Geld stinkt niet bij Joh. Enschedé Schoonmaken moet een wetenschap gaan worden VOOR BA TTERIJEN GING EEN NIEUWE TOEKOMST GLOREN Onze 100.000 „beroepsschoonmakers" kosten een miljard per jaar Ir. B. Wilton kwart eeuw tussen de schepen Hel kostbaarste drukwerk Ier wereld wordt in Haarlem gemaakt Rolls rood Restricties Tot op de cent Bewaakt Loonzakjes Tevreden Sinds de snelle opkomst van de transistor HARDER DAN OOIT ZELFDE FABRIEK Abstract In de praktijk OP BUIK HOOGTE TANDENBORSTEL Loonkosten Engeland BLAADJE GESCHUT STEEDS VERDER Geld stinkt of het stinkt niet. Zolang er mensen bestaan, zullen de opvattingen daarover wel verdeeld blijven. Op één plek in ons land echter kan van het geld worden gezegd, dat het ruikt. Die plek: de drukkerij Joh. Enschede en Zonen te Haarlem. Het verse, net van de persen komende, geld ruikt er naar een „eerlijke" melange van sterk geurende drukinkten. Het is niet de enige merk waardige ervaring, die ik (door bijzondere omstandigheden als bezoeker tot dit heiligdom toegelaten), opdoe. Het ligt ligt er opgetast in dikke stapels vellen, waarvan de lengtezijde uit zes en de hoogte uit vijf bankbiljetten bestaat. Ik kijk ernaar en kom al vrij gauw tot de conclusie, dat het sensationele vooral schuilt in het volledig ontbreken van iedere sensatie. Men kijkt alleen maar naar het kostbaarste drukwerk ter wereld. Over die bijzondere omstandigheden: Enschede heeft een afdeling die de of ficiële naam van geldswaardige druk kerij draagt. Iedere dag wordt er bin nen- en buitenlands geld gemaakt, maar ook: de blauwe zegeltjes van uw kruidenier, slager of groenteman bij voorbeeld en postzegels. Pottekijkers van buitenaf zijn op deze afdeling be grijpelijk genoeg geen graag genode gasten. De deuren blijven er letterlijk en figuurlijk zoveel mogelijk herme tisch gesloten. Filmmakers plegen echter nog wel eens een denrtje open te krijgen. Dat was ook nu weer het geval. De Nederlandse Bank en de directie van Joh. Enschedé hadden toestemming gegeven aan de filmploeg van de pro- duktiemaatschappij Atlas voor het ma ken van een aantal opnamen. Met die filmers kreeg ik de gelegenheid bij het maken van geld even om de hoek te kijken. Voor de cineasten en voor mij gold daarbij de volgende restrictie: Geen opnamen (en geen verslag dus) waaruit de indeling van het bedrijf zou kunnen blijken, geen opnamen van be paalde druk-technische details. Verder moesten de bezoekers zich aan een visitatie onderwerpen wanneer er tijdens hun aanwezigheid bijvoorbeeld een vel papier zou worden vermist. Dit laatste komt een enkele maal voor, maar het berust dan meestal op een telfout. Is die gemaakt, dan gaat men desnoods de hele nacht door om de fout op te sporen. In de geldfabriek van Enschedé moet alles uiteraard „tot op de cent" kloppen. Het filmscenario schreef twee scènes voor. Het drukken van postzegels en 't drukken van geld. Wat die postzegels betreft: een zo op het oog nogal een voudige machine produceert de eindelo ze reeks vellen en daar valt voor de niet technische toeschouwer weinig aan te beleven. Een verzamelaar zou ech ter verlekkerd toezien op de stapels mis drukken, variërend van kleine oneffen- heidjes te weinig inkt meestal tot vuurrode, dwars door een rijtje ze gels heengedrukte balken. De verzame laars zullen er nooit aan te pas ko men, want de misdrukken worden on middellijk ingenomen en vernietigd. De atmosfeer in de gelddrukkerij zet de fantasie van een bezoeker in wer king. In werkelijkheid is het echter zo: men komt een doodgewone weliswaar „bewaakte" drukkerij binnen, waar be kwame grafici hun machines bedienen; waar geroutineerde vakmensen zich over hun produkt de bankbiljetten buigen om te controleren of de machi ne de merifc tot in ieder miniem de tail gehoorzaamt. Hetgeen betekent, dat de drukker z'n vergrootglas ter hand neemt en de van de grote hoeveelheid inkt nog zeer nat te bankbiljetten tot op iedere millimeter op onnauwkeurigheden begluurt. Daarna zullen er nog vele andere controles vol gen. Bankbiljetten gaan in alle opzich ten een lange weg. re dag worden geplaagd. Ze zijn ziek van alle grappen, die men bedenkt op het moment waarop men met deze gelds waardige drukkerij wordt geconfron teerd. De drukker van de escudo's snijdt de bezoeker al direct de pas af met de wat vermoeide opmerking: „Ja, één zo'n vel is goed voor een mooie vakan tie". Zo u ooit bij Enschedé naar bin nen mag: vermors uw tijd niet met het bedenken van een grap. Ze zijn het er allemaal al lang vergeten. Wonderlijk genoeg is er toch nog iets geheel anders, dat de bezoeker frap peert. Het is toevallig donderdagmor gen en dat is de dag, waarop de Ionen worden uitbetaald. Een vrouwelijke em ployé loopt met een hakje vol loonzak jes rond en ze deelt ze uit. We staan er bij als de drukker van de escudo's het envelopje aanpakt. Hij houdt het even in zijn linkerhand om dat de rechter net het vel met de Por tugese biljetten verschuift. Een stevige stapel ligt eronder. Indien goedgekeurd moet het een formidabel bedrag zijn, 'n kapitaal, misschien goed voor eeen land huis of een gigantisch zeejacht. De drukker kijkt er in ieder geval tevre den naar en steekt het loonzakje opge ruimd in zijn overall. Op dat ogenblik slaat onze, tot zoveel nuchterheid terug gedrongen, fantasie toch weer even op hol. In deze omgeving kun je het een voudig niet laten. Ondertussen zitten de twee scènes er op en de filmers kunnen voor deze och tend inpakken. De drukkers van En schedé willen natuurlijk weten waar voor al die filmpoespas nodig was. Het wordt ze verteld: De opnamen zijn be doeld voor de film „Waarheen?", die door regisseur Almar Tjepkema en ca- maraman Jochgem van Dijk (de spel fout in deze naam is enkele honderden jaren geleden door een ambtenaar van het bevolkingsregister gemaakt) in op dracht van het ministerie van sociale zaken wordtt vervaardigd. De film behandelt het onderwerp ar beidsvoorziening en is bestemd voor scholieren. De dertig minuten durende film zal straks voorlichting moeten ge ven over de mogelijkheden van een be roep in de administratieve sector. En omdat iedere administratie heeft te maken met geld (zonder geld geen administratie en omgekeerd) verwerkte Tjepkema de opnamen bij Enschedé in zijn scenario. Vandaar de poespas en ons bezoek. De mannen van Enschedé zijn tevre den met deze uitleg. De warboel van camera en lampen wordt opgeruimd en er wordt verder gedrukt. Sterk geuren de bankbiljetten beginnen hun lange weg. Waarheen? Men kan er beter niet over fantaseren. Cineast Almar Tjepkema (met trui) in gesprek met de geldschie ters. Er wordt maar wat aan gepoetst, geveegd, geschrobd en geboend in Nederland. Precies honderdduizend lieden zijn er dag in dag uit beroepshalve mee bezig en dat legertje vergt jaarlijks dik een miljard gulden aan lonen, sociale las ten en materiaal. Een berg geld, waarvoor raak, maar vaak lukraak wordt ge reinigd. En daarom moet er maar eens flink de bezem door het nationale schoonmaakwezen. Schoonmaken moet een wetenschap worden. Brein achter dat schoon idee: J. Polderman (57), voorzitter van de zes maanden oude stichting Instituut voor Vakkundig Schoonmaakonderhoud, hoofdredacteur van het nog jongere vakblad Modern Schoonmaakonderhoud, waarvan volgende week het tweede nummer verschijnt. Zyn zetel: een keurige, kraakheldere kamer bij Philips in Eindhoven, waar hy hoofdbedrijfsleider is, belast met onder meer het oppertoezicht op schoonmaak en onderhoud van de gigantische fabriekscom- Er wordt in Nederland veel schoongemaakt, voor zo'n vindt de heer J. Polderman, het moet veel wetenschappe- miljard gulden per jaar. Wij stormen teveel op het vuil af, lijker te lijf worden gegaan. UTRECHT Praat met een wat oudere Nederlander over batterijen en hij zal onmiddellijk denken aan iets dat hij in zijn jonge jaren in zijn zak lantaarn stopte. Zijn trotse bezit van toen gaf hem (meer of minder) licht op al die plaatsen waar de gloeilamp nog niet was doorgedrongen. De jeugd van nu, én de kampeerders en watersporters, én de doe-het-zelvers, mitsgaders de ongetelde hobby-isten, weten het wel beter. De batterij is voor hen een heel ander hulpmiddel gewor den. Zij helpt hen via hun radiootjes, grammofoons of bandrecorders aan ge luid, ook al is er geen stopcontact te bekennen; de batterij is ook de uit komst bij zelfgemaakt of kant-en-klaar gekocht speelgoed, dat een krachtbron nodig heeft. Zij zit zelfs in poppen met een ingebouwd grammofoonplaatje, op dat de lieverds complete zinnen kunnen zeggen, of naar verkiezing huilen. Naarmate de techniek is gevorderd, kraait de batterij harder victorie dan zij ooit heeft gedaan. Voor de oorlog was een battery plat en ongeveer vier kant. Nu hebben we de staaf, dacht u. Akkoord, maar die vertrouwde verschij ning uit vroeger jaren is nog lang geen verleden tijd. Zij is er al een jaar of vijftig en handhaaft zich nog steeds; in Neder land alleen al in miljoenen exemplaren per jaar. Van iedere tien verkochte bat terijen, zijn er vier nog altijd plat en viekant. Het verschil met vroeger is al leen, dat zij een betere kwaliteit en langere levensduur hebben dan vroeger. En nu ook als transistorbatterij voor bijvoorbeeld snoerloze radio's geschikt zijn. Die platte batterij heeft In de jaren dertig stormen van concurrentie weer staan. Bosjes winkeliers - met de prijs- boksers voorop - wilden allemaal een eigen merk voeren. Dat kon, maar Jan Publiek wist niet dat de meeste batte rijen u itéén en dezelfde fabriek kwa men. Herberhold NV (ofwel De Witte Kat) in Utrecht maakte ze, volgens één re cept. Alleen de etiketten waren ver schillend, de één nog fraaier en veelbe- lovender dan de ander. Van al die pre cies gelijke batterijen waren er enkele „de beste"; andere hadden „de langste levensduur" of een „onovertroffen licht sterkte". En maar knokken: „King Kong" nam het onvervaard op tegen „Rie Masten broek, met het grootste ophaal- en uit houdingsvermogen". Er was een „Ego ist" voor een dubbeltje, of twee voor negentien cent. Zelfs een „Strooper" De drukkers van Enschedé willen best over hun werk praten, maar het begrip geld blijft daarbij volkomen ab stract. De bankbiljetten die onder hun han den vandaan komen, zijn niet anders dan een moeilijk object vol kleuren en lijnen. De filmcamera, die we begelei den, vangt de drukpers, die alsmaar de nieuwe vijfguldenbiljetten maakt. De technici, met dit karwei bezig, zijn het onderling roerend eens: het is een mooi biljet. Fraai van kleur en or nament. Alleen de machine vertoont de ze ochtend een nog niet achterhaalde nukkigheid. Eén op de zoveel biljetten heeft een afwijking. Het probleem wordt besproken en opgelost. De afgekeurde vellen bankbiljetten krijgen een veeg door de verse inkt. Hetgeen betekent, dat ze nooit in uw portefeuille terecht zullen komen. Een drukker ruim dertig jaar bij Enschedé in bedrijf: „Voor dit werk bestaat eigenlek geen vakopleiding. Je moet het in de praktijk leren". Een collega van hem is met het druk ken van Portugees geld doende. Kleuri ge biljetten van duizend escudo's. Ze zijn door de bank van Portugal besteld, maar nog niet in omloop. De drukker wijst er met het gebaar van een land schapschilder naar: „Een mooi plaatje nietwaar? En een gaaf watermerk". Helemaal eens zijn de mensen van Enschedé het ook over het volgende: ze zijn ziek van alle flauwe moppen, waarmee ze buiten hun werk nog iede- ontbrak niet. Zijn tijd kennende, gaf een reclameman uit die dagen de bat terij deze aanbeveling mee: „Het voor naamste wapen van dezen slimmerd is een prima helder licht" en in grootge- drukte letters: „Het ideaal van den strooper". Kon het anders? Natuurlijk hadden we ook een Uiver batterij, geïnspi reerd op de beroemde overwinning van het KLM-toestel in de Melbournerace. Deze fraaie dichtregels sierden haar flanken: Zooals de afstand, mijlen ver, voor d'Uiver is gezwicht, Zoo wijkt de diepste duisternis Voor 't schitt'rend Uiver-licht. Liep een merk niet meer zo best, dan lag de oplossing voor de hand: een an der etiket er omheen en een nieuw, „nog beter" merk was geboren. De prijzen veranderden vaak tegelijk met de nieuwe naam. Nog een paar roemruchte feiten uit die jaren: De PTT had haar eigen merk. De postbestellers droegen de bat terijen op buikhoogte aan een uniform- knoop. Het was in de jaren, waarin een post zegel van zes cent op een brief vol doende was, om de post 's morgens in alle vroegte in huis te hebben. De man nen van het Koninklijke Nederlandsch- Indisch leger waren met batterijen uit gerust. NS was een grote afnemer, on der andere voor de eigen telefoon instal laties. De oorlogsjaren daargelaten, is er maar weinig stijging in de vraag ge weest Integendeel zelfs. Totdat de op mars van de transistor hand in hand met de welvaart zoveel nieuwe moge lijkheden schiep, dat er een nieuwe toe komst ging gloren. Het handwerk ver dween, plaats makend voor mechanisa tie en een snel stijgende produktie. Wat bleef is het al weer honderd jaar oude recept van de Fransman Leclan- ché: zink, bruinsteen, elektroliet en een koolstaaf. In feite maakte hij de eerste „droge" batterij, zij het dan in een grote glazen pot. Wat veranderde is het aantal typen. Het zijn er eens 130 geweest. Dat is snel aan het verminderen, maar De Witte Kat maakt er toch altijd nog tachtig, in sterkte variërend van ander half tot 135 volt; de grootste en sterk ste in een soort dozen; de kleinste niet groter dan een vingerhoed of sigarette- peukje. Daar tussen zit een heel assor timent, met als de meest gebruikte wat vakmensen noemen de grote staaf. Die gaat (natuurlijk) in zaklan taarns, maar ook in snoerloze radio's en aanverwante produkten, in scheer- apparaten en elektrische tandenborstels. De radiotoestellen nemen een groot deel van de markt voor hun rekening, met daarnaast sterk in opkomst de penlite (extra dunne) staafbatterij. De radio's zijn lange tijd de oorzaak geweest van het overmatig grote aan tal soorten batterijen. Vele typen toe stellen hadden stuk voor stuk verschil lende batterijen nodig. Dat had een vrij kostbare produktie tengevolge en een vraag waaraan niet alle winkeliers al tijd konden voldoen. Geleidelijk aan is er meer eenheid gekomen. Het zal niet lang meer du ren, of voor alle radiotoestellen zijn niet meer dan e,n stuk of tien typen batterijen nodig. plexen. Hij zegt: „De tijd is er rijp voor om het schoonmaken wetenschappelijk aan te pakken. Het schoonmaken is in dit opzicht een achtergebleven gebied. Merkwaardig dat in dit schone Neder land nog niet algemeen wordt ingezien, dat het een vak is." Schoonmaakexpert Polderman zag het jaren geleden al in. Hij vertelt: „Ik hield toen op het Bouwcentrum in Rot terdam een lezing op de zogeheten On- derhoudsdag en ik zei: Mijne heren, we moeten van dat schoonmaken zo lang zamerhand een vak gaan maken. Toen heb ik de stoot gegeven tot de cursus Schoonhouden gebouwen, die nu voor het tweede jaar wordt gegeven in Rot terdam en Utrecht." „Er zijn nu zo'n veertig cursisten hoofden van schoonmaakbedrijven, hoof den van huishoudelijk diensten en van ziekenhuisdiensten en zij krijgen les in vijftien tot twintig vakken. Materia- lenkennis bijvoorbeeld, en personeelsbe leid, kostenberekening, administratie, ar- beidsstudie, veiligheid, technieken, orga nisatie en leiding, kwaliteitsbegrip en voorbereiding. Ik ben voorzitter van de examencommissie." Het was niet genoeg voor Polderman. Zijn volgende stap was de oprichting van de stichting Invast. Een summier foldertje meldt: „Het doel van de stichting is het be vorderen van de ontwikkeling van vak kundige methoden voor bedrijfsmatig schoonmaakonderhoud om daardoor te komen tot doelmatigheid, rationalise ring en uiteindelijk optimale resultaten; voorts het bevorderen van de status technisch en maatschappelijk van het schoonmaakwerk en het personeel". „Als een hulsvrouw elke dag haar deuren wil poetsen", legt hij uit, „moet zij dat weten. Een bedrijf kan dat zich niet permitteren. Het gaat om kosten die steeds terugkomen. Alle werkjes moeten periodiek worden ver richt. De loonkosten maken haast ne gentig procent uit van het totale bedrag, dus je moet de mensen specialiseren. Een vloerenboener moet alleen vloe ren boenen, een glazenwasser moet steeds zemen. Klusjesmannen moeten zoveel mogelijk worden vermeden. Ten slotte moeten we gedifferentieerd schoonmaken. Een hoofdkantoor pak je heel anders aan dan een montage atelier. Jaja, er zit meer in dan Neder land vermoedt". Hij heeft praatstof genoeg. „Contact met architecten. Ook heel belangrijk", gaat hij verder. „Hoeveel constructies zijn er niet, waarvan de ramen onbe reikbaar zijn, waar lastige dorpels on der deuren zitten, waar geen stootplin- ten zijn, geen opstaand randje langs trappen zodat het water er afloopt. Een architect maakt het graag mooi, maar hij gaat weg als zijn gebouw in ge bruik wordt genomen". „Het punt is dat wij van de huis houdelijke aanpak van het schoonmaken afkomen. Het is een zaak geworden van grote gebouwen en machines. Schoon maakbedrijven moeten leren hun kosten te berekenen. Het gebeurt nu nog dat een bedrijf bij een klant komt en zegt: Hoe wilt u het hebben, en dat de klant zegt: Nou, schoon. Maar hoe schoon is schoon? Een bedrijf moet zijn eisen ook weer niet te hoog stellen". Al met al is de verheffing van het schoonmaakwezen tot wetenschap geen puur Nederlandse zaak. Amerikanen en Duitsers zijn al een eind op weg, maar vooral aan Engeland mogen wij, vol gens Polderman, een voorbeeld nemen. „Daar gaan wij contacten mee leg gen", zegt hij gnuivend. „In Engeland hebben ze The British Institute of Clea ning Science. Geweldig hebben die jon gens dat aangepakt. Een hele weten schap is ervan gemaakt". „Ik kwam daar eens een vent tegen, die had F.B.I.C-Sc. achter zijn naam staan. Fellow of the British Institute of Cleaning Science betekent dat. Een graadje lager is Member en zo gaat dat verder. Daar moeten wij in Nederland ook naar toe. Wij moeten de werkers in het schoonmaakbedrijf een titel ge ven, een mooi uniform aantrekken en desnoods nog een pet opzetten". LONDEN. De regering van Roeme nië heeft in Engeland voor 180.000 gulden een Phantom V Rolls Royce besteld ten behoeve van president Chivu Stoica. De zes meter lange miljonairswagen kan zeven passagiers vervoeren. Het standaardmodel is uitgerust met een cocktailkabinet en een koelkast voor dranken.. Als extra wordt de wagen op Roemeens verzoek uit gerust met een radiotelefooninstal- latie, twee airconditioners (een voor de chauffeur en een voor de inzit tenden) en een televisietoestel. SCHIEDAM Het lassen van schepen is nu een doodgewone zaak. Deze tech niek Is evenwel geen vinding uit de 2e Wereldoorlog toen In de Verenigde Sta ten de Liberty- en Victorysehepen aan de lopende band werden gemaakt. Ir. Bartel Wilton (53) weet nog dat zij voor die oorlog werd toegepast bij de bouw van de kruiser De Ruyter die in de Javazee ten onder ging. Hij vertelt: „Het was bij ons de eer ste poging om daarmee een licht en toch sterk schip te maken. Het voor deel van lichter bouwen sprak inderdaad sterk. Op de kruiser kon een kanon meer worden geplaatst dan wanneer het schip was geklonken. Zoiets is natuurlijk erg belangrijk voor de marine. Later pro fiteerde dan de koopvaardij van zulke vorderingen in de techniek. Ir. Wilton is op 1 april een kwart eeuw verbonden aan het bedrijf dat zijn grootvader in 1854 stichtte. Hij pakt een oude vuurtang en zegt: „Kijk, voor een buurvrouw maakte hij een blaadje aan zo'n tang. Dat was z'n eerste opdracht nadat hij in de Baan te Rotterdam een kleine smederij was begonnen." Dat was hem wel toever trouwd, want eeuwenlang waren de Wil tons van vader op zoon smeden. In de twintigste eeuw is er veel ver anderd. Het bedrijf dat zich op den duur vooral toelegde op de reparatie van schepen, fuseerde in 1929 met 't scheep- bouwbedrijf Feijenoord. Hiervan gaat het ontstaan terug tot 1823 met de op richting van de rederij Nederlandsche Stoomboot Maatschappij die over een nieuwbouwbedrijf beschikte. Een belangrijke ontwikkeling dateert nog maar van anderhalf jaar geleden. Toen ontstond de samenwerking die leidde tot het stichten van Wilton Fije- noord Bronswerk N.V. Ir. Wilton is er lid van de raad van bestuur van. Te vens is hij directeur van Bronswerk Fije- noord die tot taak heeft „het ontwerpen, vervaardigen en leveren van machines, apparaten, installaties en andere techni sche goederen". De bedoeling van deze fusie was tot grotere spreiding van belangen te ko men, zodat men met meer pijlers on der de zaak minder gevoelig voor schom melingen in de conjunctuur zou zijn. De heer Wilton, die is opgeleid tot werktuigbouwkundig ingenieur, wijst er op dat het geen gloednieuwe gedachte is: „Voor de oorlog hadden wij al de Zweedse licentie van Bofors voor het maken van geschut voor de Nederland se marine. Na de oorlog hebben we ook nog aan het leger geleverd. Dat was toch ook een heel ander object dan het bouwen van voortstuwingsinstallaties. Na de oorlog was het echter moeilijk om de werktuigbouw op een brede ba sis te zetten omdat het toen erg druk was in de scheepsbouw. De kentering kwam omstreeks 1960 en toen was een van de maatregelen het vergroten van 't produktiegebied". De kernenergie ging daarbij ook een plaats innemen: „Wij hebben al appa raten gebouwd voor kerncentrales. Voor het gebruik te land ervan is een enor me ontwikkeling aan de gang". Hij is ervan overtuigd, dat in de ko mende jaren de mechanisatie, automati sering en bediening steeds verder zal gaan: „Door de snelle technische ont wikkeling zullen bepaalde zaken weg vallen en andere dingen ervoor in de plaats komen. Er komen verschuivingen, ook door de sterk gestegen lonen. Door die fac tor wordt het rendement van automati sering groter. Daarnaast vergt 't wer ken met grotere nauwkeurigheid 't ge bruik van kostbare installaties". Ir. Wilton ziet de komst van andere opgeleide mensen: „Door technische scholing en herscholing ontstaan moge lijkheden tot verschuiving. Men behoeft niet meer zijn hele leven hetzelfde werk te doen, zoals vroeger een timmerman. De modern opgeleide mensen kunnen van het ene naar het andere gebied gaan. Daarom zie ik uit de automatisering ook geen grote werkloosheid voortko men. De automatisering schept juist meer mogelijkheden."

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 13