dingen. De ont
moeting, de geestelijke verwantschap,
weerspiegelt zich het beste in 18 Carrots
for rabbit, een pittige compositie van
Mulligan (die ook Bunny en What's the
rush schreef; de andere nummers zijn van
Hodges). De ritmesectie is heel matig.
Williamson is een matig soort West Coast
pianist, Clark speelt lekker vals in Back
Beat en in 18 Carrots geeft Lewis blijk
van zijn ouderwetse potten- en pannen-
drumstijl. De opname is vlekkeloos.
9 M.M.S. J-1260 (mono): ,,The Gerry
Mulligan Sextet", G. Mulligan (bs),
Z. Sims (ts), B. Brookmeyer (ventielb. en
p), J. Eardley (t), D. Bailey (dr) en P.
Morrison (b).
De opname zal wel een jaar of tien oud
zijn, maar daar is technisch niets van te
merken. Laat ik verder mijn aanteken-
briefje eens gewoon overschrijven: Mud
Bug. Sims swingt behoorlijk, Brook
meyer landerig, Eardle y stottert nogal.
Morrison een man van 4 kwarten in 4/4
maat. Sweet and Lovely. Solo Mulligan te
kort, Brook komt er evenmin uit. Sims
brengt wat leven. Slot kon van een mid
delmatig dansorkest zijn. Apple core.
Brook komt los. Mulligan bouwt het the
ma goed uit. Nights on the turntable.
Mulligan komt in vorm. Eardley zit muur
vast op het thema. Broadway. Geen nieuws.
Everything happens to me. Voor Mulli
gan en Brook aan de piano. Sfeertje van
M./B. toont fantasie. Lady is a tramp.
Sims loopt flink weg. Na zijn solo is er
verwarring of hij het thema nog een keer
zal nemen. Doet het. Mulligan voortreffe
lijk. Bernie's tune. Eardley wordt einde
lijk nijdig. Wat deed Brook ook weer?
Morrison: vier kwarten in 4/4 maat, voor
mijn part 3 in 3/4. Bailey blijft onopval
lend. U moet nu verder maar snappen
wat ik van deze plaat vind.
Prestige PPR-S 519 (stereo): „The
Swinging Organ of Don Patternon".
(Love me with all your heart, 42639, Plea
se don't talk about me when I'm gone)
Sentimental Journey, Theme for Dee door
D. Patterson (o), B. Ervin (ts in A' en
B'), S. Stitt (ts in A" en A"') en B. Ja
mes (dr).
Een plaat waarvan ik een gemengde to
taalindruk heb overgehouden. Buiten kijf
is, dat Patterson zijn instrument tot en
met beheerst. Van de nare effecten die
zo'n orgel kan produceren, maakt hij al
leen in B" gebruik, wat daardoor voor
mij ongenietbaar is geworden. Ervin's
aandeel vind ik nogal matig. In A' komt
hij niet los en in B' staan mij, ondanks
de spanning, de vele lange noten en na
drukkelijke intervals-herhalingen wat te
gen. Don heeft in dit nummer vooral aan
dacht voor de akkoorden die de Journey
sentimental moeten maken. Ronduit voor
treffelijk vind ik 42639. Stitt vermengt het
geluid van zijn sax beter met het orgel
dan Ervin, de solo van Don is groots en
de drummer plaatst vinnige accenten. In
A'" gebeuren geen schokkende dingen,
maar het blijft altijd nog een prettig mu
ziekje. De opname is zeer goed.
B. v.d. K.
0 Van het werk van Jan van Krimpen,
een van de belangrijkste letterontwer
pers en typografische kunstenaars, zal een
grote overzichtstentoonstelling worden ge
houden van 28 januari tot en met 11
maart in het Rijksmuseum Meermanno-
Westreenianum Museum van het Boek
in Den Haag.
Behalve een groot aantal door Jan van
Krimpen typografisch verzorgde boeken
zullen op de expositie ook te zien zijn:
enige van zijn vroege banden, calligra-
fieën, ontwerpen van letters, boeken, en
banden, vlugschriften en brieven.
Tijdens zijn opleiding aan de Academie
van Beeldende Kunsten in Den Haag kreeg
Jan van Krimpen belangstelling voor calli-
grafie en lettervormen Hij kwam in con
tact met Jan Greshoff, mr. J. P. van
Royen en S. H. de Roos. Van 1917 date
ren de eerste door Van Krimpen uitgege
ven en typografisch verzorgde boeken, ge
volgd door de Palladium-serie. Zijn eerste
letter werd in 1925, ontworpen op verzoek
van de firma Enschede en Zonen in Haar
lem, voor de eerste keer gebruikt voor de
catalogus van de Nederlandse afdeling op
de kunstnijverheidstentoonstelling in Pa
rijs. Daaraan heeft deze letter zijn naam,
de Lutetia, te danken. Hij ontwierp voor
Enschedé nog meer letters en nam voor
deze firma, evenals voor A. A. M. Stols,
de typografische verzorging van boeken op
zich.
Voor de Stichting De Roos verzorgde
Jan van Krimpen twaalf uitgaven. Tijdens
de oorlog verzorgde hij vele clandestiene
uitgaven. Van Krimpen genoot grote be
kendheid in het buitenland, vooral in En
geland.
Het Nederlands Kamerorkest, dat kort
geleden een tournee door de Scandi
navische landen maakte, zal in de periode
van 16 tot 28 februari een tournee door
Duitsland maken, onder leiding van David
Zinman.
Inmiddels is de heer Huub van Dael per
1 januari benoemd tot zakelijk leider van
het orkest.
Comtesse de Noailles", een werk van Kees
van Dongen in het Stedelijk Museum te
Amsterdam, een topstuk van psychologisch
inzicht en allure.
T/~ ees van Dongen, deze Fransman gewor-
den Nederlandse schilder, zal men in
de toekomst nog wel voornamelijk kennen
als de portrettist van een bepaald deel van
het Franse leven tussen 1900 en 1940. Want
daarin ligt zijn betekenis: dat hij tal van
vooraanstaande figuren uit de tijd van de
Derde Republiek heeft geschilderd. Maar wij
weten, wat lang niet al zijn sujetten hebben
beseft: hij heeft hen daarbij allerminst ge
flatteerd. Bij de mannen streefde hij naar
een genadeloze psychologische ontleding. In
de vrouwenportretten boorde hij doorgaans
veel minder diep: voor hem was de vrouw
meestal een begeerlijke buitenkant zonder
innerlijk. Soms schilderde hij haar zo sen
sueel, dat het haast vernederend werd.
|^u moet voorop staan, dat Van Dongen In
een uitgelezen gezelschap verkeerde.
Hij had omgang met die kringen, die men
„demi-monde" pleegt te noemen, een alle
gaartje van politieke en artistieke figuren, van
bon-vivants, van nieuwlichters en wat daar
voor door wilde gaan, van excentrieken en
hoogstaanden, van nullen en nietsnutten.
Hij heeft zo geschilderd, dat men hem tien
jaar geleden nog „een van de jongste schil
ders van vandaag" noemde. Thans is hij heel
oud: op 26 januari wordt hij negentig jaar.
Het ligt voor de hand, dat we nu weinig meer
van hem horen. Van Dongen is een legende
geworden.
Qornelius Theodoor Marie van Dongen is
in 1877 te Delfshaven geboren. Hij had
het als kind niet gemakkelijk. Reeds als veer
tienjarige jongen moest hij zijn eigen brood
gaan verdienen. Des avonds studeerde hij aan
de Rotterdamse academie voor beeldende
kunsten, maar lang hield hij het daar niet uit.
Op een bepaald ogenblik liep hij van huis
weg en trok, samen met de ook weggelopen
Koos Speenhof, bij een bevriende schilder in-
Het werd een armelijk bestaan, dst zijn te
genwicht vond in een met veel bravoure ge-
etaleerde romantiek.
Twintig jaar oud trok Kees van Dongen
naar Parijs, het Mekka van de moderne kunst
van die dagen. Nog had hij het niet gemakke
lijk: kranten verkopen, werken in een worstel-
tent dat waren voorshands de middelen
van bestaan. Hij sloot in die tijd vriendschap
met de vijf jaar jongere Picasso, die zijn for
tuin ook nog moest maken. De vriendschap
zou een leven lang duren.
Samen met andere jonge moderne kunste
naars, zoals de fauvisten André Derain, Mau
rice de Vlaminck, Henri Matisse, genoot hij
de belangstelling en de actieve steun van de
jonge, uit Stuttgart afkomstige, kunsthande
laar David Kahnweiler. Vooral Matisse had
in die dagen een grote invloed op zijn artis
tieke ontwikkeling Langzamerhand werd hij
meer bekend, onder meer door zijn tekenin
gen voor het satirische blad „l'Assiette au
beurre".
Ook had Van Dongen een tijd lang contact
met Duitse expressionisten, vooral met de
groep „Die Brlicke". Al deze invloeden waren
beslissend voor kleurgebruik en „handschrift".
Felle, snel neergezette kleurtoetsen, volkomen
willekeurig op het doek geworpen, suggereer
den meer dan ze afbeeldden.
^1 vrij snel ontwikkelde Van Dongen zich
tot een virtuoos schilder, die alle beken
de genres beoefende. Het bekendst werd hij
toch door zijn portretten. Door zijn bekwaam
heid wist hij ook een treffend portret te ma
ken, wanneer de inspiratie ontbrak. Slechts
een enkele zag hierdoorheen, zoals de criticus
André Salmon, die Van Dongen eenmaal ver
weet, dat hij soms de schminkdoos met de
verfdoos verwarde. Van Dongen was nu een
maal bereid, te doen wat de mode verlangde,
vooral in een vrouwenportret.
Maar toch: in de portretten van formaat
van politici en artiesten, zoals Barthou, de
gravin de Noailles, het kamerlid Charles
Rappoport. de schrijver Anatole France, de
cabaretiers Mistinguett en Maurice Cheva
lier, de Aga Khan, heeft Van Dongen grote
hoogten bereikt. Daarin is hij de uitbeelder
en ontleder geworden van leven en bedrijf
van zijn dagen in de „wereld waarin men
zich verveelt". Het portret van de gravin de
Noailles is in deze reeks een topstuk van psy
chologisch inzicht en allure.
J^iettemin blijft h)j bij alle ontleding toch
te veel aan de buitenkant van de dingen
steken. Eens is van Van Dongen gezegd, dat
hij een Goya had kunnen worden.Het is een
feitCharles Wentinck heeft daarop in 1957
gewezen in een bespreking van het portret
van Rappoport voor Openbaar Kunstbezit
voor de werkelijkheid in haar brutaalste as-
dat beide kunstenaars een scherpe zin hebben
pecten. Beiden ook worden gedreven door een
scherpe, snelle observatie.
Van Dongen miste echter 'n menselijke, tra
gische grootheid, die zijn schilderschap meer
diepgang had kunnen verlenen. Te vaak heeft
hij zijn effecten berekend.
Hij heeft zelf de gevaren daarvan gezien.
Daarom heeft hij na 1913 gezocht naar een
vernieuwing, die onder meer bleek uit een
beperking in het kleurgebruik. Het werd min
der fauvistisch, meer bezonnen en gedempt
Daarin toonde deze schilder ook. dat hij ia
werkelijkheid zijn Nederlandse aard niet on«
trouw kon worden, ook al werd hij in 1929 offi
cieel Fransman.
y^ls vernieuwer kan men Van Dongen nis*
beschouwen. Hij heeft met veel smaak
en bekwaamheid de vernieuwingen van zijï
tijd in zijn manier van schilderen verwerkt
Door alle veranderingen heen bleef echter
zijn gevoel voor de markante lijn en de wel
sprekende vorm bleef ook zijn heftige le
vensritme onveranderd. Daardoor is hij een
van de belangrijkste kunstenaars van onze
tijd geworden.
Hoe vaak hij ook is overschat, in zijn beste
portretten heeft hij een peil bereikt, dat hem
recht geeft op een vooraanstaande plaats
in de Franse en in de Hollandse kunst en
daardoor in de Europese.
D. P. VAN WIGCHEREN