DE BIJBEL GODS WOORD Ql D i ben de vypótandi in Hervormde kerk schenkt „KLARE WIJN" over de betekenis van de bijbel DE GESCHIEDENIS BELICHT ,.In iedere protestantse kerk ligt op de kansel de open bijbel. Hii ligt daar niet als voorwerp van aanbidding, maar om voorgelezen en gehoord te worden. In dit stille feit ligt een beslissing verborgen. De bijbel is Het Boek. De bijbel is de Heilige Schrift. Hij heeft een geheel enige plaats. Wij belijden, dat de bijbel is Gods Woord. Deze unieke betekenis van dit wonderlijke boek wordt niet al leen in de kerk aanvaard, maar ook door velen, die van de kerk zijn vervreemd, stilzwijgend, maar toch vanzelfsprekend, voorondersteld. Even vanzelfsprekend echter roept dit duidelijke feit vragen op Zo begint de inleiding van „Klare Wijn Rekenschap over geschiedenis, geheim en gezag van de bijbel", het pocket-)boek, dat vorige week bij Boekencentrum N.V. te Den Haag verscheen en dat op het titelblad heeft staan: „Aangeboden door de Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk". Naar een ets van Rembrandt, eigendom van de Blibliothèque Nationale te Parijs en gereproduceerd in „Van Paradijs tot Golgotha", een uitgave van de Readers Digest NV Men zal zich herinneren, dat de synode het geschrift, „hulp bij het lezen van de Bijbel" genoemd, in de vergadering van no vember 1966 met algemene stemmen aan vaardde. De synode had in 1953 al een „Leer aangaande de Heilige Schrift" laten uitgaan. In „Klare Wijn" nu wordt de proef op de som genomen of de Bijbel ook inderdaad een overeenstemming aan de dag brengt on der degenen, die door zijn gezag zijn aange sproken. „Niet weinigen uiten zich soms sceptisch ten aanzien van deze overeenstem ming. Het is daarom een verheugende erva ring geweest voor de leden van de commis sie, die voor de samenstelling van dit ge schrift zorg droeg en voor de generale synode zelf dat deze scepsis ongegrond is gebleken", zo staat in het „Ten Geleide". De leden van de in 1960 ingestelde com missie waren prof. dr. J. de Graaf (voorzit ter), dr. T. Dokter (secretaris), prof. dr. H. Jonker, dr. B. Klein Wassink, ds. S. Meijers, prof. dr. K. H. Miskotte en dr. Th. C. Fre- derikse, die in 1961 rapporteur werd en uit eindelijk het boek, in overleg met de com missie en de synode heeft geschreven en her schreven. Dr. Frederikte verzette voor „Kla re Wijn", dat is algemeen bekend, veel werk. Z'n stempel staat dan ook duidelijk op 't boek. De leden der commissie hebben er echter geen twijfel over laten bestaan, „dat 't geheel van hun overeenstemming door de schrijver is vertolkt". Wat de vragen van de eerste alinea be treft: „Klare Wijn" wil tal van die vragen in hun historische achtergrond en samenhang laten zien. Het boek wil echter vooral over de Bijbel vanuit de Bijbel spreken en hem zó van binnen uit doorzichtig maken. Het reformatorisch inzicht, dat de Bijbel zijn eigen gezag meebrengt, is de grondgedachte van het hele boek. „Als men zo tezamen naar de Bijbel luistert, staat men in gesprek met tijdgenoten niet achter een borstwering, maar heeft men luisterende communicatie met elkaar", aldus het „Ten Geleide". Dit geldt dan zowel voor het gesprek van de richtingen en het gesprek van de kerken als voor het gesprek van de kerk „met de mo derne mensen, die niet in gemeenschap met enige kerk leven". „Klare Wijn" loopt daarom uit op een op roep tot een dergelijk gesprek, waarvan het niet alleen de hulpmiddelen, maar ook de be loften en mogelijkheden heeft willen aange ven. Het kan en moet een gesprek zijn van gewone gemeenteleden, maar ook een ge sprek van theologen. De synode hoopt dat het boek de afstand, die in de loop van de laatste honderd jaar is ontstaan tussen de Bijbelwetenschap en het gewone gemeente lid, overbrugt. Vielen menen, zo zei dr. Frederikse op een persconferentie, dat theologen duistere en ingewikkelde zaken nog moeilijker maken. Wanneer het echter goed is, moet zakelijke en wetenschappelijke theologie de vragen van geloof en leven zó scherp kunnen ontle den, dat ze tenslotte eenvoudig en helder worden en nodeloze tegenstellingen en moei lijkheden oplossen. Dit probeert „Klare Wijn" te doen met vele meningen, misverstanden en moeilijkheden rondom de Heilige Schrift, „zo als de Nieuwe Katechismus dit zo verrassend deed met de rooms-katholieke geloofsleer". Het synodale geschrift neemt daarom eerst een „historische aanloop", want de ervaring leert, dat bijna elk debat over de bijbel vast loopt in onbewijsbare meningen of vage op vattingen, die tegenover elkaar blijven staan. In het eerste historische hoofdstuk wordt nagegaan waar deze vooronderstellingen van daan komen. Als voorbeeld kan genomen worden de tegenstelling „letterlijk" en „fi guurlijk". Deze tegenstelling is nutteloos om moeilijke bijbelplaatsen toch een zin te ge ven, aangezien zij juist opkwam in de Griek se denkwereld en innerlijk vreemd is aan het bijbelse leefklimaat. Nadat de hervorming de bijbel weer centraal had gesteld, rezen vra gen over de betrouwbaarheid en de goddelijk heid vragen, die in de eeuwen daarna, zo goed en zo kwaad dat ging, werden beant woord. Vooral de „inspiratieieer" en de his torische kritiek van de bijbel als menselijk boek speelden hierbij een grote rol. „Klare Wijn" probeert aan te tonen, dat moeilijkhe den, felle tegenstellingen vooral, móesten ko men, en alleen onderworpen kunnen worden, wanneer men deze historische ontwikkeling doorziet. Met de grote helderheid, die het hele boek kenmerkt (wat nog niet betekent dat het ge makkelijke lectuur is) wordt de ontwikkeling gevolgd, waarbij het voornaamste leerstuk, dat door de orthodoxie is uitgewerkt, de in spiratie van de Schrift, in hecht verband komt te staan. Deze orthodoxe inspiratieieer, aldus „Klare Wijn", is van enorme invloed geweest op het protestantisme en heeft feigen- lijk tot nu toe de discussie over gezag en be tekenis van de bijbel bepaald. „Zij is het be wijs van een grote eerbied en liefde voor de Schrift en geeft uitdrukking aan het geloofs inzicht, dat de Schrift in de kerk die unieke plaats inneemt, die zij sinds de reformatie niet meer heeft verloren. Zij is voor de theo logie. ook aanleiding geweest, om zich met grote nauwkeurigheid te werpen op de bestu dering van bijbel en bijbeltekst, ook in de grondtalen". „Wat echter uitgangspunt en type van deze theologie betreft, moet ook ge constateerd worden," zo stelt „Klare Wijn" iets verderop, „dat zij voor latere geslachten veel moeilijkheden heeft opgeleverd en ker kelijk en pastoraal veel schade heeft aange richt, waar zij harten en verstand een juk oplegde, dat men niet kon en ook niet behoef de te dragen. Reactie kon niet uitblijven". Tegenover het objectieve van de orthodoxe theologie hernam het subjectieve van hart en gemoed zijn rechten. Het piëtisme ontstond als een brede geestelijke stroming, waarin alle nadruk wordt gelegd op de persoonlijke beleving en toepassing van het christelijke geloof. „Klare Wijn": „Het piëtisme, in de aanvang soms hevig verguisd en door kerk en theologie vaak niet au sérieux genomen heeft alö 'n zoutend zout gewerkt in ker en we reld. Hoe zou het kerkelijk leven, ja hoe zou Europa, er hebben uitgezien, wanneer de dauw van het piëtisme het geestelijk leven in stellers van „Klare Wijn" noemen bezwaren dorre tijden niet had gedrenkt?". De samen- die tegen het piëtisme zijn in te brengen, maar constateren ook dat de situatie, die door en met de orthodoxe theologie en kerke lijkheid in de zeventiende eeuw was ontstaan, de piëtistische reactie niet alleen begrijpelijk, maar ook zegenrijk is geweest. „Maar tege lijk is het goed er oog voor te hebben, dat dit piëtisme de orthodoxie niet kon overwin nen, omdat het de geestelijke vooronderstel lingen van de laatste deelde. Was het de be vrijdende ontdekking van de reformatoren geweest, dat in het evangelie God de mens persoonlijk aanspreekt en tot kind Gods ver klaart, zo had de latere theologie hiervan een objectief systeem gemaakt, hetgeen men als christen behoort te geloven, om er daardoor persoonlijk deel aan te krijgen. Nadat de or thodoxie het objectieve naar voren had ge schoven, voegde het piëtisme hier het subjec tieve aan toe. „Hoezeer orthodoxie en piëtis me in wezen tweelingen waren, wordt vooral daarin duidelijk, dat de leer van de goddelij ke inspiratie van de bijbel eenvoudig werd overgenomen". „Klare Wijn" geeft aan de Verlichting ui teraard ruime aandacht. Vele wegen van kerk en theologie in de negentiende eeuw, sinds de Verlichting worden als doodlopende wegen gezien, doch daarmee is „niet bedoeld, dat er geen ware en wezenlijke dingen zijn ontdekt. Maar de bijbel, bijgezet in de tem pel van „de menselijke persoonlijkheid", de ze afgod van de negentiende eeuw, nee, dat kan toch uiteindelijk de weg niet zijn. Hoog stens een omweg, door menselijke verwar ring heen, onder Gods leiding." Hoewel de ontwikkeling zich voornamelijk in de top afspeelde, drongen de ideeën der Vèrlichting en van de latere stromingen wel, zij het vaag, door tot het gewone kerkvolk. „Juist deze vage informatie en onbewuste be- invloeding heeft geestelijk- pastoraal veel kwaad gedaan. Geen wonder dat de situatie in de kerken bijzonder verward werd. De „richtingen" ontstonden, met name in Neder land, waar men nog het meest in de gemeen ten meeleefde in deze geestelijke strijd". De hoofdtegenstelling werd rechtzin nig vrijzinnig. Enerzijds wilde men vast houden aan de oude overgeleverde leer, an derzijds aan de nieuwere inzichten op het ge bied van bijbel en geloof ruimte geven. „Het is hopelijk uit het voorafgaande duidelijk, dat men in dit geding niet zonder meer koek en gard kan verdelen. Hoe waar is het be kende woord van Hoedemaker: Samen zijn wij ziek geworden, samen moeten wij gezond worden!" Jezus zei tot haar: Ik ben de opstanding Johannes II 25a. De Heere is waarlijk opgestaan... waarlijk! Dit is de blijde boodschap van het Paasfeest. En dat woord „waarlijk" wijst op een werkelijkheid. Het geloof in de opstanding van Christus is geen stuk van de leer alleen, maar het is blijde levenswerkelijkheid: De Heere Jezus leeft, Hij is de levende Heiland en allen die in Hem geloven zullen met Hem leven. Want de Heere Jezus Christus is niet alleen opgestaan, maar Hij is ook de opstanding. Wanneer op het Paasfeest alleen maar verkondigd kon worden dat de Heere Jezus is opgestaan dan zou dit weliswaar groot en heerlijk zijn voor Hemzelf, maar dan zou Zijn kerk nog blij ven zuchten in de banden van de dood, terwijl de angst der hel hen alle troost zou doen missen. Dan was het graf van de Heere Jezus wel open, maar dan was ons graf dicht en dan bleef ons graf dicht. Maar daarom ligt er ook zo'n geweldige heerlijkheid opgesloten in die woorden van de Heiland tot Martha: Ik ben de opstanding... Door de opstanding van Christus is het leven aan het licht gebracht. Niet alleen Zijn leven, maar hét leven. Het leven van allen die in Hem geloven. Het leven van Zijn kerk en volk, dat Hij heeft liefgehad met een eeuwige liefde en dat Hij daarom trekt met koorden van goeder tierenheid. De oude Heidelberger zegt het zo treffend wanneer hij spreekt over de opstanding van Christus: Wij worden door Zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven. Het is de Heilige Geest Die door de kracht van Christus' opstanding tot dat nieuwe leven wekt waardoor we leren wandelen in de voetstappen van het Lam en straks ook eeuwig bij Hem zullen wonen. En nu zullen we verstaan dat onze opstanding daar beginnen moet waar onze dood begonnen is. Dat is in onze ziel. Toen de eerste mens de dood over zich haalde door de zonde stierf hij wel niet op staande voet naar het lichaam, maar de dood heerste wel terstond in de ziel, die door de zonde van God is losgescheurd. Want dat is de dood dat we gescheiden zijn van God. Leven is er alleen in Zijn gemeenschap. Door de zonde kan God geen gemeenschap meer hebben met ons. Daarom zegt de apostel Paulus ook dat we van nature dood zijn in de zonden en de misdaden. Zal Christus derhalve voor zondaren de op standing zijn dan is H(j dit in de eerste plaats voor de ziel. Dat ge schiedt in de weg van de wedergeboorte. Dan worden we uit de geestelijke dood opgewekt. De apostel roept ons toe: „Ontwaakt Rij die slaapt en staat op uit de doden en Christus zal over u lichten". Wanneer we in deze weg worden geleid zullen we ook leren belij den: „Heere Jezus, Gij zijt de opstanding en ik ik ben gevallen diep gevallen, zo diep dat ik geheel in de macht des doods terecht gekomen ben." Van nature komt een mens niet tot deze belijdenis. Misschien wel met de lippen maar niet met het hart. Het onvernieuwde hart zegt ook wel: ik ben maar het is: ik ben rijk en verrijkt en heb geensdings gebrek maar we weten niet dat we ellendig zijn e" jammerlijk en blind en arm en naakt en dood. Maar wanneer het ontdekkend licht van de Heilige Geest in ons hart valt dan wordt onze hoogmoed gebroken, dan leren we verstaan dat we zondaren zijn en dan komen we tot de schuldbelijdenis van het verbroken hart: Ik ben diep gevallen, zo diep er in eigen kracht in opstanding in eeuwigheid voor mij mogelijk is en ik heb de dood verdiend want ik ben de voornaamste der zondaren. Maar zo diep kunnen we niet gevallen zijn of Hij is machtig ons te doen opstaan. Hij is immers niet alleen opgestaan, maar Hij is ook de opstanding. En wanneer we die opstandingskracht ervaren gaan we uit de dood over in het leven. Hij trekt ons op uit diepten van ellende, uit de beklemmende sfeer van de dood tot de ziel verkwik kende sfeer van het eeuwige leven. En zeker, ook Gods kinderen die uit de macht van de dood zijn overgegaan tot het leven worden door de machten van dood en hel nog menigmaal aangevallen. Ja die machten hebben soms de over hand over ons. Ook nadat we de genade ontvangen hebben kunnen we nog benauwd worden van alle zijden zodat de vraag bij ons op komt of wij het eeuwige leven wel zullen beërven en of wij bij die Levensvorst in Zijn heerlijkheid wel zullen wonen. Maar Hij is tel kens opnieuw de opstanding voor Zijn volk. En allen die in Christus geloven zullen leven. Allen die door de opstandingskracht van Chris tus uit hun zondegraf zijn opgestaan, zullen door de poorten van de eeuwige Godsstad binnengaan en zij zullen altijd bij de Heere wezen. Leeft u ook door die opstandingskracht van Christus? Dan zullen we leven ook al zijn we gestorven. Hij heeft het immers zelf gezegd: Ik ben de opstanding en het leven. Veenendaal Ds. A. VroegindewelJ. Dij het noemen van de richtingen 'sluit lo gisch aan een beschouwing over het his- torisch-kritisch bijbelonderzoek. Over de emo ties rond de „schriftkritiek" zijn we al wat heen. „Klare Wijn" schrijft onder meer: „Zo bleek dan de bijbel, juist als historisch men senwoord bestudeerd en onderzocht, de heils openbaring Gods op een nieuwe wijze te ont sluiten." De samenstellers verhelen echter niet, dat er moeilijkheden bleven bestaan, zo als die van de historische betrouwbaarheid, het voorkomen van mythologische voorstel lingen en het kleuren, aanvullen of uitwerken van historische gebeurtenissen door degenen, die de verhalen aanvankelijk mondeling overleverden. Rond de mythe in de bijbel rij zen vele „gevoelige vragen". De samenstel lers „pretenderen niet deze zonder meer te kunnen oplossen. Alleen vragen we wel, dat anderen dan ook niet te snel met „oplossin gen" klaar staan, die waarschijnlijk noch aan het geloof, noch aan de wetenschap recht doen". Al met al is het „een boeiende zaak om zich ook wetenschappelijk te verdiepen in de bijbel als letterkundig document. De kerk mag en moet in haar prediking hiervan ten volle en met een gerust geweten gebruik ma ken. Is onze prediking ook mede daarom vaak niet wat vlak en weinig overtuigend, omdat een echte ontmoeting met de bijbel niet wordt aangedurfd?" Het geloven, waarvan de bijbel spreekt, moet men niet verwarren met een louter „aannemen" op gezag. Aan de andere kant is „geloven" in de Schrift ook niet gelijk aan zien of het noodzakelijke gevolg daar van. Maar een hoofdlijn in de bijbel is, zo lezen we in het tweede hoofdstuk van „Kla re Wijn", dat men door te zien of te horen komt tot het geloven en belijden. Verder: Het innerlijk opengaan van de Schrift, het inwendige getuigenis des Geestes, versta men niet als een miraculeus gebeuren, een illuminatie,, die aan de bijbel moet worden toegevoegd Het is veel nuchterder bedoeld. Het is het gaan zien van lijn en verband, van zin en perspectief, zodat de bijbel gaat „boeien", ons in zijn macht krijgt en wer kelijk tot ons gaat spreken. Men hoede zich, aldus „Klare Wijn", voor het misverstand als zouden wij op deze manier alleen maar datgene van de Schrift verstaan, dat al in de diepte van onze eigen geest leeft. Het gaat niet om een herkennen, maar om een erkennen. Bij de ontmoeting met de bijbel gaat er juist een voor ons vreemde wereld open. Er staat werkelijk gezag op. Een ho ge hand grijpt machtig naar ons. Niet op gezag geloven; wel in de bijbel gezag ont moeten en daar innerlijk voor buigen. „Dat is geloven". Wij mogen uit volle overtuiging zeggen meent „Klare Wijn": de bijbel is Gods Woord. En wanneer in de bijbel God aan het woord is, „moet men Hem daar ook werke lijk aan het woord laten en Hem laten uit spreken. Dan moet men niet van te voren al menen te weten, hetgeen Hij als God wel en niet kan zeggen. Dit doet men echter, wan neer men het bijbels woord „waarheid" ra tionalistisch misverstaat". Men raakt op dwaalwegen, wanneer men gaat redeneren: God is waarheid en dus vinden wij in de bij bel, als Gods Woord, alleen maar juiste en betrouwbare uitspraken; daarom mogen wfj niet erkennen, dat er sagen, legenden of my then in de bijbel te vinden zijn, want dan zou niet alles echt gebeurd zijn. Met dergelij ke redeneringen is men bezig op rationalisti sche wijze over Gods Woord te heersen in plaats van het gehoorzaam te volgen. Men laat de bijbel ook niet uitspreken als men de bijbel als Gods Woord proclameert om er eigen geloofsinzichten, eigen vrome stemmin gen of eigen dogmatiek in bevestigd te vin den. In dit verband komt „Klare Wijn" met bezwaren tegen de inspiratieieer, die de „aan geboren neiging heeft om het spreken Gods in onze macht te krijgen en te houden". De gevolgen van deze leer kunnen zijn: een wet tisch bijbelgebruik, een zeker fanatisme, een ongenuanceerd lezen van de bijbel, het voor bijgaan aan vragen van wetenschap en cul tuur. Wat intussen die wetenschap betreft: in het boek wordt er op gewezen, dat de bijbel zichzelf uitlegt en dat een eerlijk en weten schappelijk onderzoek van de bijbel aller minst gevreesd hoeft te worden. Maar dan moet de bijbel een eerlijke kans krijgen, en niet bij voorbaat aan eigen vrome of ongelo vige normen worden gemeten. „De weten- schappelijk-kritische benadering van de bij bel deed soms wat denken aan soep eten met een vork". Tal van commentaren zijn niet zo zeer onjuist als wel niet terzake. Hetzelfde rationalisme, dat aan het werk was in de or thodoxie, heeft ook het bijbelonderzoek der kritische wetenschap zo schraal, zo onvrucht baar, schijnbaar zo negatief gemaakt, dat de gemeente er van schrok en dogmatische theologen en predikers vaak niet beter wis ten te doen, dan aan de resultaten van dit onderzoek voorbij te gaan of deze op behou dende manier te bestrijden. |n het derde hoofdstuk „De bijbel en zijn sleutelgeheimen", wordt duidelijk ge maakt, dat de bijbel een echt Joods boek is en dat, om dr. Frederikse te citeren, „deze inzet bij Israël ons tegen de liberale haren instrijkt". Zo staat het historische verstaan van de waarheid als een geschieden haaks op onze idealistische instelling, waar wij alge mene en altijd geldende waarheden trachten te ontdekken. De geladen betekenis van Woord en Ontmoeting klopt niet met onze ra tionalistische instelling en het bijbelse ge- meenschapsdenken staat altijd weer dwars op ons westers individualisme. Hier liggen talloze ingewikkelde puzzels, waarvan in „Klare Wijn" een uitgebreid en ongemeen boeiend mozaïek is gelegd. Ook leert men, dat vele moeilijkheden verdwijnen, wanneer men maar eenmaal de bijbelse draad te pak ken heeft. De verschillen en tegenspraken in de bijbel (gemeentetheologie, enz.) krijgen bijvoorbeeld een belichting, die tot de uit spraak leidt: „De waarheid van de bijbel is concreet, de bijbelse waarheid leeft in het detail, als de schoonheid van een geschilderd portret. Alleen zó kan de bijbel ons zegenen". In het vierde hoofdstuk, „De bijbel nu", gaat het om vragen als: Hoe doet het gezag van de bijbel zich gelden? Hoe kan en mag men zich op de bijbel beroepen? Welke rol speelt de afstand tussen de tijd van de bijbel en de hoorder van neden Kan men alles uit de bij bel op onze eigen tijd toepassen? Hoe gaat die toepassing in zijn werk voor de gelovige persoonlijk en voor de grote vragen van kerk, volk en maatschappij? Er klinken dui delijke antwoorden. De belangrijkste lijn daarin is wel, dat de bijbel geen blinde ge hoorzaamheid vraagt. Hij treedt de mens met een geestelijk gezag tegemoet. De mens moet zélf beoordelen wat hij met de bijbel wil doen. De bijbel is geen tiran. Hij nodigt uit tot een werkelijk gesprek. Daartoe is noodzakelijk een eerlijk samen luisteren en een naar-elkaar-luisteren. Hieraan ontbrak hat in het verleden der kerken al te zeer. Het gevolg was: een verwarrende strijd van kerkelijke meningen. „Klare Wijn" is een dik boek, een verhel- c»rei |boek, een boek met een eigen toon, een boek dat gelezen wil en moet worden. Het gaat verder dan „hulp bij het bijbelle zen", het stelt vragen, het doet een appel. Het vraagt, aan het slot, om opnieuw aan de bijbel een eerlijke kans te geven zijn leven de macht te tonen. „Zijn geestelijk gezag wacht op ons, maar eens zou het toch te laat kunnen zijn, te Iaat voor onze cultuur en voor de volkerenwereld, te laat ook vooi de kerk zelf". Het doet een appel op de kerkgangers en voorgangers en alle anderen, die bij het ker kelijke leven betrokken zijn. „Laat ons ophou den om langs elkaar heen te leven of tegen- elkaar in te praten, maar laten we. eerlijk en zonder innerlijk verzet, ons open stellen voor de boodschap, die uit de bijbel tot ons komt. Wij denken hierbij aan de steeds toch nog gescheiden modaliteiten en groepen, rich tingen en bewegingen in de Hervormde Kerk en daarbuiten. Ook aan de gescheiden broe ders in andere kerken nier in Nederland". Er wordt een beroep gedaan op de buiten kerkelijken, op de humanisten, op de Roonis- Katholieke Kerk. En: „Tenslotte doen wij met beschaamde nederigheid en bescheiden heid een beroep op de kinderen Israëls Wat hebben wij, dat wij niet via u en van u ont vangen hebben uit de handen van de God van Abraham, Izaak en Jacob Mogen wij. als wij op deze manier de Schriften gaan lezen, ons weer naast u zetten om de Schriften te onderzoeken? Kunt en wilt u dan nog eens in ernst overwegen of Jezus van Nazareth onrechte door de evangelisten en apostelen erkend is als de Messias Israëls? Hij, de man van het kruis, de lijdende knecht des Heren

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 13