Gedachten over muziekexperimenten Ddet eten Zoeklicht op Die christelike instituut van Suidelike Afrika CU Jaarlijks bedanken 100.000 kerkleden vercj. van Bezorgdheid in Nederland Ter overdenking Over de grens van apartheid heen tuziekfeuilleton door mri fh. timmerman Om het heil Ontwikkeling Bantoekerken Rechteloos DEZE WEEK Door één bandtekening bij (Westduitse) kantonrechter Artistieke rebellen worden soms door de tijd getemd; misschien door faam en fortuin minder rebels geworden, wat hun dan door de nieuwe rebellen smalend wordt verweten. Er zijn ook rebellen in de kunst, die grote vernieuwers bleken te zijn en tot het eind van hun krachten zochten naar nieuwe mogelijkheden voor de kunst. Provo's worden vanzelf eerzame huisvaders, merkte onlangs iemand op, die nogal last had van sommige provo's. Maar dit geldt dan mogelijk voor de provo's in het sociale vlak. Als artistieke provo dient men dit te blijven, anders wordt men dood verklaard. In de muzikale wereld gist het, al ja ren. maar in het gewone muziekleven of zo men wil: muziekbedrijf is daar weinig van te bespeuren. In deze rubriek hebben we al meermalen over enkele facetten en ook concrete uitingen van deze muzikale gisting, om het zo te zeggen, bericht. De •trijd gaat, zoals men weet, voor een groot deel ook over de experimentele mu ziek en dan vooral hoe deze experimente le muziek geïntegreerd moet worden in 't muziekleven. Het zal duidelijk zijn, dat als het om grote werken gaat, om orkest muziek voor een groot, soms zeer om vangrijk en veeleisend ongewoon appa raat, dit integreren van experimentele, avant-gardistische muziek in het muziekle ven, voor Amsterdam van meer praktisch belang is dan voor bijvoorbeeld Apeldoorn. Gezien de veeleisende techniek, nog ge heel afgezien van bijvoorbeeld het dikwijls verlangde apparaat, kan een gewestelijk orkest, ongeacht of dit Het Gelders Or kest is, het Overijssels Philharmonisch Orkest, de Groninger Orkest Vereniging of bijvoorbeeld Het Brabants Orkest geen werkelijk experimentele muziek brengen In de normale reeksen concerten. Moet men ln Amsterdam, in het. nog altijd toon aangevende Concertgebouw, misschien in derdaad bevreesd zijn, dat het vormen van een speciaal orkest voor experimente le muziek een scheiding teweeg zal bren gen, voor steden als Apeldoorn, Arnhem, Deventer en Zwolle ligt dit heel anders. Daar zou. als het mogelijk was en de zeer hoge kosten naast de al grote sommen verslindende gesubsidieerde orkesten opge bracht zouden kunnen worden, een spe ciaal orkest voor experimentele muziek dat afzonderlijke concerten van avant-gar distische werken zou komen geven, zeker zin hebben. Al zou ongetwijfeld Orpheus noch Musis Sacrum dan vol lopen. A ltfld wordt er veel meer geschreven over betrekkelijk negatieve zaken in het kunstleven dan over positieve dingen; meer over wat scheidt dan wat bindt of wat gewonnen werd. De tijd ligt nog niet zo heel ver terug, dat er een diepe kloof gaapte tussen de jazz en de toen serieus geheten muziek. Jazz klonk niet in de of ficiële concertzaal, maar bleef verwezen naar een eigen ruimte. Jazz stond ook niet op de programma's, jazz leefde in een eigen wereldje. Sinds lang is dit veran derd, maar daarbij is iets heel curieus gebeurd. Toen veerig jaar geleden grote componisten van Europesen huize begonnen waren jazzelementen op te nemen en te verwerken in hun muziek, leek het alsof de jazz en de symfonische muziek volko men zouden worden verweven, geïnte greerd om met het modewoord te spre ken. Eerst vloeiden de wegen van jazz en symfonische muziek, voorheen door een kloof gescheiden, samen. Maar toen men meende, dat dit samengaan blijvend zou zijn en zou leiden tot een geheel vernieuw de muziek, bleek dit toch anders te zijn. De jazz in een voortdurende vernieuwing en ook verfijning werd naar de moderne of progressieve jazz geleid, de symfonische muziek boog af en baande zich nieuwe wegen naar de experimentele muziek. Eerst nu, in deze laatste jaren, is de jazz weer dicht bij de symfonische muziek ge raakt, of omgekeerd. Qomponisten die sinds lang tot de mu ziekgeschiedenis behoren, dus in de algemene betekenis „klassiek" zijn te noe men, in hun specifieke stijl en idioom .tijdloos", hebben in sommige van hun werken reeds elementen van negermuziek verwerkt. Al de Boheems-Tsjechische com ponist Antonin Dvorak en daarna Claude Debussy en Maurice Ravel. Kort daarna volgde Igor Strawinsky in meer dan één belangrijk werk; ook Darius Milhaud en Arthur Honneger, Paul Hindemith, Kurt Weil en bijvoorbeeld Ernst Krenek. Op zien baarde George Gershwin met zijn Rhapsody In Blue en de tijd van de sym fonische jazz leek aangebroken. Over de aanvechtbare benaming symfonische jazz te gaan twisten is niet de bedoeling. Er gebeurde nadat bovengenoemde componis ten tal van werken met duidelijke jazz elementen hadden geschreven iets onver wachts. Zij die meenden, dat de Europese muziek door haar verscheidenheid en door haar gebleken kracht van superieure vor men de jazzelementen snel zou opnemen en verwerken, kregen gèèn gelijk. Er was geen sprake van een werkelijke integratie, van een wezenlijke versmelting. Want we moeten duidelijk onderschei den. Er zijn werken van componisten, waarin de typerende elementen van de negermuziek een opvallend spontaan ge luid geven in schijnbaar vrije, maar toch aan Europese vormen gebonden muziek. Er is omgekeerd ook moderne jazz waar in enkele Europese elementen zijn ver werkt. Als componisten van Europese scho ling nieuwe of teruggevonden elementen in hun muziek opnamen, dan bleven deze nieuwere elementen van vreemde her komst toch altijd te analyseren en min of meer herkenbaar. Laten we daarbij herin neren aan befaamd geworden composities van bovengenoemde componisten. Dvoraks symfonie „Uit de nieuwe wereld", Debus sy's „En blanc et nolr", Ravels Concert voor de linkerhand, Strawinsky's „l'His- toire du soldat", „Piano rag-music" en „Ragtime", Milhauds „La création du mon de", Honnegers „Rugby", Hindemiths Suite, Weils „Dreigroschenoper" en Kreneks „Johnny spielt auf". Al deze composities, die met tal van andere te vermeerderen zijn, hebben dus negermuziekelementen of daar mee verwante elementen in zich opgenomen. Maar zij blijven herkenbaar, zij zijn dus niet muzikaal geïntegreerd in de strikte zin. Misschien dat daarom de jazzmusici deze werken weliswaar als volwaardig, zelfs als meesterwerken beschouwen, maar niet als jazzmuziek. Zij hebben gelijk, om dat inderdaad naast elementen die werke lijk tot de jazz behoren ook elementen te vinden zijn, meestal ook in overheersende mate, die de jazz vreemd rijn. Ook omge keerd blijven componisten van Europese scholing, hoe geavanceerd ook, de jazz waarin een enkel markant element van onvervalst Europese herkomst is opgeno men, geen echte jazz vinden. In de jaren van Gershwin leek de weg vrij naar een muziek, die we gemakshalve symfonische jazz zullen noemen en velen onder de componisten beschouwden de „doorbraak" als een voldongen feit. Maar niettemin ging zowel de jazz weer eigen wegen als de muziek van Europesen huize, al hebben beide muziekuitingen elkaar enorm beïn vloed, ritmisch maar ook wat de mogelijk heden voor bijvoorbeeld het slagwerk be treft, een onderwerp waarover we al eens uitvoerig hebben geschreven. Als een muzikale integratie werkelijk wil lukken, dan moeten de grote ba siselementen van de muziek elkaar niet wezensvreemd zijn. Ritme, melodie en harmonie behoren tot de Europese mu ziek en tot de jazz, al is hun functie nog al verschillend. Maar tot het wezenlijke van de jazz behoort, zoals men weet, het onmisbare en onvervangbare element van de improvisatie, de improviserende varia tie, de „blue note", de sfeer van stem ming en ont-stemming, de vrijheid van de toonnuance en de „speelruimte" voor de musicus. Uit het kenmerk van de ware jazz, deze improvisatie kort samengevat, vloeit alles voort wat tot het wezen van de jazz behoort. Maar de Europese muziek, gebonden aan haar partituren, kent deze improvisatie niet of nauwelijks. Er is een enkele uitzondering, waarin een deel van de muziek een element van improvisatie bevatte. Maar improvisatie ln de zin van een onmiddellijk en wezen lijk bepalend aandeel van de uitvoerder aan het kunstwerk is in de huidige muziek nog experiment, al hebben we daar in beperkte mate al enkele frappante uitin gen van gehoord. Zolang men in de Euro pese muziek meent, het element van werke lijke improvisatie te kunnen of moeten mis sen, blijft het weliswaar experimentele mu ziek, maar ondanks mogelijke jazz elementen geen jazz, geïntegreerd in de symfonische muziek. Toch is er al een serieuze poging om in een muziekwerk alle elementen op te nemen, dus ook im provisatie; concreet is „Confluxus" van Theo Loevendie een bijdrage in een lange ontwikkelingsgang, waarmee artistieke re bellen zich intensief bezig houden. Onge acht het onmiddellijke resultaat is dit van grote en ook onmisbare betekenis. Ds. C. F. Beyers Naudé, directeur van het Christe lijk Instituut, een strijdbaar man en daarom meer ge waardeerd bui ten dan in Zuid- Afrika. Meelevend kerkelijk Nederland pleegt het gebeuren In Zuid-Afrika altyd met bezorgheld gade te slaan: de stamver wantschap plus de kerkelijke verwant schap zijn er de oorzaak van dat men in ons land zich meer dan elders bezint op de ontwikkeling en ook tracht de leiden de figuren in Zuid-Afrika van de dwa ling huns weegs te overtuigen. Toen ln het najaar van 1966 de synode van de Nederduitse Gereformeerde Kerk in Zuid-Afrika het Christelijk Instituut „als een dwaalrichting verwierp" en be paalde dat leden en ambtsdragers van deze (grootste) kerk van Zuid-Afrika zich aan het instituut moesten onttrek ken, verzocht het moderamen van de Nederlandse hervormde synode het Zuid- afrikaanse broedercollege om inlichtin gen. De Afrikaanders volstonden met het toezenden van een afschrift van het sy nodebesluit, niet erg elegant maar wel voldoende. Dit synodebesluit is In Nederland be studeerd en heeft tot gevolg gehad dat het moderamen van de hervormde syno de dezer dagen een brief heeft gericht tot de Nederduits Gereformeerde synode, waarin dringend gevraagd wordt het ge nomen besluit nog eens te herzien. „Zou het mogelijk zijn" zo vraagt het Ne derlandse moderamen „dat U, ter voorkoming van vele spanningen en pro cedures, 't overleg opent met hen die voor de arbeid van 't Christelijk Instituut verantwoordelijk zjjn? Zulk een onder zoek zou in ieder geval de Indruk kunnen wegnemen dat Uw synode voort wil gaan eenzjjdig te handelen zonder de broeders van het Christelijk Instituut te horen en gelegenheid te geven tot verantwoording in Uw synode. In de kerk van Christus hebben wij toch niet alleen te maken met standpunten waarin wij onze overtuiging hebben vastgelegd, maar moet het ons ook gaan om te luisteren, om te corrige ren en gecorrigeerd te worden". Het is zonder twijfel een wijze raad maar wil men In Zuid-Afrika naar deze broederraad luisteren? Tn een vijandig gezinde omgeving werkt *- over de kleurgrens in Zuid-Afrika heen het christelijk instituut van zuide lijk Afrika: Die christelike instituut van Suidelike Afrika. Het heeft een eenvou dig kantoor te Johannesburg. Uit dat kantoor komen onder meer Bijbelcurcus- sen en het maandblad „Pro Veritate". Het instituut is andermaal in het nieuws. Ds. C. F. Beyers Naudé, de strijdbare di recteur, heeft samen met professor Al- bert Geijser, de eerste voorzitter, een pro ces wegens smaad aangespannen tegen professor A. D. Pont van de universiteit van Pretoria. Juist toen het proces begon, bracht de Nederduits Gereformeerde Kerk in Zuid- Afrika een al eerder door haar generale synode gedane uitspraak in de praktijk: leden van deze kerk mogen geen lid zijn van het instituut en de kerkeraden moe ten disciplinaire maatregelen nemen tegen de leden, die tot het instituut behoren. De ergste disciplinaire maatregel is het uit sluiten van de sacramenten. De Neder duits Gereformeerde Kerk is de grootste van de drie blanke Nederduitse kerken in Afrika. Hét strijdpunt is, dat het christelijk in stituut openstaat voor alle rassen en niet aan een bepaalde belijdenis is gebonden. Het is dus interraciaal en oecumenisch. Tegen alle verdrukking in werkt het in stituut door aan de overbrugging van de kunstmatig gevormde kloof van het blan ke ras (de minderheid) en de gekleurde rassen in Zuid-Afrika en aan de verstevi ging van de oecumenische contacten tus sen de leden van diverse kerken. Overi gens is gebleken, dat de Engelssprekende kerken in Zuid-Afrika grote sympathie hebben voor de arbeid van het christe lijk instituut. ste voorzitter van het instituut en ds. C. F. Beyers Naudé de directeur. Bij zijn benoeming nam ds. Beyers Nau dé, tot dan predikant van de Nederduits Gereformeerde Kerk en voorzitter van de Zuidtransvaalse synode, ontslag met het verzoek aan zijn kerk of hij mocht blijven preken en iets mocht bewaren van het ambt als emeritus-predikant. Maar zijn kerk besloot, dat hij geen enkel recht meer kon laten gelden. Dr. E. Emmen, secretaris-generaal van de Nederlandse Hervormde Kerk die wij spraken over het instituut, merkte hier over op: „Dat was eenvoudig een politie ke zaak, omdat hij afwijkende denkbeel den heeft. Hij had het nog niet eens over de politiek, alleen maar over zijn taak". Over ds. Beyers Naudé zei dr. Emmen: „Een man met bijzonder veel vrienden, een echte Zuidafrikaanse Boer, die alleen maar het goede wil voor zijn land en zijn kerk". En over het christelijk instituut: „Een echte goede zaak, waarbij mensen elkaar willen ontmoeten als christenen". Het christelijk instituut wil op basis van de bijbel toenadering kweken tussen de bevolkingsgroepen. De leden, mannen en vrouwen, willen daarbij getrouwe burgers zijn en oprechte christenen. De meesten van hen hebben trouwens functies in de grote Boerenkerken bekleed. Het heeft geen ideologie en geen wereldbeschouwing, het heeft de bijbel als grondslag. Het wil zuiver fungeren als hulporgaan van de kerken, maar als zodanig wordt het niet geaccepteerd. Het zou In feite een legitie me plaats moeten hebben binnen de ker ken, doch nu is het zo, dat het buiten de officiële kerken staat, dat zijn leden, die hun kerk trouw willen blijven, door hun eigen kerk worden verstoten. Neem u er dan voor in acht, dat gij de Here niet vergeet, die u uit het diensthuis geleid heeft. Deuteronomium 6 12. In een kritiek moment van Israël's volksbestaan roept Mozes met alle aandrang zijn volk op om God niet te vergeten. Vergeten kan onschuldig en onbelangrijk zijn, maar het wordt verraad, wanneer het gaat om Eén, aan wie we alles te danken hebben, die ons heeft gered en uit het „dienst huis" in een vrij en verlost leven heeft gebracht. In onze tijd wordt wel eens gesproken van een Godvergeten wereld. Laten we dit woord maar eens letterlijk opnemen, analyseren en op ons in iaten werken! Want wij mensen hebben aan de éne kant de mogelijkheid ontvangen God te mogen ontmoeten, God te vinden als de Redder en Verlosser in Jezus Christus, Zijn Zoon, maar aan de andere kant óók de mogelijkheid deze God weer te vergeten, te negeren en zodoende van Hem te vervreemden. God vergeten: we kunnen het doen op een geraffi neerde manier, bewust en zelfverzekerd, we kunnen het ook langzaam-aan, passief en bijna ongemerkt over ons heen laten komen. Maar hoe dan ook: het kón; en ook dan, wanneer we God geruisloos hebben geëlimineerd uit ons bestaan, kunnen we leven. Maar: menswaardig, gelukkig en geborgen leven we alleen, wanneer we God niét vergeten. Zijn ontmoeting bewaren in een biddende, strijdende waakzaamheid en eerbiedig acht slaan op de teke nen van Zijn openbaring. Eerst dan is er sprake van de vervulling van het leven, dat niet afgesloten en opgesloten in zichzelf bestaat, maar open ligt in het Licht van Gods Waarheid. Een van de grote denkers van onze tijd, Heidegger, meent, dat de aard van onze tegenwoordige levenssituatie in steeds toenemende mate bepaald wordt door het vergeten van de Grond van ons leven, wat meer doorwerkt in toenemende onverschilligheid, angst en groeiende onzekerheid. Het christelijk geloof is als levende kracht altijd en overal het weten in God geborgen te mogen zijn, een geborgenheid die uit Genade ons ge schonken is en daarom nooit vergeten of geloochend mag worden. Wie dit toch doet, pleegt verraad aan de Liefde van God, die in het Kruisoffer van Zijn Zoon de redding ons heeft geschonken. God vergeten: wij mensen van onze tijd doen het door onze pretentie dit leven geheel en al in onze macht te krijgen; wij doen het ook door de werkelijkheid tot formules te herleiden en zo het Mysterie van God, dat ons leven omvat, te ontkennen; wij kunnen het ook doen door in zelfzucht en liefdeloosheid ons af te wenden van Gods Liefdegebod. Wie voor God-vergetenheid kiest, valt in de Godverlatenheid. Doen we het niet, dan blijft ons leven geborgen in God. Daarom: Neem u er voor in acht, dat gfl de Heer uw God niet vergeet. Het is allemaal enkele jaren geleden be gonnen, omstreeks 1963. In de voorafgaan de- jaren waren op verscheidene plaatsen in Zuid-Afrika oecumenische kringen ge houden, waar predikanten of gemeentele den elkaar ontmoetten. Waarschijnlijk wa ren daar toen ook al kleurlingen bij, hoe wel dit is verboden. Op die kringen vond men zowel leden van de Engelssprekende als van de Afrikaanssprekende kerken en dus kleurlingen. Dat wilde al heel wat zeggen, omdat er ln Zuid-Afrika niet één raad is, waarin al le kerken elkaar ontmoeten. Er is een christenraad van (Engelssprekende) ker ken en de Afrikaanssprekende kerken heb ben enig contact in een eigen organisatie. In 1960 was er een bijeenkomst van de Wereldraad van Kerken in Cottesloe, het zogenaamde Cottesloeberaad, waarop de apartheid werd afgewezen. Dat leidde tot de uittreding van de Afrikaanssprekende kerken uit de Wereldraad van Kerken. Het is begrijpelijk, dat juist toen velen de noodzaak van een „oecumenisch plat form" zagen, om niet nog meer in het isolement te komen. In uiterst rechtse kringen in de gehele wereld wordt de Wereldraad van Kerken, de oecumenische beweging dus, uitge maakt voor communistisch, omdat de Rus- sisch-Orthodoxe Kerk er een plaats in heeft. Dezelfde geluiden tegen de oecume nische beweging kan men horen in Zuid- Afrika bij vooraanstaande figuren uit de Nederduitse Kerken. De blanke minder heid in Zuid-Afrika acht zich bedreigd door de oecumenische beweging, die geen ras senonderscheid accepteert en die meer dan eens het beleid van de Zuidafrikaanse re gering op christelijke gronden heeft afge wezen. Het is een instituut van leden, die „het Woord van God willen stellen bo ven de politieke ideologie van de apart heid. Het gaat hun uiteindelijk niet om de vernieuwing van de kerk, maar on\ het heil, om de redding van heel het volk. Want niets meer en niets minder staat thans in Zuid-Afrika op het spel", aldus schreef ds. F. H. Landsman on langs in „Hervormd Nederland", vervolg Berg Het instituut heeft met vele vijandige acties te maken. Er is een actie geweest tegen professor Geijser, die men heeft ge probeerd te veroordelen wegens ketterij, er is een actie geweest tegen andere pre dikanten. die lid waren van het instituut een actie, waaraan het blad „Die Trans valer" vlijtig meewerkte. Er is ook een actie geweest tegen de (Nederlandse) pro fessor dr. A. van Selms, die zich reeds voor de oorlog in Zuid-Afrika vestigde, maar nooit het staatsburgerschap aan vroeg. Professor Van Selms is hoogleraar te Pretoria. Hij werkt mee aan het blad „Pro Veritate" van het, christelijk insti tuut. Er is ook een huiszoeking geweest in 't gebouw van het christelijk instituut, om dat men meende, dat er staatsgevaarlijke geschriften werden vervaardigd. Apeldoorn, Ds. Th. E. v.d. Brug De oecumenische kringen in Zuid-Afrika werden van het begin af aan niet door de kerkelijke instanties gewaardeerd, omdat het officiële standpunt luidde, dat de kerk zélf moet uitmaken wat er moet gebeuren in de oecumene en omdat men dit hande len van de kerkleden zag als een onder mijning van hetgeen de (blanke) kerken leren. Het werd nog erger, toen het chris telijk instituut, oecumenisch en interraci aal, werd opgericht. Het instituut werd opgericht door parti culiere christenen van diverse Afrikaans- en Engelssprekende kerken en van meet af aan was er ook een rooms-katholiek bij betrokken. Prof. Geijser werd de eer- Een belangrijke ontwikkeling voor het in stituut kwam er in december 1964 toen 'n groep leiders van verscheidene Bantoe- kerken zich tot ds. Beyers Naudé wend de met de vraag, samen te zoeken naar een betere theologische opleiding van de voorgangers in hun kerken. Het was voor het eerst, dat een dergelijk offici eel contact tussen blank en zwart be stond. Vier miljoen Mantoes in Zuid-Afrika zyn lid van deze onafhankelijke Bantoekerken. Zij zijn sedert het eind van de vorige eeuw (omstreeks 1888) ontstaan uit en naast de Hervormde, de Gereformeerde en de Nederduits Gereformeerde Kerk van Zuid-Afrika. Alleen Bantoes zijn er lid van. Ze ontstonden eensdeels, omdat veel Bantoes in de blanke kerken een te kort aan emotie vonden en anderdeels speelden rassenproblemen een rol. De Bantoekerken zijn zeer snel gegroeid, maar de theologische opleiding van de voorgangers van deze vaak bijzonder kleine en arme gemeenschappen is achtergeble ven. Het verzoek van de Bantoekerken leidde inmiddels tot een vereniging van Afrikaan se onafhankelijke kerken, wier bestuur sa men met het chritelijk instituut zich ver diepte in de betere opleiding en vorming. Nu is er in samenwerking met de verenig de bijbelgenootschappen reeds een bijzon der goede bijbelcursus speciaal voor de Bantoevoorgangers. Er zijn voorts herha lingscursussen voor Bantoevoorgangers en er is een theologische opleiding ingesteld. Dit werk van het christelijk instituut wordt via het werelddiaconaat gesteund door de Nederlandse Hervormde Kerk en Re monstrantse Broederschap. Een onrechtvaar digheid jegens een enkeling begaan is een bedreiging voor allen. Montesquieu Gemiddeld meer dan 100.000 Westduit sers melden zich ieder jaar aan bij een kantongerecht om officieel uit de kerk te treden. Het aantal „afvalli gen" is onder katholieken en protes tanten ongeveer even groot. Wie zich op deze wijze afmeldt men heeft er alleen een legimitatiebewijs voor no dig en behoeft slechts één handteke ning te plaatsen geldt niet meer als lid van een kerkgenootschap. Hij be hoeft dan ook geen kerkbelasting meer te betalen, die wordt geheven op basis van de aanslag in de inkomstenbelas ting. Niemand kan zich anders aan deze belasting onttrekken. Wie niet betaalt, krijgt via de belastingdienst de deurwaarder in huis. Wie echter als buitenkerkelijk te boek staat, is van betaling van kerkbelasting vrij gesteld. Deze vrijstelling is wel de voornaamste oorzaak, waarom zovele Westduitsers zich „afmelden". Uit de opbrengst van de kerkbelasting ondersteunt de staat de kerken. Ver scheidene kerkelijke gemeenten incas seren onafhankelijk daarvan nog een speciaal „kerkgeld". Ongeveer 75 procent van de kerkelijk gebonden burgers betaalt dit „kerkgeld", waar schijnlijk in de overtuiging, dat zij anders last krijgen met de fiscus en de deurwaarder op bezoek komt. Dit is evenwel een misverstand. Het kerke- geld wordt niet door de deurwaarder afgehaald bij wanbetaling, de kerkbe lasting wél, zij het dat ook dan slechts in de meest krasse gevallen tot dwang maatregelen wordt overgegaan. Overigens is men er in kerkelijke krin gen van overtuigd, dat de heffing var. een extra kerkgeld door de gemeenten het aantal uittredingen uit de kerker, heeft gestimuleerd. Er is verder nog een „onnoemlijk" aan tal mensen in West-Duitsland, die wel iswaar de band met de kerk niet offi cieel verbreken, trouw hun kerkbelas ting (en eventueel ook het kerkgeld» betalen, doch verder een kerkgebouw nooit van binnen zien. Men noemt hen wel eens de „belasting-christenen". Zij zouden vermoedelijk uit de kerk treden, wanneer niet de vrees voor de werkgever of de angst aanstoot te ge ven bij vrienden en kennissen, hen daarvan weerhield. Zij blijven dus in geschreven lidmaten, doch de binding is slechts schijn. Zowel in protestantse als in katholieke kerkelijke kringen schat men, dat niet meer dan vijf procent der Westduitse christenen werkelijk gelovig is en hun kerkelijke plichten nakomt. Het is op grond van een enquête bekend, dat in het zendgebied van de West duitse Omroep in Keulen vijf miljoen christenen zich tevreden stellen met de zondagse uitzending uit deze of ge ne kerk, waarbij de omroep de beide religies om de zondag afwisselt, zodat katholieken en protestanten maar om de andere week een programma van hun kerk via de radio kunnen bijwo nen. Op het platteland gaat de bevol king in het algemeen meer ter kerke dan in de steden, ofschoon uiteraard ook kerkgang niet als duidelijk bewlj.s van godsvrucht kan gelden. Een andere belangrijke oorzaak van uittreding uit de kerk zijn de gemeng de huwelijken tussen katholieke er. protestantse partners, die van mening zijn eventuele moeilijkheden in hur. huwelijk uit de weg te kunnen gaai. door allebei uit de kerk te treden. Het probleem van het gemengde huwelijk belast in het algemeen meer de ka tholiek dan de protestant. Een grote groep men schat haar op ongeveer 30 procent verlaat de kerk op grond vair moeilijkheden met het geloof zelf. Ongeveer 10 procent zegt het lidmaat schap van de kerk op vanwege partij politieke redenen. De beide grote kerken zijn thans in West-Duitsland ongeveer even sterk. De numerieke meerderheid der katho lieken werd gebroken door de komst van circa elf miljoen vluchtelingen uit de vroegere oostelijke provincies en de tegenwoordige Duitse Democra tische Republiek, die overwegend pro testants waren. Zelfs het traditionele „katholieke Rijnland" is niet typisch katholiek meer; de protestanten zijn er in de meerderheid. De verschiller, zijn evenwel gering. In beide kerken is er een voortdurend komen en gaan. De laatste decennia overweegt even wel het gaan en niet het komen. De ontwikkeling in de Duitse Democra tische Republiek is niet precies be kend Men schat dat ook daar jaar lijks ongeveer 100.000 mensen uit de kerk treden. Omgerekend op de drie maal kleinere bevolking zou dit een veel hoger percentage zijn dan in West-Duitsland. De stemming wordt trouwens sterk be ïnvloed door de systematische cam pagne, die het communistische regime tegen de kerken voert. Deze campagne richt zich meer tegen de protestantse dan tegen de katholieke kerk, omdat de protestantse kerk in de DDR tot dusverre heeft geweigerd zich los te maken van de „Evangelische Kirche Deutschlands", die van West-Duits land uit wordt bestuurd. De jeugd in de DDR wordt ervan weer houden zich aan de kerk te binden. In plaats van de doop is de „jeugd- wijding" gekomen, waarbij de jonge Oostduitser in de partij wordt opgeno men. Wie zich aan de jeugdwijdir.g" onttrekt, kan rekenen op de nodige moeilijkheden bij studie of beroeps keuze. •J i

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 11