VOOR DE JAZZ LIEFHEBBERS Kees van Dongen donderdag a.s. negentig jaar l^uóti g zijn oj wegbl^ ijuen oJïCuzen w« zijn er niet by geweest en verklaren ons graag bereid ook de tegenpartij te horen. „Als mens en als schilder zoek ik het licht, de lucht en de ruimte, die ik nodig heb" is.se n De berichten gaven een ietwat tegenstrijdige lezing van het geval, maar in hoofdzaak bleek het toch een pijnlijke aangele genheid. Wat ons duidelijk werd, was ongeveer dit schouwspel: een grote theaterzaal, tot de laatste plaats gevuld met leerlingen van middelbare scholen. Op het toneel is de opvoering van Vondels Gijsbreght van Aemstel in volle gang, zij het vrijwel onverstaanbaar door het rumoer in de zaal. On verwacht: Arend van Aemstel heeft zojuist de geest gegeven zakt het doek. In de verbaasde stilte die daarop volgt, treedt een van de acteurs voor het voetlicht en kondigt aan dat de voorstelling is afgelopen. Omdat dit publiek „te weinig intelligentie bezit om deze Gijsbreght op passende wijze te ontvangen". Een weinig tactvolle opmerking, „maar wat doet niet een man die driftig is", zou de Schoolmeester verzuchten. Laat wat ons betreft de kritiek van twee aanwezige leraren op het gehalte van de opvoering in sommige details juist zijn. Laat het de spelers aan bezieling en vermogen om dit jeugdig publiek te boeien, hebben ontbroken. Laat die sterfscène werkelijk lachwekkend zijn geweest door de onhandigheid van de lansknechten, die Arend bijna van het opgeheven schild lieten tuimelen. Al staat daar weer tegenover, dat een aantal scholieren in een brief aan het gezelschap deze kritiek hebben betreurd. Dat er door de zaal niet zuinig lawaai is gemaakt, blijkt wel uit de excuses, die andere leraren de acteurs hebben aangeboden. Nu weten wij heus wel, dat herrieschoppen door de vaderlandse jeugd niet een verschijnsel van van daag of gisteren is. Dat w(j zelf en misschien de verbolgen toneelspelers in cluis, in onze schooljaren daar ook een aardig handje van hadden. Maar in een schouwburg en dan nog wel bij de beroemde Gijsbreght? Geen sprake van. Al was het maar om de doodeenvoudige reden dat zoiets als „toneel voor de middelbare schooljeugd" niet bestond. A lies wat wij op de planken te zien kregen waren de goedbedoelde amateur opvoeringen van „De student thuis" of „De slaaf der eubiotiek" op de jaarlijkse feestavond van de schoolclub. De kans om een echt toneelstuk te zien, kregen we pas toen wij aan een eigen salaris toe waren. Soms, dat is waar. werd een of andere geluksvogel onder ons door een royaal familielid getrakteerd op een avondje uit naar dat oord der duizend wonderen: de schouwburg. Dat betekende dan in de mooiste jurk of het beste pak onbeweeglijk op een klapstoel zitten, met stomheid geslagen van opge togenheid en ontzag. En het laatste wat dan in je duizelende hoofd zou opkomen, was de gedachte aan rumoer maken of zelfs maar hardop lachen. Ook al was Arend werkelijk van zijn schild geduikeld, of had Gozewijns mijter scheef gestaan. ¥~Vat zou men, in alle bescheidenheid, toch wel eens tegen zo'n zaal vol rumoerige jongelui willen zeggen. Zo in de trant van: Hebben jullie er wel enig besef van, hoe gelukkig jullie zijn? Hoeveel moois jullie van zelf sprekend krijgen aangeboden, waarvan wij in onze jeugd alleen maar hebben gedroomd. Tegen een heel schappelijke prijs kunnen jullie je van een plaats verzekeren in deze zaal en een voorstelling bijwonen van een beroemd toneel stuk, gespeeld door beroepsacteurs. Als ons zoiets gepresenteerd was, toen wij zo oud waren als jullie, hadden wij onze handen dichtgeknepen. Vraag het wie je wilt onder de leeftijdgenoten van je ouders. De wereld ligt voor jullie open, ook de wereld van de cultuur. Niet alleen toneelvoorstellingen, ook concerten, interessante films, belangrijke tentoon stellingen zijn voor jullie toegankelijk. Kunstenaars van naam vinden het niet beneden hun artistieke stand om voor jullie op te treden. Ook hier kan de liefde niet van een kant komen: jullie moeten er iets tegenover zetten. En het minste is wel de bereidheid om rustig te kijken en te luisteren. Dat is nog niet zozeer een kwestie van beleefdheid en goede manieren als wel van eerlijk heid. Een eigenschap, waarop jullie altijd zo grote prijs stellen en terecht. Je bent hier vrijwillig gekomen en niemand kan je dwingen om iets mooi te vinden. Staat het gebodene je niet aan, wat belet je om de zaal zo geruisloos mogelijk natuurlijk, te verlaten? Daarmee bewijs je 'n driedubbele dienst: aan jezelf, aan degene die optreedt en aan de werkelijke liefhebbers. Want die zijn er genoeg, ook onder jullie leeftijdgenoten en zij hebben toch stellig gelijke rechten. Smaken verschillen, inderdaad. Maar wees dan tenminste zo fair om weg te blijven van plaatsen waar jullie smaak niet aan zijn trekken komt. Jammer genoeg is deze toespraak van achter het voetlicht niet gehouden. Maar wij zouden en misschien met meer klem, thuis een korte en krachtige gedragsregel kunnen voorhouden aan onze opgroeiende spruiten, voordat zij naar een of andere jeugdvoorstelling gaan: Heb je er werkelijk belangstelling voor? Nee? Dan wegblijven. COR DIK: SFEERVOL WERK IN APELDOORN Interieurtjeeen van de fijnzinnige olie verven van Cor Dik. CT\>en ik dezer dagen de tentoonstelling van Cor Dik in de gemeentelijke Van Ree- kumgalerij te Apeldoorn bezichtigde, had ik het genoegen de exposant even te ontmoe ten. Uit het werk had ik al de indruk gekre gen, te doen te hebben met een kunstenaar, die in de eerste plaats van sfeer, licht en ruimte houdt. Van typisch Hollandse sfeer, licht en ruimte, wat ook wordt bevestigd door titels als „In de duinen", Zeeland na de ramp", ,JJs te llpendarn"„Daken aan de Jodenbreestraat"„Verscholen boerde rij", Maar deze kenmerken kregen nog meer reliëf door een paar opmerkingen die de kunstenaar maakte en die ik graag in deze recensie wil verwerken, om er uw bezoek aan deze expositie (tot en met 11 februari kunt u haar zien) evenzeer mee te veraange namen als zij het mijne deden. „Als mens en als schilder zoek ik het licht, de lucht en de ruimte die ik nodig heb," zegt Cor Dik. Dit veronderstelt al een behoef te aan afstand. Cor Dik is een schilder die van afstand houdt, die het leven als een toe schouwer ondergaat. In zijn blik zit iets van het turende, dat ook in de ogen van de ci neast Herman van der Horst schuilt, in zijn werk ontwaart men een milde distantie als die, waarmee de dezer dagen overleden grote schrijver en journalist mr. Elias het leven gadesloeg- „Gezicht op de St.-Nicolaaskerk te Amsterdam" is als het ware vanuit de polder geschilderd en „Daken aan de Jodenbree- straat" ziet men ook in de verte, al moet Dik er als het ware met zijn neus bovenop hebben gestaan. Ook in zijn aquarellen („Sneeuwland" vooral) en zijn wat meer di recte tekeningen zit dat ruimtelijke effect. Veel doeken van Cor Dik moet je ook van een behoorlijke afstand bekijken, willen de taferelen erop tot leven komen (het zomerse „Pereplukken" en „Snoeken", waarin de sep- temberschemering zichtbaar en voelbaar wordt als in de boeken van Nescio). Cor Dik verhoudt zich ook als een toe schouwer tot de mensen. Als een liefhebben de toeschouwer, wel te verstaan. Hij zet een groepje mensen met een spandoek met veel gevoel voor betrekkelijkheid tegen een lande lijke achtergrond neer en noemt dat „Demon stratie". Zelf zegt hij ervan: „Ik hou van al die mensen. Maar ik zou nooit zelf met zo'n spandoek willen lopen." En: „Ik hou van het leven alsof het een gezellige kermis is. Maar ik zal zelf nooit een van de kermistentjes bin nengaan." Deze distantie uit zich bij Dik ook in het gebruik van zijn materiaal, dat hij haast evenzeer liefheeft als de mensen die hij er mee vereeuwigt. In de oudere stillevens zit ten nog harde of donkere kleurvlakken en contouren die een zekere onmiddellijke be trokkenheid verraden. Maar allengs worden de tinten lichter en de contouren vager, ziet men van de objecten in het landschap of het stilleven alleen maar de eerste aanzet, of soms nog minder dan dat: een streepje grijs naast een blokje lichtblauw, die samen alleen maar voor de gewenste hoeveelheid licht, lucht en ruimte zorgen, en bovenal voor sfeer. „Voor zulke doeken denk ik het liefst vanuit de verf en niet vanuit m'n hoofd," zegt Cor Dik. „Met niks alles maken, zó zou ik nou willen kunnen schilderen." Hij kan het bijna. Nog niet helemaal, want de ritmiek is nog niet overal even consequent en de „ver grijzing" in zijn jongste doeken roept nog niet in alle gevallen evenveel sfeer op. Maar het begin („van een nieuwe, grootse perio de", zei inleider Jan Eijkelboom bij de ope ning) is er. En het is een boeiend gebeuren, bij het volgen waarvan de vraag of deze fi guratieve kunst nu wel eigentijds is van se cundair belang wordt. Als deze vraag door dat geboeid-zijn niet reeds bevestigend wordt beantwoord! J. VAN DER KLEIJ. In zijn aquarellen behoudt Cor Dik even veel afstand als in zijn andere werk. Toch is zijn techniek daarin iets directer van uitwerking. Zoals op deze aquarel: „De Zaan te Zaandam". Fontana 883267 JCY (stereo): Cannon- ball Adderley: „Wham". (Work song, Easy living, Jeannine en Them dirty blues door J. Adderley (as), N. Adderley (ct), B. Harris (p), S. Jones (b) en L. Hayes (dr); Dat dere, Del Sasser en Soon door dezelfden zonder Harris en met B. Tim- mons (p). Ondanks de, gezien het grote aantal pla ten, blijkbaar duidelijke populariteit van Cannonball Adderley, wil de bewondering voor deze blazer bij mij maar niet van de grond komen. Ik vind „Wham" welis waar een gezellige plaat met technisch gaaf, keurig aangeharkt solowerk, maar vooral in de langzame nummers, die nu eenmaal het moeilijkste te „maken" zijn, komt de vonk van de inspiratie bij mij niet over. Een beetje meer bezetenheid, desnoods ten koste van de hier gebrachte vriendelijkheidheid en precisie, zou geen kwaad doen. Verve V6-8490 (stereo): „Stan Get* and J. J. Johnson at the Opera Hou se". (Billie's Bounce, My funny Valentine) Crazy Rhythm, It never entered my mind en Blues in the closet door S. Getz (ts), J. J. Johnson (tb), O. Peterson (p), Ray Brown (b). Herb Ellis (g) en Connie Kay (dr). Allereerst moet gesteld worden dat de opname (uit 1957) niet best is. De timbres van de twee blazers zijn goed tegen elkaar afgewogen, maar de drummer is veel te dominerend en de gitaar vaak vrijwel on hoorbaar. Overigens is dit een van de beste platen die ik én van Getz én van Johnson ken. Belde heren zijn uitstekend op elkaar ingespeeld wat vooral blijkt uit de manier waarop zij een nummer afron den. Hoogtepunten, uitgaande van een hoog niveau, zijn voor mij Johnson's solo In A' en B"\ het opruiende werk van Getz in B' en diens solonummer B". De begeleiding is uitstekend. Q Mercury 220014 LMY (stereo): The Earl Hines Trio: „Grand Reunion". (Portraits of Fats Waller, C Jam Blues, Broadway medley, Sunday en Rosetta door Earl Hines (p), G. Tucker (b), O. Jackson jr. (dr) en als gasten R. Eldridge (t) en C. Hawkins (ts). Als bewonderaar van de „vroege" Hi nes heb ik voor deze plaat vrijwel geen goed woord over. In de medleys waarmee de beide kanten openen, komt de pianist niet boven entertainer-niveau uit. Eldrid ge verpest met het schuurpapiergeluid dat hij uit zijn trompet met „Harmon"- demper haalt het eerste stuk van de C Jam Blues, waardoor Hawkins blijkbaar zo ge ïntimideerd is dat hij zijn solo met onge woon weinig volume en slechte articula tie brengt. Over de dialoog tussen de bei de blazers zwijg ik maar liever, evenals over het aandeel van Eldridge in Sunday (zelfs uit een bugel haalt hij nog van die platgeknepen tonen). De enige lof gaat naar Rosetta. Hawkins is daarin eindelijk de oude, met een ruige, virtuoze aanpak, en Hines geeft dit meesterschap een over tuigende repliek. Maar een nummer van bijna 9 minuten is voor mij geen tegen wicht voor 37 minuten gemiste kansen. Verve V6-8647 (stereo: Johnny Hodge* and Earl Hines: „Stride Right". (J. Hodges (as). Earl Hines p), K. Burrell (g), R. Davis (b) en J. Marshall (dr). Op deze plaat lost Hines veel in van de JOHN COLTRANE beloften die hij op „Grand Reunion" niet na kwam. Voor mijn gevoel zelfs iets te veel, want onbetwistbaar is in nummers als Stride Right, Rosetta, Caution Blues (Blues in 3rds) en Tippin' In niet Hodges, maar Hines de spil waarom de plaat draait. Maar daar staan zoveel prachtig geblazen lyrische en fel swingende soli van de altist tegenover (Perdido, Fantas tic, Tale of the fox en I'm beginning to see the light) dat ik met de plaat als ge heel erg ingenomen ben, temeer omdat Burrell er ook nog enige opvallende bij dragen aan levert (Caution- en C Jam Blues). Volgens de hoes speelt Hines op deze voortreffelijk opgenomen plaat ook orgel, maar daar heb ik niets van ge merkt. 0 Chess PAR 504 (mono): „The Ynsef Lateef Quintet Live at Cranbrook". (Let every soul say Amen, Woody 'n you, Morning en Brazil door Y. Lateef (ts, tamboerijn, gourd, arghool, ram's scull en zang), F. Morelli (bs), T. Pollard (p), W. Austin (b en rebab) en F. Gant (dr, gong en finger cymbals). Ik vind dat de koper van deze plaat niet f 9.90 moet betalen, maar een tientje toe dient te krijgen. Want ik heb de ruim 37 minuten durende demonstratie van on vermogen, het mengsel van slechts door embouchure-trucjes onderbroken landerig heid op Westerse instrumenten, van on functionele toepassing van exotisch in strumentarium en van onverteerbare pseu- do-Oosterse zang met de grootste moeite uitgezeten. Ik kan het met de titel van het openingsstuk derhalve best eens zijn. Maar dan aan het einde van de plaat. Vol opluchting. Verve V6-8536 (stereo): „Gerry Mulli gan meets Johnny Hodges". (G. Mulli gan (bs), J. Hodges (as), C. Williamson (p), B. Clark (b) en M. Lewis (dr). Nog een keer Hodges, nu met een groot heid van meer recente datum, die als so list overigens wat over zijn hoogtepunt heen lijkt te zijn. In deze opname althans wordt Mulligan duidelijk door Hodges op sleeptouw genomen. In een ander perspec tief kan ik Mulligan's matige soli in Bun ny, Back Beat (waarom werd dit wegge draaid?) en What it's all about vergeleken bij het indringende spel van Hodges in de zelfde werken namelijk niet zien. De al tist maakt van What's the rush verder een prachtige ballad. Slechts in Shady Si- de doet Mulligan knappe dingen. De ont moeting, de geestelijke verwantschap, weerspiegelt zich het beste in 18 Carrots for rabbit, een pittige compositie van Mulligan (die ook Bunny en What's the rush schreef; de andere nummers zijn van Hodges). De ritmesectie is heel matig. Williamson is een matig soort West Coast pianist, Clark speelt lekker vals in Back Beat en in 18 Carrots geeft Lewis blijk van zijn ouderwetse potten- en pannen- drumstijl. De opname is vlekkeloos. 9 M.M.S. J-1260 (mono): ,,The Gerry Mulligan Sextet", G. Mulligan (bs), Z. Sims (ts), B. Brookmeyer (ventielb. en p), J. Eardley (t), D. Bailey (dr) en P. Morrison (b). De opname zal wel een jaar of tien oud zijn, maar daar is technisch niets van te merken. Laat ik verder mijn aanteken- briefje eens gewoon overschrijven: Mud Bug. Sims swingt behoorlijk, Brook meyer landerig, Eardle y stottert nogal. Morrison een man van 4 kwarten in 4/4 maat. Sweet and Lovely. Solo Mulligan te kort, Brook komt er evenmin uit. Sims brengt wat leven. Slot kon van een mid delmatig dansorkest zijn. Apple core. Brook komt los. Mulligan bouwt het the ma goed uit. Nights on the turntable. Mulligan komt in vorm. Eardley zit muur vast op het thema. Broadway. Geen nieuws. Everything happens to me. Voor Mulli gan en Brook aan de piano. Sfeertje van M./B. toont fantasie. Lady is a tramp. Sims loopt flink weg. Na zijn solo is er verwarring of hij het thema nog een keer zal nemen. Doet het. Mulligan voortreffe lijk. Bernie's tune. Eardley wordt einde lijk nijdig. Wat deed Brook ook weer? Morrison: vier kwarten in 4/4 maat, voor mijn part 3 in 3/4. Bailey blijft onopval lend. U moet nu verder maar snappen wat ik van deze plaat vind. Prestige PPR-S 519 (stereo): „The Swinging Organ of Don Patternon". (Love me with all your heart, 42639, Plea se don't talk about me when I'm gone) Sentimental Journey, Theme for Dee door D. Patterson (o), B. Ervin (ts in A' en B'), S. Stitt (ts in A" en A"') en B. Ja mes (dr). Een plaat waarvan ik een gemengde to taalindruk heb overgehouden. Buiten kijf is, dat Patterson zijn instrument tot en met beheerst. Van de nare effecten die zo'n orgel kan produceren, maakt hij al leen in B" gebruik, wat daardoor voor mij ongenietbaar is geworden. Ervin's aandeel vind ik nogal matig. In A' komt hij niet los en in B' staan mij, ondanks de spanning, de vele lange noten en na drukkelijke intervals-herhalingen wat te gen. Don heeft in dit nummer vooral aan dacht voor de akkoorden die de Journey sentimental moeten maken. Ronduit voor treffelijk vind ik 42639. Stitt vermengt het geluid van zijn sax beter met het orgel dan Ervin, de solo van Don is groots en de drummer plaatst vinnige accenten. In A'" gebeuren geen schokkende dingen, maar het blijft altijd nog een prettig mu ziekje. De opname is zeer goed. B. v.d. K. 0 Van het werk van Jan van Krimpen, een van de belangrijkste letterontwer pers en typografische kunstenaars, zal een grote overzichtstentoonstelling worden ge houden van 28 januari tot en met 11 maart in het Rijksmuseum Meermanno- Westreenianum Museum van het Boek in Den Haag. Behalve een groot aantal door Jan van Krimpen typografisch verzorgde boeken zullen op de expositie ook te zien zijn: enige van zijn vroege banden, calligra- fieën, ontwerpen van letters, boeken, en banden, vlugschriften en brieven. Tijdens zijn opleiding aan de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag kreeg Jan van Krimpen belangstelling voor calli- grafie en lettervormen Hij kwam in con tact met Jan Greshoff, mr. J. P. van Royen en S. H. de Roos. Van 1917 date ren de eerste door Van Krimpen uitgege ven en typografisch verzorgde boeken, ge volgd door de Palladium-serie. Zijn eerste letter werd in 1925, ontworpen op verzoek van de firma Enschede en Zonen in Haar lem, voor de eerste keer gebruikt voor de catalogus van de Nederlandse afdeling op de kunstnijverheidstentoonstelling in Pa rijs. Daaraan heeft deze letter zijn naam, de Lutetia, te danken. Hij ontwierp voor Enschedé nog meer letters en nam voor deze firma, evenals voor A. A. M. Stols, de typografische verzorging van boeken op zich. Voor de Stichting De Roos verzorgde Jan van Krimpen twaalf uitgaven. Tijdens de oorlog verzorgde hij vele clandestiene uitgaven. Van Krimpen genoot grote be kendheid in het buitenland, vooral in En geland. Het Nederlands Kamerorkest, dat kort geleden een tournee door de Scandi navische landen maakte, zal in de periode van 16 tot 28 februari een tournee door Duitsland maken, onder leiding van David Zinman. Inmiddels is de heer Huub van Dael per 1 januari benoemd tot zakelijk leider van het orkest. Comtesse de Noailles", een werk van Kees van Dongen in het Stedelijk Museum te Amsterdam, een topstuk van psychologisch inzicht en allure. T/~ ees van Dongen, deze Fransman gewor- den Nederlandse schilder, zal men in de toekomst nog wel voornamelijk kennen als de portrettist van een bepaald deel van het Franse leven tussen 1900 en 1940. Want daarin ligt zijn betekenis: dat hij tal van vooraanstaande figuren uit de tijd van de Derde Republiek heeft geschilderd. Maar wij weten, wat lang niet al zijn sujetten hebben beseft: hij heeft hen daarbij allerminst ge flatteerd. Bij de mannen streefde hij naar een genadeloze psychologische ontleding. In de vrouwenportretten boorde hij doorgaans veel minder diep: voor hem was de vrouw meestal een begeerlijke buitenkant zonder innerlijk. Soms schilderde hij haar zo sen sueel, dat het haast vernederend werd. |^u moet voorop staan, dat Van Dongen In een uitgelezen gezelschap verkeerde. Hij had omgang met die kringen, die men „demi-monde" pleegt te noemen, een alle gaartje van politieke en artistieke figuren, van bon-vivants, van nieuwlichters en wat daar voor door wilde gaan, van excentrieken en hoogstaanden, van nullen en nietsnutten. Hij heeft zo geschilderd, dat men hem tien jaar geleden nog „een van de jongste schil ders van vandaag" noemde. Thans is hij heel oud: op 26 januari wordt hij negentig jaar. Het ligt voor de hand, dat we nu weinig meer van hem horen. Van Dongen is een legende geworden. Qornelius Theodoor Marie van Dongen is in 1877 te Delfshaven geboren. Hij had het als kind niet gemakkelijk. Reeds als veer tienjarige jongen moest hij zijn eigen brood gaan verdienen. Des avonds studeerde hij aan de Rotterdamse academie voor beeldende kunsten, maar lang hield hij het daar niet uit. Op een bepaald ogenblik liep hij van huis weg en trok, samen met de ook weggelopen Koos Speenhof, bij een bevriende schilder in- Het werd een armelijk bestaan, dst zijn te genwicht vond in een met veel bravoure ge- etaleerde romantiek. Twintig jaar oud trok Kees van Dongen naar Parijs, het Mekka van de moderne kunst van die dagen. Nog had hij het niet gemakke lijk: kranten verkopen, werken in een worstel- tent dat waren voorshands de middelen van bestaan. Hij sloot in die tijd vriendschap met de vijf jaar jongere Picasso, die zijn for tuin ook nog moest maken. De vriendschap zou een leven lang duren. Samen met andere jonge moderne kunste naars, zoals de fauvisten André Derain, Mau rice de Vlaminck, Henri Matisse, genoot hij de belangstelling en de actieve steun van de jonge, uit Stuttgart afkomstige, kunsthande laar David Kahnweiler. Vooral Matisse had in die dagen een grote invloed op zijn artis tieke ontwikkeling Langzamerhand werd hij meer bekend, onder meer door zijn tekenin gen voor het satirische blad „l'Assiette au beurre". Ook had Van Dongen een tijd lang contact met Duitse expressionisten, vooral met de groep „Die Brlicke". Al deze invloeden waren beslissend voor kleurgebruik en „handschrift". Felle, snel neergezette kleurtoetsen, volkomen willekeurig op het doek geworpen, suggereer den meer dan ze afbeeldden. ^1 vrij snel ontwikkelde Van Dongen zich tot een virtuoos schilder, die alle beken de genres beoefende. Het bekendst werd hij toch door zijn portretten. Door zijn bekwaam heid wist hij ook een treffend portret te ma ken, wanneer de inspiratie ontbrak. Slechts een enkele zag hierdoorheen, zoals de criticus André Salmon, die Van Dongen eenmaal ver weet, dat hij soms de schminkdoos met de verfdoos verwarde. Van Dongen was nu een maal bereid, te doen wat de mode verlangde, vooral in een vrouwenportret. Maar toch: in de portretten van formaat van politici en artiesten, zoals Barthou, de gravin de Noailles, het kamerlid Charles Rappoport. de schrijver Anatole France, de cabaretiers Mistinguett en Maurice Cheva lier, de Aga Khan, heeft Van Dongen grote hoogten bereikt. Daarin is hij de uitbeelder en ontleder geworden van leven en bedrijf van zijn dagen in de „wereld waarin men zich verveelt". Het portret van de gravin de Noailles is in deze reeks een topstuk van psy chologisch inzicht en allure. J^iettemin blijft h)j bij alle ontleding toch te veel aan de buitenkant van de dingen steken. Eens is van Van Dongen gezegd, dat hij een Goya had kunnen worden.Het is een feitCharles Wentinck heeft daarop in 1957 gewezen in een bespreking van het portret van Rappoport voor Openbaar Kunstbezit voor de werkelijkheid in haar brutaalste as- dat beide kunstenaars een scherpe zin hebben pecten. Beiden ook worden gedreven door een scherpe, snelle observatie. Van Dongen miste echter 'n menselijke, tra gische grootheid, die zijn schilderschap meer diepgang had kunnen verlenen. Te vaak heeft hij zijn effecten berekend. Hij heeft zelf de gevaren daarvan gezien. Daarom heeft hij na 1913 gezocht naar een vernieuwing, die onder meer bleek uit een beperking in het kleurgebruik. Het werd min der fauvistisch, meer bezonnen en gedempt Daarin toonde deze schilder ook. dat hij ia werkelijkheid zijn Nederlandse aard niet on« trouw kon worden, ook al werd hij in 1929 offi cieel Fransman. y^ls vernieuwer kan men Van Dongen nis* beschouwen. Hij heeft met veel smaak en bekwaamheid de vernieuwingen van zijï tijd in zijn manier van schilderen verwerkt Door alle veranderingen heen bleef echter zijn gevoel voor de markante lijn en de wel sprekende vorm bleef ook zijn heftige le vensritme onveranderd. Daardoor is hij een van de belangrijkste kunstenaars van onze tijd geworden. Hoe vaak hij ook is overschat, in zijn beste portretten heeft hij een peil bereikt, dat hem recht geeft op een vooraanstaande plaats in de Franse en in de Hollandse kunst en daardoor in de Europese. D. P. VAN WIGCHEREN

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 12