DAMESVERHALEN Oecumenische Raad richt zich tot kiezers én politici In de toekomst een regionale predikant met kring van specialisten rond zich? Denken in verhoudingen Kiezen ing Ideeën van een Doopsgezinde dominee in Friesland1 KRITIEK VAN HOGER HAND! LITERAIRE KRONIEK door \udÜLSU~ Grafveld DEZE WEEK Bezorgd Schuilkerk Specialiste Autonomie "p|amesverhalen staan bij de literatuur- minnaar in een slecht, zij het veelge lezen blaadje. Het woord wekt reminiscen ties op aan een soort goedkoop, oversenti- menteel proza, met dikwijls een flinke por tie valse romantiek. De opzet van een au teur om nu eens een verhaal voor „da mes" te schrijven wijst trouwens op zich zelf al op een onecht procédé. Overigens zijn de damesverhalen ook al niet meer wat ze zijn geweest. Er bestaat nauwelijks meer zoiets als een boudoir-mentaliteit. Moderne jonge vrouwen zijn doorgaans niet zo sentimenteel. Zij vragen pittiger kost. De emancipatie heeft deuren openge maakt en ook de smaak ontwikkeld. Wie tegenwoordig een aantal z.g. damesbladen doorkijkt, treft eigenlijk nog slechts zel den authentieke damesverhalen aan, met bijvoorbeeld een zinsnede als deze: „Haar liefde was een grootse, al-omvattende emo tie geweest, die schuimde, bruiste, spatte, overvloeide." Enz. Enz. Deze amoreuze watersnood heb ik niet zelf ontdekt, maar vinden wij geciteerd in een inleiding tot een verhalenbundel van Isaac Faro; en de titel van deze bundel luidt: „Damesverhalen". Wie de naam van de auteur kent^zal zich daardoor niet laten afschrikken. Isaac Faro (pseudoniem van de in Bussum woonachtige auteur Cor- nelis Israël) heeft al meer romans op zijn naam staan, die allerminst met dat genre te maken hebben, maar waarin hij van een zeer opmerkelijk en origineel li terair talent getuigt. Hij debuteerde in 1961 met „Heksen huilen niet" en schreef ver volgens nog „De rokkenjagers" en „De Knagende Worm". Zijn boeken munten uit door een bijzondere, ietwat ironische hu mor en 'n verbazingwekkend inlevingsver mogen. Hij beschikt daarbij tevens over 'n uitermate kleurige en soepele stijl, die zich vaak wonderwel bij het onderwerp van zijn proza aanpast, zoals bijvoorbeeld heel ty perend in „De Knagende Worm" ,dat in een vorige eeuw speelt en waarin hij op knappe wijze de illusie wekt, dat hij zijn avontuurlijk verhaal over een zekere Ja cobus Nachtegaal uit een oud dagboek ci teert. Tn zijn „Damesverhalen"heeft de au- teur overigens geen moeite gedaan om een echt damesverhaal na te bootsen, noch in stijl noch -vat de inhoud betreft. Het zijn, zoals hij in zijn bericht aan de lezers zelf al opmerkt, verhalen waarin de ouderwetse romantiek van het geijkte gen re ontbreekt. De liefdesgeschiedenissen die er in voorkomen missen geheel en al de „mooie" gevoeligheid van het familieblad. Maar tenslotte zijn het wel verhalen van en over dames. De schrijver is daarbij trouwens zelf in de huid van zijn vrouwe lijke personages gekropen, een literaire travestieprestatie die opnieuw een bewijs levert van het buitengewoon inlevengsver- mogen waarover deze auteur beschikt. Het (bij Querido verschenen) boek be vat een zestal novellen, waarbij in de laat ste soms dezelfde hoofdfiguur optreedt. Het eerste verhaal, „De Boeken van Fransje" is het langste, en in een aantal hoofdstuk ken verdeeld. Het vormt eigenlijk een klei ne roman. Dit verhaal treft reeds aan stonds door zijn bijzonder originele opzet, die de lezer of lezeres via een geraffineerd dwaalspoor naar een uiterst verrassend slot leidt. Is de geschiedenis van het meis je Franje en haar liefdesavonturen op zichzelf reeds onderhoudend, de „dubbele bodem" die het bevat geeft er nog een extra bekoring aan. De novelle lijkt met losse, gemakkelijke hand geschreven, maar vormt bij nadere beschouwing een ook in psychologisch opzicht frappant knap, door wrocht werkstuk. De ik-figuur is een meisje, dat aan eer van haar (drie) minnaars het tamelijk be wogen verhaal van haar leven vertelt. La ter blijkt overigens dat de tekst die de le- ISAAC FARO zer als een monoloog van het meisje be schouwt, door een man is geschreven: haar laatste minnaar /lie op deze wijze probeert uit haar fragmentarische bekente nissen een volledig beeld van haar p te bouwen. Dit beeld lijkt de lezer tamelijk overtuigend, maar de schrijver ervan, die over een Maigret-achtige speurneus be schikt, ontdekt al spoedig onwaarschijnlijk heden en hiaten, die hij langzamerhand corrigeert en aanvult door zelf op onder zoek uit te gaan, of ook wel door bepaal de slimme deducties. Tenslotte blijkt de achtergond van dit meisjesleven een heel andere te zijn, dan die zij aan haar min naar had voorgesteld. Er duikt een con flict op, dat met de oorlogsjaren te ma ken heeft gehad, een foute vader, een Jood se vriendin. Het is een schrijnende waar heid, die zij getracht heeft te verbergen achter haar fantasie. In zoverre kan tenslot te iedere liefhebster van „damesverhalen" echter gerust zijn: het loopt goed af. T\e andere novellen in deze bundel be- *-* wegen zich op hetzelfde boeiende en bekwame niveau, maar hier is de wijze, waarop de auteur zich in zijn vrouwelijke ik-figuren inleeft nog overtuigender, en vaak zelfs verbluffend. Het beste verhaal dat eigenlijk geen verhaal is omdat er praktisch niets in „gebeurt" heet: „Truus van dertien uur vijftien tot nul uur vijfen veertig". Het bestaat uit de indrukken van en over een niet meer zo jonge vrouw door de winkelstraten en over het Water- looplein van Amsterdam dolend, met de bedoeling 'n origineel verjaardagsgeschenk voor een vroegere vriend te kopen, een „gek" boekje of iets van die aard. De wij ze waarop de auteur haar indrukken en ge dachten weergeeft, in snelle, soms schijn baar los van elkaar staande zinnen, asso ciatief maar voor de intelligente lezer toch gemakkelijk volgbaar, vormt een stuk pro zakunst dat is zonder enige aarzeling of voorbehoud meesterlijk noem. Ziehier een novelle, waarbij de spanning (en afwisselend ook het amusement) niet door een of andere gebeurtenis of een reeks van handelingen, wordt opgewekt, maar geheel door het literaire procédé zelf. Nog afgezien van de bekwaamheid, waarmee de auteur het gevarieerde gedachte-patroon en de gevoelens van zijn vrouwelijke hoofd figuur weergeeft, munt dit stuk tevens uit door 'n zeer subtiel en trefzeker observatie vermogen met betrekking tot de dingen om haar heen vaak gezien met een ietwat melancholieke humor, en zo sug gestief dat de lezer geheel door de eigen aardige sfeer van deze doelloze wandeling wordt ingesponnen,welhaast gehypnotiseerd. Het is vooral in dit korte verhaal dat Isaac Faro die in het gewone leven won derlijkerwijs als betonconstructeur werk zaam pleegt te zijn, de grote kracht van zijn uitzonderlijk schrijftalent demon streert. Alles bijeen dus: damesverhalen 'die niet alleen dames maar ook mannen met smaak en onderscheidingsvermogen verrast zullen lezen, voor zover men enkele ervan al niet eerder in het „Hollands Maand blad" ontdekt en bewonderd heeft. Een rechtvaardig man is recht vaardig zelfs in de politiek GANDHI (1869—1948) GENËVE, MIDDEN 1966: de Wereldraad van Kerken houdt een conferentie over kerk en samenleving, waarbij men tot enkele vérstrekkende uitspraken komt over met name de verhouding noord-zuid (rijke en arme landen) en daarmee verband houdend Vietnam. BEGIN FEBRUARI 1967: de Oecumenische Raad van Kerken komt met een brief aan het Nederlandse volk en de kerken. Wéér de noord-zuid-verhouding en Viëtnam-zaken, die prioriteit moeten hebben in de vormgeving van de Neder landse binnenlandse en buitenlandse politiek. Alle kerken in Nederland hebben de brief ontvangen, voor de Rooms-katholieke kerk is het schrijven gegaan naar het pastoraal concilie. „De brief is een beetje door de actuele politiek tot stand gekomen. Het kabinet- Cals verdween van het toneel: moest de Oecumenische Raad iets doen, verwachtte men iets van ons?" aldus dr. H. M. de Lange. Het antwoord was ja. Omdat de Oecumenische Raad de conclusies van Genève de eerste maal dat de Wereld raad van Kerken zich zo bezighield met de vraagstukken van kerk en samenle ving niet alleen wilde doorgeven, maar duidelijk wilde laten zien, dat het hier niet om rapporten gaat, maar om meer: „We herkennen er iets in van onze eigen zaak. Het gaat om onszelf. De menselij ke verhoudingen moeten prioriteit hebben. We zien als kerken nog steeds kans de indruk te wekken, dat het bij ons gaat om binnenkerkelijke vraagstukken, bijv. de vrouw in het ambt. We besteden wel veel woorden aan de door de Raad ge noemde prioriteiten, maar van belang in de huidige politieke situatie is de interna tionale handel, de internationale arbeids verdeling, noem maar op." Hij verzucht wat vertwijfeld: „Je moet eigenlijk alles tegelijk doen". „De christenheid moet eindelijk bewust kiezen en zich kwetsbaar opstellen, 't Kan geen gevaar", aldus deze scherpzinnige, vlotte prater. Dat kiezen: voor het niet omhoog gaan van de onsumptieve beste dingen, voor latere uitgaven in de ver- bruikssector dus; kiezen vóór een inko mens- en vermogenspolitiek, waarbij dan moet worden aanvaard, dat door zo'n po litiek de afstand tussen de inkomens wordt verkleind. De Haagse econoom, tenger, grijzend, weggedoken in een rieten stoel, vouwt zijn handen achter zijn hoofd: „Dit stuk moet een aansporing zijn voor de economisten en de politici om werkelijk een inkomens- en loonpolitiek te ontwerpen. Het is in de dertiger jaren ook niet gedaan. Ze moe ten nu zien het erover eens te worden. Het probleem met de economisten is, dat ze studeren, vervolgens concluderen: het probleem is zo ingewikkeld en dan naar huis gaan. De economen hebben een por in de rug nodig. De kloof tussen de rijke en de arme landen mag niet groter wor den. Als men daar niet in kan komen, dan komen er ongelooflijk grote proble men, dan zullen die landen zélf de struc tuur de verdeling tussen de rijke en de arme landen met geweld verande ren. Men ziet zijn persoonlijke belangen pas als het te laat is. Dat is het nu nog niet". Dr. De Lange noemt het „een aar dige gedachte" (die leefde binnen de Oe cumenische Raad) om na de verkiezingen, „als de verhoudingen wat helderder zijn geworden, deze brief te leggen in het dos sier van de formateur of erover te gaan praten". Want het gaat om het begrip (van Ge nève) van de verantwoordelijke maat schappij: „Een samenleving waarin ieder een zodanige verantwoordelijkheid kan dragen die als particulier bij zijn eigen levenssituatie hoort. Er moet ruimte voor verantwoordelijkheid komen. Dat kan niet door het tegenhouden van de groei. Aan de andere kant betekent dat óók dat de genen die beschikken over politieke of economische macht, verantwoording moe ten afleggen. Verantwoordelijkheid dragen is antwoord kunnen en moeten geven. Ook: zo toegerust z(jn, dat je antwoord kan geven." Niemand mag daarin belemmerd wor den. Dat gebeurt nu wel: „Iemand die arm is, heeft geen geestelijke rust om zichzelf te verdiepen in andermans situa tie. Als je alleen maar jacht naar een ho ger inkomen, dan kijk je niet naar dege nen die achter je staan. Die verantwoor delijke maatschappij moet als maatstaf en criterium worden genomen, als toets steen. Het is geen blauwdruk voor een ongewisse toekomst, maar het is de maat, waarnaar de huidige situatie moet worden gemeten om daaruit de consequenties te trekken. Het is daarom ook, dat dr. De Lange als adviseur van de Oecumenische Raad opdracht heeft gekregen naar de motivering te zoeken van een herziening van de ondernemingsstructuur. Geeft zo'n herziening ook meer ruimte voor die gro tere vrijheid, die noodzakelijk is voor die verantwoordelijke maatschappij De kerken en de christelijke partijen hebben te weinig gedaan evenmin de. andere partijen aan dat begrip verant woordelijke maatschappij. „Ze hebben er nooit mee geopereerd. Al zijn er -wel mensen binnen die partijen, die het aan spreekt. Maar als je de naam christelijke partij draagt dan heb je een nog grotere verantwoordelijkheid." Dr. De Lange vraagt zich ook af, of men niet meer hierover moet praten met de politici, die meer moeten worden uitge daagd. Hij ziet daar een communicatie stoornis. Het politieke wereldje is een we reldje op zichzelf. Men is zich er niet van bewust waarmee de oecumenische beweging bezig is of wat de moderne theologische ontwikkelingen zijn; niet wat de noord-zuid verhouding betreft, niet wat Vietnam be treft. „Wij zien van de kant van de ker ken uit geen kans hen aan te spreken. Men is er zich niet van bewust, dat de mo derne kerkelijke ontwikkelingen aan de top veel dichter voeling hebben met de reali teit dan de politieke vormgeving heeft. Dat was bijvoorbeeld duidelijk bij Johnsons reactie op „Genève": geraaktheid. Het is géén Nederlands probleem, het is inherent aan het politieke denken". Ds. J. C. Beekhuis, Doopsgezind predikant in het Friese dorp Veen- wouden heeft zich gewaagd aan enige „particuliere vingeroefenin gen". Men krijgt, als men hem er naar vraagt, niet de indruk dat hij staat te dringen om die gepubli ceerd te zien. Sterker: hij vreest het effect van bredere publikatie. Het gaat evenwel om een uiterst be langrijke zaak. Ds. Beekhuis' vin geroefeningen houden zich name lijk bezig met de toekomst. Met de toekomst van de Doopsgezinde Ge meenten uiteraard, niet in de laat ste plaats in zijn gewest, maar zijn visie op de toekomst geldt niet min der voor andere dorps- en stads gemeenten van andere kerken. Daarbij moet men niet in de eerste plaats denken aan de toenemende onkerkelijkheid en verwereldlijking, aan vergrijzing van de gemeenten omdat de jongeren zich afzijdig houden of zich afwenden na tuurlijk speelt de zorg hierover mee in de toekomstvisie van deze predi kant. Maar als plattelandsdominee ziet hij ook heel nuchtere zorgen: de gemeente die eigenlijk te klein is geworden om het salaris van een predikant bijeen te brengen; de extra last die daardoor op de schouders van andere predikanten wordt gelegd; het feit dat menige predikant nauwelijks meer aan zijn pastorale werk toekomt omdat hij zoveel nevenfuncties moet vervul len dat hij terecht het „manusje van alles" kan worden genoemd. Zulke vragen lost men niet in een handomdraai op zo is het be grijpelijk dat ds. Beekhuis maar het liefst over „vingeroefeningen" spreekt. Die desondanks interessant genoeg zijn om de lezer daarvan kennis te doen nemen. „Het is niet goed stelt ds. Beek huis verwezen naar de neergaan de lijn te staren. Daar wordt nie mand wijzer van. Veel meer effect sorteert het bouwen van de gemeen ten. Alleen hechte, behoorlijk toege ruste gemeenten kunnen iets beteke nen voor de samenleving. Er moet worden gewerkt voor de Doopsgezin de gemeenten en namens de Doops gezinde gemeenten. Het gaat dus kort en goed om meer activiteit. Daartoe zijn voorwaarden nodig. Hoe worden zij geschapen?" De schroom van ds. Beekhuis vindt zijn oorsprong voornamelijk in dit probleem. De Doopsgezinden kun nen namelijk wel wat willen, maar dan zullen zij ook wat moeten. Dat „moeten" nu ligt ds. Beekhuis niet zo goed. Hij poogt niet pressie uit te oefenen. Als er iets gaat gebeu ren dan zal dat het produkt dienen te zijn van diepgaand overleg. slag zou geven, zouden er, als de (financiële) nood aan de man komt, weer een paar kleine gemeenten op geruimd worden om de combinatie te kunnen verbreden, enz. Op die manier loopt het uit op een trouw begeleiden tot aan het graf. Ds. Beekhuis voelt ook niet voor de theorie van „een dam opwer pen". Dat helpt niets, een dam cre- eert stilstaand water. We moeten juist bruisend water hebben. Hij ci teert cox: ,,God speelt een dobbel spel en de kerk is de gokker". Wij moeten met de hartstocht van de gokker dat spel meespelen. Daarom: pak met de hartstocht van een gok ker een werkelijk modern en con structief plan aan. Mislukt het, dan hebben wij geen recht van bestaan. „Maar het mislukt niet, want het is geen zaak van mensen". De schets van ds. Beekhuis is in tussen ook weer de neerslag van „honderd en een" gesprekken. Al ge ruime tijd maken Doopsgezinde Frie zen, om ons tot hen te bepalen, zich zorgen over de zich wijzigende omstandigheden. De gemeenten zijn tamelijk klein, de kosten worden steeds hoger, het aantal predikanten daalt, het verouderingsproces gaat door enz. Geen rooskleurig beeld. En toch meer activiteit? „Ja", zegt ds. Beekhuis. „Ook wij kunnen iets voor de wereld betekenen. De han den uit de mouwen". Hij spreekt vooral over het die nen. Geen inwendige zending vol gens het aloude patroon, doch in de praktijk tonen wat christen-zijn in houdt. „Een hollend paard" is ds. Beek huis wel genoemd. Hij weet dat. Daarom zit hij zich uit te putten in voorzichtigheden. „Ik heb mijn visie al eens gegeven voor de Friese ker keraden. Er was weinig reactie. Komt dat voort uit een mentaliteit van: „We hebben straks weer een dominee en dan rolt alles wel van zelf?" Dat laatste is funest. Het gaat er niet alleen om dat iedereen een dominee heeft. Wanneer dat de door- De Doopsgezinden bleven jaren lang in een „schuilkerk", min of meer afgesloten van de wereld, hoe wel zij hun taak in de maatschappij niet zonder animo verrichtten en ook open stonden voor de moderne stro mingen in de theologie. De wil tot dienen was steeds aanwezig. Ds. Beekhuis aan wie de theorieën van Cox niet zonder meer zijn voorbijge gaan, wenst echter de hele kerkelij ke gemeenschap opei te stellen naai de wereld. Het is dan de kerk die, elke bombarie vermijdend, dienend aanwezig is. Dat ligt bepaald an ders. En wat blijft van het „vóór de ge meenten" over? Ds- Beekhuis ont veinst zich niet, dat hij ook wel graag iets doet voor de Doopsgezin de gemeenschap. Uit het ene vloeit echter het andere voort. De Friese Doopsgezinde Sociëteit telt 6.500 be lijdende leden. Maar rond de dopers scharen zich zeer velen, die de do perse gedachten aanhangen, doch niet tot de gemeenten zijn toegetre den. Welnu, hoe actiever, beter toe gerust en enthousiaster een gemeen te is, des te groter haar aantrek kingskracht op degenen die over het muurtje kijken. Uit deze, nu tussen de kerken staande, doopsgezind ge richte groep zouden de gemeenten hun versterking kunnen krijgen. Ds. Beekhuis wil beslist geen op ruiming onder d° gemeenten houden. Ook kleine gemeenten beschouwt hij als waardevolle „cellen" van activi teit. Wel klinkt de vraag: wat kun nen wij samen doen? De 48 Friese Doopsgezinde ge meenten worden bearbeid door 24 predikanten. Ds. Beekhuis meent, dat 24 predikanten het pastorale werk wel af kunnen, ware het niet dat zij zwaar worden belast met tal van nevenactiviteiten. Een moderne do minee is nu eenmaal een manusje van alles. Hij doet dingen waar hij helemaal geen opleiding voor heeft gehad en zet daar zoveel tijd in, dat het werkelijke domineeswerk erdoor in de knel kan komen. Ook voor bepaalde combinaties be gint het al een toer te worden een eigen predikant te houden. Doorgaan met combineren? Financiële omstan digheden dwingen tot deze gedach te. Maar, zegt ds. Beekhuis, je kunt niet ongelimiteerd verder combine ren zonder roofbouw te plegen op predikant en gemeenteleven. Boven dien ontstaan op die manier de gek ste figuren. Er moet een plan zijn. Om dat plan gaat het nu. m De wereld vraagt, zegt ds. Beek huis, wat anders dan vroeger. Het gemeenteleven gedijt niet alleen bij een goed pastoraat („hoewel ik het pastoraal wel het belangrijkste vind" maar vraagt ook »m mensen die spe cialismen beheersen. Zij zijn het die mede de gemeenten in zichzelf en in de wereld kunnen laten functioneren. Met specialisten zijn dan bedoeld maatschappelijk werkers, jeugdlei ders, .vormingsleiders, maatschappe lijke opbouww< -kers en bejaarden hulpen enz. Deze mensen moeten rond de predikant staan. Lijnen, die ds. Beekhuis over de kaart heeft getrokken, zijn niet wille keurig en vertonen zodoende een le vendig patroon. In de gevormde „re gio's" komen gemeenten voor van ongeveer hetzelfde type. Het gaat dus om een structurele indeling. De regio's zijn nog eens In sectoren ver deeld. Overigens liggen de grenzen nog meer open dan die in de Benelux. Men kan er naar believen overheen stappen. Ds. Beekhuis'wil de gemeen ten deskundig laten „doorlichten", zo mogelijk met de steun van een uni versiteit. De vraag is dan: Hoeveel en welke specialisten zijn er nodig? Het ligt voor de hand, dat het on mogelijk is In elke gemeente een uit gebreid team van specialisten in te zetten. Zo gauw men in sectoren en regio's gaat denken, om maar niet van mogelijke interkerkelijke con tacten te spreken, ligt de zaak al aanzienlijk eenvoudiger. Dan ontstaat wel voldoende emplooi voor full timers. Uit de behoeftepeiling zal blijken met hoeveel predikanten en specialisten (van een bepaalde cate gorie) een regio of sector moet wor den bemand. Er bestaat sinds kort een commis sie in de Friese Doopsgezinde So ciëteit die zich ernstig bezint op op lossingen voor de toekomst. Ds. Beekhuis behoort tot de leden. Zijn schets vormt een bijdrage tot het werk van de commissie. Mocht dit plan, eventueel bijge schaafd, inderdaad de oplossing blij ken te zijn, wat dan Dan zal er met de (autonome) gemeenten moeten worden overlegd. Een dergelijk pro ces kan jaren duren. Men voelt de bereidheid tot samen werken de laatste tijd echter sterk groeien. Met wys beleid, zonder overhaasting moet er wel een bijzondere structuur te vinden zijn. De Doopsgezinde gemeenschap is vrij van allerlei problemen, die ande re kerken vaak nog sterk beheersen. Wat de anderen bezig z(jn te verwer ken, hebben zij al gehad. Bovendien oefenden zij zich, als gevolg van de verscheidenheid, van belijden in verdraagzaamheid. Van grote beroe ringen is nauwelijks sprake meer. Dit maakt de Doopsgezinden zeker geschikt om als bindende elementen in de christelijke samenleving te funge ren. Op het hoogtepunt van de verkiezings strijd heeft de Oecumenische Raad van Kerken in Nederland (praktisch alle kerken; de r.-k. kerk heeft er een waarnemer) zich met een brief tot het Nederlandse volk en alle ker ken in ons land gericht. Een brief, die er niet om liegt: duidelijk wordt daarin gesteld, dat Nederland de con sequenties moet trekken uit de ver houding van de rijke en de arme lan den, dat Nederland zo hard mogelijk moet verder werken aan de economi sche groei; die groei echter niet voor zichzelf moet gebruiken, maar voor de bestrijding van de armoede in de wereld en in eigen land. Deze aanpak moet niet door Nederland alleen worden gedaan, maar met de andere Europese landen samen. De Oecumenische Raad heeft al contac ten gelegd met de raden in de overi ge Europese landen. „Ons volk moet vertrouwd worden gemaakt met het feit dat de wereld-politieke en de we reld-economische problemen beslis send zijn voor het gemeenschappelij ke leven en voor het eigen leven," zo stelt de Raad. Dat als tweede punt in dit prioriteiten programma wordt gesteld, dat Neder land de plicht heeft om in het bijzon der in de Verenigde Naties de nodige initiatieven te nemen „opdat deze oorlog wordt ontdaan van zijn ideolo gische geladenheid, hetgeen de voor waarden stelt voor een spoedig her stel van de vrede", is evident. Omdat deze oorlog niet alleen een militair conflict is, maar ook een groot so ciaal probleem, dat de gemeenschap pelijke verantwoordelijkheid van alle noordelijke landen (Europa, de Ver enigde Staten en Rusland) ten aan zien van de ontwikkelingslanden, de arme landen op het zuidelijk half rond, belemmert. Dr. H. 31. de Lange (47), de man die de tekst schreef van de brief die deze week de Nederlandse kerken bereikte, is zelf econoom, voorzitter van de so ciale commissie van de Oecumeni sche Raad en directeur van het uni versitair instituut Vormingswerk Be drijfsleven. Hij gaf ons een uitvoeri ge toelichting op deze brief, die wij hiernaast publiceren. De Hervormde synode en de Doopsgezinde Broeder schap hebben intussen de Oecumeni sche Raad al gevraagd deze brief di rect te verzenden naar de plaatselij ke (doopsgezinde en hervormde) ker ken. De Oecumenische Raad hoopt, dat deze brief in de plaatselijke ker ken zal worden besproken en dat er antwoord komt. Men hoopt op het be ginnen van minstens een dia loog. Deze hoop zal, als men tenminste de moeite neemt zich serieus bezig te houden met de brief van de Oecu menische Raad en met de toelich ting, zoals dr. De Lange die gege ven heeft, niet ijdel zijn. De vraag dringt zich namelijk op: wie en wat is eigenlijk „de kerk" als zij gaat spreken over allerlei politieke, eco nomische en sociale vraagstukken Die vraag gaat temeer klemmen als men het (wat bedekte) verwijt in het betoog van dr. De Lange leest aan het adres van de christelijke po litieke partijen en de christelijke politici. Zij zouden teveel in een iso lement leven en als ze al zien welke kant het op zou moeten, dan zouden ze niet bij machte zijn hun doelstel lingen ook metterdaad in praktijk te brengen. Waarom, zo vraagt men zich af, weten de economen van „de kerk" en we ten de politicologen van „de kerk" meer af van de problematiek dan de christelijke politici, aan wier christe lijkheid en aan wier deskundigheid men toch niet behoeft te twijfelen? Het is toch niet zo dat de econoom De Lange het beter en scherper ziet dan de econoom Zijlstra (bijvoor beeld) omdat de een een kerkelijk lichaam achter zich heeft terwijl de ander politicus is. Natuurlijk zal ook de kerk soms moe ten spreken in politieke en economische sociale vraagstukken soms kan dat haar plicht zijn. Maar een zeke re schroom zou daarbij wel passen. Noemt ge dat een vasten Jes. 58 5e Het zal telkens nodig zijn ons te bezinnen op het ware kerk-zijn. En voor zal nodig zijn, dat we ons voort durend stellen onder het kritisch oog van Hem, Die niet alleen het Hoofd der kerk is, maar ook de Heer der We reld. De zondag van 't werelddiakonaat, de eerste zondag in februari, roept tot deze bezinning op. Op deze zondag wor den we immers in het bijzonder als kerk geconfronteerd met de nood der wereld en daarin met de diakonale taak der kerk, met het dienstbetoon van de kerk in de wereld, kortom met 't kerk- 2ijh in de wereld. Het is God niet on verschillig hoe het in de wereld reilt en zeilt, evenmin hoe het in de kerk toe gaat, want de kerk heeft in de wereld een taak te vervullen. Veelvuldig wordt de naam van Christus gelasterd in de wereld! Maar het ergste zou zijn wan neer Zijn naam om de kerk, n.l. als de kerk niet meer waarlijk kerk zou zijn, gelasterd zou worden. Daarom kunnen we als kerk nooit kritisch genoeg zijn ten aanzien van onszelf. We moeten op onze hoede zijn voor lege vormendienst. De Israëlieten mogen ons daarbij tot waarschuwing zijn! In Jesaja 58 wordt ons het godsdien stig leven van Israël getekend. Op het eerste gezicht schijnen we te doen te hebben met een bloeiend kerkelijk le ven. Men zoekt dag aan dag God. Er wordt gedurig tot God gebeden, hetgeen getuigt van een boeiend gebedsleven. De diensten, die regelmatig gehouden worden, worden druk bezocht. Men blijft echt niet gemakxelijk thuis. Bovendien is er, wat nog belangrijker is, een gro te vraag naar de kennis van Gods we gen. Men stelt cr prijs op een volk te zijn, dat „gerechtigheid" doet en het recht van God niet veronachtzaamt. Men wil zich stipt houden aan Gods ver ordeningen, voorschriften en aanwijzin gen. Zo wordt ook het vasten nauwkeu rig betracht. Bijna zouden we zeggen wat wil men nog meer verlangen? Het eigenaardige is echter, dat Isra el de gang van zaken niet goed kan be grijpen. Want het ziet zich namelijk voor de vraag gesteld, waarom God zo weinig van zich laat merken. Vandaar hun vraag: „Waarom vasten wij, als Gij er toch niet op let; verootmoedigen wij ons, als Gij er toch geen acht op slaat?" Israël vindt zijn levende gods dienst dus onbeantwoord. Dat is 'n pijn lijke zaak, als een mens van zichzelf niet anders meent dan meelevend en godsdienstig te zijn en God antwoordt niet. Maar dan komt er een antwoord van Hoger Hand in de vorm van een kri tische vraag: „Noemt ge dat een vas ten?" Een dag, waarop een mens zijn hoofd laat hangen? Is dit niet het vas ten, dat Ik verkies, dat gij voor de hon gerige uw brood en arme zwervelin gen in uw huis neemt, ja, als gij een naakte ziet, dat gij hem bekleedt?" Dit is het vasten: niet alleen kennis hebben van Gods wegen en die wegen overpeinzen, maar ook die wegen be treden. God is niet tevreden met uit wendige vroomheid, met stiptheid in de vorm. Hij vraagt beoefening van gerech tigheid, betoning van barmhartigheid en het hart in de portemonnee open te stel len voor de mens in nood, vlakbij of veraf. Tegenwoordig is er een tendens om het christelijke geloof te laten opgaan in wat medemenselijkheid. Dat betekent een heilloze verschraling van het evan gelie. Maar dat houdt niet in, dat in het christelijk geloof de medemenselijk heid niet begrepen zou zijn. De mede menselijkheid is een vrucht van het levende geloof in de met barmhartigheid bewogen Heiland. In de mens, die hulp nodig heeft, de hongerige, de vluchteling de dakloze wordt Christus zelf ontmoet. En al wat aan die mens gedaan wordt, is aan Christus zelf gedaan. Het levende geloof maakt de zondag van het werelddiakonaat tot een feest voor de mens, die op uw hulp wacht. Rhenen N. Kooreman. 0

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 11