Geld stinkt
niet bij
Joh. Enschedé
Schoonmaken
moet een
wetenschap
gaan worden
VOOR BA TTERIJEN GING EEN
NIEUWE TOEKOMST GLOREN
Onze 100.000 „beroepsschoonmakers" kosten een miljard per jaar
Ir. B. Wilton
kwart eeuw
tussen de
schepen
Hel kostbaarste drukwerk Ier wereld
wordt in Haarlem gemaakt
Rolls rood
Restricties
Tot op de cent
Bewaakt
Loonzakjes
Tevreden
Sinds de snelle opkomst van de transistor
HARDER DAN OOIT
ZELFDE FABRIEK
Abstract
In de praktijk
OP BUIK HOOGTE
TANDENBORSTEL
Loonkosten
Engeland
BLAADJE
GESCHUT
STEEDS VERDER
Geld stinkt of het stinkt niet. Zolang er mensen bestaan, zullen de opvattingen
daarover wel verdeeld blijven. Op één plek in ons land echter kan van het geld
worden gezegd, dat het ruikt. Die plek: de drukkerij Joh. Enschede en Zonen
te Haarlem. Het verse, net van de persen komende, geld ruikt er naar een
„eerlijke" melange van sterk geurende drukinkten. Het is niet de enige merk
waardige ervaring, die ik (door bijzondere omstandigheden als bezoeker tot dit
heiligdom toegelaten), opdoe. Het ligt ligt er opgetast in dikke stapels vellen,
waarvan de lengtezijde uit zes en de hoogte uit vijf bankbiljetten bestaat. Ik
kijk ernaar en kom al vrij gauw tot de conclusie, dat het sensationele vooral
schuilt in het volledig ontbreken van iedere sensatie. Men kijkt alleen maar
naar het kostbaarste drukwerk ter wereld.
Over die bijzondere omstandigheden:
Enschede heeft een afdeling die de of
ficiële naam van geldswaardige druk
kerij draagt. Iedere dag wordt er bin
nen- en buitenlands geld gemaakt,
maar ook: de blauwe zegeltjes van uw
kruidenier, slager of groenteman bij
voorbeeld en postzegels. Pottekijkers
van buitenaf zijn op deze afdeling be
grijpelijk genoeg geen graag genode
gasten. De deuren blijven er letterlijk
en figuurlijk zoveel mogelijk herme
tisch gesloten.
Filmmakers plegen echter nog wel
eens een denrtje open te krijgen. Dat
was ook nu weer het geval.
De Nederlandse Bank en de directie
van Joh. Enschedé hadden toestemming
gegeven aan de filmploeg van de pro-
duktiemaatschappij Atlas voor het ma
ken van een aantal opnamen. Met die
filmers kreeg ik de gelegenheid bij het
maken van geld even om de hoek te
kijken. Voor de cineasten en voor mij
gold daarbij de volgende restrictie:
Geen opnamen (en geen verslag dus)
waaruit de indeling van het bedrijf zou
kunnen blijken, geen opnamen van be
paalde druk-technische details.
Verder moesten de bezoekers zich
aan een visitatie onderwerpen wanneer
er tijdens hun aanwezigheid bijvoorbeeld
een vel papier zou worden vermist.
Dit laatste komt een enkele maal voor,
maar het berust dan meestal op een
telfout. Is die gemaakt, dan gaat men
desnoods de hele nacht door om de
fout op te sporen. In de geldfabriek van
Enschedé moet alles uiteraard „tot op
de cent" kloppen.
Het filmscenario schreef twee scènes
voor. Het drukken van postzegels en 't
drukken van geld. Wat die postzegels
betreft: een zo op het oog nogal een
voudige machine produceert de eindelo
ze reeks vellen en daar valt voor de
niet technische toeschouwer weinig aan
te beleven. Een verzamelaar zou ech
ter verlekkerd toezien op de stapels mis
drukken, variërend van kleine oneffen-
heidjes te weinig inkt meestal
tot vuurrode, dwars door een rijtje ze
gels heengedrukte balken. De verzame
laars zullen er nooit aan te pas ko
men, want de misdrukken worden on
middellijk ingenomen en vernietigd.
De atmosfeer in de gelddrukkerij zet
de fantasie van een bezoeker in wer
king.
In werkelijkheid is het echter zo:
men komt een doodgewone weliswaar
„bewaakte" drukkerij binnen, waar be
kwame grafici hun machines bedienen;
waar geroutineerde vakmensen zich
over hun produkt de bankbiljetten
buigen om te controleren of de machi
ne de merifc tot in ieder miniem de
tail gehoorzaamt.
Hetgeen betekent, dat de drukker z'n
vergrootglas ter hand neemt en de van
de grote hoeveelheid inkt nog zeer nat
te bankbiljetten tot op iedere millimeter
op onnauwkeurigheden begluurt. Daarna
zullen er nog vele andere controles vol
gen. Bankbiljetten gaan in alle opzich
ten een lange weg.
re dag worden geplaagd. Ze zijn ziek
van alle grappen, die men bedenkt op
het moment waarop men met deze gelds
waardige drukkerij wordt geconfron
teerd. De drukker van de escudo's snijdt
de bezoeker al direct de pas af met de
wat vermoeide opmerking: „Ja, één
zo'n vel is goed voor een mooie vakan
tie". Zo u ooit bij Enschedé naar bin
nen mag: vermors uw tijd niet met
het bedenken van een grap. Ze zijn het
er allemaal al lang vergeten.
Wonderlijk genoeg is er toch nog
iets geheel anders, dat de bezoeker frap
peert. Het is toevallig donderdagmor
gen en dat is de dag, waarop de Ionen
worden uitbetaald. Een vrouwelijke em
ployé loopt met een hakje vol loonzak
jes rond en ze deelt ze uit.
We staan er bij als de drukker van
de escudo's het envelopje aanpakt. Hij
houdt het even in zijn linkerhand om
dat de rechter net het vel met de Por
tugese biljetten verschuift. Een stevige
stapel ligt eronder. Indien goedgekeurd
moet het een formidabel bedrag zijn, 'n
kapitaal, misschien goed voor eeen land
huis of een gigantisch zeejacht. De
drukker kijkt er in ieder geval tevre
den naar en steekt het loonzakje opge
ruimd in zijn overall. Op dat ogenblik
slaat onze, tot zoveel nuchterheid terug
gedrongen, fantasie toch weer even op
hol. In deze omgeving kun je het een
voudig niet laten.
Ondertussen zitten de twee scènes er
op en de filmers kunnen voor deze och
tend inpakken. De drukkers van En
schedé willen natuurlijk weten waar
voor al die filmpoespas nodig was. Het
wordt ze verteld: De opnamen zijn be
doeld voor de film „Waarheen?", die
door regisseur Almar Tjepkema en ca-
maraman Jochgem van Dijk (de spel
fout in deze naam is enkele honderden
jaren geleden door een ambtenaar van
het bevolkingsregister gemaakt) in op
dracht van het ministerie van sociale
zaken wordtt vervaardigd.
De film behandelt het onderwerp ar
beidsvoorziening en is bestemd voor
scholieren. De dertig minuten durende
film zal straks voorlichting moeten ge
ven over de mogelijkheden van een be
roep in de administratieve sector.
En omdat iedere administratie heeft
te maken met geld (zonder geld geen
administratie en omgekeerd) verwerkte
Tjepkema de opnamen bij Enschedé in
zijn scenario. Vandaar de poespas en
ons bezoek.
De mannen van Enschedé zijn tevre
den met deze uitleg. De warboel van
camera en lampen wordt opgeruimd en
er wordt verder gedrukt. Sterk geuren
de bankbiljetten beginnen hun lange
weg. Waarheen? Men kan er beter niet
over fantaseren.
Cineast Almar Tjepkema (met
trui) in gesprek met de geldschie
ters.
Er wordt maar wat aan gepoetst, geveegd, geschrobd en geboend in Nederland.
Precies honderdduizend lieden zijn er dag in dag uit beroepshalve mee bezig
en dat legertje vergt jaarlijks dik een miljard gulden aan lonen, sociale las
ten en materiaal. Een berg geld, waarvoor raak, maar vaak lukraak wordt ge
reinigd. En daarom moet er maar eens flink de bezem door het nationale
schoonmaakwezen. Schoonmaken moet een wetenschap worden.
Brein achter dat schoon idee: J. Polderman (57), voorzitter van de zes maanden
oude stichting Instituut voor Vakkundig Schoonmaakonderhoud, hoofdredacteur
van het nog jongere vakblad Modern Schoonmaakonderhoud, waarvan volgende
week het tweede nummer verschijnt. Zyn zetel: een keurige, kraakheldere kamer
bij Philips in Eindhoven, waar hy hoofdbedrijfsleider is, belast met onder meer
het oppertoezicht op schoonmaak en onderhoud van de gigantische fabriekscom-
Er wordt in Nederland veel schoongemaakt, voor zo'n vindt de heer J. Polderman, het moet veel wetenschappe-
miljard gulden per jaar. Wij stormen teveel op het vuil af, lijker te lijf worden gegaan.
UTRECHT Praat met een wat
oudere Nederlander over batterijen en
hij zal onmiddellijk denken aan iets
dat hij in zijn jonge jaren in zijn zak
lantaarn stopte. Zijn trotse bezit van
toen gaf hem (meer of minder) licht
op al die plaatsen waar de gloeilamp
nog niet was doorgedrongen.
De jeugd van nu, én de kampeerders
en watersporters, én de doe-het-zelvers,
mitsgaders de ongetelde hobby-isten,
weten het wel beter. De batterij is voor
hen een heel ander hulpmiddel gewor
den. Zij helpt hen via hun radiootjes,
grammofoons of bandrecorders aan ge
luid, ook al is er geen stopcontact te
bekennen; de batterij is ook de uit
komst bij zelfgemaakt of kant-en-klaar
gekocht speelgoed, dat een krachtbron
nodig heeft. Zij zit zelfs in poppen met
een ingebouwd grammofoonplaatje, op
dat de lieverds complete zinnen kunnen
zeggen, of naar verkiezing huilen.
Naarmate de techniek is gevorderd,
kraait de batterij harder victorie dan
zij ooit heeft gedaan. Voor de oorlog
was een battery plat en ongeveer vier
kant. Nu hebben we de staaf, dacht u.
Akkoord, maar die vertrouwde verschij
ning uit vroeger jaren is nog lang geen
verleden tijd.
Zij is er al een jaar of vijftig en
handhaaft zich nog steeds; in Neder
land alleen al in miljoenen exemplaren
per jaar. Van iedere tien verkochte bat
terijen, zijn er vier nog altijd plat en
viekant. Het verschil met vroeger is al
leen, dat zij een betere kwaliteit en
langere levensduur hebben dan vroeger.
En nu ook als transistorbatterij voor
bijvoorbeeld snoerloze radio's geschikt
zijn.
Die platte batterij heeft In de jaren
dertig stormen van concurrentie weer
staan. Bosjes winkeliers - met de prijs-
boksers voorop - wilden allemaal een
eigen merk voeren. Dat kon, maar Jan
Publiek wist niet dat de meeste batte
rijen u itéén en dezelfde fabriek kwa
men.
Herberhold NV (ofwel De Witte Kat)
in Utrecht maakte ze, volgens één re
cept. Alleen de etiketten waren ver
schillend, de één nog fraaier en veelbe-
lovender dan de ander. Van al die pre
cies gelijke batterijen waren er enkele
„de beste"; andere hadden „de langste
levensduur" of een „onovertroffen licht
sterkte".
En maar knokken: „King Kong" nam
het onvervaard op tegen „Rie Masten
broek, met het grootste ophaal- en uit
houdingsvermogen". Er was een „Ego
ist" voor een dubbeltje, of twee voor
negentien cent. Zelfs een „Strooper"
De drukkers van Enschedé willen
best over hun werk praten, maar het
begrip geld blijft daarbij volkomen ab
stract.
De bankbiljetten die onder hun han
den vandaan komen, zijn niet anders
dan een moeilijk object vol kleuren en
lijnen. De filmcamera, die we begelei
den, vangt de drukpers, die alsmaar de
nieuwe vijfguldenbiljetten maakt.
De technici, met dit karwei bezig,
zijn het onderling roerend eens: het is
een mooi biljet. Fraai van kleur en or
nament. Alleen de machine vertoont de
ze ochtend een nog niet achterhaalde
nukkigheid. Eén op de zoveel biljetten
heeft een afwijking. Het probleem wordt
besproken en opgelost. De afgekeurde
vellen bankbiljetten krijgen een veeg
door de verse inkt. Hetgeen betekent,
dat ze nooit in uw portefeuille terecht
zullen komen.
Een drukker ruim dertig jaar bij
Enschedé in bedrijf: „Voor dit werk
bestaat eigenlek geen vakopleiding. Je
moet het in de praktijk leren".
Een collega van hem is met het druk
ken van Portugees geld doende. Kleuri
ge biljetten van duizend escudo's. Ze
zijn door de bank van Portugal besteld,
maar nog niet in omloop. De drukker
wijst er met het gebaar van een land
schapschilder naar: „Een mooi plaatje
nietwaar? En een gaaf watermerk".
Helemaal eens zijn de mensen van
Enschedé het ook over het volgende:
ze zijn ziek van alle flauwe moppen,
waarmee ze buiten hun werk nog iede-
ontbrak niet. Zijn tijd kennende, gaf
een reclameman uit die dagen de bat
terij deze aanbeveling mee: „Het voor
naamste wapen van dezen slimmerd is
een prima helder licht" en in grootge-
drukte letters: „Het ideaal van den
strooper".
Kon het anders? Natuurlijk hadden
we ook een Uiver batterij, geïnspi
reerd op de beroemde overwinning van
het KLM-toestel in de Melbournerace.
Deze fraaie dichtregels sierden haar
flanken:
Zooals de afstand, mijlen ver,
voor d'Uiver is gezwicht,
Zoo wijkt de diepste duisternis
Voor 't schitt'rend Uiver-licht.
Liep een merk niet meer zo best, dan
lag de oplossing voor de hand: een an
der etiket er omheen en een nieuw,
„nog beter" merk was geboren. De
prijzen veranderden vaak tegelijk met
de nieuwe naam.
Nog een paar roemruchte feiten uit
die jaren: De PTT had haar eigen
merk. De postbestellers droegen de bat
terijen op buikhoogte aan een uniform-
knoop.
Het was in de jaren, waarin een post
zegel van zes cent op een brief vol
doende was, om de post 's morgens in
alle vroegte in huis te hebben. De man
nen van het Koninklijke Nederlandsch-
Indisch leger waren met batterijen uit
gerust. NS was een grote afnemer, on
der andere voor de eigen telefoon instal
laties.
De oorlogsjaren daargelaten, is er
maar weinig stijging in de vraag ge
weest Integendeel zelfs. Totdat de op
mars van de transistor hand in hand
met de welvaart zoveel nieuwe moge
lijkheden schiep, dat er een nieuwe toe
komst ging gloren. Het handwerk ver
dween, plaats makend voor mechanisa
tie en een snel stijgende produktie.
Wat bleef is het al weer honderd jaar
oude recept van de Fransman Leclan-
ché: zink, bruinsteen, elektroliet en een
koolstaaf. In feite maakte hij de eerste
„droge" batterij, zij het dan in een
grote glazen pot.
Wat veranderde is het aantal typen.
Het zijn er eens 130 geweest. Dat is
snel aan het verminderen, maar De
Witte Kat maakt er toch altijd nog
tachtig, in sterkte variërend van ander
half tot 135 volt; de grootste en sterk
ste in een soort dozen; de kleinste niet
groter dan een vingerhoed of sigarette-
peukje. Daar tussen zit een heel assor
timent, met als de meest gebruikte wat
vakmensen noemen de grote staaf.
Die gaat (natuurlijk) in zaklan
taarns, maar ook in snoerloze radio's
en aanverwante produkten, in scheer-
apparaten en elektrische tandenborstels.
De radiotoestellen nemen een groot deel
van de markt voor hun rekening, met
daarnaast sterk in opkomst de penlite
(extra dunne) staafbatterij.
De radio's zijn lange tijd de oorzaak
geweest van het overmatig grote aan
tal soorten batterijen. Vele typen toe
stellen hadden stuk voor stuk verschil
lende batterijen nodig. Dat had een vrij
kostbare produktie tengevolge en een
vraag waaraan niet alle winkeliers al
tijd konden voldoen.
Geleidelijk aan is er meer eenheid
gekomen. Het zal niet lang meer du
ren, of voor alle radiotoestellen zijn
niet meer dan e,n stuk of tien typen
batterijen nodig.
plexen.
Hij zegt: „De tijd is er rijp voor om
het schoonmaken wetenschappelijk aan
te pakken. Het schoonmaken is in dit
opzicht een achtergebleven gebied.
Merkwaardig dat in dit schone Neder
land nog niet algemeen wordt ingezien,
dat het een vak is."
Schoonmaakexpert Polderman zag het
jaren geleden al in. Hij vertelt: „Ik
hield toen op het Bouwcentrum in Rot
terdam een lezing op de zogeheten On-
derhoudsdag en ik zei: Mijne heren, we
moeten van dat schoonmaken zo lang
zamerhand een vak gaan maken. Toen
heb ik de stoot gegeven tot de cursus
Schoonhouden gebouwen, die nu voor
het tweede jaar wordt gegeven in Rot
terdam en Utrecht."
„Er zijn nu zo'n veertig cursisten
hoofden van schoonmaakbedrijven, hoof
den van huishoudelijk diensten en van
ziekenhuisdiensten en zij krijgen les
in vijftien tot twintig vakken. Materia-
lenkennis bijvoorbeeld, en personeelsbe
leid, kostenberekening, administratie, ar-
beidsstudie, veiligheid, technieken, orga
nisatie en leiding, kwaliteitsbegrip en
voorbereiding. Ik ben voorzitter van de
examencommissie."
Het was niet genoeg voor Polderman.
Zijn volgende stap was de oprichting
van de stichting Invast. Een summier
foldertje meldt:
„Het doel van de stichting is het be
vorderen van de ontwikkeling van vak
kundige methoden voor bedrijfsmatig
schoonmaakonderhoud om daardoor te
komen tot doelmatigheid, rationalise
ring en uiteindelijk optimale resultaten;
voorts het bevorderen van de status
technisch en maatschappelijk van het
schoonmaakwerk en het personeel".
„Als een hulsvrouw elke dag haar
deuren wil poetsen", legt hij uit,
„moet zij dat weten. Een bedrijf kan
dat zich niet permitteren. Het gaat om
kosten die steeds terugkomen. Alle
werkjes moeten periodiek worden ver
richt. De loonkosten maken haast ne
gentig procent uit van het totale bedrag,
dus je moet de mensen specialiseren.
Een vloerenboener moet alleen vloe
ren boenen, een glazenwasser moet
steeds zemen. Klusjesmannen moeten
zoveel mogelijk worden vermeden. Ten
slotte moeten we gedifferentieerd
schoonmaken. Een hoofdkantoor pak
je heel anders aan dan een montage
atelier. Jaja, er zit meer in dan Neder
land vermoedt".
Hij heeft praatstof genoeg. „Contact
met architecten. Ook heel belangrijk",
gaat hij verder. „Hoeveel constructies
zijn er niet, waarvan de ramen onbe
reikbaar zijn, waar lastige dorpels on
der deuren zitten, waar geen stootplin-
ten zijn, geen opstaand randje langs
trappen zodat het water er afloopt. Een
architect maakt het graag mooi, maar
hij gaat weg als zijn gebouw in ge
bruik wordt genomen".
„Het punt is dat wij van de huis
houdelijke aanpak van het schoonmaken
afkomen. Het is een zaak geworden van
grote gebouwen en machines. Schoon
maakbedrijven moeten leren hun kosten
te berekenen. Het gebeurt nu nog dat
een bedrijf bij een klant komt en zegt:
Hoe wilt u het hebben, en dat de klant
zegt: Nou, schoon. Maar hoe schoon is
schoon? Een bedrijf moet zijn eisen ook
weer niet te hoog stellen".
Al met al is de verheffing van het
schoonmaakwezen tot wetenschap geen
puur Nederlandse zaak. Amerikanen en
Duitsers zijn al een eind op weg, maar
vooral aan Engeland mogen wij, vol
gens Polderman, een voorbeeld nemen.
„Daar gaan wij contacten mee leg
gen", zegt hij gnuivend. „In Engeland
hebben ze The British Institute of Clea
ning Science. Geweldig hebben die jon
gens dat aangepakt. Een hele weten
schap is ervan gemaakt".
„Ik kwam daar eens een vent tegen,
die had F.B.I.C-Sc. achter zijn naam
staan. Fellow of the British Institute
of Cleaning Science betekent dat. Een
graadje lager is Member en zo gaat dat
verder. Daar moeten wij in Nederland
ook naar toe. Wij moeten de werkers
in het schoonmaakbedrijf een titel ge
ven, een mooi uniform aantrekken en
desnoods nog een pet opzetten".
LONDEN. De regering van Roeme
nië heeft in Engeland voor 180.000
gulden een Phantom V Rolls Royce
besteld ten behoeve van president
Chivu Stoica.
De zes meter lange miljonairswagen
kan zeven passagiers vervoeren.
Het standaardmodel is uitgerust met
een cocktailkabinet en een koelkast
voor dranken.. Als extra wordt de
wagen op Roemeens verzoek uit
gerust met een radiotelefooninstal-
latie, twee airconditioners (een voor
de chauffeur en een voor de inzit
tenden) en een televisietoestel.
SCHIEDAM Het lassen van schepen
is nu een doodgewone zaak. Deze tech
niek Is evenwel geen vinding uit de 2e
Wereldoorlog toen In de Verenigde Sta
ten de Liberty- en Victorysehepen aan
de lopende band werden gemaakt. Ir.
Bartel Wilton (53) weet nog dat zij voor
die oorlog werd toegepast bij de bouw
van de kruiser De Ruyter die in de
Javazee ten onder ging.
Hij vertelt: „Het was bij ons de eer
ste poging om daarmee een licht en
toch sterk schip te maken. Het voor
deel van lichter bouwen sprak inderdaad
sterk. Op de kruiser kon een kanon meer
worden geplaatst dan wanneer het schip
was geklonken. Zoiets is natuurlijk erg
belangrijk voor de marine. Later pro
fiteerde dan de koopvaardij van zulke
vorderingen in de techniek.
Ir. Wilton is op 1 april een kwart
eeuw verbonden aan het bedrijf dat
zijn grootvader in 1854 stichtte.
Hij pakt een oude vuurtang en zegt:
„Kijk, voor een buurvrouw maakte hij
een blaadje aan zo'n tang. Dat was z'n
eerste opdracht nadat hij in de Baan
te Rotterdam een kleine smederij was
begonnen." Dat was hem wel toever
trouwd, want eeuwenlang waren de Wil
tons van vader op zoon smeden.
In de twintigste eeuw is er veel ver
anderd. Het bedrijf dat zich op den duur
vooral toelegde op de reparatie van
schepen, fuseerde in 1929 met 't scheep-
bouwbedrijf Feijenoord. Hiervan gaat
het ontstaan terug tot 1823 met de op
richting van de rederij Nederlandsche
Stoomboot Maatschappij die over een
nieuwbouwbedrijf beschikte.
Een belangrijke ontwikkeling dateert
nog maar van anderhalf jaar geleden.
Toen ontstond de samenwerking die
leidde tot het stichten van Wilton Fije-
noord Bronswerk N.V. Ir. Wilton is er
lid van de raad van bestuur van. Te
vens is hij directeur van Bronswerk Fije-
noord die tot taak heeft „het ontwerpen,
vervaardigen en leveren van machines,
apparaten, installaties en andere techni
sche goederen".
De bedoeling van deze fusie was tot
grotere spreiding van belangen te ko
men, zodat men met meer pijlers on
der de zaak minder gevoelig voor schom
melingen in de conjunctuur zou zijn.
De heer Wilton, die is opgeleid tot
werktuigbouwkundig ingenieur, wijst er
op dat het geen gloednieuwe gedachte
is: „Voor de oorlog hadden wij al de
Zweedse licentie van Bofors voor het
maken van geschut voor de Nederland
se marine. Na de oorlog hebben we ook
nog aan het leger geleverd. Dat was
toch ook een heel ander object dan het
bouwen van voortstuwingsinstallaties.
Na de oorlog was het echter moeilijk
om de werktuigbouw op een brede ba
sis te zetten omdat het toen erg druk
was in de scheepsbouw. De kentering
kwam omstreeks 1960 en toen was een
van de maatregelen het vergroten van 't
produktiegebied".
De kernenergie ging daarbij ook een
plaats innemen: „Wij hebben al appa
raten gebouwd voor kerncentrales. Voor
het gebruik te land ervan is een enor
me ontwikkeling aan de gang".
Hij is ervan overtuigd, dat in de ko
mende jaren de mechanisatie, automati
sering en bediening steeds verder zal
gaan: „Door de snelle technische ont
wikkeling zullen bepaalde zaken weg
vallen en andere dingen ervoor in de
plaats komen.
Er komen verschuivingen, ook door
de sterk gestegen lonen. Door die fac
tor wordt het rendement van automati
sering groter. Daarnaast vergt 't wer
ken met grotere nauwkeurigheid 't ge
bruik van kostbare installaties".
Ir. Wilton ziet de komst van andere
opgeleide mensen: „Door technische
scholing en herscholing ontstaan moge
lijkheden tot verschuiving. Men behoeft
niet meer zijn hele leven hetzelfde werk
te doen, zoals vroeger een timmerman.
De modern opgeleide mensen kunnen
van het ene naar het andere gebied gaan.
Daarom zie ik uit de automatisering
ook geen grote werkloosheid voortko
men. De automatisering schept juist
meer mogelijkheden."