Legende en waarheid over de jonker en de leeuw Adam van Delen was een edel mens maar zijn avonturen waren fabels Echte volksverhalen gaan al eeuwenlang van mond tot mond Redding Legaal Moedervlek Ware verbaal hij is er weer... ...in het dolfinarium Harderwijk VERENIGDE TOERISÏENBEDRIIVEN N.V. door Adriaan P. de Kleuver FOCKE& MELTZER Pagina 5 Zo nu en dan komt de een of andere precieze mijn heer een fikse dreun geven tegen wat ik zou willen noe men vlindertjes van de geest. Wij kennen de boeken wel van Jacob van I>ennep, Oltmans en in onze dagen van héél wat schrijvers van nobele reeksen. Ze doen het al tijd nog goed, de historische romans. Met slechts een paar wezenlijk historische gegevens fladderen ze de his torie d(M>r en ach, waarom zouden wij dat bedrijf nu de kop in willen drukken. Anders is het met het echte volksverhaal, dat van mond tot mon gegaan is, soms al eeuwenlang en dat in onze dagen ten dode gedoemd Ls. Met de ouden ster ven de mooie volksverhalen. En het is onze plicht, waar n<»g mogelijk, ze voor het nageslacht vast te leggen. Eer het wonderlijke verhaal over de ridder en de leeuw, die lang. lang geleden het huis Wiel aan de Rijnmandijk te genover Amerongen bewoond heeft op de lippen ver storven zal zijn willen wij het nog eens afdrukken en bovendien toetsen op de waarheid rond die nobele fi guur van Adam van Delen. Al haast ik mij te zeggen dat dit niets af of toe mag doen aan dat ongemeen scho ne volksverhaal. Dat laten wij rustig voortbestaan naast de gedocumenteerde en exacte gegevens. Een héél dorp is er van vader op zoon, mogelijk nog meer van oma op de kleinkinderen mee doende geweest. Iets van het oud-(,erniaanse sprookjesmotief is er in aanwezig in de vorm van strijd van het goede tegen het boze. „Op het dicht bij de Rijn gelegen slot Wiel woonden twee zuster en een jongere broer. Die zusters waren trot se hellevegen, maar de jonker was de beminnelijkheid zelve. Hij ging even gemakkelijk om met 'e geringste ar beider als met de adellijke heren uit de buurt. De zusters stond dat slecht aan een overlegden met elkaar wat dat moest worden als jonker Adam meerderjarig zou zijn en hij heer van Eek en Wiel zou worden. De jonker evenwel bleef joviaal voor iedereen en de moeiten die zusters aanwendden hem meer in de adellijke kringen te laten verkeren leden letterlijk schip breuk. Toen zij met het rijtuig op een avond de lange Wielse dreef in wilden slaan zagen zij de jonker met in de ene hand een pint bier en de andere op de schorder van de dorpssmid breeduit staan lachen De dorpelingen stonden er omheen en neen, dat was toch te erg. Mensen van hun stand ge droegen zich niet zo. Nog voor ze op het slot aan kwamen stond hun be sluit vast: Adam moest weg en voor- góéd.. De oudste zuster liet zich naar Rot terdam rijden en zich daar een schip per op die voor veel geld haar plan wel wilde uitvoeren. Hij moest op een reis naar Indië de jonker meenemen en hem bij de Afrikaanse kust met een sloep aan land laten brengen. Ze betaalde de helft van de besproken som geld vooruit. Thuisgekomen zei ze poeslief tegen hem: „Spoedig word je meerderjarig en zul je veel werk als ambachtsheer krijgen te ver zetten; dan is het met de pret ge daan en nu willen wij je eerst nog een fijne, grote reis laten maken". Ha, dat viel in goede aarde! Adam hield van het avontuur en dat was nou eens een goed idee geweest. Het addertje onder het gras bemerkte de zorgeloze jongeman niet eens. En zo stapte hij aan boord van een Oost-Indiëvaarder, op de kade nagewuifd door beide zus ters. Naar zij verwachtten voorgóéd... Voor de Afrikaanse kust werd het schip door een orkaan overvallen en een speelbal der golven. Lekgebeukt op zich onder water bevindende rots punten ging het met man en muis naar de kelder. Met uiterste krachts inspanning wist Adam een dek- luik te pakken en er zich aan op te trekken. De razende storm dreef hem steeds verder landwaarts en na dagen van uitputting spoelde hij aan op een rotsige kust. Hij was gered. Een kleine grot bood bescherming voor de nacht. Adam wist niet waar hij was en wat voor gevaren het oer woud achter hem verborgen hield. Met droge spaanders die hij met zijn ponjaard van een tak gesneden had en een paar stukken hout die hij snel langs elkaar wrijvend tot smeu len wist te brengen, gelukte het een vuur aan te leggen voor de ingang van de grot. Er mochten eens roof dieren opdagen! Op één van zijn voedseltochten ont dekte hij een kreek waar antilopen kwamen drinken. Als hij zo'n dier kon bemachtigen had hij voor dagen ge droogd vlees. Een welgemikte worp met zijn ponjaard trof een jong dier dodelijk. Terwijl hij het dier op de schouders aan het laden was trof zijn oor een hevig gesis, dat gepaard ging met zwaar gehijg. Hij kende de geva ren al behoorlijk. Dat gesis was van een reuzenslang. Behoedzaam sloop hij op de plek af waar het gesis van- dan kwam en zag hoe de geweldige slang een nog jonge leeuw omstren geld hield. De leeuw had het tot stik- kens toe benauwd. De belager ziende ontspande de slang zich en richtte de kop op Adam. Deze bracht het monster een steek toe met de ponjaard en verslapt zeeg de slang neer. De leeuw was bevrijd. Bliksemsnel bedacht de jongeman, dat opnieuw gevaar dredgde en hield opnieuw de ponjaard gereed, maar tot zijn verbazing kroop de leeuw op hem toe en likte zijn handen. Zo begon een duurzame vriendschap. Adam kreeg er een machtige be schermer bij. Het dier volgde hem naar de grot waar het water dronk uit een grote meloen en zich voor de grot ter ruste legde. De leeuw ver gezelde nadien Adam op al zijn toch ten en als hij buit gemaakt had werd dat met onze jonker gedeeld. maar de leeuw moest mee. Dat werd pertinent geweigerd. Zo bleef Adam weer achter en het zou nóg twee jaar duren eer een schip kwam opdagen. Adam was besloten in ieder geval nu mee te gaan en het trof dat één van de matrozen uit de stad Tiel kwam en zich herinnerde dat in Eek en Wiel inderdaad een jonker gewoond had die naar men zei schipbreuk ge leden had. De kapitein nam Adam aan boord maar toen gebeurde er iets droevigs. Stampvoetend van kwaadheid had de leeuw op het strand gadegeslagen hoe de schipper Adam ver uit de kust aan boord genomen had. Het was de jon ker moeilijk gevallen tot dit besluit te komen. Onder gebrul ging de leeuw te water en zwom in de richting van de sloep. Juist waren de inzittenden aan boord gegaan toen het edele dier het schip naderde. De kapitein licht te evenwel het anker en voer weg. Over de reling zag Adam hoe zijn trou we makker in de golven omkwam... In Londen zette de jonker voet aan wal. De bemanning had hem kleding en wat geld gegeven. Zo aanvaardde hij na zeven jaren de terugtocht naar de lage landen. Een paar dagen zwierf hij door Rotterdam om een schipper te vinden die hem stroomopwaarts mee naar Wiel wilde nemen maar te vergeefs. Door honger geplaagd nam hij in een steeg bij een bakker een brood weg. D&t zag een schouten knecht... en een wilde klopjacht volg de. Buiten de stadspoort hield Adam stil en zag een voerman naast paard en wagen aankomen. Geld om de rit te betalen had hij niet maar als hulp bij het laden en lossen kon hij mee tot Schoonhoven. Daar lag juist een schip dat moest laden voor Wiel. Vlug liet hij zich als schippersknecht aanmonsteren en na een paar dagen zag hij de torentjes van het slot Wiel boven de dijk uitkomen. Ontroerd stond die stille roerganger daar naar te staren en de goede schipper en zijn vrouw begrepen maar niet hoe hun op gewekte knecht ineens zo stil gewor den was. Direct ging Adam naar het oude veerhuis. Hij kwam langs de Stenen Kamer waar hij als heer behoorde te zetelen. Hij duwde voorzichtig de deur open en Brechtje, de dochter van de oude veerbaas stond achter de tap kast en schonk zowaar voor de schout Van Schevickhoven een glas wijn in. Er was juist schepenenvergadering geweest. Adam zette zich onopvallend neer en bestelde een pint bier. Dat deden schippers zo dikwijls: En toen... in eens stormde een ontdane man de her berg binnen. „Luister mensen", zo riep de opgewonden man, „luister, de zeeman uit Tiel heeft gezegd dat ze onze heer opgepikt hebben aan de Afrikaanse kust en dat hij op weg is naar Wiel". Er viel stilte. De oude vader schudde het hoofd en zei: „On ze goede heer is dood..." Toen stond Adam op en zei eenvou dig en met ontroering in zijn stem: „Beste mensen, ik ben Adam van De len, uw heer". Nooit zullen woorden zo'n indruk gemaakt hebben. Ontsteld staarde men die geweldige man in dat eenvoudige schipperspak aan. Dót hun heer! Hoe bestond het. Hoop flikker de op in de harten van deze mensen. Na jaren van genadeloze onderdruk king zou het leven weer draaglijk wór den- meester van Harderwijk geweest en in zijn plaats werd de zoon Claes be noemd. Vader en zoon overleden bei den in 1680. De zoon Albert was al in 1658 overleden en een andere zoon. Brand, was een doldriest militair die in 1693 bij een duel te Breda doodge schoten werd. Overgebleven waren toen nog Daem (Adam) van Delen tot Laer en de zusters «Beina en Anna Eli sabeth. De schout stond op en wilde weten hoe Adam wéér kon maken wat hij beweerde. Adam vroeg of de oude valkenier van Wiel nog leefde en op het bevestigend antwoord wilde hij di rect met de schout daarheen. Bij de valkenier gekomen bleek deze niet thuis te zijn. Adam evenwel zette door en ging naar het slot. Hij liet zich aandienen, maar de huisknecht kwam zeggen dat de zusters het nu te druk hadden voor hun bruiloft en dat ze geen broer Adam meer hadden. Hij ging weg in de inmiddels thuis geko men valkenier wist iets waaraan hij Adam zou kunnen herkennen. Als de man voor hem op de borst een gro te moedervlek had dan was hij heer Adam van Delen. De vreemdeling be gon zonder blikken of blozen zich te ontkleden en ja, de oude valkenier ju belde het uit „hij is mijn heer". De schout was ook zeker van zijn zaak en schudde de doodgewaande heer beide handen. Het was te laat geworden nu nog iets te ondernemen. Afgesproken werd dat heer Adam en de schout de volgende morgen nog maals naar het slot zouden gaan. Die nacht bleef Adam bij de oude valke nier in het jachthuis bij het Wielse bos. Inmiddels was het nieuws van de terugkeer van Adam van Delen tót al le bewoners van de heerlijkheden Eek en Wiel doorgedrongen. In groten getale kwamen ze vroeg in de morgen naar het slot. De zusters hadden alles laten afgrendelen en de slotpoort laten barricaderen, de brug opgehaald en alles lag er ongenaak baar bij- Vroeg in de morgen al gingen Adam en de schout op pad. In naam van het recht eiste de schout dat voor Heer Adam van Delen de poort ge opend en de brug neergelaten zou worden. Geen teken van leven drong tot de saamgestroomde menigte door. Wel hoorde men op de binnenplaats hoefgetrappel van paarden. Adam werd het getreuzel moe. Op de om walling trok hij zijn bovenkleren uit, vastbesloten door een venster naar bin nen te klimmen na de brede gracht te zijn overgezwommen. De schout keek bedenkelijk, maar Adam zei: „Het is niets, ik heb wel andere wa teren doorzwommen en rotsen beklom men, waartegen gindse sterkte slechts een schapenschuur is". Met een begaf hij zich te water en éér iemand het zich goed kon voorstellen stond hij op de binnenplaats oog in oog met de zusters, die ziedend van woede hem alle onheilen die denkbaar zijn stonden toe te wensen. De bespannen koets stond al gereed en heer Adam gebood ze in te stap pen. Zelf opende hij de poort en liet de brug neer. Voor de ogen van het gehele volk voltrok zich de smadelij ke aftocht. Persoonlijk bracht hij de bakker in Rotterdam die hij een brood ontstolen had een gouden dukaat en de schipper en diens vrouw die hem meegenomen hadden naar Wiel waren nadien tel kens als zij aanlegden zijn gasten. Als heer Van Eek en Wiel werd hij ingehuldigd en in de ridderstand op genomen. Rust en vrede waren weer gekeerd in het schone Eek en Wiel, waar tot de dag van vandaag men nog spreekt over de goede heer Adam van Delen. ADVERTENTIE Vijf jaren waren sinds de schip breuk voorbij gegaan. Toen. tegen het vallen van de avond hoorde hij ram melen van scheepskettingen. Niet ver van de kust ging een Engels schip voor anker. Adam maakte met vuur een teken en een sloep naderde. Maar toen de zeelieden de geweldige en be haarde man zagen en naast hem een reusachtige leeuw schrokken ze eerst hevig. Adam wilde mee aan boord Ook in eetserviezen heeft F M de gooWe sortering Arnhem: Royal Galerij, Gele Rijdersplein 39 en Looierstraat 50 Amsterdam-Den Haag Ziedaar het wonderschone verhaal over Adam van Delen. Ja, en nu dan het ware verhaal over deze „ridder zonder vrees of blaam". Zijn geschie denis omvat maar tien jaar heer schappij om maar een héél lelijk woord te gebruiken over de toen nog jonge ambachtsheerlijkheid Eek en Wiel. Hij resideerde op het Huis te Wiel. Wij moeten voor zijn vóórgeschie denis naar de Veluwe, naar de oude buurtschap Wekerom, „gelegen ten Aenstoot" en dat is niets anders dan 't huidige Otterlo. Wij gaan ver in de geschiedenis te rug en ontdekken in de Geldersche Leenregisters in 1326 voor het eerst de naam Van Delen, toen Jan van De len het goed te Delen ontving en dat zelfde jaar Celiken van Delen met een goed in de Deler-marcke. De oudste benaming is uit de leen registers van de proosdij van Sint Pieter te Utrecht afkomstig waar in revoerders. In de 14e eeuw werden er de 13e eeuw de naam als Deijle voor komt. Dit gehucht Deijle was in over oude tijden een pleisterplaats voor kar- een kapel en stins gesticht, waarvan niets meer terug te vinden is. Nog in 1380 was het Coelken van Delen die „ontfinck een wiltforsterleen gelegh'en to Delen". En in 1396 werd Gadeken van Delen als behorende tot de hof houding van de Gelderse vorst Rei- nald III met de Gelderse kleuren ge kleed. Een oud en zeer aanzienlijk ge slacht dus. de Van Delens. In het kerstspel ten Aenstoot, Otterloo dus, lagen drie stinsen of adellijke huizen, ten Hage, welk goed in 1379 aan Brand van Delen in leen gege ven werd. Een andere stins was Laer in de buurtschap Wekerom en daar van resten nog volledig de grachten. Merkwaardig was het leenroerig aan de oude heerlijkheid Lienden in de Ne- der-Betuwe, dat weer een bisschoppe lijk half-leen was, waardoor het mo gelijk was dat namens Walraven van Het huis te Echteld met schildhoudende leeuwen voormalige huis te Wiel. Meurs, elect-bisschop van Utrecht, de belening van Laer op de Veluwe in 1453 aan Steven Borrezoon van Delen plaats had. Diens vader had het namens zijn moeder Elisabeth vrouwe van Laer ten Aenstoet verworven. Tot het goed Laer behoorde „het recht van bijl" in het Roekelse bos. De ze Van Delens bezaten het erfelijke buurtrichterschap over de veld- heidegemeenten van Laer, Eschoten, Wekerom, Hooghe en de Laghe Valck, groot 1800 ha. Brand van Delen II had een zoon Steven die in 1455 doodgesla gen was en omdat deze ongehuwd was ging het goed Laer over aan Albert van Delen, de feitelijke stamvader van jonker Adam van Deelen. Zo dan komen wij allengs op Evert van De len tot Laer, gehuwd in 1641 met Jo hanna van Broeckhuijsen tot Eschoten. Zij waren de ouders van Adam van Delen. En dan moeten wij eerst ten aanzien van de voornaam iets recht zetten In feite moet het Daem van Delen zijn. naar de grootvader Daem van Broekhuysen. Diens vrouw was Anna de Cock van Opijnen, afkomstig uit Eek en Wiel. Er begint dus wel iets tekening te komen! Twee broers van Elisabeth van Broeckhuysen tot Escho ten, de gebroeders Wilt en Diderick kochten van de graaf van Culemborg de heerlijkheden Eek en Wiel! Evert van Delen tot Laer dan was in 1672 burgemeester van Arnhem toeh de Franse staatsraad „De Saint Pou- ange" hem de stukken ter tekening van overgave van Arnhem aan koning Lodewijk XIV voorlegde. Evert van Delen had de moed niet om te weige ren en tekende. Om deze slappe hou ding werden hem na herstel der provin cie geen regeringsfuncties meer ver leend. Voordien was hij ook burge- Over de jeugd van Adam van De len is niets bekend. Zéker is dat hij zijn jongelingsjaren op de Veluwe doorgebracht heeft. Eerst in 1693 gaat hij als heer van Eek en Wiel een rol van betekenis spelen. En met zijn inhuldiging als heer van Eek en Wiel was letterlijk niets aan de hand. Dat ging lange volkomen legale wegen. Op het Huis te Wiel werd ten over staan van de beide schouten en de se cretaris van de heerlijkheden Eek en Wiel, die tot ambachtheerlijkheid waren verenigd door de oom Diderick van Broeckhuysen tot Eschoten ridder aan de nog in leven zijnde kinderen van zijn zuster Johanna nagelaten. Seina en Anna Elisabeth waren zelf door hun huwelijk schatrijk en op volkomen cor recte wijze schonken zij hun aandeel aan hun enig overgebleven onge huwde broer Adam. Seina was gehuwd met Otto van Wijhe heer van Echteld en Anna Eli sabeth met haar neef Jan van Delen heer van Lent. Hoe komt men dan aan de verzinsels dat die zusters zulke hellevegen wa ren en de bevolking uitknepen als wa ren de mensen citroenen? Ons is een samenraapsel van misschien wel twee of drie gelijksoortige verhalen overge leverd. Mijn versie op het prachtige ver haal tekende ik op zoals ik het van mijn moeder hoorde die zélf uit Eek en Wiel kwam en hair verhaal klop te geheel met wat dominee O. G. Hel dring. de grote filantroop van Zetten, in 1839 uit de volksmond opgetekend had. 'k Heb mij wel eens afgevraagd of jonker Adam van Delen, die onge twijfeld één van de weinige geletter den uit de heerlijkheid was, het juist in zijn dagen van de pers gekomen boek Robinson Crusoë gelezen had en bij zichzelf zei: „Kom laat ik ze daar nu eens van laten smullen en dan nèt doen of ik iets dergelijks zelf mee ge maakt heb". Het verhaal ademt van A tot Z de sfeer van de schepping van Daniël Defoe. Zo'n verhaal móét de heer van Eek en Wiel toch zélf rondverteld hebben. In ieder geval imponeerde het relaas van zijn avonturen de mensen en het volk deed de rest. Dat had de ware toedracht toch meegemaakt en wist dat er noch een Seina van Delen noch een Anna Elisabeth van Delen op het Huis te Wiel gewoond hebben, dat in 1693 heer Diderick van Broeckhuysen tot Eschoten de door hem geheel tot deftig adellijk huis verbouwde oude hofstad Wiel zelf bewoond heeft. En, dat op 7 oktober 1693 op het Huis te Wiel de officiële overdracht van de Heerlijkheden Eek en Wiel plaats had, en nog wel in de grootste vriendschap. Hoe dan tóch twee boze zusters het die goeie jonker Adam zo lastig kon den maken in ons verhaal zal zéker een gevolg zijn van latere toevoegin gen... of versmelting met een écht ge beurd verhaal van oudere datum, b.v. een Van Pantaleon van Eek overko men. Wat weten wij er van! De werkelijkheid zuivert in ieder ge val twee edele en correcte vrouwen van een grote blaam die de volksover levering hun aanwreef. En toch... het volksverhaal heeft Het wapen van het geslacht Van Delen tot Laer. recht van bestaan. Er mag niets aan veranderd worden en behoort te blij ven voortleven naast de puur en puur wetenschappelijke grond waarop 't wa re verhaal van Adam van Delen ge baseerd is. Was hij een fantast? Wij weten het niet... Wat wij wel weten is dat hij een goed heer voor zijn mensen geweest is. Zijn rechtspraak was buitengewoon eerlijk. Zo strafte hij bij een vecht partij in het dorp Eek de daders eens niét eerder of het Hof van Gelderland moest hem éérst vertellen óf hij wei mocht rechtspreken bij een vuistslag in het gezicht zonder dat er bloed ge vloeid had. Deze man was zelf de ver persoonlijking van Alles wat goed was. In 1697 werd hij officieel opgenomen als ridder in de Ridderschap van Nij megen. Zijn dood in 1703 had boven dien een trieste nasleep. Met hem ging de laatste mannelijke Van Deler, tot Laer heen. De oude Veluwse stam lag geveld neer in het Huis te Wiel. In de graf kelder van de, heren en vrouwen van Eek en Wiel werd Daem van Delen tot Laer ridder bijgezet. En het volk borduurde voort op het stramien van de tijd en er ontstond een schone le gende rond de figuur van de reus van Wiel. Van het Huis te Wiel rest niets meer dan een verlande gracht en een paar verbrokkelde stenen posten by de af rit van de Rijnbandyk. De stenen schildhoudende leeuwen staan met hun grimmige snuiten opzij van de inrij- laan naar de Wijlienburg te Echteld de oneindigheid in te staren. ADVERTENTIE Vanaf EerstePaasdag (26 maart)dage- lijks 5 demonstraties: 10.00, 12.00, 14.00,16.00 en 17.30 uur (op zondag niat om 10.00 uur). Entree per persoon f 2.50. kinderen t/m 12 jaar f 1.50. Geeft tevens recht op bezoek aan Speeltuin en Zeebad, alles op het zelfde terrein. Boulevard -Harderwijk -Tel. 03410-2569 Het huis Eschoten ten Aenstoot. Hf

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 5