Gedachten over
muziekexperimenten
Ddet
eten
Zoeklicht
op
Die christelike instituut
van Suidelike Afrika
CU
Jaarlijks
bedanken
100.000
kerkleden
vercj.
van
Bezorgdheid
in Nederland
Ter overdenking
Over de grens van
apartheid heen
tuziekfeuilleton
door
mri fh. timmerman
Om het heil
Ontwikkeling
Bantoekerken
Rechteloos
DEZE WEEK
Door één bandtekening bij
(Westduitse) kantonrechter
Artistieke rebellen worden soms door
de tijd getemd; misschien door faam
en fortuin minder rebels geworden, wat
hun dan door de nieuwe rebellen smalend
wordt verweten. Er zijn ook rebellen in
de kunst, die grote vernieuwers bleken te
zijn en tot het eind van hun krachten
zochten naar nieuwe mogelijkheden voor
de kunst. Provo's worden vanzelf eerzame
huisvaders, merkte onlangs iemand op, die
nogal last had van sommige provo's. Maar
dit geldt dan mogelijk voor de provo's in
het sociale vlak. Als artistieke provo
dient men dit te blijven, anders wordt
men dood verklaard.
In de muzikale wereld gist het, al ja
ren. maar in het gewone muziekleven of
zo men wil: muziekbedrijf is daar weinig
van te bespeuren. In deze rubriek hebben
we al meermalen over enkele facetten en
ook concrete uitingen van deze muzikale
gisting, om het zo te zeggen, bericht. De
•trijd gaat, zoals men weet, voor een
groot deel ook over de experimentele mu
ziek en dan vooral hoe deze experimente
le muziek geïntegreerd moet worden in 't
muziekleven. Het zal duidelijk zijn, dat
als het om grote werken gaat, om orkest
muziek voor een groot, soms zeer om
vangrijk en veeleisend ongewoon appa
raat, dit integreren van experimentele,
avant-gardistische muziek in het muziekle
ven, voor Amsterdam van meer praktisch
belang is dan voor bijvoorbeeld Apeldoorn.
Gezien de veeleisende techniek, nog ge
heel afgezien van bijvoorbeeld het dikwijls
verlangde apparaat, kan een gewestelijk
orkest, ongeacht of dit Het Gelders Or
kest is, het Overijssels Philharmonisch
Orkest, de Groninger Orkest Vereniging of
bijvoorbeeld Het Brabants Orkest geen
werkelijk experimentele muziek brengen
In de normale reeksen concerten. Moet
men ln Amsterdam, in het. nog altijd toon
aangevende Concertgebouw, misschien in
derdaad bevreesd zijn, dat het vormen
van een speciaal orkest voor experimente
le muziek een scheiding teweeg zal bren
gen, voor steden als Apeldoorn, Arnhem,
Deventer en Zwolle ligt dit heel anders.
Daar zou. als het mogelijk was en de zeer
hoge kosten naast de al grote sommen
verslindende gesubsidieerde orkesten opge
bracht zouden kunnen worden, een spe
ciaal orkest voor experimentele muziek
dat afzonderlijke concerten van avant-gar
distische werken zou komen geven, zeker
zin hebben. Al zou ongetwijfeld Orpheus
noch Musis Sacrum dan vol lopen.
A ltfld wordt er veel meer geschreven
over betrekkelijk negatieve zaken in
het kunstleven dan over positieve dingen;
meer over wat scheidt dan wat bindt of
wat gewonnen werd. De tijd ligt nog niet
zo heel ver terug, dat er een diepe kloof
gaapte tussen de jazz en de toen serieus
geheten muziek. Jazz klonk niet in de of
ficiële concertzaal, maar bleef verwezen
naar een eigen ruimte. Jazz stond ook
niet op de programma's, jazz leefde in een
eigen wereldje. Sinds lang is dit veran
derd, maar daarbij is iets heel curieus
gebeurd. Toen veerig jaar geleden grote
componisten van Europesen huize begonnen
waren jazzelementen op te nemen en te
verwerken in hun muziek, leek het alsof
de jazz en de symfonische muziek volko
men zouden worden verweven, geïnte
greerd om met het modewoord te spre
ken. Eerst vloeiden de wegen van jazz en
symfonische muziek, voorheen door een
kloof gescheiden, samen. Maar toen men
meende, dat dit samengaan blijvend zou
zijn en zou leiden tot een geheel vernieuw
de muziek, bleek dit toch anders te zijn.
De jazz in een voortdurende vernieuwing
en ook verfijning werd naar de moderne
of progressieve jazz geleid, de symfonische
muziek boog af en baande zich nieuwe
wegen naar de experimentele muziek.
Eerst nu, in deze laatste jaren, is de jazz
weer dicht bij de symfonische muziek ge
raakt, of omgekeerd.
Qomponisten die sinds lang tot de mu
ziekgeschiedenis behoren, dus in de
algemene betekenis „klassiek" zijn te noe
men, in hun specifieke stijl en idioom
.tijdloos", hebben in sommige van hun
werken reeds elementen van negermuziek
verwerkt. Al de Boheems-Tsjechische com
ponist Antonin Dvorak en daarna Claude
Debussy en Maurice Ravel. Kort daarna
volgde Igor Strawinsky in meer dan één
belangrijk werk; ook Darius Milhaud en
Arthur Honneger, Paul Hindemith, Kurt
Weil en bijvoorbeeld Ernst Krenek. Op
zien baarde George Gershwin met zijn
Rhapsody In Blue en de tijd van de sym
fonische jazz leek aangebroken. Over de
aanvechtbare benaming symfonische jazz
te gaan twisten is niet de bedoeling. Er
gebeurde nadat bovengenoemde componis
ten tal van werken met duidelijke jazz
elementen hadden geschreven iets onver
wachts. Zij die meenden, dat de Europese
muziek door haar verscheidenheid en door
haar gebleken kracht van superieure vor
men de jazzelementen snel zou opnemen
en verwerken, kregen gèèn gelijk. Er was
geen sprake van een werkelijke integratie,
van een wezenlijke versmelting.
Want we moeten duidelijk onderschei
den. Er zijn werken van componisten,
waarin de typerende elementen van de
negermuziek een opvallend spontaan ge
luid geven in schijnbaar vrije, maar toch
aan Europese vormen gebonden muziek.
Er is omgekeerd ook moderne jazz waar
in enkele Europese elementen zijn ver
werkt. Als componisten van Europese scho
ling nieuwe of teruggevonden elementen
in hun muziek opnamen, dan bleven deze
nieuwere elementen van vreemde her
komst toch altijd te analyseren en min of
meer herkenbaar. Laten we daarbij herin
neren aan befaamd geworden composities
van bovengenoemde componisten. Dvoraks
symfonie „Uit de nieuwe wereld", Debus
sy's „En blanc et nolr", Ravels Concert
voor de linkerhand, Strawinsky's „l'His-
toire du soldat", „Piano rag-music" en
„Ragtime", Milhauds „La création du mon
de", Honnegers „Rugby", Hindemiths Suite,
Weils „Dreigroschenoper" en Kreneks
„Johnny spielt auf". Al deze composities, die
met tal van andere te vermeerderen zijn,
hebben dus negermuziekelementen of daar
mee verwante elementen in zich opgenomen.
Maar zij blijven herkenbaar, zij zijn dus
niet muzikaal geïntegreerd in de strikte
zin. Misschien dat daarom de jazzmusici
deze werken weliswaar als volwaardig,
zelfs als meesterwerken beschouwen, maar
niet als jazzmuziek. Zij hebben gelijk, om
dat inderdaad naast elementen die werke
lijk tot de jazz behoren ook elementen te
vinden zijn, meestal ook in overheersende
mate, die de jazz vreemd rijn. Ook omge
keerd blijven componisten van Europese
scholing, hoe geavanceerd ook, de jazz
waarin een enkel markant element van
onvervalst Europese herkomst is opgeno
men, geen echte jazz vinden. In de jaren
van Gershwin leek de weg vrij naar een
muziek, die we gemakshalve symfonische
jazz zullen noemen en velen onder de
componisten beschouwden de „doorbraak"
als een voldongen feit. Maar niettemin
ging zowel de jazz weer eigen wegen als
de muziek van Europesen huize, al hebben
beide muziekuitingen elkaar enorm beïn
vloed, ritmisch maar ook wat de mogelijk
heden voor bijvoorbeeld het slagwerk be
treft, een onderwerp waarover we al eens
uitvoerig hebben geschreven.
Als een muzikale integratie werkelijk
wil lukken, dan moeten de grote ba
siselementen van de muziek elkaar niet
wezensvreemd zijn. Ritme, melodie en
harmonie behoren tot de Europese mu
ziek en tot de jazz, al is hun functie nog
al verschillend. Maar tot het wezenlijke
van de jazz behoort, zoals men weet, het
onmisbare en onvervangbare element van
de improvisatie, de improviserende varia
tie, de „blue note", de sfeer van stem
ming en ont-stemming, de vrijheid van de
toonnuance en de „speelruimte" voor de
musicus. Uit het kenmerk van de ware
jazz, deze improvisatie kort samengevat,
vloeit alles voort wat tot het wezen van
de jazz behoort. Maar de Europese muziek,
gebonden aan haar partituren, kent deze
improvisatie niet of nauwelijks.
Er is een enkele uitzondering, waarin
een deel van de muziek een element van
improvisatie bevatte. Maar improvisatie
ln de zin van een onmiddellijk en wezen
lijk bepalend aandeel van de uitvoerder
aan het kunstwerk is in de huidige muziek
nog experiment, al hebben we daar in
beperkte mate al enkele frappante uitin
gen van gehoord. Zolang men in de Euro
pese muziek meent, het element van werke
lijke improvisatie te kunnen of moeten mis
sen, blijft het weliswaar experimentele mu
ziek, maar ondanks mogelijke jazz
elementen geen jazz, geïntegreerd
in de symfonische muziek. Toch is er al
een serieuze poging om in een muziekwerk
alle elementen op te nemen, dus ook im
provisatie; concreet is „Confluxus" van
Theo Loevendie een bijdrage in een lange
ontwikkelingsgang, waarmee artistieke re
bellen zich intensief bezig houden. Onge
acht het onmiddellijke resultaat is dit van
grote en ook onmisbare betekenis.
Ds. C. F. Beyers
Naudé, directeur
van het Christe
lijk Instituut, een
strijdbaar man en
daarom meer ge
waardeerd bui
ten dan in Zuid-
Afrika.
Meelevend kerkelijk Nederland pleegt
het gebeuren In Zuid-Afrika altyd met
bezorgheld gade te slaan: de stamver
wantschap plus de kerkelijke verwant
schap zijn er de oorzaak van dat men in
ons land zich meer dan elders bezint op
de ontwikkeling en ook tracht de leiden
de figuren in Zuid-Afrika van de dwa
ling huns weegs te overtuigen.
Toen ln het najaar van 1966 de synode
van de Nederduitse Gereformeerde Kerk
in Zuid-Afrika het Christelijk Instituut
„als een dwaalrichting verwierp" en be
paalde dat leden en ambtsdragers van
deze (grootste) kerk van Zuid-Afrika
zich aan het instituut moesten onttrek
ken, verzocht het moderamen van de
Nederlandse hervormde synode het Zuid-
afrikaanse broedercollege om inlichtin
gen. De Afrikaanders volstonden met het
toezenden van een afschrift van het sy
nodebesluit, niet erg elegant maar wel
voldoende.
Dit synodebesluit is In Nederland be
studeerd en heeft tot gevolg gehad dat
het moderamen van de hervormde syno
de dezer dagen een brief heeft gericht
tot de Nederduits Gereformeerde synode,
waarin dringend gevraagd wordt het ge
nomen besluit nog eens te herzien. „Zou
het mogelijk zijn" zo vraagt het Ne
derlandse moderamen „dat U, ter
voorkoming van vele spanningen en pro
cedures, 't overleg opent met hen die
voor de arbeid van 't Christelijk Instituut
verantwoordelijk zjjn? Zulk een onder
zoek zou in ieder geval de Indruk kunnen
wegnemen dat Uw synode voort wil gaan
eenzjjdig te handelen zonder de broeders
van het Christelijk Instituut te horen en
gelegenheid te geven tot verantwoording
in Uw synode. In de kerk van Christus
hebben wij toch niet alleen te maken met
standpunten waarin wij onze overtuiging
hebben vastgelegd, maar moet het ons
ook gaan om te luisteren, om te corrige
ren en gecorrigeerd te worden".
Het is zonder twijfel een wijze raad
maar wil men In Zuid-Afrika naar deze
broederraad luisteren?
Tn een vijandig gezinde omgeving werkt
*- over de kleurgrens in Zuid-Afrika
heen het christelijk instituut van zuide
lijk Afrika: Die christelike instituut van
Suidelike Afrika. Het heeft een eenvou
dig kantoor te Johannesburg. Uit dat
kantoor komen onder meer Bijbelcurcus-
sen en het maandblad „Pro Veritate".
Het instituut is andermaal in het nieuws.
Ds. C. F. Beyers Naudé, de strijdbare di
recteur, heeft samen met professor Al-
bert Geijser, de eerste voorzitter, een pro
ces wegens smaad aangespannen tegen
professor A. D. Pont van de universiteit
van Pretoria.
Juist toen het proces begon, bracht de
Nederduits Gereformeerde Kerk in Zuid-
Afrika een al eerder door haar generale
synode gedane uitspraak in de praktijk:
leden van deze kerk mogen geen lid zijn
van het instituut en de kerkeraden moe
ten disciplinaire maatregelen nemen tegen
de leden, die tot het instituut behoren. De
ergste disciplinaire maatregel is het uit
sluiten van de sacramenten. De Neder
duits Gereformeerde Kerk is de grootste
van de drie blanke Nederduitse kerken in
Afrika.
Hét strijdpunt is, dat het christelijk in
stituut openstaat voor alle rassen en niet
aan een bepaalde belijdenis is gebonden.
Het is dus interraciaal en oecumenisch.
Tegen alle verdrukking in werkt het in
stituut door aan de overbrugging van de
kunstmatig gevormde kloof van het blan
ke ras (de minderheid) en de gekleurde
rassen in Zuid-Afrika en aan de verstevi
ging van de oecumenische contacten tus
sen de leden van diverse kerken. Overi
gens is gebleken, dat de Engelssprekende
kerken in Zuid-Afrika grote sympathie
hebben voor de arbeid van het christe
lijk instituut.
ste voorzitter van het instituut en ds. C.
F. Beyers Naudé de directeur.
Bij zijn benoeming nam ds. Beyers Nau
dé, tot dan predikant van de Nederduits
Gereformeerde Kerk en voorzitter van de
Zuidtransvaalse synode, ontslag met het
verzoek aan zijn kerk of hij mocht blijven
preken en iets mocht bewaren van het
ambt als emeritus-predikant. Maar zijn
kerk besloot, dat hij geen enkel recht
meer kon laten gelden.
Dr. E. Emmen, secretaris-generaal van
de Nederlandse Hervormde Kerk die wij
spraken over het instituut, merkte hier
over op: „Dat was eenvoudig een politie
ke zaak, omdat hij afwijkende denkbeel
den heeft. Hij had het nog niet eens over
de politiek, alleen maar over zijn taak".
Over ds. Beyers Naudé zei dr. Emmen:
„Een man met bijzonder veel vrienden,
een echte Zuidafrikaanse Boer, die alleen
maar het goede wil voor zijn land en zijn
kerk". En over het christelijk instituut:
„Een echte goede zaak, waarbij mensen
elkaar willen ontmoeten als christenen".
Het christelijk instituut wil op basis van
de bijbel toenadering kweken tussen de
bevolkingsgroepen. De leden, mannen en
vrouwen, willen daarbij getrouwe burgers
zijn en oprechte christenen. De meesten
van hen hebben trouwens functies in de
grote Boerenkerken bekleed. Het heeft
geen ideologie en geen wereldbeschouwing,
het heeft de bijbel als grondslag. Het wil
zuiver fungeren als hulporgaan van de
kerken, maar als zodanig wordt het niet
geaccepteerd. Het zou In feite een legitie
me plaats moeten hebben binnen de ker
ken, doch nu is het zo, dat het buiten de
officiële kerken staat, dat zijn leden, die
hun kerk trouw willen blijven, door hun
eigen kerk worden verstoten.
Neem u er dan voor in acht, dat gij de Here niet vergeet,
die u uit het diensthuis geleid heeft. Deuteronomium 6 12.
In een kritiek moment van Israël's volksbestaan roept Mozes met alle
aandrang zijn volk op om God niet te vergeten. Vergeten kan onschuldig
en onbelangrijk zijn, maar het wordt verraad, wanneer het gaat om Eén,
aan wie we alles te danken hebben, die ons heeft gered en uit het „dienst
huis" in een vrij en verlost leven heeft gebracht.
In onze tijd wordt wel eens gesproken van een Godvergeten wereld.
Laten we dit woord maar eens letterlijk opnemen, analyseren en op ons in
iaten werken! Want wij mensen hebben aan de éne kant de mogelijkheid
ontvangen God te mogen ontmoeten, God te vinden als de Redder en
Verlosser in Jezus Christus, Zijn Zoon, maar aan de andere kant óók de
mogelijkheid deze God weer te vergeten, te negeren en zodoende van
Hem te vervreemden. God vergeten: we kunnen het doen op een geraffi
neerde manier, bewust en zelfverzekerd, we kunnen het ook langzaam-aan,
passief en bijna ongemerkt over ons heen laten komen. Maar hoe dan ook:
het kón; en ook dan, wanneer we God geruisloos hebben geëlimineerd uit
ons bestaan, kunnen we leven. Maar: menswaardig, gelukkig en geborgen
leven we alleen, wanneer we God niét vergeten. Zijn ontmoeting bewaren in
een biddende, strijdende waakzaamheid en eerbiedig acht slaan op de teke
nen van Zijn openbaring. Eerst dan is er sprake van de vervulling van het
leven, dat niet afgesloten en opgesloten in zichzelf bestaat, maar open
ligt in het Licht van Gods Waarheid.
Een van de grote denkers van onze tijd, Heidegger, meent, dat de aard
van onze tegenwoordige levenssituatie in steeds toenemende mate bepaald
wordt door het vergeten van de Grond van ons leven, wat meer doorwerkt
in toenemende onverschilligheid, angst en groeiende onzekerheid. Het
christelijk geloof is als levende kracht altijd en overal het weten in God
geborgen te mogen zijn, een geborgenheid die uit Genade ons ge
schonken is en daarom nooit vergeten of geloochend mag worden. Wie dit
toch doet, pleegt verraad aan de Liefde van God, die in het Kruisoffer van
Zijn Zoon de redding ons heeft geschonken.
God vergeten: wij mensen van onze tijd doen het door onze pretentie
dit leven geheel en al in onze macht te krijgen; wij doen het ook door de
werkelijkheid tot formules te herleiden en zo het Mysterie van God, dat
ons leven omvat, te ontkennen; wij kunnen het ook doen door in zelfzucht
en liefdeloosheid ons af te wenden van Gods Liefdegebod.
Wie voor God-vergetenheid kiest, valt in de Godverlatenheid. Doen we
het niet, dan blijft ons leven geborgen in God. Daarom: Neem u er voor in
acht, dat gfl de Heer uw God niet vergeet.
Het is allemaal enkele jaren geleden be
gonnen, omstreeks 1963. In de voorafgaan
de- jaren waren op verscheidene plaatsen
in Zuid-Afrika oecumenische kringen ge
houden, waar predikanten of gemeentele
den elkaar ontmoetten. Waarschijnlijk wa
ren daar toen ook al kleurlingen bij, hoe
wel dit is verboden. Op die kringen vond
men zowel leden van de Engelssprekende
als van de Afrikaanssprekende kerken en
dus kleurlingen.
Dat wilde al heel wat zeggen, omdat er
ln Zuid-Afrika niet één raad is, waarin al
le kerken elkaar ontmoeten. Er is een
christenraad van (Engelssprekende) ker
ken en de Afrikaanssprekende kerken heb
ben enig contact in een eigen organisatie.
In 1960 was er een bijeenkomst van de
Wereldraad van Kerken in Cottesloe, het
zogenaamde Cottesloeberaad, waarop de
apartheid werd afgewezen. Dat leidde tot
de uittreding van de Afrikaanssprekende
kerken uit de Wereldraad van Kerken.
Het is begrijpelijk, dat juist toen velen de
noodzaak van een „oecumenisch plat
form" zagen, om niet nog meer in het
isolement te komen.
In uiterst rechtse kringen in de gehele
wereld wordt de Wereldraad van Kerken,
de oecumenische beweging dus, uitge
maakt voor communistisch, omdat de Rus-
sisch-Orthodoxe Kerk er een plaats in
heeft. Dezelfde geluiden tegen de oecume
nische beweging kan men horen in Zuid-
Afrika bij vooraanstaande figuren uit de
Nederduitse Kerken. De blanke minder
heid in Zuid-Afrika acht zich bedreigd door
de oecumenische beweging, die geen ras
senonderscheid accepteert en die meer dan
eens het beleid van de Zuidafrikaanse re
gering op christelijke gronden heeft afge
wezen.
Het is een instituut van leden, die
„het Woord van God willen stellen bo
ven de politieke ideologie van de apart
heid. Het gaat hun uiteindelijk niet om
de vernieuwing van de kerk, maar on\
het heil, om de redding van heel het
volk. Want niets meer en niets minder
staat thans in Zuid-Afrika op het spel",
aldus schreef ds. F. H. Landsman on
langs in „Hervormd Nederland",
vervolg Berg
Het instituut heeft met vele vijandige
acties te maken. Er is een actie geweest
tegen professor Geijser, die men heeft ge
probeerd te veroordelen wegens ketterij,
er is een actie geweest tegen andere pre
dikanten. die lid waren van het instituut
een actie, waaraan het blad „Die Trans
valer" vlijtig meewerkte. Er is ook een
actie geweest tegen de (Nederlandse) pro
fessor dr. A. van Selms, die zich reeds
voor de oorlog in Zuid-Afrika vestigde,
maar nooit het staatsburgerschap aan
vroeg. Professor Van Selms is hoogleraar
te Pretoria. Hij werkt mee aan het blad
„Pro Veritate" van het, christelijk insti
tuut.
Er is ook een huiszoeking geweest in 't
gebouw van het christelijk instituut, om
dat men meende, dat er staatsgevaarlijke
geschriften werden vervaardigd.
Apeldoorn,
Ds. Th. E. v.d. Brug
De oecumenische kringen in Zuid-Afrika
werden van het begin af aan niet door de
kerkelijke instanties gewaardeerd, omdat
het officiële standpunt luidde, dat de kerk
zélf moet uitmaken wat er moet gebeuren
in de oecumene en omdat men dit hande
len van de kerkleden zag als een onder
mijning van hetgeen de (blanke) kerken
leren. Het werd nog erger, toen het chris
telijk instituut, oecumenisch en interraci
aal, werd opgericht.
Het instituut werd opgericht door parti
culiere christenen van diverse Afrikaans-
en Engelssprekende kerken en van meet
af aan was er ook een rooms-katholiek
bij betrokken. Prof. Geijser werd de eer-
Een belangrijke ontwikkeling voor het in
stituut kwam er in december 1964 toen
'n groep leiders van verscheidene Bantoe-
kerken zich tot ds. Beyers Naudé wend
de met de vraag, samen te zoeken naar
een betere theologische opleiding van de
voorgangers in hun kerken. Het was
voor het eerst, dat een dergelijk offici
eel contact tussen blank en zwart be
stond.
Vier miljoen Mantoes in Zuid-Afrika zyn
lid van deze onafhankelijke Bantoekerken.
Zij zijn sedert het eind van de vorige
eeuw (omstreeks 1888) ontstaan uit en
naast de Hervormde, de Gereformeerde
en de Nederduits Gereformeerde Kerk
van Zuid-Afrika. Alleen Bantoes zijn er
lid van. Ze ontstonden eensdeels, omdat
veel Bantoes in de blanke kerken een te
kort aan emotie vonden en anderdeels
speelden rassenproblemen een rol.
De Bantoekerken zijn zeer snel gegroeid,
maar de theologische opleiding van de
voorgangers van deze vaak bijzonder kleine
en arme gemeenschappen is achtergeble
ven.
Het verzoek van de Bantoekerken leidde
inmiddels tot een vereniging van Afrikaan
se onafhankelijke kerken, wier bestuur sa
men met het chritelijk instituut zich ver
diepte in de betere opleiding en vorming.
Nu is er in samenwerking met de verenig
de bijbelgenootschappen reeds een bijzon
der goede bijbelcursus speciaal voor de
Bantoevoorgangers. Er zijn voorts herha
lingscursussen voor Bantoevoorgangers en
er is een theologische opleiding ingesteld.
Dit werk van het christelijk instituut wordt
via het werelddiaconaat gesteund door de
Nederlandse Hervormde Kerk en Re
monstrantse Broederschap.
Een onrechtvaar
digheid jegens een
enkeling begaan is
een bedreiging voor
allen.
Montesquieu
Gemiddeld meer dan 100.000 Westduit
sers melden zich ieder jaar aan bij
een kantongerecht om officieel uit de
kerk te treden. Het aantal „afvalli
gen" is onder katholieken en protes
tanten ongeveer even groot. Wie zich
op deze wijze afmeldt men heeft er
alleen een legimitatiebewijs voor no
dig en behoeft slechts één handteke
ning te plaatsen geldt niet meer als
lid van een kerkgenootschap. Hij be
hoeft dan ook geen kerkbelasting meer
te betalen, die wordt geheven op basis
van de aanslag in de inkomstenbelas
ting. Niemand kan zich anders aan
deze belasting onttrekken. Wie niet
betaalt, krijgt via de belastingdienst
de deurwaarder in huis. Wie echter
als buitenkerkelijk te boek staat, is
van betaling van kerkbelasting vrij
gesteld. Deze vrijstelling is wel de
voornaamste oorzaak, waarom zovele
Westduitsers zich „afmelden".
Uit de opbrengst van de kerkbelasting
ondersteunt de staat de kerken. Ver
scheidene kerkelijke gemeenten incas
seren onafhankelijk daarvan nog een
speciaal „kerkgeld". Ongeveer 75
procent van de kerkelijk gebonden
burgers betaalt dit „kerkgeld", waar
schijnlijk in de overtuiging, dat zij
anders last krijgen met de fiscus en
de deurwaarder op bezoek komt. Dit
is evenwel een misverstand. Het kerke-
geld wordt niet door de deurwaarder
afgehaald bij wanbetaling, de kerkbe
lasting wél, zij het dat ook dan slechts
in de meest krasse gevallen tot dwang
maatregelen wordt overgegaan.
Overigens is men er in kerkelijke krin
gen van overtuigd, dat de heffing var.
een extra kerkgeld door de gemeenten
het aantal uittredingen uit de kerker,
heeft gestimuleerd.
Er is verder nog een „onnoemlijk" aan
tal mensen in West-Duitsland, die wel
iswaar de band met de kerk niet offi
cieel verbreken, trouw hun kerkbelas
ting (en eventueel ook het kerkgeld»
betalen, doch verder een kerkgebouw
nooit van binnen zien. Men noemt hen
wel eens de „belasting-christenen".
Zij zouden vermoedelijk uit de kerk
treden, wanneer niet de vrees voor de
werkgever of de angst aanstoot te ge
ven bij vrienden en kennissen, hen
daarvan weerhield. Zij blijven dus in
geschreven lidmaten, doch de binding
is slechts schijn.
Zowel in protestantse als in katholieke
kerkelijke kringen schat men, dat niet
meer dan vijf procent der Westduitse
christenen werkelijk gelovig is en
hun kerkelijke plichten nakomt. Het
is op grond van een enquête bekend,
dat in het zendgebied van de West
duitse Omroep in Keulen vijf miljoen
christenen zich tevreden stellen met
de zondagse uitzending uit deze of ge
ne kerk, waarbij de omroep de beide
religies om de zondag afwisselt, zodat
katholieken en protestanten maar om
de andere week een programma van
hun kerk via de radio kunnen bijwo
nen. Op het platteland gaat de bevol
king in het algemeen meer ter kerke
dan in de steden, ofschoon uiteraard
ook kerkgang niet als duidelijk bewlj.s
van godsvrucht kan gelden.
Een andere belangrijke oorzaak van
uittreding uit de kerk zijn de gemeng
de huwelijken tussen katholieke er.
protestantse partners, die van mening
zijn eventuele moeilijkheden in hur.
huwelijk uit de weg te kunnen gaai.
door allebei uit de kerk te treden. Het
probleem van het gemengde huwelijk
belast in het algemeen meer de ka
tholiek dan de protestant. Een grote
groep men schat haar op ongeveer
30 procent verlaat de kerk op grond
vair moeilijkheden met het geloof zelf.
Ongeveer 10 procent zegt het lidmaat
schap van de kerk op vanwege partij
politieke redenen.
De beide grote kerken zijn thans in
West-Duitsland ongeveer even sterk.
De numerieke meerderheid der katho
lieken werd gebroken door de komst
van circa elf miljoen vluchtelingen uit
de vroegere oostelijke provincies en
de tegenwoordige Duitse Democra
tische Republiek, die overwegend pro
testants waren. Zelfs het traditionele
„katholieke Rijnland" is niet typisch
katholiek meer; de protestanten zijn
er in de meerderheid. De verschiller,
zijn evenwel gering. In beide kerken
is er een voortdurend komen en gaan.
De laatste decennia overweegt even
wel het gaan en niet het komen.
De ontwikkeling in de Duitse Democra
tische Republiek is niet precies be
kend Men schat dat ook daar jaar
lijks ongeveer 100.000 mensen uit de
kerk treden. Omgerekend op de drie
maal kleinere bevolking zou dit een
veel hoger percentage zijn dan in
West-Duitsland.
De stemming wordt trouwens sterk be
ïnvloed door de systematische cam
pagne, die het communistische regime
tegen de kerken voert. Deze campagne
richt zich meer tegen de protestantse
dan tegen de katholieke kerk, omdat
de protestantse kerk in de DDR tot
dusverre heeft geweigerd zich los te
maken van de „Evangelische Kirche
Deutschlands", die van West-Duits
land uit wordt bestuurd.
De jeugd in de DDR wordt ervan weer
houden zich aan de kerk te binden.
In plaats van de doop is de „jeugd-
wijding" gekomen, waarbij de jonge
Oostduitser in de partij wordt opgeno
men. Wie zich aan de jeugdwijdir.g"
onttrekt, kan rekenen op de nodige
moeilijkheden bij studie of beroeps
keuze.
•J
i