De wouwen
bij bet graf
Pesach en Pasen
Pasen dit jaar
lentefeest
WANDELING IN DE NA TUUR
IS NU VOL VERRASSINGEN
muzjekfeuiiieton
door
henri th. timmerman
De sleutelbloemen laten hun lichtgele klokjes boven de nog kale grond bengelen.
•^AAA^A^A#%^AAAA#SA^AAAAAAA^S^AAAAAAAAAAAAAAAAAA^IVVVV#VVVVVWVVVVVVVVVSAAAA*WMWV
tussen de bosbesstruikjes, of tussen dor
gras aan de slootkant, of onder struikge
was in een ondiepe kom tussen de dorre
bladeren.
De eerste tijd, toen het broedsel groei
de, toen het elke dag met een ei werd
uitgebreid, was de kleurige woerd voort
durend in haar gezelschap. Telkens als zij
in de prille ochtend weer een ei aan de
voorraad had toegevoegd, dekte zij het leg-
sel secuur af met dorre bladeren. Kraai
en en eksters zouden het kostbare bezit
dan niet kunnen vinden. Toen zij zich ten
slotte te broeden zette, verliet de woerd
haar. Bepaald geen gebaar van grote lief
de, maar de natuur is immers slechts op
doelmatigheid ingesteld. De lichtgetinte
woerd met zijn fonkelende groene kop en
hals zou immers de plaats van het legsel
aan iedere vijand verraden. Het eendje
daarentegen wordt met haar bruingevlekt
pakje geheel opgenomen in de omgeving
wanneer zij zich op de eieren drukt.
Tijdens de lange weken, waarin de eend
de eieren verwarmde, plukte zij zich ge
regeld donsveertjes uit de buik en rang
schikte die keurig om zich heen. Het leg
sel kwam zo tenslotte in een krans van
dons te liggen. Toch zouden de kuikentjes
niet lang van die warme wieg profiteren.
Na de geboorte droogde het warmende
moederlijfje de kliederige hoopjes op tot
lieftallige donspropjes met leuke, platte
eendesnaveltjes. Daarna verlieten zij het
nest, begonnen zij aan een soms lange en
gevaarlijke tocht naar het water.
Werrast u tijdens de Paaswandeling zo'n
wilde eend met kuikentjes in sloot of
poel, dan zal de moedereend zich vreselijk
aanstellen. Alsof zij half verlamd is, suk
kelt zij voor u door het gras, vaak luid
kwakend. Ook spartelt zij door het water,
suggererend dat zij ergens aan vastzit. Al
lemaal pogingen om de aandacht op zich
te vestigen en u weg te lokken van het
kroost. Bij roofdieren gelukt dat vrij aar
dig. Ook honden en katten weet zij zo ach
ter zich aan te krijgen.
Wij zijn slimmer en wijden onze aan
dacht aan de kleinen. Daar zijn de pijl
tjes niet van gediend. Zelfs in de onoog-
lijkste, dichtgegroeide slootjes en greppel
tjes duiken ze onder. Bij zo'n heel smal
slootje hebben wij eens zitten wachten tot
zij weer voor de dag zouden komen. Lang
duurde het, voor wij ze ontdekken.
In een straal van een halve meter om
ons heen staken vijf piepkleine eendekop
jes boven het water uit. 21j hielden zich
doodstil. En zo, grotendeels ondergedoken,
vielen zij tussen de planten in het geheel
niet op.
Bent u toch in een waterrijke buurt, let
dan eens op de waterranonkels. Het is
nog wel een beetje aan de vroege kant.
Zet de lente echter door, dan is het best
mogelijk, dat sloot en plas met Pasen wit
zien van die bloeiende lentekinderen. Hele
kussens soms, als geborduurd met honder
den witte sterretjes. Ook zijn er witte pa
den, waar eerst greppels en sloten waren.
De gewone waterranonkel er zijn
meer soorten komt het meest voor. On
diep water is voorwaarde voor zijn ver
schijning. Er zijn twee soorten bladeren;
de ondergedoken blaadjes zijn sprietig,
die in de openlucht schildvormig en ge
spleten.
I^unt u met de paasdagen een flinke
tocht maken, dan loont het de moeite
de heide op te zoeken, op de Veluwe, in
Overijssel of Drente. Bijvoorbeeld de Hoge
Veluwe, het enorme natuurreservaat de
Dwingelosche heide en omgeving, het
Fochtelose Veen, op de grens van Fries-
lapd en Drente, of heide- en veengebieden
bij Wierden, Denekamp en Bruinehaar in
Twente. Daar kunt u het trommelen van
de korhanen nog beluisteren.
De grote zwarte vogels, met hun rode
rozen aan de kop en witte vleugelversie
ring, bezoeken hun vaste baltsplaats in de
vroege ochtend. Van achter een reeds in
het duister opgezocht scherm of greppel-
wal kunt u de heideridders zien naderen
Als dikbuikige flessen scheren zij over de
erica en calluna. Zij komen tegelijk met
de nieuwe dag, die zich in het oosten ma
nifesteert met een kleurenspektakel, dat
het diepe blauw van de nachtlucht ver
bleekt.
Op hun uitverkoren plekje strijken de
korhanen neer. Dan vouwen zij de staart
open, zodat een witte rozet ontstaat. Pron
kend stappen zij, met stijve bewegingen,
de vleugelboegen over de grond slepend,
in het rond. Meer hanen vallen in! Nu
springen zij wild, wel een meter hoog,
sissen en trommelen. Een verklinkend
„rrroeoeoe-rrroeoeoe" roffelt over de hei.
Zo, in de prille, kille ochtend, denkt u
getuige te zijn van een vogelspel uit de
oertijd. De kansen om ervan te genieten,
worden met de voortgaande ontginningen
van woeste gronden elk jaar minder. Ge
lukkig kunnen wij nog steeds in de natuur
reservaten terecht om de korhaan te zien
baltsen.
En toen de sabbat voorbij was, kochten Maria
Magdalena en Maria, de moeder van Jacobus, en
Salome specerijen om hem te gaan balsemen. En
zeer vroeg, op de eerste dag der week, kwamen
zij bij het graf, toen de zon was opgegaan.
Marcus 16 1,2.
yo vaak ik het Museum Boymans-Van Beuningen
te Rotterdam bezoek, loop ik even naar het zaal
tje, waar het schilderij ,,De vrouwen bij het graf"
van Van Eijck is opgesteld. Het is zo'n vaste gang:
na de ontmoeting met de moderne kunst even een
blik op het oudste stuk dat het museum siert even
dat contact met een klein stuk vroomheid van vijf
eeuwen geleden even opnieuw genieten van de
adembenemende puurheid en stilte van dit kleine
paneel.
Waaruit bestaat nu het boeiende van dit schilde
rij? Dat is eigenlijk maar amper onder woorden te
brengen. Want: als men zo de figuurtjes bekijkt,
die 't schilderijtje bevolken, ziet men, dat ze er eigen
lijk maar wat stug en houterig bij staan. De engel
zit in een wat wankele, traditionele houding op de
grafzerk, die door het vertekende perspectief eigen
lijk veel te lang lijkt. De graftombe zelf valt min of
meer voorover. We kunnen goed zien dat hij leeg is.
De dode Jezus zelf is er niet meer. Die is opgestaan
uit het graf en zal zich later aan zijn volgelingen
openbaren.
De soldaten vreemdsoortige rauwe figuren in
fantasiekleding liggen te slapen. Ze zijn door niets
te wekken, al zou men zich kunnen voorstellen, dat
de drie vrouwen de schok van het lege graf en de
blinkende engel op de zerk zwijgend verwerken.
Maar wat vooral opvalt wanneer men het originele
schilderij bekijkt op een foto komt dat lang niet
zo duidelijk uit is het prachtige morgenlicht dat
de stad op de achtergrond streelt. Zo heel fijn is de
stille gloed van de opkomende zon weergegeven, dat
men onmiddellijk voelt: hier is een meester aan het
werk geweest. Dit schilderij is gemaakt door een
kunstenaar, die zich volledig heeft verdiept in de
sfeer van zo'n vroege morgen en die heeft ervaren,
dat het licht in de verte kan beginnen te stralen,
wanneer de dingen dichtbij nog in de schaduw van
de nacht verwijlen.
De stad op de achtergrond zal Jeruzalem moeten
voorstellen. Maar het is niet de oosterse stad uit de
Romeinse tijd geworden. Het is helemaal een middel
eeuwse vestiging geworden, met kerken, burchten en
hoge huizen. Het enige wat echt Jeruzalems is, kent
de schilder-uit de verhalen van de bedevaartgangers:
dat is de koepel van de moskee van Omar, die men
recht boven de vermanend opgeheven hand van de
engel ziet. Maar die moskee is mohammedaans; zij
staat op de heuvel, die volgens de overlevering de
tempelberg is geweest.
Ik noemde als naam de schilder Van Eijck. Sommige
geleerden zien in het paneeltje een jeugdwerk van
de grote Brugse schilder Jan van Eijck, die leefde
van plusminus 13901441. Volgens anderen is het
van zijn oudere broer Hubert, die al in 1426 over
leed. Hubert zou dan de meest behoudende en minst
begaafde van de twee kunstenaars zijn geweest.
Duidelijk is het niet.
Van Jan weet men maar betrekkelijk weinig, van
Hubert nog veel minder. Wanneer zij al hebben sa
mengewerkt zo bijvoorbeeld aan de grote altaar
schildering „De aanbidding van het Lam" in de
Gentse Sint Bavo dan is het aandeel van ieder
hunner moeilijk te onderscheiden, al is men wel
geneigd, de gedeelten die het bekwaamst zijn gedaan
aan Jan toe te schrijven.
Zeker is wel, dat Jan het zuiverste gevoel heeft
gehad voor het landschap als ruimte waarin iets ge
beurt. Zeker is ook, dat hij het best het perspectief
heeft aangevoeld. In deze opzichten is hij modern
geweest. Nog volkomen middeleeuws daarentegen
is hij bijvoorbeeld in zijn aandacht voor de bomen en
planten in een landschap, die stuk voor stuk met
grote zorg worden geschilderd. Middeleeuws is bij
voorbeeld ook de hoekigheid van de plooienval in
het gewaad van de engel en in de mantels van de
vrouwen. Modern is hij weer in de ingetogen manier,
waarop hij ieder van deze drie vrouwen typeert in
de smart om de dood van Christus en hun stille ver
bijstering om het lege graf.
Het Rottei'damse schilderij is maar een klein paneel.
Het is echter groot in de intense spanning, die
het tot in de hoeken vervult en die het bekijken ervan
tot zo'n belevenip maakt. Het is waarschijnlijk, dat
het een rest is van een veel groter altaarstuk, waar
van al het overige is verdwenen. Het verlies is te
betreuren, maar wat we nog hebben is in zijn beslo-
teheid toch zo'n gave eenheid, dat men het ontbreken
van de rest niet voelt.
De laatste eigenaar, de verzamelaar D. G. van
Beuningen, had het schilderij toen hij nog leefde in
de eetkamer van zijn landhuis in Vierhouten hangen.
Daar werd het dagelijks beschenen door het ochtend
licht. Bij dat licht genoot de heer Van Beuningen er
het meest van. Dat is begrijpelijk: ook nu nog straalt
de kleur en spreekt de schoonheid van het werk het
sterkst by iets getemperd zonlicht.
V[u met Pasen, staat het voorjaar ech
ter nog aan het begin van zijn kracht
toer. De hele natuur wordt in beweging
gebracht. En soms voorspoedig, vaak ook
met grote vertraging, bereikt de lente
haar doel! Het voortbestaan van de soort
wordt nu veilig gesteld. Alles wat daar
mee gepaard gaat, de bloei en de vogel
zang, de vruchtvorming en de opvoeding
van jong goed, kan de Paaswandeling tot
een festijn maken.
Zo is het wel zeker dat mèt Pasen de
eerste pieken in het zog van moedereend
over plas en sloot zullen glijden. Dat wil
de eendje heeft er dan bijna een maand
broeden op zitten. Vaak op meer dan een
dozijn lichtgroene eieren, zo maar ergens
yyie de liturgie van het Paasfeest kent,
wie de viering van de Paaswake
die de laatste jaren weer is teruggebracht
naar de nacht voorafgaande aan het Paas
feest volgt, zal diep getroffen worden
door het oud-Joodse element. Tussen het
oud-Joodse Pésach en het Christelijke
Paasfeest mag dan oppervlakkig be
schouwd veel verschil zijn afgezien
uiteraard van de theologische verschilpun
ten er is veel meer dat verbindt dan
menigeen zich realiseert.
Pésach was voor de Joden, toen zij hun
Paasfeest nog konden vieren in de tempel
van Jerusalem, een van de belangrijkste,
maar zeker het vreugdevolste van alle
feesten. Pésach was een lentefeest, door
een volk dat van oorsprong zo afhankelijk
was van de natuur met vreugde en dank
baarheid in de nauwkeurig voorgeschreven
tijd van de vernieuwing van de natuur ge
vierd. Tegelijk betekende het Pèsach-feest
dat zeven dagen duurde en buiten Pa
lestina acht dagen een herdenkingsfeest
van zowel religieus als nationaal karakter.
Het zette de Uittocht uit Egypte centraal,
deze uittocht nu nog bezongen in tientallen
psalmen en hymnen en in de liturgische
gebeden van alle christenkerken, maar
het feest herinnerde ook aan de geboorte
van Israël als volk.
Wanneer de Pèsach-viering in de tem
pel voorbij was, begon in huiselijke kring
de Seder-viering. Het is deze eeuwenoude
viering, die in langer dan tweeduizend ja
ren aan miljoenen Joden in de verstrooiing
vreugde en troost, steun en levensverdie
ping heeft geschonken, waarvan in de Tal
moed staat geschreven, dat „Pésach een
vrolijk feest is, sappig als de olijf en
waarvan het Hallel het dak van de huizen
moet doen barsten". Dit Hallel is het oud-
Joodse danklied dat is samengesteld uit de
vier Psalmen 115 t.m. 118. Daarin neemt
het vers: „Gezegend hij de komt in de
naam des Heren" een heel bijzondere
plaats in. Met zijn Hosanna-uitroep, maar
dan in de Latijnse vertaling tot „Benedic-
tus qui venit in nomine Domini", is dit
psalmvers, zoals men zal weten, een deel
van de mistekst, voorafgegaan door het
driewerf „Sanctus". Maar voor de Joden
heeft het psalmvers als veelzeggend deel
van het Hallel in de Seder-viering niet al
leen een religieuze betekenis, maar ook
sterke gevoelszin.
In de eeuwenlange Joodse verstrooiing
en zeker door de lange perioden, dat de
Joden in ballingschap vertoefden of in een
vreemde en soms vijandige omgeving leef
den, heeft ook het oude Seder-feest zich
verinnigd en verdiept. Over veel typisch
Joodse uitingen, van oorsprong levendig
en zelfs hartstochtelijk en vrolijk, hebben
de eeuwen een verdiepter glans van wee
moed gelegd. Dit is begrijpelijk. Toen de
Joden nog in Jerusalem, de uitverkoren
stad, woonden, herdachten zij in hun Pè
sach-feest en Seder-viering hun slavernij
in Egypte herinneren we ons zo menige
psalm en andere liturgische tekst maar
zij konden hun verlossing en ook hun hui
dige redelijk vrije bestaan vieren. De
eeuwenlange, soms zware en bijna altijd
trieste zwerftocht lag nog in de toekomst
besloten. Daarom verwondert men zich
soms, dat de Talmoed van het oude Se-
der-feest als een bij uitstek vrolijk feest
spreekt; sommigen menen zelfs dat na de
eigenlijke viering het feest uitbundig door
ging, met zingen en muziek en misschien
met dans. Als men geschaard was rond de
Seder-tafel met de symbolische gerechten,
stelde de jongste van de aanwezigen de
vier vragen, ingeleid door de algemene
vraag.
„Ma nisjtanna" „in wat verschilt de
ze avond van alle andere avonden?" Ter
wijl het ongezuurde brood de matzoth
als herinnering aan het brood van de ellen
de in Egyptische slavernij gegeten en ge
durende de hele Paasweek voorgeschreven
in de hasoreth (rode saus) wordt ge
doopt en de eerste beker wijn wordt ge
dronken, de zegebede is uitgesproken, ver
haalt men over de Uittocht. „Awadiem
Hajinoe" „Slaven waren wij onder Fa
rao in Egypte". Psalm 114 wordt recite
rende verhaald, de uittocht van Egypte en
de verlossing van het uitverkoren volk
met de belofte van nog grootsere verlos
sing, de universele verlossing. Het Paas
lam wordt dan gegeten in Jerusalem
uit de tempel meegenomen met de bit
tere kruiden: rammenas, laurier en tijm,
als herinnering aan de bittere tijden in
Egypte en de bekers wijn worden doorge
geven. De derde beker was de zegebeker.
Dan volgde het Hallel en op het moment
dat het vers uit de laatste van de vier
psalmen klonk: „Gezegend hij die komt
in de naam des Heren", reikten de aan
wezigen elkaar de vierde beker wijn aan.
Daarna werd het feest met het zingen van
Hebreeuwse volksliederen, muziek en mo
gelijk met dans voortgezet, want zeker
toen was het 'n uitbundig feest van dank en
nationale vreugde. Een blij lentefeest van
een oerkrachtig oud volk, dat het diep re
ligieuze en het zeer aardse wist te ver
mengen in een sterke harmonie.
HENRI TH. TIMMERMAN
yit het een beetje mee met het weer,
dan wordt Pasen dit jaar een echt
lentefeest. Ondanks de vroege datum. De
winter immers was eigenlijk één lange
voorbereiding op het voorjaar en dat open
baart zich nu in alle tuinen en plantsoenen,
in bos en veld. Ook officieel vla de kalen
der, heeft de periode van bloei en ontlui
ken haar intrede gedaan. De Paaswande
ling kan daarom juist nu heel wat te bie
den hebben.
Bosanemoon, speenkruid, klaverzuring
en klein hoefblad bloeien. De dotters kun
nen er met Pasen ook aan toe zijn. De
sleutelbloemen buigen hun lichtgele klok
jes naar de nog dorre aarde van de bos
zoom. Boven hen behangen de lijsterbes
sen en wilde seringen zich met fris groen,
waartussen de bloesemknoppen al zicht
baar worden.
Ook de berk houdt zijn blad niet lang
meer binnen de knoppen En werkt het
weer mee, dan hebben de lariksaanplan-
tingen zeker een lichtgroene waas over
hun spichtige takken gedrapeerd.
Mocht het inderdaad zo zijn, dat de zil
veren berken zich met Pasen van nieuw
blad voorzien, let dan eens op hun bloei!
De hele winter zag men de mannelijke kat
jes als stijve vingers aan de nieuwe loten,
Zodra de bladknoppen openbarsten, wor
den die stuifmeelbloeisels dik en zacht.
Soepel bengelen ze in de lentewind en
strooien hun gouden poeder in het rond.
Voor wie is dat bestemd? Natuurlijk voor
de stamperkatjes! Die verschijnen nu, als
kleine groene speerpuntjes, tussen het ont
luikende blad. Later krijgen ze ook een
steeltje en na de bevruchting worden het
bruine huisjes, boordevol zaadjes. Die heb
ben aan weerskanten een vliesvleugeltje,
zodat de wind ze over grote afstand kan
verspreiden. Dat gebeurt echter pas in de
tijd dat de zomer rijpt en de eerste symp
tomen van de herfst de aandacht vragen.
„Aan Babels stromen
zaten wij schreiend
Bij de gedachte aan Sion
En aan de wilgen die daar stonden
Hingen wij onze harpen op."
In deze wondermooie Psalm 137 ontmoe
ten we niet alleen de schrijnende ge
dachte aan ballingschap en Joodse ver
strooiing, maar we vinden er ook de dich
terlijke aanduiding in van een afgesloten
tijdperk in muzikaal-culturele zin. Toen de
Joden in ballingschap gingen, toen Jerusa
lem en de tempel waren verwoest, verlo
ren de Joden hun sterke natuurlijke mid
delpunt. Oók in zuiver muzikaal opzicht.
Eeuwenlang waren de Joden tegen Pésach
de Paasweek in het voorjaar naar
Jerusalem getrokken, want iedere Joodse
man had de plicht in de tempel dit Paas
feest mee te vieren. Als in de tempel het
liturgische Paasdagen met het Paaslam ge
vierd was, gingen de Joden naar huis en
daar begon in de intimiteit van het gezins
leven de viering van het Pésach, het
eeuwenoude Seder- of Seider-feest. Maar
toen de Joden in ballingschap waren ge
raakt en in hun eeuwenlange verstrooiing
gingen, moesten zij ook de tempel in Je
rusalem missen. In de Joodse gemeen
schappen ontstonden in de verstrooiing de
synagogen, vergaderplaatsen waar gebe
den en onderricht werd. Aanvankelijk
leefden de Joodse bannelingen zonder mu
ziek, althans zonder de zeer rijke en zowel
vocale als instrumentale muziek van het
oude Jerusalem. Want zoals de psalm
zegt: de Joden hebben ook muzikaal een
tijdperk moeten afsluiten, hun harpen zijn
aan de wilgen gehangen. In hun muziek is
een breuk gekomen, onherstelbaar, omdat
wel de traditie is blijven voortleven in
veel van de oud-Joodse cultuur, maar niet
de tempelzangen, niet de oud-Hebre>euwse
volksmuziek. In de verstrooiing was voor
de Joden aanvankelijk de profane muziek
verboden, maar om de teksten uit de Hei
lige Boeken ontwikkelde zich 'n synagogale
muziek, eerst volgens de traditie, later
daarvan ook afwijkend. In de gestichte sy
nagogen werd gedurende de eerste eeuwen
na de Babylonische ballingschap en met
de verspreiding van de1 Joodse gemeenten
nog eenstemmig gezongen. Dit gezang was
op oosterse wijze melodisch gekleurd en
versierd met trillers en ook voor een deel
geïmproviseerd. Toen de Joden ook in
Europa gemeenten vestigden, kreeg in
hun muziek de zogenaamde getempereer-
de stemming en later ook de meerstem
mige polyfonie de overhand in een heel
langzaam proces vanzelfsprekend en
dit sloot de oosterse manier van zingen uit
zodat onder meer het kleuren van de to
nen en melodieën ophield en het heptato-
nale (zeventonige) systeem zich ontwikkel
de en het oudere tetrachord (viertonige
reeks) terugdrong. Alleen in het oude,
vroeger ontoegankelijke Zuidarabische Je
men, is de tradiditie van de oudste syna-
goge-muziek bewaaird gebleven. Maar voor
al in Europa begon de vaak heel be
vruchtende ontwikkeling van Joodse mu
ziek, die steeds gestalte kreeg door een
vaak gedwongen isolement en tóch beïn
vloed door elementen van de Europese
muziekcultuur.
Dèsach, het Joodse Paasfeest en het
Christelijke Pasen hebben ook in mu
zikaal-culturele zin een diep gewortelde
verwantschap. Niet alleen op Pasen, maar
eigenlijk in de ganse katholieke en protes
tantse liturgie domineert het oud-Joodse
element, als het ware in een overkoepe
lende muzikaal-religieuze zin.
Alle psalmen, de „cantica minora"
liederen ontleend aan het Oude Testament
en tal van delen uit de Heilige Boeken
vinden we terug in de liturgische gebeden.
Ook zijn er vele liturgische teksten, ook
al kennen we deze in de Latijnse vorm,
die via de Evangeliën hun oorsprong heb
ben in het Oude Testament. In zuiver mu
zikaal opzicht zijn de psalmen op de be
kende melodieën het fundament te noemen
van de christelijke kerkzang. Maar dezelf
de psalmteksten hebben ook tientallen
componisten in alle perioden van de mu
ziekgeschiedenis geïnspireerd tot composi
ties en dit beperkte zich niet slechts tot
meerstemmige en polyfone psalmen. Want
in de Latijnse vertaling vormen sommige
teksten uit de Heilige Boeken ook een
deel van de mistekst, een deel van de ka
tholieke eredienst, maar bovendien is de
ze mistekst eveneens door ontelbare com
ponisten, onder dezen de grootsten, ver
klankt tot meesterwerken, ook voor buiten
de eredienst.