Strijd-der-theologen wordt in
Duitsland steeds feller
Standpunt
Lutherse
bisschoppen
POLEMIEK IN „SONNTAGSBLATT"
BEGIN VAN KERKSCHEURING?
aóóio mcicjnci
Ter overdenking
Geen ander Evangelie' contra „Kirchentag"
Prof. Klein:
Vrijheid
noodzakelijk
voor theologen
Prof. Künneth:
Boodschap
van het heil
nü verkondigen
Kerk en sekte
LITERAIRE KRONIEK
door
Wettest*,
Wat zich in dit dramatische verhaad af
speelt, is de geschiedenis van de mens
tussen de hoogste en zijn aardse lust; tus
sen zijn goddelijke welgezindheid en zijn
twijfel aan de onaardse zaligheid; tussen
zijn eenvoudige liefde tot de medemens en
zijn egocentrisch zoeken naar eigen ver
vulling en zelfbevestiging.
DEZE WEEK
De Koningsmantel
lytet zijn jongste roman „De Konings
mantel" (uitg. Heijnis, A'dam) heeft
de schrijver B. Roest Crollius het zichzelf
noch zijn lezers gemakkelijk gemaakt. Het
is op het eerste gezicht een vreemd boek,
dat een surrealistische indruk wekt, maar
wie er in doordringt en zich de moeite ge
troost naar het geheim achter de symbolen
te zoeken, ontdekt dat de auteur in dit
werk aan de eerste en belangrijkste uni
versele problematiek van onze christelijke
beschaving raakt.
Als de roman begint zijn wij getuige van
een eigenaardig „spel" van een groep in
tellectuelen, die gedurende de oorlog in
hetzelfde bataljon op de Grebbeberg stre
den; zij willen op nogal absurde manier de
herinnering levendig houden aan de kame
raden die daar naast hen gevallen zijn. In
een zaaltje boven een café spelen zij het
spel van de oorlog, dat soms zelfs in een
werkelijk handgemeen ontaardt. Tijdens
dit ietwat chaotische spel komt een hunner
op de gedachte om hun leider, een arts,
tot koning te kronen. De aangewezene,
Wim Molenaar, aanvaardt dit, en wordt nu
met een zilverbestikte, fluwelen mantel en
een bordpapieren kroon uitgedost. Terug
in het dagelijks leven bemerkt de arts dat
dit „koningschap" hem beheerst en beïn
vloedt; hij wordt daarin zichzelf als het
ware bewust. In zijn geest identificeert hij
zich meer en meer met de goddelijkheid
van een ander, mystiek koningschap, dat
van Christus.
De arts is gehuwd, maar het leven met
zijn vrouw, Anita, blijkt door zijn onacht
zaamheid en geïrriteerdheid tot een sleur
te zijn geworden. Zij lijdt overigens aan
een eigenaardige ziekte: haar linkerarm
wordt sterk behaard, haar hand krijgt iets
hoef-achtigs. Langzamerhand verandert zij
zelfs in een complete koe, met een staart
en een loeiend stemgeluid.
De arts is intussen in aanraking geko
men met een lichte vrouw, sinds het rosse
leven achter de rode lantaarns hem van z'n
jeugd af geobsedeerd heeft. Hij meent na
melijk dat in die liefde zonder remming,
moraal of wet, de ware vrijheid van de
mens zich openbaart. Maar omdat hij, zo
als de vrouw van lichte zeden bemerkt,
een koningsmantel heeft gedragen, wordt
hij niet tot haar toegelaten, waarop hij de
mantel en de bordpapieren kroon ver
brandt. Zijn vrienden, over wie hij heersen
moet, accepteren echter op hun beurt zijn
overgave aan de „menselijkheid" niet. Een
mislukte expeditie van de groep wordt op
zijn rekening geschreven en ze voeren van
van verraad beschuldigd, naar een éta
blissement aan zee, waar hij geboeid aan
de muur wordt genageld, als een krui
siging.
Vlak voor hij zijn bewustzijn verliest,
ziet hij hoe op zee een schip voorbijvaart,
dat de vlag hijst. De betekenis van dit
symbool wordt niet verklaard. Heeft de
schrijver daarbij aan de triomf van het
offer gedacht? De overwinning van de
dood, en de eeuwige zuiverte boven aard
se laagheid, liefdeloosheid en strijd?
Uit een paar hoofdstukken die dit ge
heimzinnige verhaal onderbreken blijkt,
dat de arts, Molenaar, wie dit alles over
komt zich in een psychiatrische kliniek be
vindt. We hebben dus te maken met hallu
cinaties. Maar die hallucinaties en waan
beelden hebben natuurlijk een diepere zin,
een achtergrond. De verklaring daarvan
laat Roest Crollius aan de lezer over.
Maar wie het boek met aandacht volgt,
treft voldoende sleutelwoorden aan, waar
door de bedoeling van deze roman verdui
delijkt wordt. Strofen als bijvoorbeeld de
ze: „We moeten in ons mens-zijn berus
ten. Onze goddelijke afkomst kunnen we
slechts vermoeden". En: „Niemand in de
westerse wereld ontkomt geheel aan een
Christus-identificatie". Of deze uitspraak
van de hoofdfiguur: „Hoevelen zijn door
mijn liefdeloosheid tot koj geworden of tot
een nog lagere diersoort afgezakt?".
T~*e symboliek waaruit deze merkwaardi
ge roman is opgebouwd valt in drie delen
uiteen. Daar is allereerst het „spel" van
de oud-soldaten met de koningsmantel.
Dit gedeelte van het verhaal is vermoede
lijk allereerst gebaseerd op een Oud
grieks kinderspel. Daarbij spelen de kin
deren soldaatje, kiezen zij een koning en
wordt de uitverkorene vervolgens bejubeld
en bewierookt. Plotseling slaat de vreugd
dan echter om in haat, de kroon wordt af
gerukt, de koning wordt geslagen en in
een hoek gezet, en moet boeten voor wat
B. ROEST CROLLIUS
de andere kinderen aan stoutigheid heb
ben uitgehaald.
Afgezien van deze parallel kan men zich
voorstellen dat de auteur met dit koning
zijn van zijn hoofdfiguur de mens aanduidt
met z'n verlanger naar 't hoogste, de één
wording van de geest van Christus, het
onaards koningschap. Maar hij blijft mens
en gevoelt daarin een beperking van zijn
aardse vrijheid, of wat hij daarvoor houdt.
De hoofdfiguur in het boek meent dat de
aardse liefde, zoals hij die in ongebonden
heid, ongeremd, bij een lichte vrouw kan
ervaren, een soort goddelijke vervulling is.
Eros komt hier in strijd met de Agapè,
het hedonisme met de Christelijke levens
opvatting. Het is een eeuwig en op het
ogenblik in onze wereld zeer actueel con
flict.
De pure aardse liefde van de protago
nist tot zijn vrouw wordt hierdoor ver
stoord. De verandering van deze vrouw
in een loeiend dier, een koe, welke meta
morfose overigens alleen in zijn waan
plaatsgrijpt, symboliseert in dit verband
het gevolg van zijn liefdeloosheid.
Aan het einde van het" boek wordt de
hoofdpersoon in zijn hallucinerende voor
stelling geofferd. „Onder mij dansen de
soldaten, schreeuwen, stampen met hun
laarzen. Ik voel dat ik het bewustzijn ver
lies. Nog net zie ik hoe op een schip dat
dicht langs de kust vaart de vlag wordt
gehesen". Over de betekenis van dit sym
bool maakten wij hierboven al een opmer
king. Het is waarschijnlijk te eenvoudig
gesteld als men zegt dat de auteur daarin
het antwoord geeft op de vele vragen die
hij voor zichzelf en anderen in deze ro
man ontwerpt. Daarvoor is de problematiek,
waarmee hij kennelijk zelf worstelt, te inge
wikkeld.
Roest Crollius voert hier overigens niet
voor het eerst een bittere strijd om de be
tekenis van de Christus-figuur in ons le
ven, onze maatschappij. Zijn vorige ro
man, „De Heilsleer van Juffrouw Fran-
Qois", vormde daarvan als het ware steeds
een geestelijk voorgevecht.
„De Koningsmantel" beduidt de getuige
nis van een geweldig innerlijk menselijk
conflict over de synthese van het mens
zijn en het Christen-zijn, in de meest we
zenlijke zin van het woord. De auteur
schroomt niet, dit soms messcherp te stel
len, waardoor hij de uiterste grens nadert
van wat door sommigen als profanatie zal
worden aangevoeld, maar zeker niet zo be
doeld is. Het boek is van een vaak pijnlijke
en pijnigende tragiek. Het plaatst ons mid
den in een geestelijke worsteling, die juist
in onze dagen van religieuze twijfels en
onzekerheden bij velen duidelijk onderken-
baar is.
Het is het drama van een geestelijke
crisis, met al zijn kwetsende en panische
aspecten, met al zijn troebelheid, maar
ook met al zijn eerlijkheid, zijn oprechte
menselijkheid en zijn wanhopig zoe
ken naar de waarheid.
Roest Crollius heeft die cirsis in deze
k nap-geschreven roman op een pregnante
wijze voor ons verbeeld, pregnant en
hier en daar zelfs pijnlijk. Maar het is
dan ook een roman over pijn, zeilepijn.
Zo is „De Koningsmantel" voor ieder, die
de diepere achtergronden ervan weet te
ontdekken en te verstaan, een fascinerend
boek geworden, dat lang nawerkt; als een
schrille roep uit eeuwige menselijke twij
fels en nood.
„Want daar is geschreven: Ik zal de her
der slaan en de schapen der kudde zullen
verstrooid worden" (Matth. 26:31).
Het Evangelie is geen mislukking van wat als
een schone droom begonnen is. Van meet af is
het zó bedoeld: Ik, God, zal de herder (Jezus
Christus) slaan. Immers: het is geschreven
(door de profeet Zacharia). En God vervult zijn
Woord! En dat dwars door alle spot, door alle
negeren heen.
Het lijden van Christus is niet getoonzet in
't tragische, maar in de „majeur" van de verlos
sing van schuld.
Wie bij „het grote lijden" van Christus alleen
maar onschuld ziet en klaagt over onrecht, eens
geschied, verstaat het Evangelie niet. Dan blij
ven we op afstand (in ongeloof en onbekeerlijk-
heid).
Wie het lijden wil verstaan wordt er zélf ten
volle bij betrokken. Maar dan zó: Hij voor mij!
De lijdensweg is geen weg waarvan wij kunnen
zeggen: Zie, zijn volgelingen sterven als helden
met Hem". De strijd om de totale verlossing wordt
door Hem alleen gestreden. Christus wordt
geslagen en de schapen worden verstrooid. God
vervult zijn Woord dwars door alle menselijke
handelingen heen. En ook het ongeloof wordt er
door God in betrokken! Niemand, ook wij niet,
Koppig volharden
wordt bijna
altijd volharden
'i koppigheid.
Jean de Boisson.
I 2
staan vrijblijvend tegenover het grote lijden van
Christus.
Wij gaan wel spreken in deze lijdensweken
over de dood van Christus. Ook buiten de kerk
wordt de ontzetting van deze dood verdragen;
musea en concertzalen, waar in beeld en lied
de passio magna wordt vertolkt... staan wij er
alleen maar medelijdend bij
Weten ook wij ons één van de verstrooide scha
pen Dan hebben we ook iets gezien van de duis
tere verlorenheid va nonze schuld en dat Hij
leed voor onze vrede! Hij de striemen en wij de
genezing!
Dan worden we in de trans-formatie van ons
leven gerekruteerd tot zijn getuigen; achter de
Herder! De verstrooide discipelen zijn op de
Pinksterdag als Apostelen bij elkaar. Getuigen
van het vervulde Woord! En bij de tekenen van
Christus' lijden en sterven, als zichtbare predi
king van het Woord gedenken alle verstrooide
schapen zijn dood, totdat Hij komt.
Het kruis plaatst ons voor de beslissing, hier
en nu: ten leven; of daar straks (bij zijn we
derkomst) ten dode!
„Soo sal der Joden vloeck voor ons een se-
gen zijn"
DE BISSCHOPPEN van de Verenig
de Evangelisch-Lutherse Kerk in
Duitsland hebben zich vorige maand
onder leiding van de bisschop van
Hannover, dr. Hanns Lilje, bezig ge
houden met de spanningen, die er in
Duitsland zijn ontstaan tussen de be
lijdenis van de kerk en de Schriftuitleg
onder invloed van de „nieuwe theolo
gie". De conferentie diende ter voor
bereiding van de generale synode van
de Verenigde Evangelisch-Lutherse
Kerk, die zich in mei te Goslar zal be
zig houden met het thema: „Belijdenis
en Schriftuitlegging in de gemeente".
Naar aanleiding van vragen, die de
bisschoppen waren voorgelegd al
dus hun communiqué door ver
ontruste gemeenten, door de univer-
siteitstheologie en door de belijdenis
beweging „Geen ander Evangelie" en
van vragen, die voortkomen uit de
strijd rondom de bijbel, stelde de bis-
j schoppen-conferentie de volgende vijf-
punten-verklaring op voor predikan-
ten en gemeenten. Deze verklaring
draagt zulk een actueel karakter ook
voor de kerkelijke situatie in Neder-
land, dat wij haar hier in haar geheel
I weergeven.
I 1 De huidige discussies rondom de bij-
I bel zijn voor ons een teken, dat de
I kerk leeft. „Wanneer ik deze tumul-
ten niet waarnam", schrijft Luther,
„zou ik niet geloven, dat het Woord
j Gods in de wereld aan het werk is'.
De boodschap van Jezus Christus
moet steeds weer opnieuw worden
I uitgesproken en uigelegd. Waar Gods
I Geest zo aan het werk is, gaat het
niet zonder onrust.
De bijbel zegt, dat God in Jezus
Christus mens werd. Hij gaf zich ge
heel over in de hand der mensen. Hij
stelde zich bloot aan hun vragen, hun
twijfel en hun neen. Hij liet zich krui- j
sigen. Daarmee in overeenstemming
is, datHij in de hijbei door mensen
van Zich laat getuigen. Hij geeft ons
daarmee de vrijheid en opdracht, liet f
bijbels getuigenis ook met alle weten-
schappelijke hulpmiddelen zorgvuldig
te beluisteren en te onderzoeken.
Gods Woord in de mond van mensen
dezespanning moeten wij in de
omgang met de bijbel doorstaan. Dat
betekent niet alleen aanvechting,
maar ook rijkdom.
Om wille van de waarheid heeft de
uitlegging van de bijbel het histo-
risch-wetenschappelijk onderzoek no-
dig. Dit ontsluit voor ons steeds op- I
nieuw de diepte van de geschiedenis
van God met de mensen. Het kan
echter zijn taak alleen maar vervul-
len, wanneer het zich van zijn gren
zen bewust is. Methodes van onder
zoek veranderen. Geen methode kan
toereikend en definitief zijn. Ieder
wetenschappelijk onderzoek werkt
met bepaalde vóór-onderstellingen.
Daarvan zijn ook de resultaten van
het onderzoek afhankelijk. Omdat
echter het getuigenis van de bijbel
zich slechts ontsluit voor het geloof,
hebben wij ook bij het theologisch-e
wetenschappelijk onderzoek van dat
getuigenis de Heilige Geest nodig.
God, die ons het verstand heeft gege
ven, is groter dan alle menselijk ver
stand.
4 In onze wereld, die zich zelf probeert
te verstaan, is het niet gemakkelijk
om over God te spreken. Wij delen
de nood van hen, die naar de erva
ring van God in het menselijk be
staan vragen. Wij christenen zijn aan
het leeg-worden van'de Naam Gods
medeschuldig. In de huidige ver
warring richten wij onze blik op Je
zus Christus. Hij is méér dan een
buitengewoon mens; in Hem begeeft
God Zichzelf in de duisternis van het
leven. De Gekruisigde is méér dan
'n voorbeeld van medemenselijkheid.
Hij geneest de wereld en verzoent
ons met God. Door Zijn opwekking
leeft Hij niet als een dichter in zijn
werk voort. In Zijn woord en sacra
ment is Hij als de Levende persoon
lijk tegenwoordig. Hij staat ons toe,
vol vertrouwen te bidden. De dag
komt, waarop Hij Zijn heerlijkheid
onthult en ons in een nieuwe he
mel en op een nieuwe aarde aandeel
aan Zijn leven schenkt. Dat geloven
en belijden wij; daaraan houden wij
ons in leven en sterven.
5 God voert zijn werk zó uit, dat Hij
zich daarbij van Zijn gemeente en
haar veelvuldige gaver bedient. Wij
danken allen, die om de zuiverheid
van het evangelie worstelen, wanneer
zij onderzoeken en onderwijzen, pre
diken en het evangelie in het leven
van alledag verkondigen. Wij waar
schuwen voor een vals, overhaast
oordelen over elkaar en vragen te
gelijk met ernst, de waarheid van
het evangelie niet te vervalsen en te
verkorten. Wij moedigen alle ge
meenteleden aan, regelmatig de
Schriften te onderzoeken. Wij vragen
onze theologische leraren en predi
kanten, dat zij de gemeente verster
ken en verenigen. Rechte theologie
betoont zich daarin, dat zij ons helpt
om trouwer te bidden, moediger te
belijden en gehoorzamer lief te heb
ben".
IN DUITSLAND spitst de strijd voor en tegen de nieuwe
of „neo-moderne" theologie zich steeds verder toe. Er begint
zich een frontenvorming af te tekenen, die het gevaar van een
scheuring niet meer denkbeeldig doet zijn. Het front tegen de
nieuwe theologie wordt vooral gevormd door de „confessione
le" beweging „Geen ander Evangelie", die zich vorig jaar voor
het eerst heeft gemanifesteerd in massa-bijeenkomsten, onder
meer in de Dortmundhalle, waar twintigduizend „verontrusten"
verschenen. De strijd heeft zich de laatste maanden vooral ge
concentreerd op de „Kirchentag" van de Evangelische Kerk van
Duitsland, die dit jaar in Hannover zal worden gehouden. De
beweging „Geen ander Evangelie" heeft haar medewerking aan
de „Kirchentag" voorlopig onthouden op grond van bezwaren
tegen bepaalde sprekers. Er is zelfs sprake van, dat zij tegen
over de „Kirchentag" in Hannover, die nota bene als thema
heeft: „De vrede is onder ons"een soort tegen-Kirchentag
gaat organiseren.
Men kan niet stellen, dat het in de strijd in de Duitse kerk
gaat tussen de theologen van de. universiteiten en de „gewone"
vrome, aan de traditie gebonden gemeenten. Ook is het niet zo
dat de jongere theologen tegenover de oudere theologen komen
te staan. De fronten vormen zich dwars door de universiteiten,
landskerken en gemeenten heen. Het gaat daarbij om de vraag,
hoe de bijbel in het licht van de moderne bijbelwetenschap in
de wereld van vandaag moet worden gelezen, verstaan, uitge
legd en verkondigd. Daarbij komt men terecht bij de kernpun
ten van geloof en belijden: het geloof in de opstanding en de
Godheid van Jezus van Nazareth.
De beweging „Geen ander Evangelie"
is verleden jaar mede ontstaan als reactie
op de „Kirchentag" in Keulen twee jaar
geleden, waar enkele vertegenwoordigers
van de „nieuwe theologie", zoals dr. Do-
rothee Sölle, aan het woord kwamen. De
leiding van de „Kirchentag" heeft de
laatste maanden alles gedaan om de man
nen van „Geen ander Evangelie" te be
trekken bij de organisatie van de „Kir
chentag" in Hannover van dit jaar en hen
af te houden van het heilloze plan, een
eigen Kirchentag te organiseren. Bij de
onderhandelingen is het hele programma
van de Kirchentag aan de vertegenwoor
digers van „Geen ander Evangelie" voor
gelegd. Dezen konden zich niet verenigen
met drie sprekers, die op het programma
voorkwamen. Eén van die drie was de
nieuwtestamenticus prof. dr. Ernst Tübin-
gen, die zou spreken over: „De gekruisig
de Christus". Van Kasemann is bekend,
dat weinig theologen in Duitsland de
rechtvaardigingsleer van Paulus en Lu
ther zó goed verstaan hebben en er zó
onvoorwaardelijk aan vasthouden als juist
hij. Het is daarom heel vreemd, dat deze
theoloog door de beweging, waarvoor het
geloofsstuk van de rechtvaardiging van de
mens door het geloof alléén zulk een cen
traal geloofspunt is, te licht in de leer
wordt bevonden. Het moet de beweging
„Geen ander Evangelie" dan ook niet zo
zeer om het schrappen van namen van de
sprekerslijst zijn begonnen dan wel om te
voorkomen, dat er op de „Kirchentag"
omstreden theologische vraagstukken aan
de orde komen, waarmee kerk en ge
meente in déze tijd te maken hebben. De
leiding van de Kirchentag blijft er even
wel van uitgaan, dat men deze vraagstuk
ken niet in de theologische studeerkamers
en collegezalen mag houden, maar dat
men er met de gemeenteleden over mag
en moet spreken. Die gemeenteleden mo
gen toch als mondig worden beschouwd
en de „Kirchentag" is toch bedoeld als
activering en inspiratie van de gemeente
leden?
Ederveen
Ds. De Bie
In het „Sonntagsblatt", dat onder leiding
staat van de bisschop van Hannover, dr.
Lilje, hebben de theologen prof. dr. Gun-
ter Klein een vertegenwoordiger van
de moderne theologie en prof. dr. Wal
ter Künneth een vertegenwoordiger van
de beweging „Geen ander Evangelie
een discussie gevoerd over het geloof in
deze tijd, waarbij onder meer de weder
komst van Jezus aan de orde kwam. Kün
neth moest in die discussie erkennen, dat
de oer-gemeente van het christendom
haar geloof in de spoedige Wederkomst
des Heren moest herzien, toen die Weder
komst uitbleef. In het nieuwe testament
vindt men daardoor zowel teksten, waar
uit de verwachting van een spoedige we
derkomst spreekt, als teksten, waarin die
verwachting is herzien en de Wederkomst
op de lange baan is geschoven. Volgens
prof. Klein is men nu gerechtigd om de
bijbelteksten, waarin de verwachting van
de spoedige Wederkomst des Heren wordt
uitgesproken, te stellen onder de kritiek
van de teksten, waarin de oer-gemeente
haar toekomstverwachting al op langere
termijn heeft ingesteld. Als men zulks
doet met een zó centraal punt als de
Wederkomst des Heren, moet men conse
quent blijven, aldus Klein, en ook andere
punten in het Nieuwe Testament kritisch
durven bezien. Dan mag men bijvoor
beeld ook constateren, dat sommigen van
de eerste christenen Jezus als Gods Zoon
zien vanaf Zijn opstanding (Romeinen 1:3
enz.), anderen vanaf Zijn doop in de Jor-
daan (Marcus 1:11), anderen van Zijn
geboorte (Lucas 1:35) en weer anderen
van eeuwigheid tot eeuwigheid (Galaten
4:4). Dan mag men ook constateren, dat
voor Paulus de doop aandeel geeft aan
het toekomstige leven (Romeinen 6:5)
terwijl zij volgens Kollosenzen 2:12 de
mens nu reeds aan de opwekking deel
doet hebben.
Dergelijke schijnbare tegenspraken be
hoeven ons niet te verontrusten, aldus
Klein. Overal brengen gelovigen op hun
wijze stamelend verslag uit van wat hun
door het evangelie is wedervaren. Anders
zou men de talloze tegenstrijdighesen in
de vier evangeliën helemaal niet kunnen
begrijpen. „De zogenaamde „moderne
theologie" heeft haar problemen daarom
niet in godlasterlijke aanmatiging zelf be
dacht. Zij zijn haar veeleer door het Nieu
we Testament gesteld. Zij kan zich tegen
over die problemen staande houden waar
anderen de ogen dichtknijpen. Want zij
wil inzien: moderner en kritischer dan wij
ooit kunnen worden, zijn de nieuwtesta
mentische getuigen. Dezen zien zonder
zich ergens om te bekommeren af van
lief geworden spraakgewoonten, als het
erom gaat Christus te verkondigen aan
BISSCHOP LILJE
hen, die Hem uit de versteende formules
nooit meer zouden kunnen verstaan.
Het etiket „existentie-theoloog" wordt
tegenwoordig bijna iedereen opgeplakt, die
bezig moet zijn met het Nieuwe Testa
ment. Dat etiket houdt echter bij vrijwel
niemand. Het zou alleen daar passen,
waar men probeert het evangelie aan te
passen aan het moderne wereldbeeld. Zulk
een waanidee jagen echter tegenwoordig
alleen buitenstaanders maar na. De nieuw
testamentische wteensehap in haar geheel
is doorgedrongen van het inzicht: Christus
is vreemd aan ieder wereldbeeld, het an
tieke zowel als het moderne. Men kan zich
niet verlaten op een of ander wereldbeeld,
maar alleen op de boodschap van de recht
vaardiging van de goddeloze. Wie in deze
situatie de „belijdenis-strijd" uitroept en
een hele generatie van theologen, die zich,
zoals lang niet gebeurd is, geheel inzet
voor de dienst aan de kerk, uit de kerk
wil dringen, brengt haar zware schade
toe. Nergens wordt het de kerk bedrei
gende gevaar op ontstellender wijze zicht
baar: Waar men de theologische kritiek
huiten de deur zet, daar moet ook de zelf
kritiek verdwijnen en krijgt in de plaats
van de rechtvaardiging de goddeloze ei
gengerechtigheid de overhand. De theolo
gie zou haar zaak verraden, wanneer zij
hier niet met hartstocht tegenstand zou
bieden. „Tot vrijheid heeft ons Chris
tus bevrijd. Staat dan in de vrijheid en
laat u niet weer onder het slavenjuk bren
gen", zegt Paulus in de Galaten-brief. Dat
geldt voor alle terreinen des levens ook
voor het gebied van het menselijk kennen".
Walter Künneth stelt, dat het fatale in
de huidige theologische situatie is, dat men
aan beide zijden wel dezelfde namen en
begrippen gebruikt, maar deze met totaal
verschillende inhoud vult. Dit veroorzaakt
een grote verwarring, onrust en onzeker
heid, niet alleen in de theologie, maar ook
in kerk en gemeente. Deze verwarring
kan worden doorbroken door een terugkeer
naar het eigenlijke en wezenlijke van de
over-christelijke boodschap, aldus Kün
neth.
Het is er de schrijvers van de boeken
van het Nieuwe Testament zonder twijfel
om begonnen, een unieke boodschap
„van iets", het verslag van een spreken
en handelen Gods in concrete historische
feiten, de proclamatie van de heilsopen
baring Gods die geschied is uit te
poepen. Het „Selbstverstandnis" van de
apostelen en evangelisten bestaat in hun
unieke getuige-zijn in hun hartstochtelijke
belangstelling in feitelijke verslagen in te
genstelling tot alle mythologische ideeën
van de heidense wereld om hen heen. Het
moet daarom gaan om de centrale vraag:
„Wat is er nu eigenlijk volgens dit getuige
nis van de openbaring gebeurd? Wat is de
inhoud van deze apostolische oer-belijde-
nis?"
„Wie daarop geen of slechts een on
duidelijk antwoord kan geven, heeft
daarmee bewezen, dat hij de boodschap
van het Nieuwe Testament niet ernstig
kan nemen. Op dit „wat" van de ver
kondiging komt het aan. Het thema van
de eerste oer-christelijke prediking wordt
niet gevormd door deze of gene gods
dienstige ideeën, niet door het denken
over een oud of nieuw verstaan van het
menselijk bestaan, maar het is de jubel
roep: „De Heer is waarlijk opgestaan!"
de melding van de eerste overwinning
Gods: het heil der wereld is in het kruis
van Jezus werkelijkheid geworden. Het
zwaartepunt van alle bijbelse uitspraken
ligt in het verkondigen van een nieuwe
werkelijkheid, van „heilsfeiten", die de
voorwaarden voor het geloof vormen
en niet, zoals de huidige existentie-theo-
logie beweert, produkten en uitleggingen
zijn van het geloof van de oer-gemeente.
Bij het apostolische oer-getuigenis gaat
het steeds om de eenheid van waar
heid en werkelijkheid, want de waarheid
gaat op in illusie, wanneer er feitelijk
niets is gebeurd. Het resultaat van deze,
in een historisch gebeuren gebaseerde
verkondiging was het ontstaan van de
Christus-gemeente. Wil de kerk, die de
naam van Jezus Christus draagt, blijven
wat zij is, dan moeten haar prediking
en leer in continuïteit en overeenstem
ming met het apostolisch getuigenis
staan. Wordt echter het „centrum" van
het Christusgeloof van zijn plaats ge
haald en de inhoud van het Schrift-getui
genis veranderd, dan wordt de kerk tot
een collegezaal van persoonlijke theolo
gische opvattingen, tot 'n experimenteer
en speelplaats van willekeurige, particu
liere theologieën; dan wordt zij in de
ogen der wereld ongeloofwaardig".
Het is, volgens Künneth de opdracht van
de kerk om de blijde boodschap van het
heil zo duidelijk en ondubbelzinnig moge
lijk te verkondigen. Het historisch-kritisch
onderzoek van de Schrift is daarbij niet de
hoogste instantie, voor wier rechterstoel
met gezag kan worden beslist, wat in
Gods openbaring wel kan zijn geschied en
wat niet. De menselijke rede is nu een
maal niet in staat om te beschikken over
Gods waarheid en Gods werkelijkheid. De
wetenschappelijke arbeid draagt veeleer
een „instrumenteel" karakter samenhan
gend met de vraag door welke geest zij
wordt gedreven: of er achter deze arbeid
een tendens aan het werk is. die het ge
heel naar beneden haalt, of een wil tot
verdieping van onze inzichten om daarmee
de opbouw van het geloof te dienen. Men
verkondigt in deze tijd graag, dat de
huidige mens geen toegang tot de bijbel
zou hebben, omdat hij de taal van de bij
bel niet meer verstaat. „Het tegendeel is
waar", aldus Künneth. „De moderne mens
begrijpt heel goed wat bedoeld wordt, wan
neer de bijbel spreekt over schuld en ver
geving, over leven en dood, over de reali
teit van de geboorte, het kruis en de op
standing van de Verlosser, van het gericht,
de hoop en de eeuwigheid. Of hij het
waagstuk van het geloof persoonlijk aan
gaat en kiest voor de levende Christus als
zijn Heer, is een geheel andere zaak.
Maar de „ergernis" en de „dwaasheid"
van Christus' boodschap is geen moderne
uitvinding, maar behoort van het eerste
ogenblik af tot de openbaring".
„Een belijdenis-strijd nu? Hoe zou het
anders kunnen, wanneer het niet om men
selijke gelijkhebberij of theologen-getwist
gaat, maar om Jezus Christus zélf, de
Heer zélf, wanneer het om „redding",
of „verloren-zijn" van de mensen gaat?
(1 Korinthen 1: 18) Belijden nu betekent
„de verwarring van de theologische en
kerkelijke situatie overwinnen en opnieuw
getuigen: „Wij hebben geloofd en bekend,
dat gij zijt de Christus, de Zoon van de le
vende God" (Johannes 6:69)", zo besluit
prof. Künneth.
De Duitse theoloog Heinz Zahrnt, die 'n
magnifiek boek heeft geschreven over de
nieuwe theologie („Die Sache mit Gott")
schrijft in het „Sonntagsblatt", dat het bij
de huidige strijd in de Duitse kerk ook
gaat om de vraag: kerk of sekte? „De
kerk luistert naar de stem van haar Heer
maar zij beluistert deze stem in de véél-
stenimigheid van Zijn getuigen. De kerk
weet, dat zij een gemengd gezelschap is.
Zij lijdt daaronder, maar zij probeert de
ze toestand niet eigenmachtig op te hef
fen, maar houdt zich aan de gelijkenis
van Jezus over het onkruid onder de tar
we, waarin de mens wordt vermaand, het
onkruid niet voortijdig te wieden, maar
het met de tarwe tot de oogst, op de dag
van het gericht, te laten groeien. Het
wachten op Gods gericht geeft de kerk
vrijheid en ruimte. Tot het wezen van de
sekte behoort daarentegen dat zij de
stem van de Heer slechts éénstemmig
wil horen. Wie anders of zelfs vals zingt,
wordt uitgesloten. De gevolgen zijn tucht
en bekrompenheid. In dit licht moet men
het voorlopige „neen" van de gelijdenis-
beweging „Geen ander Evangelie" tegen
de „Kirchentag" verklaren en verstaan".
Prof. Künneth heeft in een bespreking-
van het boek van Zahrnt opgemerkt, dat
de gemeente niet van theologische experi
menten kan leven, maar hunkert naar het
brood, dat Christus biedt.
De Duitse nieuwtestamenticus prof. dr.
Ernst Fuchs uit Marburg is van oordeel,
dat de kerk en theologie zich in een „ver
standscrisis" bevinden. Hij heeft in een
vraaggesprek verklaard, bedroefd te zijn
door de mensen, die alles zo goed schij
nen te weten en God het werk uit de
banden schijnen te nelien. „Als je hen
boort spreken, zou je denken: er is geen
God meer nodig, die iets doet. En dan
vragen ze: Belijdt u, dat Christus is op
gestaan? Dan zal ik zeggen: Ja, lieve
mensen, ik belijd dat graag en zing het
ook graag. Ik heb het al vaak beleden.
Maar jullie maken het me moeilijk het
mét jullie te belijden. Want jullie schreeu
wen zo. Ik heb jullie in mijn eenzame
uren niet gezien. Als ik de opgestane Heer
werkelijk ontmoeten wil, dan ga ik niet
naar waar geschreeuwd wordt, maar dan
ben ik daar, waar men Christus ervaren
kan, namelijk bij de broeders in nood.
Die zuchten en schreeuwen anders."