Reeën in onze landschappen ZIEZO zaterdag 4 maart 1967 Ha: Origineel mldboek herinnert aan Germaanse runen ku.'v\'v\e<vi hebbeM. *-<0 kocvk{- z-e uikdutk" z.ee r £e kAwpioeM VAM De we r«l A record bok v*n TDarfonvisaV In de grond der zaak ben ik geen vriend van cijfermateriaal, grafieken en statis tieken. Al op de lagere school van ons dorp keek ik liever door de ramen naar buiten, als in de hoge bomen van het notarishuis een eekhoorn rondsprong, de groene specht een acacia bewerkte en op het haantje van de toren kauwtjes zaten uit te kijken over bos, bouw- en weiland, want dat be gon al vlakbij de kerk. Tegenwoordig staat het er vol huizen, winkels en bungalows; noch de koeien van Knelisoom, noch de schapen van Driekus Floor worden weer in de trant van voorheen over de dorps straat veldwaarts geleid. Ook timmert de radmaker er niet langer romantisch aan de weg. Alles is allang gemoderniseerd, maar de school staat er nog en als het meevalt kan een jongen van hetzelfde ka liber als ik door de ruiten van de vierde klas het concert van de zanglijster en de slag van de boekvink boven het geros van de auto's uit horen. Tellingen van broed- en trekvogels, het samenstellen van plantenkaartjes, het rin gen van nestelingen of het controleren van vogelbroedhokjes schenken kostelijk veld- biologisch werk, met een weerslag van velerlei belevenis, en passant opgestoken. Daarom volg ik bijv. het opnemen der hertenpopulatie op de Veluwe en de con clusies, welke men uit de moeizaam ver kregen gegevens weet te trekken, met op- rechte belangstelling en niet minder groot is. de interesse, die ik aan de dag leg voor het tellen van een andere, geleide lijk veel algemener voorkomende wildsoort: de reeën. Daaruit komt o.m. de geografi sche verspreiding dezer dieren naar voren en deze liep al aanstonds met mijn onder vindingen parallel, n.l. dat de status quo van ons reewild binnen het tijdsverloop van enkele tientallen jaren een opmerkelijke verandering en uitbreiding onderging. Hierover kunnen wij ons slechts verheu gen, want deze fraaie, levende sier van bos en veld vormt steeds een lust voor het oog. Niemand ziet er onverschillig aan voorbij, om 't even, of hij een ontmoeting heeft met een charmante rikke, met een onstuimige vosrode bok in zijn zomerse hoogtijd of met een snoezig tweelinghalf in de zee der wilgeroosjes op de kaalslag. De laatste jaren worden we er eigenlijk een beetje mee verwend en wanneer het orgaan der Vereniging v. Zoogdierenon- derzoek „Lutra" eens een kaartje van de populatie publiceert, zien we dat deze zich uitstrekt over een aanzienlijk deel van de vaderlandse bodem. In mijn jeugdjaren za gen we zo te zeggen nimmer een ree in het gebied tussen de westelijke Veluwe- zoom en de Stichtse heuvelrij, terwijl we toch overal rondsnuffelden en er weinig was, waar we onze nieuwsgierige neus niet in staken. SCVTM'VVU^.É'K. scVtr^jve*! cfat-o- vlekken, U*-l- ocAo'eve tte Vve. K&rstJA uj, A We kpm i-to€'v»te<K. lief qeem. kc-vt-werf vak versckil fu.sse<n 'jtfKf oudj am.- <kf ook Kalf/es de. keel vlekf-cvv. kel^jk (feén i ee Ss k.e^Koviev'k Voor Vuwt fs k ef een fa-mc! te. - kww-frc 6L*se - Tcvtr/t>-ffe Voyl- Sekwict u d*s ReUwv«(c) Uz. eevt jui"f VteJ Sclmeebe^zr Raï-Jer mi zeer k.tel- en lda/sv(«.fc. D«. c.ovtc(tx.jie 'Vwocf wn[ 5 d±\r Jtz.0-. keelplekke**. "taVAufc,baar z.Zjth b£j cruz-e 'Thans zit dit wild reeds lang zowel op het hoog als in het laag; het wisselt evengoed uit de boerenbosjes van eek en wervenhout graag op de ochtend-stille pin- kenwei, als via de stuifzanden naar de rui ge wallen met braamblad- en kruidenla- vei bij het dorp. Hoe het zich ook ver toont, onverkort blijft de stoffage van het landschap door deze nobele figuren wel de gazellen van Europa genoemd en ik geloof, dat de boer er eveneens zonder gefronste wenkbrauwen naar kan kijken, want oogstverlies valt door hun optreden nauwelijks aan te wijzen. Bosbouwers, tuinders en fruittelers zien dit wild soms met enige wrevel aan, zonder pietluttig te wezen, want vreet- en veegschade aan het jonge plantsoen nemen soms bedenkelijke afmetingen aan, indien de bevolking plaat selijk te dicht is geworden. Daartegen dient men tijdig maatregelen te nemen en dit kan vrij eenvoudig door afschot door een vergunning, welke uitge reikt door de directie Faunabeheer van het ministerie van Landbouw en Visserij. Zulk een aanvraag dient natuurlijk naar behoren met redenen te zijn omkleed en steeds wordt nadien elk geschoten stuk precies geregistreerd. De regeling is zodanig, dat aan stroperij het handwerk wordt gelicht, want klandestien verkregen wild valt moeilijk aan de man te brengen en aan de scherpe bepalingen der Jachtwet van 1954 ontkomt jager, poelier, vervoerder noch ongepatenteerde schutter zo licht. Vooral sinds een jaar later het z.g. Vaste Detachement Veldpolitie in de volks mond bekend als de „Vliegende Brigade" de strijd tegen de wildstroperij met tot dusver ongekende energie aanpakte, nam de stand der reeën merkbaar toe. Van bij zonder belang was het arrest van de Hoge Raad, waarin wordt bepaald, dat ook het blote feit van het controleren van wild strikken strafbaar is, want daardoor kan menigeen de dans niet meer met een smoesje ontspringen. Voorts nam de reeën- bévolking toe door de voorgeschreven be*-" jagingsmethode met de kogel. Het verbod van onwaardig beschieten met hagel bleek inderdaad een stap in de goede richting, die elk weidelijk jager graag inslaat. Door de afschot-toewijzingen valt vrij nauwkeurig de grootte der populatie te bepalen, al dient uiteraard rekening te worden gehouden met de downs van reeds geleden of nog te verwachten verliezen aan z.g. valwild, doch anderzijds met de ups van geboorte-aanwas. Vaak gaat het er derhalve om, of afschot en natuurlijke sterfte tezamen hoger liggen dan de aan winst en het vereist een kundig oog bij veel veldroutine en een beetje flair om dit aan de weet te komen. 'Terwijl zich de reewild-populatie lange tijd ongeveer tot het midden en oos ten van Nederland beperkte, waar het evenwel schaars bleef, kreeg het in de na oorlogse jaren allengs een opmerkelijke armslag en thans heeft het in ongeveer een kwart eeuw 't grootste deel van ons vaderland veroverd, zodat we het aantal reeën thans gerust op plm. 20.000 mogen schatten. Hoe gemakkelijk deze dieren zich aanpassen, bleek in de bezetting van de Noordoostpolder. Daar werd in 1943 het eer ste stuk waargenomen en thans zitten er ongeveer 400! Twee jaar, nadat de polder Oostelijk Flevoland was drooggevallen (1957) werden er reeds sporen tussen riet en biezen aangetroffen en ging het ook in deze hoek crescendo. Zou er overlast ont staan, dan kunnen bij de huidige stand der wetenschap technische en biologische maatregelen ter bescherming van cultuur gewassen worden getroffen en ook be staan er afweermiddelen. Liever zie ik evenwel een prettige samenwerking tussen grondeigenaar en jager; beiden moeten weten te geven en te nemen. Deze gedach te wint, naar ik meen, meer en meer veld. Vergeleken bij buitenlandse literatuur over de natuurlijke historie, de ro mantiek en filosofie, jacht, trofeeën enz. van het reewild, bestond er tot dusverre in ons vaderland maar heel weinig op dit gebied. Met twee a drie boeken zijn we zo uitgepraat, nl. mr J. O. Thate: „Het ree wild, gezien door het oog van de jager," G. J. v. Heek Jr.: „Reewild in Nederland" en het m.i. te weinig gewaardeerde „Ree wild" door H. Michel. Tesamen vormen zij nog geen afgerond geheel en kunnen zich in de verte niet meten met F. von Raesfeld, die een waar standaardwerk schreef, met Vogt/Schmid's biografie of met het kleine zeer bruikbare Bruns/Sar- torius „Das Ansprechen des Rehwildes", een op de praktijk ingestelde handleiding, goed, goedkoop en van een speciale klas se. Een jagersland als Duitsland ligt ons kleine grouwgebied uiteraard ver voor. Daarom kunnen we thans dubbel ver heugd zijn met een uitgebreid werk, dat tot op zekere hoogte met de des betreffende geschriften van buitenlandse herkomst glansrijk kan concurreren, ja er zelfs qua karakter en orginaliteit met kop en schouders boven uitsteekt. Nergens over de grenzen toch heeft men een uitgave zo apart als Daan Wildschut's „Aanspreken van Reewild", een prachtige vergelijkende studie door de jager-schrijver-artiest, die al deze eigenschappen ten volle liet spreken in dit ongemene boek met zijn profusie van vlotte pentekeningen, .bewonderens waardig knap van natuurgetrouwe uitbeel ding en visie, opvatting en artisticiteit, 't Is geheel in facsimile uitgevoerd, derhal ve zien we een nauwkeurige afdruk of na bootsing van Wildschut's handschrift; er staat niet één drukletter op deze ongeveer 270 bladzijden van albumformaat en deze schrijftechniek doet verwonderlijk plezierig aan. In de oudheid werden ontelbaar veel boeken met de hand geschreven en ge kunt u voorstellen, welke een ontzaglijk werk dat was. Soms besteedde iemand zijn gan se leven aan het schrijven van een boek deel en als hij het eindelijk gereed had, bestond er nog slechts één exemplaar van. Het oudste schrift is het beeldschrift, waar uit zich de letters ontwikkelden en op het eerste gezicht lijkt het, of ook Wildschut zich van de primitieve beeldtekens bedient, ech ter het zijn niet de oude rechtlijnige let ters der Germaanse volken, de z.g. runen, die de toeristen naar Zweden kunnen zien op de wereldberoemde steen te Möjebrö. De zeer leesbare schrijftekens in het ree- enboek vloeiden uit de kunstvaardige hand van de schilder-auteur en als je zo'n pagi na ziet is het net, of je een persoonlijke brief van hem krijgt zo las ik heel toe passelijk in een bespreking. Rijk met schetsen gelardeerd, ontstond er een uniek werk, dat in buitenlandse jagerskringen on getwijfeld enige naijver zal opwekken. T\it alles betreft evenwel slechts de bui- -L' tenkant. Minstens even verantwoord is gelukkig het breedvoerige tekstgedeelte dat volkomen harmonisch aansluit bij de illus traties, zodat de gebruiker over een be trouwbaar en gemakkelijk te raadplegen vademecum beschikt, al kan hij in 't veld beter het handiger werkje van Bruns/Sar- tonis raadplegen, want dit steek je in de bin nenzak. Doch om de ervaringen later thuis te toetsen aan allerhande vingerwijzigin gen en afbeeldingen, biedt Daan Wildschut een kostelijk hulpmiddel en veel vergelij kingsmateriaal, dat de nauwkeurigheid van foto's overtreft. Zowel de goede natuur vriend als de bioloog, de jonge en de ge vorderde reewildjager kunnen met dit uit - voerige werk, waarvan de uitgave moge lijk gemaakt werd door de Kon. Nederl. Jagersverg. en de Vereniging „Het Ree wild" hun voordeel doen. Ik wil er even bijschrijven, dat het kan worden betrok ken bij eerstgenoemde corporatie: Joz. Is- raëlstraat 20, 's Gravenhage (giro: 231687) tegen de prijs van f 40,-; de oplage is vrij beperkt. Voor zulk een fris, exclusief werk, eigenhandig geschreven en getekend door de auteur, ligt de prijs niet hoog. De re- produkties in de krant kunnen weinig meer dan een globale indruk verschaffen, maar toch zullen ze de ware buitenmensen stel lig nieuwsgierig maken naar „Aanspreken van Reewild" zelve. Dy alle kunstzinnigheid bleef de schrty- ver-tekenaar toch to-the-point en actu eel met pen en stift. Zo zijn bijvoorbeeld van de trofeeënschouw, die de vereniging „Het Reewild" 3-jaarlijks pleegt te organi seren, reeds de acht zegetekenen van de show d.d. 20-23 mei 1966, die met goud en schild werden bekroond, volledig gememo reerd met illustraties, zuiver als portret ten. Hierdoor vindt men in dit werk een be langrijk aantal van de allersterkste Neder landse reekronen getekend en zien we dat we mét ons wild verrassend goed voor de dag komen. De kampioen is een uit de N.o.polder stammende bok van 1962. De prima lavei van de bouwakkers en de wei-begrepen taak van de jachtliefhebber vaak in een regulerende functie mochten tot dit uitzonderlijke succes voe ren. Echter staan er tal van andere gewei en in dit werk die aan dat van de prijs winnaar nabijkomen en stuk voor stuk een lust voor het weidelijk oog zijn. Hoezeer ons fraaiste wild in kwaliteit wint, be wijst zo'n leerzame expositie in Vorden; op die van het vorig jaar prijkten maar liefst 16 bokken met een gouden en 38 met een zilveren bekroning, waarmee wordt bewe zen dat in ons kleine, sterk gecultiveerde land werkelijk sterke trofeeën lang geen uitzondering meer vormen. Het is onnodig om te reiken naar record-bokken van Zwe den en Hongarije, waarvan Wildschut vol ledigheidshalve ook nog het een en ander laat zien. Met de Siberiërs van ander ras dan de Europese die we nogal eens aantreffen bij minder scrupuleuze verza melaars, behoeven we ons niet het hoofd te breken. Aan de Nederlandse, of althans de Europese, hebben we genoeg te bekij ken en te studeren, zoals deze bijzondere uitgave bladzyde na bladzijde en tekening na tekening duidelijk maakt aan ieder die zich voor ons mooiste haarwild interes seert. A. B. Wigman O vronll" hoof ft/rdftn. liekte* tal* vormt romp i*4 en YlC-t xVAArtopM/nk \l$\r ackkr Jaarling .kop laver ^zhouêen. ,kmlc va« hah «n yta] vtrrUVt romp fteWkotkiJ tonffcas Maar V6r«K 3-UVCQf bol; $—4 top ïi breU. mp— hal» zte botsl-kas SprrHo YCr yorcn t l.V v>or.^rkttr/L. dt romp »S vierkant bUdlpatrK) oude bok.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 9