Op hooc^ Leuel
veertig jaar aan het
toneel verbonden
Het mannenkoor en de lichte muze
Pi(erre)casso
Autobiografisch werk
van Pasternak
Toen ik haar portret in de krant zag. herkende ik haar
onmiddellijk. Zeker, haar kort springerig haar was spierwit
geworden, en haar hals had de nodige rimpels gekregen. Geen wonder:
zij vierde onlangs haar vijfenzeventigste verjaardag, en het mag bovendien
letterlijk een Godswonder heten dat zij die driekwart eeuw gehaald heeft
Tiflet stijgende verbazing heb ik haar levensverhaal zitten lezen ik
kende daarvan alleen het tweede hoofdstuk, in de tijd dat ik haar ontmoette,
vlak voor de tweede wereldoorlog. Deze krasse, oude dame was toen
een gewezen verpleegster in de kracht van het leven. Met een oudere vriendin
die een eigen woning bezat, had zij het ziekenhuis vaarwel gezegd met
het plan een bescheiden maar gastvrij tehuis te stichten, voor alleenstaande,
wat hulpbehoevende oude dames.
In géén geval, daarover waren beiden het roerend eens, zouden zij
kinderen gaan opnemen. Die verantwoording en drukte durfden zij beslist
niet aan. Totdat het eerste onverzorgde kind om zo te zeggen op haar stoep
werd gezet door een radeloze weduwnaar zonder familie, als ik mij
goed herinner. Het zou maar voor een paar weken zijn, maar het werd
natuurlijk een blijvertje. En dat niet alleen: in minder dan geen tijd was er
een koppeltje hulpeloze kleine schapen, die overal teveel waren, komen
opdagen. En het tijdelijk onderdak bleek al spoedig te klein.
Toen, door de nood en de warmte van hun hart gedreven, waagden de
beide vrouwen de grote stap, en kochten van hun spaarduitjes twee
aaneengrenzende lege arbeidershuisjes in Kennemerland. Er werd wat
gebroken en vertimmerd, en toen hadden de zwerfkatjes een dak boven het
hoofd en zaten de zusters met een vracht zorgen en een heel
smalle beurs. Want het bescheiden kostgeld en de giften van deze en gene
waren nauwelijks toereikend om de noodzakelijkste uitgaven te dekken.
En dat met zo'n dertig hongerige en schrikkelijk sleetse beschermelingen.
Die in hun krappe behuizing en verwilderde tuin gedijden als kool, en
de dokter bij zijn maandelijkse controle telkens opnieuw verbaasden
door hun blakende welstand.
Maar als zij 's zaterdagsavonds met een oude pop of een gehavende beer
in de arm als rozen sliepen tussen de dunine verstelde lakens, zaten de
tantes zorgelijk gebogen over de rekeningen van bakker en melkboer en
groenteman, terwijl er soms zelfs geen postzegel meer in huis was.
Ja, dat van die postzegel was een verhaal apart, dat ik uit de mond van
deze onwankelbare optimiste zelf heb gehoord, als een sterk staaltje van
gebedsverhoring. Want, dit even stevig onderstreept; ook op dit punt
bleef het evangelie voor deze twee vrouwen volstrekt en altijd actueel.
Was dat niet duidelijk gebleken op die zaterdagavond, toen er een brief
klaar lag aan een bevriende relatie die beloofd had financieel bij te springen.
Maar er was geen postzegel meer over om op de envelop te plakken.
Later op die avond werd er gebeld. Nee, niet door de chauffeur van een
rijkaard die even een enveloppe met inhoud kwam afgeven. Maar door
een verlegen jong meisje in een drijfnatte regenjas, die kwam informeren
wat zij voor de tantes zou kunnen doen op het punt van bijdragen in natura.
Zij kreeg bij een kopje koffie een waslijst waarvan zij bloosde: van
luiers tot lakens was aan alles gebrek. Ach, als zij dat geweten had zou zij
alvast wat geld bij zich gestoken hebben: nu had zij alleen maar een
postzegel in haar beurs. Die haar met een dubbele juichkreet tot haar
stomme verbazing, bijna uit de hand werd gerukt.
A an dezelfde keukentafel hoorde ik met innig genoegen dit prachtige
verhaal en Ik verliet dit armelijke en wat rommelige maar gezellige tehuis
met een jeugdige bewondering voor zoveel onbaatzuchtigheid en
improvisatietalent. Alleen leek die jongste tante mij wel een zeer nerveus
persoontje.
Nerveus - welzeker. Het derde hoofdstuk bracht een weldadige verlichting
van zorgen door een verhuizing van pleegmoeder en kinderen naar
een ruimer tehuis midden op de Veluwe. Maar toen kwam de oorlog, en
daarmee het donkere vierde hoofdstuk. Want, hoe kon het anders:
in dit uitdijend pleeggezin waren ook een dertiental donkerharige joodse
onderduikertjes opgenomen. En die kleine „westindiërs" liepen heel weinig
risico, totdat de moedige tante ook een paar opgejaagde verzetsmensen
in haar schuilkelder verborg. Na hun vertrek bleef zij rustig op haar
post. Onderduiken had huiszoeking betekend, en deportatie voor haar
beschermelingen. Een paar dagen later werd zij opgehaald door
tweehonderd man. Maar de joodse kinderen in hun schuilplaats op he*
uitgestrekte terrein werden niet gevonden.
Tante belandde in een vrouwengevangenis, ter dood veroordeeld, wachtend
op haar executie. Maar ondertussen organiseerde zij op haar zaal allerhande
activiteiten, om het moreel hoog te houden. En bleek de troost en
toeverlaat van allen, ook van de Duitse soldaten die radeloos terugkwamen
van verlof uit hun gebombardeerde steden. Na de slag bij Arnhem
werden de vrouwen naar Westerbork getransporteerd; alleen tante en een
jong meisje, beiden met de witte band van de ter dood veroordeelden
op de overall, wuifden de vrachtauto's na.
Waarom kwam juist toen die ene wagen terugrijden, en werd tante
toegeroepen snel, snel in te stappen Het jonge meisje werd de volgende
dag gefusilleerd.
En op het eind van dat duistere hoofdstuk gaat tante dan, met honderd
lotgenoten, te voet naar het noorden, haar „liquidatie" tegemoet. Als die
doodmoede karavaan tenslotte geen voet meer verzetten kan, rijdt de
begeleidende officier naar Groningen om nieuwe instructies. En de eerste
S.D.-man die hij aanklampt haalt de schouders op: Ach, laat ze maar vrij.
Jaren later, in het vijfde hoofdstuk, reist tante weer naar het noorden.
Als getuige voor diezelfde S.D.-man. A décharge - hoe kon het anders
Want deze tegenhangster van Gertrud Slottke geeft, wonderlijk genoeg,
hetzelfde antwoord: Ik deed alleen maar wat mij werd opgedragen.
Van Hogerhand.
HANS TIEMEIJER
TTans Tiemeijer is veertig jaar aan het to-
neel. Vanavond gaat in Arnhem de
première van zijn jubileumstuk: „Blooms-
day" van Allan M'Clelland. geschreven naar
de roman „Ulysses" van James Joyce, waar
in hij de hoofdrol speelt. Het zal Tiemeijer
niet aan hulde ontbreken. Enkele honderden
nationaal en regionaal bekende kunstenaars
en persoonlijkheden, die nauw met de kunst
verbonden zijn, hebben zich daarvoor inge
spannen.
Enkele honderden... Het lijkt me een goede
„volksvertegenwoordiging", een goede repre
sentatie van de vele, vele Nederlanders bij
wie Hans Tiemeijer zo'n grote populariteit
geniet Voor hen is Tiemeijer een sympathie
ke figuur, hoe onsympathiek de personages
ook zijn die hij soms moet uitbeelden en hoe
Hans Tiemeijer in een van zijn meest beken
de rollen: Monsieur Topaze uit het gelijk
namige blijspel van Marcel Pagnol.
"l/an de hand van de Almelose musicus,
koorleider, componist en criticus,
Jacques Reuland verscheen in het fe
bruarinummer van ,,Het Nederlands Zan
gersblad", officieel orgaan van Het Ko
ninklijk Nederlands Zangersverbond, een
hoofdartikel onder de titel „Mannenkoor
in lichte muze", dat naar ons gevoelen, in
ruimere kring dan die van het mannen
koor alleen, aandacht verdient. Het is
namelijk te transponeren op het gemeng
de koor en in zekere zin ook op het har
monie- en fanfareorkest. Op dat waarop
de heer Reuland in zijn artikel het man
nen koor attent maakt, hebben wij in de
loop der jaren in recensies en reportages
meer dan eenmaal gewezen, zeer onlangs
nog na bijwoning van een concert door
een gemengd koor, dat na een goed geko
zen en gezongen eerste programmahelft,
zich vergalloppeerde met de lichte muze.
Het lijkt ons daarom nuttig aan het arti
kel, afkomstig van een op dit terrein ge
zaghebbend man, die èn als componist èn
als criticus, alom in den lande wordt ge
respecteerd, bekendheid te geven, omdat
„wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt
zich zacht", daarop zeer van toepassing
is. Het bewuste artikel waarbij, al naar
behoefte, voor „mannenkoor" gemengd
koor en/of harmonie en fanfare gelezen
kan worden, luidt als volgt:
„Aangezien op velerlei wijze blijkt dat
in mannenkoorkringen de gedachte leeft
dat de toekomst van het mannenkoor al
leen maar verzekerd is wanneer de lichte
muze meer kansen krijgt bij de program
ma-opstelling, lijkt het mij goed, over dit
onderwerp in het februarinummer na te
denken.
Allereerst merk ik daarbij op, dat een
definitie van muziek, die tot het gebied van
de lichte muze behoort, in bovengenoemde
kringen op een berg van spraakverwarring
stuit.
Vraag vijf geïnteresseerden naar hun
opinie, en men krijgt vijf verschillende uit
komsten, die slechts één gemene deler heb
ben, namelijk, dat men eigen voorkeuren
wil enten op het mannenkoor.
Zo wordt gesproken over mannenkoor
en musical-stijl, mannenkoor en combo,
mannenkoor in show-stijl, en noemt u maar
op. Een ruime sortering met een gezamen
lijk manco: het mannenkoor is aan al deze
stijlen wezensvreemd, en mist in eerste
instantie datgene wat voor overtuigende
prestaties vereist is: raffinement!
En niet alleen raffinement, maar ook af
finiteit (verwantschap).
Zelfs de dierbare gestreepte broek, lust
voor het oog op de podia, speelt daarbij
een rol. Palestrina, Diepenbrock en Martl-
nu verdragen deze broek; bij het Matro-
zenkoor wordt hij belachelijk, in My fair
Lady moet hij uit! Versta mij goed: voor
de lichte muze heb ik geen andere waarde
ring dan voor de ernstige. Het komt norma
liter niet in mij op om ze te scheiden, want
ze zijn eikaars aanvulling!
Ik beluister de muziek van „My fair
Lady" met intens genoegen, omdat ze goed
gevonden is, knap verwerkt en gepresen
teerd. Echter, om „het lichte te kunnen
moet men, wat betreft het ernstige, al ste
vig in het zadel zitten".
Deze uitspraak van de schrijver Thomas
Mann, leg ik gaarne ter overdenking voor
aan alle roependen om dit lichte.
Bedenk daarbij tevens, dat de hoogste
graad van technisch kunnen nodig is, en
dat het ogenschijnlijk gemak van de aan
spreekbaarheid een intensieve beheersing
verlangt van ritmische verfijningen en me
lodische raffinementen. (bijzonder ook van
toepassing op de middelmatige harmonie-
en fanfareorkesten- v. R.)
Trouwens, welk een schat aan verstrooi-
ingsmuziek kunnen wij vinden in de 16e
eeuwse chansons en dansliedjes die onze
bibliotheek herbergt, muziek, waarin wij
nog lang niet zijn uitgezongen! Muziek, die
werkelijk voor de vocale beoefening Is ge
schreven, aan welke wij ons vermogen tot
lichtvoetigheid kunnen toetsen zonder ons
te vertillen! (Dit geldt zeer in het bijzon
der ook aan het adres van de gemengde
koren - v. R.)
De vraag naar lichte muziek in onze
kringen (bedoeld zijn de mannenkoren,
maar ook in de gemengde koren speelt die
vraag - v. R.) noteer ik onder het hoofd
stuk: vernieuwingen, want als zodanig
wordt ze bij herhaling gesteld.
Ik meen echter te mogen vaststellen dat
voorlopig een ander soort vernieuwing be
langrijker is, namelijk een inwendige ver
nieuwing! Een inwendige vernieuwing, die
zou kunnen betekenen dat men wat voor
zichtiger wordt met roemen over eigen
prestaties
Een inwendige vernieuwing, die soa kun
nen betekenen dat na een succesvolle uit
voering in november, op de eerstvolgende
repetitie een Kerstliedje zonder fouten
wordt gezongen.
Een inwendige vernieuwing, die zou kun
nen betekenen dat men gaat beseffen hoe
zeer men, wat de muziekbeoefening be
treft, nog achter is op de tijd.
In deze kolommen werd reeds eerder ge
sproken over een gesignaleerde verstarring.
Ieder, die het mannenkoor (gemengd koor
- v.R.) ter harte gaat, zal deze verstarring
willen doorbreken, maar zij wordt niet op
geheven door musical of combo (lees ook:
selecties uit operette en/of Weense wals -
v. R.).
De doorbraak moet geen onnatuurlijk
heid forceren, maar geschieden op eigen
gebied, op dat van de koorliteratuur, waar
in ernst en verstrooiing elkaar in ruime
mate de hand reiken!
Niemand uit onze kringen zal vragen
naar een bewerking voor mannenkoor van
de Matthaus Passion. Waarom dan wel
één van de West-Side Story of de Sound of
Music?
In veel gevallen luidt het antwoord: „Om
het publiek te trekken en om de jeugd te
trekken!"
Maar juist ten opzichte van deze kant
van de lichte muze is uw publiek en uw
jeugd verwend met de raffinementen van
theater, radio en t.v.-produktie«, raffine
menten waarvan u, in het allergunstigste
geval, een zwakke echo kunt laten horen.
Beter lijkt het mij uw publiek en uw
jeugd voor te zetten wat u kunt, wat bij u
behoort en dat zo goed mogelijk.
Daarin vindt uw hand nog veel te doen
en te vernieuwen!"
Aan deze zeer ter zake kundige be-
schouwing van de gedegen musicus
Reuland, hebben wij weinig meer toe te
voegen dan dat èn de koor/orkestvereni
gingen, èn hun dirigenten, voor zover zij
van mening zijn dat de zogenaamde ver
nieuwing van het repertoire, waarvan in
het artikel sprake is, nodig is om publiek
te houden en jeugd te trekken haar ernstig
in overweging zullen nemen, (prachtig on
derwerp voor de jaarvergadering, bijv.) en
Inzonderheid mogen bedenken dat die zo
noodzakelijk geachte vernieuwing „in het
allergunstigste geval (slechts) een zwakke
echo" kan betekenen, waarmede vereni
ging, noch publiek, noch jeugd gebaat is.
Ook hiervan geldt: Schoenmaker houd
je bij je leest. En er zijn nog heel wat
mooie „leesten" beschikbaar!
v. R.
zwijgzaam de indruk ook is die hij spre
kend of niet sprekend maakt. Alleen al
door zijn verschijning schept Tiemeijer een
sfeer van rust en vertrouwen. Het zijn echter
niet de rust en het vertrouwen van de man
die zo zeker van zichzelf is, die het eigen
lijk allemaal wel weet. Ook op zo'n man kan
men natuurlijk bouwen, maar h(j schept eer
der een afstand tussen zichzelf en zijn pu
bliek. Hans Tiemeijer staat ons echter meer
nabij. Hij lijkt eerder een van ons, die min
of meer de rust en het vertrouwen, de har
monie en de zuiverheid belichaamt of min
stens suggereert, waarheen hij samen met
ons onderweg is, of dat nu gebeurt tijdens
een discussie op een jeugdfestival te Velp,
tijdens de opvoering van een politiek-geënga-
geerd toneelstuk, dan wel tijdens een wande
ling met „gabber" Dorus in een televisiepro
gramma.
Ik geloof dat men geen al te groot ama
teurpsycholoog behoeft te zijn om vast te
stellen dat die wandelingen van Tiemeijer en
van ons allemaal niet zelden naar de zee lel
den, de zee aan het eind waarvan wij alleen een
symbolisch land van belofte, van volstrekte
harmonie hopen te ontwaren.
Hans Tiemeijer schenkt ons op die wande
ling het vertrouwen van de veilige gids, om
dat hij in zijn leven telkens opnieuw de zee
heeft opgezocht. Als kind bewoonde hij met
zijn ouders een hotel aan het strand. Hij heeft
als Jongeman pogingen gedaan om ex professo
naar zee te gaan, die (wellicht helaas voor
hem, maar zeer zeker gelukkig voor de the
aterliefhebbers) gestrand zijn. Opmerkelijk is
ook dat hij in zijn autobiografie „Spelen met
je leven" telkens terugkeert naar de zee.
Steeds hernieuwt hij, in verschillende perioden
van zijn leven, in dat werkje de confrontatie
met de zee.
Er zijn mensen geweest, die dit kiezen van
steeds eenzelfde achtergrond voor het naden
ken over verschillende gebeurtenissen en er
varingen als enigszins kunstmatig hebben be
schouwd. Als deze methode inderdaad een
kunstmatige indruk heeft gemaakt, dan kan
dat volgens mij alleen maar gebeurd zijn om
dat de betreffende lezers Tlemeijers auto
biografie hebben gelezen door de bril waarmee
zij ook boeken van beroepsschrijvers consu
meren. Als je die bril opzet, moet je hen wel
enigszins gelijk geven. Maar het gaat hele
maal niet om deze kwestie van vormgeving.
De zee is, blijkens „Spelen met Je leven",
voor Hans Tiemeijer steeds weer een gebied,
waar hij tot zichzelf kan komen, een verstrek-
punt ook voor zijn confrontatie en geënga
geerdheid met het leven, zoals hij dat heeft
ervaren. Hij heeft de zee, die volgens het be
kende woord van Kloos voortklotst in eindelo
ze deining, nodig om zijn verwondering over
de betrekkelijkheid en de vergankelijkheid van
het leven wakker te houden (de zee blijft al
tijd hetzelfde, veelzeggende en zwijgende, wa
ter, maar aan het strand is er steeds iets licht
of ingrijpend gewijzigd, door het ouder wor
den, door een oorlog, door het verlies van
dierbaren, etc.). De zee moet hem voeden
met wat in feite onvergankelijk is en dus
verfrist, nieuwe innerlijke kracht geeft, opdat
hij, eenmaal terug in het land, weer kan
„Spelen met het leven". Niet als een ijdeltuit
of een gedesinteresseerde, maar als een be
trokkene, die het leven liefheeft en daarbinnen
de ogen van zijn medespelers (en dat zijn
wij allemaal eigenlijk) wil schoonwassen met
het water van de zee, die zo'n symbool van
rust, harmonie, bestendigheid, eeuwigheid is,
ook als de golven woeden.
Misschien is Hans Tiemeijer op deze ma
nier toch wel een zeeman geworden, zo
wel beroepshalve als in zijn totale menszijn.
Temidden van al zijn medespelers op en om
het podium, die allemaal in hetzelfde schuitje
van het leven zitten, staat hij als een grote,
zware man, wiens peinzende en soms zelfs ge
pijnigde gelaatsuitdrukking verraadt, hoeveel
stormen al doorstaan zijn en nog doorstaan
worden, maar die tegelijk rust en vertrouwen
wekt, omdat hij voortdurend bezig lijkt te
zijn, voor en met ons een oplossing te vinden
om door het leven heen te komen. Het geeft
daarom niet welke rol hij als zodanig speelt.
Als hij in „De heilige Johanna van de slacht
huizen" de onsympathieke vleeskoning speelt,
laat hij zien hoe afschuwelijk de mens soms
kan zijn en eigenlijk niet zou moeten zijn.
Als hij „J.B." is, speelt hij de rol van de
man die gelijk de bijbelfiguur Job door
tegenslag op tegenslag wordt beproefd en kan
men 'n lijn trekken tussen dit personage en Tie
meijer, zoals deze tijdens de Tweede Wereld
oorlog in het concentratiekamp werd beproefd.
Als hij met Tom Manders in het tv-programma
langs 's heren wegen wandelt, ziet men er de
mens in, die ondanks alles plezier in het leven
wil en kan hebben. Kortom: ik geloof dat Tie
meijer ons zo nabij en zo sympathiek is, om
dat wij zoveel van onze eigen vreugden en zor
gen, onze eigen twijfels en ons eigen bewuste
of onbewuste verlangen naar menselijke inte
griteit, naar klaarheid en zuiverheid, in hem
kunnen projecteren. (Zoals hij op zijn beurt
in „Spelen met je leven" zo geloofwaardig in
de huid van diverse mensen is gekropen en
haast spelenderwijs hun spreekwijze heeft
overgenomen, heeft geabsorbeerd in zijn ver
haal).
De rol van Bloom uit het toneelstuk
„Bloomsdag", dat vanavond in première gaat,
lijkt dan ook een waardige jubileumrol.
Het zou wat gedurfd zijn een parallel te
trekken tussen Hans Tiemeijer en de geeste
lijke vader van genoemd werk, James Joyce.
Joyce was een schrijver, die in zijn eigen
land (Ierland) niet geëerd werd, ofschoon hij
het in zijn werk beter en raker dan wie ook
gestalte had gegeven. Tiemeijer heeft, zo
als gezegd, vele bewonderaars in zijn eigen
land. Joyce is een voor vele deskundigen en
leken nog moeilijk toegankelijk auteur (al
leen al zijn Ulysses-fragment dat door Allan
M'Clelland tot „Bloomsbay" werd verwerkt,
zit boordevol dubbele bodems, symboliek en
toespelingen op woorden van bekende en on
bekende auteurs, of het nu een bijbelschrijver,
een klassieke auteur of een woordkunstenaar
van meer recente datum is, en boordevol van
nog veel meer). Hans Tiemeijer kennen we
echter al een beetje, doordat we zoveel van
onszelf (zoals we zijn of zouden kunnen zijn)
in hem herkennen (het grootste compliment
dat een acteur ten deel kan vallen). Maar
toch legde ook James Joyce, net als Hans
Tiemeijer, heel zijn ziel vol levensliefde in z'n
werk. De grote Ierse auteur heeft, dwars
door alle briljante en nog maar gedeeltelijk
ontdekte vondsten in zijn werk heen, de mens
naar voren gebracht, zoals deze is of zou
moeten zijn. Ik denk hier niet alleen aan
zijn nog wat satirische „Portrait of the artist
as a young man", maar ook aan zijn prach
tige verhalenserie „Dubliners" en vooral aan
„Ulysses", waarin hij de figuur van Leopold
Bloom laat fungeren als een 20e eeuwse
Odysseus. Een klassieke figuur dus, met
door-en-door menselijke trekken, die op zijn
zwerftochten altijd sympathiek blijft en vele
dimensies van het leven voor onze geest
openlegt. Er bestaat in dit opzicht niet alleen
verwantschap tussen Odysseus en Bloom,
maar ook tussen beide figuren en Hans Tie
meijer, die een dag uit het leven van Bloom
gaat uitbeelden, Bloomsdag. Het lijkt Hans
Tiemeijer als „zeeman" wel toevertrouwd om
een figuur als die andere zeeman, Odysseus,
op eigentijdse wijze gestalte te geven. Na 40
jaar heeft hij daar zelfs wel een beetje recht
op. Moge mede daarom bij deze „veertig"
voor hem het leven beginnen, dat wil zeggen:
datgene wat hij er, strijdend en berustend als
mens en acteur, altijd, turend op de golven
of naar de horizon, van heeft verwacht.
J. VAN DER KLEIJ
Als opa Julian Northrup in Paul Osborn's „Als het je tijd Is." De kleine jongen ie
Hans Timeijer-jr., die in genoemd stuk de rol van „Pud 'speelde.
Als de Picasso-tentoonstelting in Amster-
dam een groot succes wordt, zal dat
mede te danken zijn aan Pierre Jansen. Se
dert de aflevering van zijn tv-serie „Kunst
grepen" die hij zondagavond aan de grote
Spaanse kunstenaar wijdde, zullen er in ons
land veel mensen zijn die ÏPicasso nu einde
lijk anders kunnen zien dan louter als een
showbink, die om geld te verdienen twee
ogen op één vrouwenwang schildert.
Niet alle deskundigen zullen het met de
uitlatingen van Pierre Janssen eens geweest
zijn. Daarvoor heeft hij ook teveel heilige
huisjes afgebroken, die deskundigen en al
dan niet deskundige kopers in de loop der
decennia rond het imaginaire heiligdom van
Picasso hadden neergezet. Maar die afbraak
was beslist welkom, om niet te zeggen: nood
zakelijk. „Alle commentatoren hebben het
mij onmogelijk gemaakt, om er zelf nog over
te denken," zei de heer Janssen. Sedert de
Guernicais er volgens hem geen objectief
woord meer over Picasso gesproken, is deze
schilder een onbereikbare vorst met lijf
wachten geworden, toegegroeid van iedere
relatie. De grote opbrengst van Picasso's
kunstwerken betekent volgens Pierre Janssen
dat hij volkomen weggestegen is van iedere
normede koop-relatie en iedere normale heb-
relatie. We hebben naar mijn mening een
vreemd bedenksel geconstrueerd. Het won
der Picasso is wel in ons midden en niet in
ons midden.
De heer Janssen gewaagde van een „vol
maakt ongrijpbare luchtspiegeling" Hij heeft
Picasso in zijn uitzending zo gelaten. Maar
dan niet als de volmaakt ongrijpbare lucht
spiegeling, die door een berg van deskundige
commentaren en dollars is gecreëerd, doch
als een fata morgana dat de kijker met de
neus op het geheim van de artistieke creati
viteit drukt. We weten het: het scheppen
van de ontmoetingsmogelijkheid met dit ge
heim is het geheim, de kunst van Pierre
Janssen. Een geheim en een kunst, die hem
door vele deskundigen die het goed met
de voorlichting over kunst menen, zoal niet
zullen dan toch moeten worden benijd. Zon
der ook maar te reppen over expressionisme
en kubisme gaf hij een weliswaar globaal,
maar zeer duidelijk overzicht van de verschil
lende perioden en stijlelementen in Picasso's
werk en maakte hij zichtbaar dat Picasso tij
dens 't ongewone leven dat hij leidt, altijd de
neiging vertoont naar 't meeste gewone terug
te keren (na alle „moderne" ontwikkelingen
ineens een paar figuratieve broedende duiven
in de jaren vijftig). ,JJe duif van Picasso's
geest verandert soms in een adelaar, een
havik of het meest gewone vogeltje. Alsof
Picasso in zijn eentje namens de hele twin
tigste eeuw heeft geprobeerd te zeggen: de
twintigste eeuw is geweldig."
Wie naar Picasso komt kijken, doet dat
volgens Pierre Janssen in de eerste plaats
uit zijn verlangen naar het avontuur. Het
zelfde geldt naar ik meen ten opzichte van
„Kunstgrepen". Met andere woorden: we
kunnen niet zuinig genoeg zijn op een trait
d'union tussen kunst(enaar) en publiek als
Pierre Janssen. Mits dit tevens inhoudt, dat
hij zo dikwijls mogelijk op de beeldbuis ver
schijnt.
Er zijn overigens in het kielzog van Pierre
Janssen nog enkele andere „bemiddelaars"
tussen kunst en kijkkastkijkers. Daar hoop
ik een volgende keer even de camera op te
richten.
J. v. d. K.
Een autobiografisch werk van wijlen Bo
ris Pasternak zal deze maand in het liberale
tijdschrift „Novy Mir" (Nieuwe Wereld)
verschijnen, aldus deelt het Sovjet-pers
agentschap Tass mee. Het zal wel nieuwe
controversen in het leven roepen.
Het werk genaamd „Mensen en situaties",
zal opgenomen worden in het volgende num
mer van het maandblad. Het blad verschijnt
dikwijls later vanwege moeilijkheden met de
autoriteiten.
Het geeft dikwijle een niet complimenteus
beeld van het Sovjet-leven.
Tass zei, dat het autobiografische frag
ment van Pasternak gaat over de eerste
helft van zijn leven, waardoor het in de ja
ren twintig speelt. Het kan zijn dat dit
minder geschillen zal oproepen dan de late
re jaren. Maar de redactie van het blad
heeft in een voorwoord geschreven: „Samen
met ware beelden bevat het werk ook te
genstrijdige, subjectieve indrukken."
De redactie rechtvaardigt de publikatie
ervan door er aan toe te voegen: „Maar
zijn autobiografische essay behoudt de waar
de en de ernst van een verhaal, verteld door
een groot kunstenaar over zichzelf en zijn
werk."