Strijd-der-theologen wordt in Duitsland steeds feller Standpunt Lutherse bisschoppen POLEMIEK IN „SONNTAGSBLATT" BEGIN VAN KERKSCHEURING? aóóio mcicjnci Ter overdenking Geen ander Evangelie' contra „Kirchentag" Prof. Klein: Vrijheid noodzakelijk voor theologen Prof. Künneth: Boodschap van het heil nü verkondigen Kerk en sekte LITERAIRE KRONIEK door Wettest*, Wat zich in dit dramatische verhaad af speelt, is de geschiedenis van de mens tussen de hoogste en zijn aardse lust; tus sen zijn goddelijke welgezindheid en zijn twijfel aan de onaardse zaligheid; tussen zijn eenvoudige liefde tot de medemens en zijn egocentrisch zoeken naar eigen ver vulling en zelfbevestiging. DEZE WEEK De Koningsmantel lytet zijn jongste roman „De Konings mantel" (uitg. Heijnis, A'dam) heeft de schrijver B. Roest Crollius het zichzelf noch zijn lezers gemakkelijk gemaakt. Het is op het eerste gezicht een vreemd boek, dat een surrealistische indruk wekt, maar wie er in doordringt en zich de moeite ge troost naar het geheim achter de symbolen te zoeken, ontdekt dat de auteur in dit werk aan de eerste en belangrijkste uni versele problematiek van onze christelijke beschaving raakt. Als de roman begint zijn wij getuige van een eigenaardig „spel" van een groep in tellectuelen, die gedurende de oorlog in hetzelfde bataljon op de Grebbeberg stre den; zij willen op nogal absurde manier de herinnering levendig houden aan de kame raden die daar naast hen gevallen zijn. In een zaaltje boven een café spelen zij het spel van de oorlog, dat soms zelfs in een werkelijk handgemeen ontaardt. Tijdens dit ietwat chaotische spel komt een hunner op de gedachte om hun leider, een arts, tot koning te kronen. De aangewezene, Wim Molenaar, aanvaardt dit, en wordt nu met een zilverbestikte, fluwelen mantel en een bordpapieren kroon uitgedost. Terug in het dagelijks leven bemerkt de arts dat dit „koningschap" hem beheerst en beïn vloedt; hij wordt daarin zichzelf als het ware bewust. In zijn geest identificeert hij zich meer en meer met de goddelijkheid van een ander, mystiek koningschap, dat van Christus. De arts is gehuwd, maar het leven met zijn vrouw, Anita, blijkt door zijn onacht zaamheid en geïrriteerdheid tot een sleur te zijn geworden. Zij lijdt overigens aan een eigenaardige ziekte: haar linkerarm wordt sterk behaard, haar hand krijgt iets hoef-achtigs. Langzamerhand verandert zij zelfs in een complete koe, met een staart en een loeiend stemgeluid. De arts is intussen in aanraking geko men met een lichte vrouw, sinds het rosse leven achter de rode lantaarns hem van z'n jeugd af geobsedeerd heeft. Hij meent na melijk dat in die liefde zonder remming, moraal of wet, de ware vrijheid van de mens zich openbaart. Maar omdat hij, zo als de vrouw van lichte zeden bemerkt, een koningsmantel heeft gedragen, wordt hij niet tot haar toegelaten, waarop hij de mantel en de bordpapieren kroon ver brandt. Zijn vrienden, over wie hij heersen moet, accepteren echter op hun beurt zijn overgave aan de „menselijkheid" niet. Een mislukte expeditie van de groep wordt op zijn rekening geschreven en ze voeren van van verraad beschuldigd, naar een éta blissement aan zee, waar hij geboeid aan de muur wordt genageld, als een krui siging. Vlak voor hij zijn bewustzijn verliest, ziet hij hoe op zee een schip voorbijvaart, dat de vlag hijst. De betekenis van dit symbool wordt niet verklaard. Heeft de schrijver daarbij aan de triomf van het offer gedacht? De overwinning van de dood, en de eeuwige zuiverte boven aard se laagheid, liefdeloosheid en strijd? Uit een paar hoofdstukken die dit ge heimzinnige verhaal onderbreken blijkt, dat de arts, Molenaar, wie dit alles over komt zich in een psychiatrische kliniek be vindt. We hebben dus te maken met hallu cinaties. Maar die hallucinaties en waan beelden hebben natuurlijk een diepere zin, een achtergrond. De verklaring daarvan laat Roest Crollius aan de lezer over. Maar wie het boek met aandacht volgt, treft voldoende sleutelwoorden aan, waar door de bedoeling van deze roman verdui delijkt wordt. Strofen als bijvoorbeeld de ze: „We moeten in ons mens-zijn berus ten. Onze goddelijke afkomst kunnen we slechts vermoeden". En: „Niemand in de westerse wereld ontkomt geheel aan een Christus-identificatie". Of deze uitspraak van de hoofdfiguur: „Hoevelen zijn door mijn liefdeloosheid tot koj geworden of tot een nog lagere diersoort afgezakt?". T~*e symboliek waaruit deze merkwaardi ge roman is opgebouwd valt in drie delen uiteen. Daar is allereerst het „spel" van de oud-soldaten met de koningsmantel. Dit gedeelte van het verhaal is vermoede lijk allereerst gebaseerd op een Oud grieks kinderspel. Daarbij spelen de kin deren soldaatje, kiezen zij een koning en wordt de uitverkorene vervolgens bejubeld en bewierookt. Plotseling slaat de vreugd dan echter om in haat, de kroon wordt af gerukt, de koning wordt geslagen en in een hoek gezet, en moet boeten voor wat B. ROEST CROLLIUS de andere kinderen aan stoutigheid heb ben uitgehaald. Afgezien van deze parallel kan men zich voorstellen dat de auteur met dit koning zijn van zijn hoofdfiguur de mens aanduidt met z'n verlanger naar 't hoogste, de één wording van de geest van Christus, het onaards koningschap. Maar hij blijft mens en gevoelt daarin een beperking van zijn aardse vrijheid, of wat hij daarvoor houdt. De hoofdfiguur in het boek meent dat de aardse liefde, zoals hij die in ongebonden heid, ongeremd, bij een lichte vrouw kan ervaren, een soort goddelijke vervulling is. Eros komt hier in strijd met de Agapè, het hedonisme met de Christelijke levens opvatting. Het is een eeuwig en op het ogenblik in onze wereld zeer actueel con flict. De pure aardse liefde van de protago nist tot zijn vrouw wordt hierdoor ver stoord. De verandering van deze vrouw in een loeiend dier, een koe, welke meta morfose overigens alleen in zijn waan plaatsgrijpt, symboliseert in dit verband het gevolg van zijn liefdeloosheid. Aan het einde van het" boek wordt de hoofdpersoon in zijn hallucinerende voor stelling geofferd. „Onder mij dansen de soldaten, schreeuwen, stampen met hun laarzen. Ik voel dat ik het bewustzijn ver lies. Nog net zie ik hoe op een schip dat dicht langs de kust vaart de vlag wordt gehesen". Over de betekenis van dit sym bool maakten wij hierboven al een opmer king. Het is waarschijnlijk te eenvoudig gesteld als men zegt dat de auteur daarin het antwoord geeft op de vele vragen die hij voor zichzelf en anderen in deze ro man ontwerpt. Daarvoor is de problematiek, waarmee hij kennelijk zelf worstelt, te inge wikkeld. Roest Crollius voert hier overigens niet voor het eerst een bittere strijd om de be tekenis van de Christus-figuur in ons le ven, onze maatschappij. Zijn vorige ro man, „De Heilsleer van Juffrouw Fran- Qois", vormde daarvan als het ware steeds een geestelijk voorgevecht. „De Koningsmantel" beduidt de getuige nis van een geweldig innerlijk menselijk conflict over de synthese van het mens zijn en het Christen-zijn, in de meest we zenlijke zin van het woord. De auteur schroomt niet, dit soms messcherp te stel len, waardoor hij de uiterste grens nadert van wat door sommigen als profanatie zal worden aangevoeld, maar zeker niet zo be doeld is. Het boek is van een vaak pijnlijke en pijnigende tragiek. Het plaatst ons mid den in een geestelijke worsteling, die juist in onze dagen van religieuze twijfels en onzekerheden bij velen duidelijk onderken- baar is. Het is het drama van een geestelijke crisis, met al zijn kwetsende en panische aspecten, met al zijn troebelheid, maar ook met al zijn eerlijkheid, zijn oprechte menselijkheid en zijn wanhopig zoe ken naar de waarheid. Roest Crollius heeft die cirsis in deze k nap-geschreven roman op een pregnante wijze voor ons verbeeld, pregnant en hier en daar zelfs pijnlijk. Maar het is dan ook een roman over pijn, zeilepijn. Zo is „De Koningsmantel" voor ieder, die de diepere achtergronden ervan weet te ontdekken en te verstaan, een fascinerend boek geworden, dat lang nawerkt; als een schrille roep uit eeuwige menselijke twij fels en nood. „Want daar is geschreven: Ik zal de her der slaan en de schapen der kudde zullen verstrooid worden" (Matth. 26:31). Het Evangelie is geen mislukking van wat als een schone droom begonnen is. Van meet af is het zó bedoeld: Ik, God, zal de herder (Jezus Christus) slaan. Immers: het is geschreven (door de profeet Zacharia). En God vervult zijn Woord! En dat dwars door alle spot, door alle negeren heen. Het lijden van Christus is niet getoonzet in 't tragische, maar in de „majeur" van de verlos sing van schuld. Wie bij „het grote lijden" van Christus alleen maar onschuld ziet en klaagt over onrecht, eens geschied, verstaat het Evangelie niet. Dan blij ven we op afstand (in ongeloof en onbekeerlijk- heid). Wie het lijden wil verstaan wordt er zélf ten volle bij betrokken. Maar dan zó: Hij voor mij! De lijdensweg is geen weg waarvan wij kunnen zeggen: Zie, zijn volgelingen sterven als helden met Hem". De strijd om de totale verlossing wordt door Hem alleen gestreden. Christus wordt geslagen en de schapen worden verstrooid. God vervult zijn Woord dwars door alle menselijke handelingen heen. En ook het ongeloof wordt er door God in betrokken! Niemand, ook wij niet, Koppig volharden wordt bijna altijd volharden 'i koppigheid. Jean de Boisson. I 2 staan vrijblijvend tegenover het grote lijden van Christus. Wij gaan wel spreken in deze lijdensweken over de dood van Christus. Ook buiten de kerk wordt de ontzetting van deze dood verdragen; musea en concertzalen, waar in beeld en lied de passio magna wordt vertolkt... staan wij er alleen maar medelijdend bij Weten ook wij ons één van de verstrooide scha pen Dan hebben we ook iets gezien van de duis tere verlorenheid va nonze schuld en dat Hij leed voor onze vrede! Hij de striemen en wij de genezing! Dan worden we in de trans-formatie van ons leven gerekruteerd tot zijn getuigen; achter de Herder! De verstrooide discipelen zijn op de Pinksterdag als Apostelen bij elkaar. Getuigen van het vervulde Woord! En bij de tekenen van Christus' lijden en sterven, als zichtbare predi king van het Woord gedenken alle verstrooide schapen zijn dood, totdat Hij komt. Het kruis plaatst ons voor de beslissing, hier en nu: ten leven; of daar straks (bij zijn we derkomst) ten dode! „Soo sal der Joden vloeck voor ons een se- gen zijn" DE BISSCHOPPEN van de Verenig de Evangelisch-Lutherse Kerk in Duitsland hebben zich vorige maand onder leiding van de bisschop van Hannover, dr. Hanns Lilje, bezig ge houden met de spanningen, die er in Duitsland zijn ontstaan tussen de be lijdenis van de kerk en de Schriftuitleg onder invloed van de „nieuwe theolo gie". De conferentie diende ter voor bereiding van de generale synode van de Verenigde Evangelisch-Lutherse Kerk, die zich in mei te Goslar zal be zig houden met het thema: „Belijdenis en Schriftuitlegging in de gemeente". Naar aanleiding van vragen, die de bisschoppen waren voorgelegd al dus hun communiqué door ver ontruste gemeenten, door de univer- siteitstheologie en door de belijdenis beweging „Geen ander Evangelie" en van vragen, die voortkomen uit de strijd rondom de bijbel, stelde de bis- j schoppen-conferentie de volgende vijf- punten-verklaring op voor predikan- ten en gemeenten. Deze verklaring draagt zulk een actueel karakter ook voor de kerkelijke situatie in Neder- land, dat wij haar hier in haar geheel I weergeven. I 1 De huidige discussies rondom de bij- I bel zijn voor ons een teken, dat de I kerk leeft. „Wanneer ik deze tumul- ten niet waarnam", schrijft Luther, „zou ik niet geloven, dat het Woord j Gods in de wereld aan het werk is'. De boodschap van Jezus Christus moet steeds weer opnieuw worden I uitgesproken en uigelegd. Waar Gods I Geest zo aan het werk is, gaat het niet zonder onrust. De bijbel zegt, dat God in Jezus Christus mens werd. Hij gaf zich ge heel over in de hand der mensen. Hij stelde zich bloot aan hun vragen, hun twijfel en hun neen. Hij liet zich krui- j sigen. Daarmee in overeenstemming is, datHij in de hijbei door mensen van Zich laat getuigen. Hij geeft ons daarmee de vrijheid en opdracht, liet f bijbels getuigenis ook met alle weten- schappelijke hulpmiddelen zorgvuldig te beluisteren en te onderzoeken. Gods Woord in de mond van mensen dezespanning moeten wij in de omgang met de bijbel doorstaan. Dat betekent niet alleen aanvechting, maar ook rijkdom. Om wille van de waarheid heeft de uitlegging van de bijbel het histo- risch-wetenschappelijk onderzoek no- dig. Dit ontsluit voor ons steeds op- I nieuw de diepte van de geschiedenis van God met de mensen. Het kan echter zijn taak alleen maar vervul- len, wanneer het zich van zijn gren zen bewust is. Methodes van onder zoek veranderen. Geen methode kan toereikend en definitief zijn. Ieder wetenschappelijk onderzoek werkt met bepaalde vóór-onderstellingen. Daarvan zijn ook de resultaten van het onderzoek afhankelijk. Omdat echter het getuigenis van de bijbel zich slechts ontsluit voor het geloof, hebben wij ook bij het theologisch-e wetenschappelijk onderzoek van dat getuigenis de Heilige Geest nodig. God, die ons het verstand heeft gege ven, is groter dan alle menselijk ver stand. 4 In onze wereld, die zich zelf probeert te verstaan, is het niet gemakkelijk om over God te spreken. Wij delen de nood van hen, die naar de erva ring van God in het menselijk be staan vragen. Wij christenen zijn aan het leeg-worden van'de Naam Gods medeschuldig. In de huidige ver warring richten wij onze blik op Je zus Christus. Hij is méér dan een buitengewoon mens; in Hem begeeft God Zichzelf in de duisternis van het leven. De Gekruisigde is méér dan 'n voorbeeld van medemenselijkheid. Hij geneest de wereld en verzoent ons met God. Door Zijn opwekking leeft Hij niet als een dichter in zijn werk voort. In Zijn woord en sacra ment is Hij als de Levende persoon lijk tegenwoordig. Hij staat ons toe, vol vertrouwen te bidden. De dag komt, waarop Hij Zijn heerlijkheid onthult en ons in een nieuwe he mel en op een nieuwe aarde aandeel aan Zijn leven schenkt. Dat geloven en belijden wij; daaraan houden wij ons in leven en sterven. 5 God voert zijn werk zó uit, dat Hij zich daarbij van Zijn gemeente en haar veelvuldige gaver bedient. Wij danken allen, die om de zuiverheid van het evangelie worstelen, wanneer zij onderzoeken en onderwijzen, pre diken en het evangelie in het leven van alledag verkondigen. Wij waar schuwen voor een vals, overhaast oordelen over elkaar en vragen te gelijk met ernst, de waarheid van het evangelie niet te vervalsen en te verkorten. Wij moedigen alle ge meenteleden aan, regelmatig de Schriften te onderzoeken. Wij vragen onze theologische leraren en predi kanten, dat zij de gemeente verster ken en verenigen. Rechte theologie betoont zich daarin, dat zij ons helpt om trouwer te bidden, moediger te belijden en gehoorzamer lief te heb ben". IN DUITSLAND spitst de strijd voor en tegen de nieuwe of „neo-moderne" theologie zich steeds verder toe. Er begint zich een frontenvorming af te tekenen, die het gevaar van een scheuring niet meer denkbeeldig doet zijn. Het front tegen de nieuwe theologie wordt vooral gevormd door de „confessione le" beweging „Geen ander Evangelie", die zich vorig jaar voor het eerst heeft gemanifesteerd in massa-bijeenkomsten, onder meer in de Dortmundhalle, waar twintigduizend „verontrusten" verschenen. De strijd heeft zich de laatste maanden vooral ge concentreerd op de „Kirchentag" van de Evangelische Kerk van Duitsland, die dit jaar in Hannover zal worden gehouden. De beweging „Geen ander Evangelie" heeft haar medewerking aan de „Kirchentag" voorlopig onthouden op grond van bezwaren tegen bepaalde sprekers. Er is zelfs sprake van, dat zij tegen over de „Kirchentag" in Hannover, die nota bene als thema heeft: „De vrede is onder ons"een soort tegen-Kirchentag gaat organiseren. Men kan niet stellen, dat het in de strijd in de Duitse kerk gaat tussen de theologen van de. universiteiten en de „gewone" vrome, aan de traditie gebonden gemeenten. Ook is het niet zo dat de jongere theologen tegenover de oudere theologen komen te staan. De fronten vormen zich dwars door de universiteiten, landskerken en gemeenten heen. Het gaat daarbij om de vraag, hoe de bijbel in het licht van de moderne bijbelwetenschap in de wereld van vandaag moet worden gelezen, verstaan, uitge legd en verkondigd. Daarbij komt men terecht bij de kernpun ten van geloof en belijden: het geloof in de opstanding en de Godheid van Jezus van Nazareth. De beweging „Geen ander Evangelie" is verleden jaar mede ontstaan als reactie op de „Kirchentag" in Keulen twee jaar geleden, waar enkele vertegenwoordigers van de „nieuwe theologie", zoals dr. Do- rothee Sölle, aan het woord kwamen. De leiding van de „Kirchentag" heeft de laatste maanden alles gedaan om de man nen van „Geen ander Evangelie" te be trekken bij de organisatie van de „Kir chentag" in Hannover van dit jaar en hen af te houden van het heilloze plan, een eigen Kirchentag te organiseren. Bij de onderhandelingen is het hele programma van de Kirchentag aan de vertegenwoor digers van „Geen ander Evangelie" voor gelegd. Dezen konden zich niet verenigen met drie sprekers, die op het programma voorkwamen. Eén van die drie was de nieuwtestamenticus prof. dr. Ernst Tübin- gen, die zou spreken over: „De gekruisig de Christus". Van Kasemann is bekend, dat weinig theologen in Duitsland de rechtvaardigingsleer van Paulus en Lu ther zó goed verstaan hebben en er zó onvoorwaardelijk aan vasthouden als juist hij. Het is daarom heel vreemd, dat deze theoloog door de beweging, waarvoor het geloofsstuk van de rechtvaardiging van de mens door het geloof alléén zulk een cen traal geloofspunt is, te licht in de leer wordt bevonden. Het moet de beweging „Geen ander Evangelie" dan ook niet zo zeer om het schrappen van namen van de sprekerslijst zijn begonnen dan wel om te voorkomen, dat er op de „Kirchentag" omstreden theologische vraagstukken aan de orde komen, waarmee kerk en ge meente in déze tijd te maken hebben. De leiding van de Kirchentag blijft er even wel van uitgaan, dat men deze vraagstuk ken niet in de theologische studeerkamers en collegezalen mag houden, maar dat men er met de gemeenteleden over mag en moet spreken. Die gemeenteleden mo gen toch als mondig worden beschouwd en de „Kirchentag" is toch bedoeld als activering en inspiratie van de gemeente leden? Ederveen Ds. De Bie In het „Sonntagsblatt", dat onder leiding staat van de bisschop van Hannover, dr. Lilje, hebben de theologen prof. dr. Gun- ter Klein een vertegenwoordiger van de moderne theologie en prof. dr. Wal ter Künneth een vertegenwoordiger van de beweging „Geen ander Evangelie een discussie gevoerd over het geloof in deze tijd, waarbij onder meer de weder komst van Jezus aan de orde kwam. Kün neth moest in die discussie erkennen, dat de oer-gemeente van het christendom haar geloof in de spoedige Wederkomst des Heren moest herzien, toen die Weder komst uitbleef. In het nieuwe testament vindt men daardoor zowel teksten, waar uit de verwachting van een spoedige we derkomst spreekt, als teksten, waarin die verwachting is herzien en de Wederkomst op de lange baan is geschoven. Volgens prof. Klein is men nu gerechtigd om de bijbelteksten, waarin de verwachting van de spoedige Wederkomst des Heren wordt uitgesproken, te stellen onder de kritiek van de teksten, waarin de oer-gemeente haar toekomstverwachting al op langere termijn heeft ingesteld. Als men zulks doet met een zó centraal punt als de Wederkomst des Heren, moet men conse quent blijven, aldus Klein, en ook andere punten in het Nieuwe Testament kritisch durven bezien. Dan mag men bijvoor beeld ook constateren, dat sommigen van de eerste christenen Jezus als Gods Zoon zien vanaf Zijn opstanding (Romeinen 1:3 enz.), anderen vanaf Zijn doop in de Jor- daan (Marcus 1:11), anderen van Zijn geboorte (Lucas 1:35) en weer anderen van eeuwigheid tot eeuwigheid (Galaten 4:4). Dan mag men ook constateren, dat voor Paulus de doop aandeel geeft aan het toekomstige leven (Romeinen 6:5) terwijl zij volgens Kollosenzen 2:12 de mens nu reeds aan de opwekking deel doet hebben. Dergelijke schijnbare tegenspraken be hoeven ons niet te verontrusten, aldus Klein. Overal brengen gelovigen op hun wijze stamelend verslag uit van wat hun door het evangelie is wedervaren. Anders zou men de talloze tegenstrijdighesen in de vier evangeliën helemaal niet kunnen begrijpen. „De zogenaamde „moderne theologie" heeft haar problemen daarom niet in godlasterlijke aanmatiging zelf be dacht. Zij zijn haar veeleer door het Nieu we Testament gesteld. Zij kan zich tegen over die problemen staande houden waar anderen de ogen dichtknijpen. Want zij wil inzien: moderner en kritischer dan wij ooit kunnen worden, zijn de nieuwtesta mentische getuigen. Dezen zien zonder zich ergens om te bekommeren af van lief geworden spraakgewoonten, als het erom gaat Christus te verkondigen aan BISSCHOP LILJE hen, die Hem uit de versteende formules nooit meer zouden kunnen verstaan. Het etiket „existentie-theoloog" wordt tegenwoordig bijna iedereen opgeplakt, die bezig moet zijn met het Nieuwe Testa ment. Dat etiket houdt echter bij vrijwel niemand. Het zou alleen daar passen, waar men probeert het evangelie aan te passen aan het moderne wereldbeeld. Zulk een waanidee jagen echter tegenwoordig alleen buitenstaanders maar na. De nieuw testamentische wteensehap in haar geheel is doorgedrongen van het inzicht: Christus is vreemd aan ieder wereldbeeld, het an tieke zowel als het moderne. Men kan zich niet verlaten op een of ander wereldbeeld, maar alleen op de boodschap van de recht vaardiging van de goddeloze. Wie in deze situatie de „belijdenis-strijd" uitroept en een hele generatie van theologen, die zich, zoals lang niet gebeurd is, geheel inzet voor de dienst aan de kerk, uit de kerk wil dringen, brengt haar zware schade toe. Nergens wordt het de kerk bedrei gende gevaar op ontstellender wijze zicht baar: Waar men de theologische kritiek huiten de deur zet, daar moet ook de zelf kritiek verdwijnen en krijgt in de plaats van de rechtvaardiging de goddeloze ei gengerechtigheid de overhand. De theolo gie zou haar zaak verraden, wanneer zij hier niet met hartstocht tegenstand zou bieden. „Tot vrijheid heeft ons Chris tus bevrijd. Staat dan in de vrijheid en laat u niet weer onder het slavenjuk bren gen", zegt Paulus in de Galaten-brief. Dat geldt voor alle terreinen des levens ook voor het gebied van het menselijk kennen". Walter Künneth stelt, dat het fatale in de huidige theologische situatie is, dat men aan beide zijden wel dezelfde namen en begrippen gebruikt, maar deze met totaal verschillende inhoud vult. Dit veroorzaakt een grote verwarring, onrust en onzeker heid, niet alleen in de theologie, maar ook in kerk en gemeente. Deze verwarring kan worden doorbroken door een terugkeer naar het eigenlijke en wezenlijke van de over-christelijke boodschap, aldus Kün neth. Het is er de schrijvers van de boeken van het Nieuwe Testament zonder twijfel om begonnen, een unieke boodschap „van iets", het verslag van een spreken en handelen Gods in concrete historische feiten, de proclamatie van de heilsopen baring Gods die geschied is uit te poepen. Het „Selbstverstandnis" van de apostelen en evangelisten bestaat in hun unieke getuige-zijn in hun hartstochtelijke belangstelling in feitelijke verslagen in te genstelling tot alle mythologische ideeën van de heidense wereld om hen heen. Het moet daarom gaan om de centrale vraag: „Wat is er nu eigenlijk volgens dit getuige nis van de openbaring gebeurd? Wat is de inhoud van deze apostolische oer-belijde- nis?" „Wie daarop geen of slechts een on duidelijk antwoord kan geven, heeft daarmee bewezen, dat hij de boodschap van het Nieuwe Testament niet ernstig kan nemen. Op dit „wat" van de ver kondiging komt het aan. Het thema van de eerste oer-christelijke prediking wordt niet gevormd door deze of gene gods dienstige ideeën, niet door het denken over een oud of nieuw verstaan van het menselijk bestaan, maar het is de jubel roep: „De Heer is waarlijk opgestaan!" de melding van de eerste overwinning Gods: het heil der wereld is in het kruis van Jezus werkelijkheid geworden. Het zwaartepunt van alle bijbelse uitspraken ligt in het verkondigen van een nieuwe werkelijkheid, van „heilsfeiten", die de voorwaarden voor het geloof vormen en niet, zoals de huidige existentie-theo- logie beweert, produkten en uitleggingen zijn van het geloof van de oer-gemeente. Bij het apostolische oer-getuigenis gaat het steeds om de eenheid van waar heid en werkelijkheid, want de waarheid gaat op in illusie, wanneer er feitelijk niets is gebeurd. Het resultaat van deze, in een historisch gebeuren gebaseerde verkondiging was het ontstaan van de Christus-gemeente. Wil de kerk, die de naam van Jezus Christus draagt, blijven wat zij is, dan moeten haar prediking en leer in continuïteit en overeenstem ming met het apostolisch getuigenis staan. Wordt echter het „centrum" van het Christusgeloof van zijn plaats ge haald en de inhoud van het Schrift-getui genis veranderd, dan wordt de kerk tot een collegezaal van persoonlijke theolo gische opvattingen, tot 'n experimenteer en speelplaats van willekeurige, particu liere theologieën; dan wordt zij in de ogen der wereld ongeloofwaardig". Het is, volgens Künneth de opdracht van de kerk om de blijde boodschap van het heil zo duidelijk en ondubbelzinnig moge lijk te verkondigen. Het historisch-kritisch onderzoek van de Schrift is daarbij niet de hoogste instantie, voor wier rechterstoel met gezag kan worden beslist, wat in Gods openbaring wel kan zijn geschied en wat niet. De menselijke rede is nu een maal niet in staat om te beschikken over Gods waarheid en Gods werkelijkheid. De wetenschappelijke arbeid draagt veeleer een „instrumenteel" karakter samenhan gend met de vraag door welke geest zij wordt gedreven: of er achter deze arbeid een tendens aan het werk is. die het ge heel naar beneden haalt, of een wil tot verdieping van onze inzichten om daarmee de opbouw van het geloof te dienen. Men verkondigt in deze tijd graag, dat de huidige mens geen toegang tot de bijbel zou hebben, omdat hij de taal van de bij bel niet meer verstaat. „Het tegendeel is waar", aldus Künneth. „De moderne mens begrijpt heel goed wat bedoeld wordt, wan neer de bijbel spreekt over schuld en ver geving, over leven en dood, over de reali teit van de geboorte, het kruis en de op standing van de Verlosser, van het gericht, de hoop en de eeuwigheid. Of hij het waagstuk van het geloof persoonlijk aan gaat en kiest voor de levende Christus als zijn Heer, is een geheel andere zaak. Maar de „ergernis" en de „dwaasheid" van Christus' boodschap is geen moderne uitvinding, maar behoort van het eerste ogenblik af tot de openbaring". „Een belijdenis-strijd nu? Hoe zou het anders kunnen, wanneer het niet om men selijke gelijkhebberij of theologen-getwist gaat, maar om Jezus Christus zélf, de Heer zélf, wanneer het om „redding", of „verloren-zijn" van de mensen gaat? (1 Korinthen 1: 18) Belijden nu betekent „de verwarring van de theologische en kerkelijke situatie overwinnen en opnieuw getuigen: „Wij hebben geloofd en bekend, dat gij zijt de Christus, de Zoon van de le vende God" (Johannes 6:69)", zo besluit prof. Künneth. De Duitse theoloog Heinz Zahrnt, die 'n magnifiek boek heeft geschreven over de nieuwe theologie („Die Sache mit Gott") schrijft in het „Sonntagsblatt", dat het bij de huidige strijd in de Duitse kerk ook gaat om de vraag: kerk of sekte? „De kerk luistert naar de stem van haar Heer maar zij beluistert deze stem in de véél- stenimigheid van Zijn getuigen. De kerk weet, dat zij een gemengd gezelschap is. Zij lijdt daaronder, maar zij probeert de ze toestand niet eigenmachtig op te hef fen, maar houdt zich aan de gelijkenis van Jezus over het onkruid onder de tar we, waarin de mens wordt vermaand, het onkruid niet voortijdig te wieden, maar het met de tarwe tot de oogst, op de dag van het gericht, te laten groeien. Het wachten op Gods gericht geeft de kerk vrijheid en ruimte. Tot het wezen van de sekte behoort daarentegen dat zij de stem van de Heer slechts éénstemmig wil horen. Wie anders of zelfs vals zingt, wordt uitgesloten. De gevolgen zijn tucht en bekrompenheid. In dit licht moet men het voorlopige „neen" van de gelijdenis- beweging „Geen ander Evangelie" tegen de „Kirchentag" verklaren en verstaan". Prof. Künneth heeft in een bespreking- van het boek van Zahrnt opgemerkt, dat de gemeente niet van theologische experi menten kan leven, maar hunkert naar het brood, dat Christus biedt. De Duitse nieuwtestamenticus prof. dr. Ernst Fuchs uit Marburg is van oordeel, dat de kerk en theologie zich in een „ver standscrisis" bevinden. Hij heeft in een vraaggesprek verklaard, bedroefd te zijn door de mensen, die alles zo goed schij nen te weten en God het werk uit de banden schijnen te nelien. „Als je hen boort spreken, zou je denken: er is geen God meer nodig, die iets doet. En dan vragen ze: Belijdt u, dat Christus is op gestaan? Dan zal ik zeggen: Ja, lieve mensen, ik belijd dat graag en zing het ook graag. Ik heb het al vaak beleden. Maar jullie maken het me moeilijk het mét jullie te belijden. Want jullie schreeu wen zo. Ik heb jullie in mijn eenzame uren niet gezien. Als ik de opgestane Heer werkelijk ontmoeten wil, dan ga ik niet naar waar geschreeuwd wordt, maar dan ben ik daar, waar men Christus ervaren kan, namelijk bij de broeders in nood. Die zuchten en schreeuwen anders."

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 11