DE BIJBEL GODS WOORD Ql D i
ben de vypótandi
in
Hervormde kerk schenkt
„KLARE WIJN" over de
betekenis van de bijbel
DE GESCHIEDENIS BELICHT
,.In iedere protestantse kerk ligt op de kansel de open bijbel. Hii ligt daar niet als voorwerp van aanbidding,
maar om voorgelezen en gehoord te worden. In dit stille feit ligt een beslissing verborgen. De bijbel is Het Boek.
De bijbel is de Heilige Schrift. Hij heeft een geheel enige plaats. Wij belijden, dat de bijbel is Gods Woord. Deze
unieke betekenis van dit wonderlijke boek wordt niet al leen in de kerk aanvaard, maar ook door velen, die van de
kerk zijn vervreemd, stilzwijgend, maar toch vanzelfsprekend, voorondersteld. Even vanzelfsprekend echter roept
dit duidelijke feit vragen op
Zo begint de inleiding van „Klare Wijn Rekenschap over geschiedenis, geheim en gezag van de bijbel", het
pocket-)boek, dat vorige week bij Boekencentrum N.V. te Den Haag verscheen en dat op het titelblad heeft
staan: „Aangeboden door de Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk".
Naar een ets van Rembrandt,
eigendom van de
Blibliothèque Nationale te
Parijs en gereproduceerd in
„Van Paradijs tot Golgotha",
een uitgave van de
Readers Digest NV
Men zal zich herinneren, dat de synode het
geschrift, „hulp bij het lezen van de
Bijbel" genoemd, in de vergadering van no
vember 1966 met algemene stemmen aan
vaardde. De synode had in 1953 al een „Leer
aangaande de Heilige Schrift" laten uitgaan.
In „Klare Wijn" nu wordt de proef op de
som genomen of de Bijbel ook inderdaad
een overeenstemming aan de dag brengt on
der degenen, die door zijn gezag zijn aange
sproken. „Niet weinigen uiten zich soms
sceptisch ten aanzien van deze overeenstem
ming. Het is daarom een verheugende erva
ring geweest voor de leden van de commis
sie, die voor de samenstelling van dit ge
schrift zorg droeg en voor de generale
synode zelf dat deze scepsis ongegrond is
gebleken", zo staat in het „Ten Geleide".
De leden van de in 1960 ingestelde com
missie waren prof. dr. J. de Graaf (voorzit
ter), dr. T. Dokter (secretaris), prof. dr. H.
Jonker, dr. B. Klein Wassink, ds. S. Meijers,
prof. dr. K. H. Miskotte en dr. Th. C. Fre-
derikse, die in 1961 rapporteur werd en uit
eindelijk het boek, in overleg met de com
missie en de synode heeft geschreven en her
schreven. Dr. Frederikte verzette voor „Kla
re Wijn", dat is algemeen bekend, veel werk.
Z'n stempel staat dan ook duidelijk op 't
boek. De leden der commissie hebben er
echter geen twijfel over laten bestaan, „dat 't
geheel van hun overeenstemming door de
schrijver is vertolkt".
Wat de vragen van de eerste alinea be
treft: „Klare Wijn" wil tal van die vragen
in hun historische achtergrond en samenhang
laten zien. Het boek wil echter vooral over
de Bijbel vanuit de Bijbel spreken en hem
zó van binnen uit doorzichtig maken. Het
reformatorisch inzicht, dat de Bijbel zijn
eigen gezag meebrengt, is de grondgedachte
van het hele boek. „Als men zo tezamen
naar de Bijbel luistert, staat men in gesprek
met tijdgenoten niet achter een borstwering,
maar heeft men luisterende communicatie
met elkaar", aldus het „Ten Geleide". Dit
geldt dan zowel voor het gesprek van de
richtingen en het gesprek van de kerken als
voor het gesprek van de kerk „met de mo
derne mensen, die niet in gemeenschap met
enige kerk leven".
„Klare Wijn" loopt daarom uit op een op
roep tot een dergelijk gesprek, waarvan het
niet alleen de hulpmiddelen, maar ook de be
loften en mogelijkheden heeft willen aange
ven. Het kan en moet een gesprek zijn van
gewone gemeenteleden, maar ook een ge
sprek van theologen. De synode hoopt dat
het boek de afstand, die in de loop van de
laatste honderd jaar is ontstaan tussen de
Bijbelwetenschap en het gewone gemeente
lid, overbrugt.
Vielen menen, zo zei dr. Frederikse op een
persconferentie, dat theologen duistere en
ingewikkelde zaken nog moeilijker maken.
Wanneer het echter goed is, moet zakelijke
en wetenschappelijke theologie de vragen
van geloof en leven zó scherp kunnen ontle
den, dat ze tenslotte eenvoudig en helder
worden en nodeloze tegenstellingen en moei
lijkheden oplossen. Dit probeert „Klare Wijn"
te doen met vele meningen, misverstanden en
moeilijkheden rondom de Heilige Schrift, „zo
als de Nieuwe Katechismus dit zo verrassend
deed met de rooms-katholieke geloofsleer".
Het synodale geschrift neemt daarom eerst
een „historische aanloop", want de ervaring
leert, dat bijna elk debat over de bijbel vast
loopt in onbewijsbare meningen of vage op
vattingen, die tegenover elkaar blijven staan.
In het eerste historische hoofdstuk wordt
nagegaan waar deze vooronderstellingen van
daan komen. Als voorbeeld kan genomen
worden de tegenstelling „letterlijk" en „fi
guurlijk". Deze tegenstelling is nutteloos om
moeilijke bijbelplaatsen toch een zin te ge
ven, aangezien zij juist opkwam in de Griek
se denkwereld en innerlijk vreemd is aan het
bijbelse leefklimaat. Nadat de hervorming de
bijbel weer centraal had gesteld, rezen vra
gen over de betrouwbaarheid en de goddelijk
heid vragen, die in de eeuwen daarna, zo
goed en zo kwaad dat ging, werden beant
woord. Vooral de „inspiratieieer" en de his
torische kritiek van de bijbel als menselijk
boek speelden hierbij een grote rol. „Klare
Wijn" probeert aan te tonen, dat moeilijkhe
den, felle tegenstellingen vooral, móesten ko
men, en alleen onderworpen kunnen worden,
wanneer men deze historische ontwikkeling
doorziet.
Met de grote helderheid, die het hele boek
kenmerkt (wat nog niet betekent dat het ge
makkelijke lectuur is) wordt de ontwikkeling
gevolgd, waarbij het voornaamste leerstuk,
dat door de orthodoxie is uitgewerkt, de in
spiratie van de Schrift, in hecht verband
komt te staan. Deze orthodoxe inspiratieieer,
aldus „Klare Wijn", is van enorme invloed
geweest op het protestantisme en heeft feigen-
lijk tot nu toe de discussie over gezag en be
tekenis van de bijbel bepaald. „Zij is het be
wijs van een grote eerbied en liefde voor de
Schrift en geeft uitdrukking aan het geloofs
inzicht, dat de Schrift in de kerk die unieke
plaats inneemt, die zij sinds de reformatie
niet meer heeft verloren. Zij is voor de theo
logie. ook aanleiding geweest, om zich met
grote nauwkeurigheid te werpen op de bestu
dering van bijbel en bijbeltekst, ook in de
grondtalen". „Wat echter uitgangspunt en
type van deze theologie betreft, moet ook ge
constateerd worden," zo stelt „Klare Wijn"
iets verderop, „dat zij voor latere geslachten
veel moeilijkheden heeft opgeleverd en ker
kelijk en pastoraal veel schade heeft aange
richt, waar zij harten en verstand een juk
oplegde, dat men niet kon en ook niet behoef
de te dragen. Reactie kon niet uitblijven".
Tegenover het objectieve van de orthodoxe
theologie hernam het subjectieve van hart en
gemoed zijn rechten. Het piëtisme ontstond
als een brede geestelijke stroming, waarin
alle nadruk wordt gelegd op de persoonlijke
beleving en toepassing van het christelijke
geloof. „Klare Wijn": „Het piëtisme, in de
aanvang soms hevig verguisd en door kerk
en theologie vaak niet au sérieux genomen
heeft alö 'n zoutend zout gewerkt in ker en we
reld. Hoe zou het kerkelijk leven, ja hoe zou
Europa, er hebben uitgezien, wanneer de
dauw van het piëtisme het geestelijk leven in
stellers van „Klare Wijn" noemen bezwaren
dorre tijden niet had gedrenkt?". De samen-
die tegen het piëtisme zijn in te brengen,
maar constateren ook dat de situatie, die
door en met de orthodoxe theologie en kerke
lijkheid in de zeventiende eeuw was ontstaan,
de piëtistische reactie niet alleen begrijpelijk,
maar ook zegenrijk is geweest. „Maar tege
lijk is het goed er oog voor te hebben, dat
dit piëtisme de orthodoxie niet kon overwin
nen, omdat het de geestelijke vooronderstel
lingen van de laatste deelde. Was het de be
vrijdende ontdekking van de reformatoren
geweest, dat in het evangelie God de mens
persoonlijk aanspreekt en tot kind Gods ver
klaart, zo had de latere theologie hiervan een
objectief systeem gemaakt, hetgeen men als
christen behoort te geloven, om er daardoor
persoonlijk deel aan te krijgen. Nadat de or
thodoxie het objectieve naar voren had ge
schoven, voegde het piëtisme hier het subjec
tieve aan toe. „Hoezeer orthodoxie en piëtis
me in wezen tweelingen waren, wordt vooral
daarin duidelijk, dat de leer van de goddelij
ke inspiratie van de bijbel eenvoudig werd
overgenomen".
„Klare Wijn" geeft aan de Verlichting ui
teraard ruime aandacht. Vele wegen van
kerk en theologie in de negentiende eeuw,
sinds de Verlichting worden als doodlopende
wegen gezien, doch daarmee is „niet bedoeld,
dat er geen ware en wezenlijke dingen zijn
ontdekt. Maar de bijbel, bijgezet in de tem
pel van „de menselijke persoonlijkheid", de
ze afgod van de negentiende eeuw, nee, dat
kan toch uiteindelijk de weg niet zijn. Hoog
stens een omweg, door menselijke verwar
ring heen, onder Gods leiding."
Hoewel de ontwikkeling zich voornamelijk
in de top afspeelde, drongen de ideeën der
Vèrlichting en van de latere stromingen wel,
zij het vaag, door tot het gewone kerkvolk.
„Juist deze vage informatie en onbewuste be-
invloeding heeft geestelijk- pastoraal veel
kwaad gedaan. Geen wonder dat de situatie
in de kerken bijzonder verward werd. De
„richtingen" ontstonden, met name in Neder
land, waar men nog het meest in de gemeen
ten meeleefde in deze geestelijke
strijd". De hoofdtegenstelling werd rechtzin
nig vrijzinnig. Enerzijds wilde men vast
houden aan de oude overgeleverde leer, an
derzijds aan de nieuwere inzichten op het ge
bied van bijbel en geloof ruimte geven. „Het
is hopelijk uit het voorafgaande duidelijk,
dat men in dit geding niet zonder meer koek
en gard kan verdelen. Hoe waar is het be
kende woord van Hoedemaker: Samen zijn
wij ziek geworden, samen moeten wij gezond
worden!"
Jezus zei tot haar: Ik ben de opstanding Johannes II 25a.
De Heere is waarlijk opgestaan... waarlijk!
Dit is de blijde boodschap van het Paasfeest.
En dat woord „waarlijk" wijst op een werkelijkheid. Het geloof in
de opstanding van Christus is geen stuk van de leer alleen, maar het
is blijde levenswerkelijkheid: De Heere Jezus leeft, Hij is de levende
Heiland en allen die in Hem geloven zullen met Hem leven.
Want de Heere Jezus Christus is niet alleen opgestaan, maar Hij is
ook de opstanding. Wanneer op het Paasfeest alleen maar verkondigd
kon worden dat de Heere Jezus is opgestaan dan zou dit weliswaar
groot en heerlijk zijn voor Hemzelf, maar dan zou Zijn kerk nog blij
ven zuchten in de banden van de dood, terwijl de angst der hel hen
alle troost zou doen missen. Dan was het graf van de Heere Jezus
wel open, maar dan was ons graf dicht en dan bleef ons graf dicht.
Maar daarom ligt er ook zo'n geweldige heerlijkheid opgesloten in die
woorden van de Heiland tot Martha: Ik ben de opstanding... Door de
opstanding van Christus is het leven aan het licht gebracht. Niet
alleen Zijn leven, maar hét leven. Het leven van allen die in Hem
geloven. Het leven van Zijn kerk en volk, dat Hij heeft liefgehad met
een eeuwige liefde en dat Hij daarom trekt met koorden van goeder
tierenheid.
De oude Heidelberger zegt het zo treffend wanneer hij spreekt over
de opstanding van Christus: Wij worden door Zijn kracht opgewekt
tot een nieuw leven. Het is de Heilige Geest Die door de kracht van
Christus' opstanding tot dat nieuwe leven wekt waardoor we leren
wandelen in de voetstappen van het Lam en straks ook eeuwig bij
Hem zullen wonen.
En nu zullen we verstaan dat onze opstanding daar beginnen moet
waar onze dood begonnen is. Dat is in onze ziel. Toen de eerste mens
de dood over zich haalde door de zonde stierf hij wel niet op staande
voet naar het lichaam, maar de dood heerste wel terstond in de ziel,
die door de zonde van God is losgescheurd. Want dat is de dood dat
we gescheiden zijn van God. Leven is er alleen in Zijn gemeenschap.
Door de zonde kan God geen gemeenschap meer hebben met ons.
Daarom zegt de apostel Paulus ook dat we van nature dood zijn in de
zonden en de misdaden. Zal Christus derhalve voor zondaren de op
standing zijn dan is H(j dit in de eerste plaats voor de ziel. Dat ge
schiedt in de weg van de wedergeboorte. Dan worden we uit de
geestelijke dood opgewekt. De apostel roept ons toe: „Ontwaakt Rij
die slaapt en staat op uit de doden en Christus zal over u lichten".
Wanneer we in deze weg worden geleid zullen we ook leren belij
den: „Heere Jezus, Gij zijt de opstanding en ik ik ben gevallen
diep gevallen, zo diep dat ik geheel in de macht des doods terecht
gekomen ben."
Van nature komt een mens niet tot deze belijdenis. Misschien wel
met de lippen maar niet met het hart. Het onvernieuwde hart zegt
ook wel: ik ben maar het is: ik ben rijk en verrijkt en heb
geensdings gebrek maar we weten niet dat we ellendig zijn e"
jammerlijk en blind en arm en naakt en dood.
Maar wanneer het ontdekkend licht van de Heilige Geest in ons
hart valt dan wordt onze hoogmoed gebroken, dan leren we verstaan
dat we zondaren zijn en dan komen we tot de schuldbelijdenis van
het verbroken hart: Ik ben diep gevallen, zo diep er in eigen kracht
in opstanding in eeuwigheid voor mij mogelijk is en ik heb de dood
verdiend want ik ben de voornaamste der zondaren.
Maar zo diep kunnen we niet gevallen zijn of Hij is machtig ons te
doen opstaan. Hij is immers niet alleen opgestaan, maar Hij is ook
de opstanding. En wanneer we die opstandingskracht ervaren gaan
we uit de dood over in het leven. Hij trekt ons op uit diepten van
ellende, uit de beklemmende sfeer van de dood tot de ziel verkwik
kende sfeer van het eeuwige leven.
En zeker, ook Gods kinderen die uit de macht van de dood zijn
overgegaan tot het leven worden door de machten van dood en hel
nog menigmaal aangevallen. Ja die machten hebben soms de over
hand over ons. Ook nadat we de genade ontvangen hebben kunnen
we nog benauwd worden van alle zijden zodat de vraag bij ons op
komt of wij het eeuwige leven wel zullen beërven en of wij bij die
Levensvorst in Zijn heerlijkheid wel zullen wonen. Maar Hij is tel
kens opnieuw de opstanding voor Zijn volk. En allen die in Christus
geloven zullen leven. Allen die door de opstandingskracht van Chris
tus uit hun zondegraf zijn opgestaan, zullen door de poorten van de
eeuwige Godsstad binnengaan en zij zullen altijd bij de Heere wezen.
Leeft u ook door die opstandingskracht van Christus?
Dan zullen we leven ook al zijn we gestorven.
Hij heeft het immers zelf gezegd: Ik ben de opstanding en het leven.
Veenendaal
Ds. A. VroegindewelJ.
Dij het noemen van de richtingen 'sluit lo
gisch aan een beschouwing over het his-
torisch-kritisch bijbelonderzoek. Over de emo
ties rond de „schriftkritiek" zijn we al wat
heen. „Klare Wijn" schrijft onder meer: „Zo
bleek dan de bijbel, juist als historisch men
senwoord bestudeerd en onderzocht, de heils
openbaring Gods op een nieuwe wijze te ont
sluiten." De samenstellers verhelen echter
niet, dat er moeilijkheden bleven bestaan, zo
als die van de historische betrouwbaarheid,
het voorkomen van mythologische voorstel
lingen en het kleuren, aanvullen of uitwerken
van historische gebeurtenissen door degenen,
die de verhalen aanvankelijk mondeling
overleverden. Rond de mythe in de bijbel rij
zen vele „gevoelige vragen". De samenstel
lers „pretenderen niet deze zonder meer te
kunnen oplossen. Alleen vragen we wel, dat
anderen dan ook niet te snel met „oplossin
gen" klaar staan, die waarschijnlijk noch
aan het geloof, noch aan de wetenschap recht
doen". Al met al is het „een boeiende zaak
om zich ook wetenschappelijk te verdiepen in
de bijbel als letterkundig document. De kerk
mag en moet in haar prediking hiervan ten
volle en met een gerust geweten gebruik ma
ken. Is onze prediking ook mede daarom
vaak niet wat vlak en weinig overtuigend,
omdat een echte ontmoeting met de bijbel
niet wordt aangedurfd?"
Het geloven, waarvan de bijbel spreekt,
moet men niet verwarren met een louter
„aannemen" op gezag. Aan de andere kant
is „geloven" in de Schrift ook niet gelijk
aan zien of het noodzakelijke gevolg daar
van. Maar een hoofdlijn in de bijbel is, zo
lezen we in het tweede hoofdstuk van „Kla
re Wijn", dat men door te zien of te horen
komt tot het geloven en belijden. Verder:
Het innerlijk opengaan van de Schrift, het
inwendige getuigenis des Geestes, versta
men niet als een miraculeus gebeuren, een
illuminatie,, die aan de bijbel moet worden
toegevoegd Het is veel nuchterder bedoeld.
Het is het gaan zien van lijn en verband,
van zin en perspectief, zodat de bijbel gaat
„boeien", ons in zijn macht krijgt en wer
kelijk tot ons gaat spreken. Men hoede zich,
aldus „Klare Wijn", voor het misverstand
als zouden wij op deze manier alleen maar
datgene van de Schrift verstaan, dat al in
de diepte van onze eigen geest leeft. Het
gaat niet om een herkennen, maar om een
erkennen. Bij de ontmoeting met de bijbel
gaat er juist een voor ons vreemde wereld
open. Er staat werkelijk gezag op. Een ho
ge hand grijpt machtig naar ons. Niet op
gezag geloven; wel in de bijbel gezag ont
moeten en daar innerlijk voor buigen. „Dat
is geloven".
Wij mogen uit volle overtuiging zeggen
meent „Klare Wijn": de bijbel is Gods
Woord. En wanneer in de bijbel God aan het
woord is, „moet men Hem daar ook werke
lijk aan het woord laten en Hem laten uit
spreken. Dan moet men niet van te voren al
menen te weten, hetgeen Hij als God wel en
niet kan zeggen. Dit doet men echter, wan
neer men het bijbels woord „waarheid" ra
tionalistisch misverstaat". Men raakt op
dwaalwegen, wanneer men gaat redeneren:
God is waarheid en dus vinden wij in de bij
bel, als Gods Woord, alleen maar juiste en
betrouwbare uitspraken; daarom mogen wfj
niet erkennen, dat er sagen, legenden of my
then in de bijbel te vinden zijn, want dan
zou niet alles echt gebeurd zijn. Met dergelij
ke redeneringen is men bezig op rationalisti
sche wijze over Gods Woord te heersen in
plaats van het gehoorzaam te volgen. Men
laat de bijbel ook niet uitspreken als men de
bijbel als Gods Woord proclameert om er
eigen geloofsinzichten, eigen vrome stemmin
gen of eigen dogmatiek in bevestigd te vin
den. In dit verband komt „Klare Wijn" met
bezwaren tegen de inspiratieieer, die de „aan
geboren neiging heeft om het spreken Gods
in onze macht te krijgen en te houden". De
gevolgen van deze leer kunnen zijn: een wet
tisch bijbelgebruik, een zeker fanatisme, een
ongenuanceerd lezen van de bijbel, het voor
bijgaan aan vragen van wetenschap en cul
tuur.
Wat intussen die wetenschap betreft: in
het boek wordt er op gewezen, dat de bijbel
zichzelf uitlegt en dat een eerlijk en weten
schappelijk onderzoek van de bijbel aller
minst gevreesd hoeft te worden. Maar dan
moet de bijbel een eerlijke kans krijgen, en
niet bij voorbaat aan eigen vrome of ongelo
vige normen worden gemeten. „De weten-
schappelijk-kritische benadering van de bij
bel deed soms wat denken aan soep eten met
een vork". Tal van commentaren zijn niet zo
zeer onjuist als wel niet terzake. Hetzelfde
rationalisme, dat aan het werk was in de or
thodoxie, heeft ook het bijbelonderzoek der
kritische wetenschap zo schraal, zo onvrucht
baar, schijnbaar zo negatief gemaakt, dat de
gemeente er van schrok en dogmatische
theologen en predikers vaak niet beter wis
ten te doen, dan aan de resultaten van dit
onderzoek voorbij te gaan of deze op behou
dende manier te bestrijden.
|n het derde hoofdstuk „De bijbel en zijn
sleutelgeheimen", wordt duidelijk ge
maakt, dat de bijbel een echt Joods boek is
en dat, om dr. Frederikse te citeren, „deze
inzet bij Israël ons tegen de liberale haren
instrijkt". Zo staat het historische verstaan
van de waarheid als een geschieden haaks op
onze idealistische instelling, waar wij alge
mene en altijd geldende waarheden trachten
te ontdekken. De geladen betekenis van
Woord en Ontmoeting klopt niet met onze ra
tionalistische instelling en het bijbelse ge-
meenschapsdenken staat altijd weer dwars
op ons westers individualisme. Hier liggen
talloze ingewikkelde puzzels, waarvan in
„Klare Wijn" een uitgebreid en ongemeen
boeiend mozaïek is gelegd. Ook leert men,
dat vele moeilijkheden verdwijnen, wanneer
men maar eenmaal de bijbelse draad te pak
ken heeft. De verschillen en tegenspraken in
de bijbel (gemeentetheologie, enz.) krijgen
bijvoorbeeld een belichting, die tot de uit
spraak leidt: „De waarheid van de bijbel is
concreet, de bijbelse waarheid leeft in het
detail, als de schoonheid van een geschilderd
portret. Alleen zó kan de bijbel ons zegenen".
In het vierde hoofdstuk, „De bijbel nu", gaat
het om vragen als: Hoe doet het gezag van
de bijbel zich gelden? Hoe kan en mag men
zich op de bijbel beroepen? Welke rol speelt
de afstand tussen de tijd van de bijbel en de
hoorder van neden Kan men alles uit de bij
bel op onze eigen tijd toepassen? Hoe gaat
die toepassing in zijn werk voor de gelovige
persoonlijk en voor de grote vragen van
kerk, volk en maatschappij? Er klinken dui
delijke antwoorden. De belangrijkste lijn
daarin is wel, dat de bijbel geen blinde ge
hoorzaamheid vraagt. Hij treedt de mens
met een geestelijk gezag tegemoet. De mens
moet zélf beoordelen wat hij met de bijbel
wil doen. De bijbel is geen tiran. Hij nodigt
uit tot een werkelijk gesprek. Daartoe is
noodzakelijk een eerlijk samen luisteren en
een naar-elkaar-luisteren. Hieraan ontbrak
hat in het verleden der kerken al te zeer.
Het gevolg was: een verwarrende strijd van
kerkelijke meningen.
„Klare Wijn" is een dik boek, een verhel-
c»rei |boek, een boek met een eigen toon,
een boek dat gelezen wil en moet worden.
Het gaat verder dan „hulp bij het bijbelle
zen", het stelt vragen, het doet een appel.
Het vraagt, aan het slot, om opnieuw aan de
bijbel een eerlijke kans te geven zijn leven
de macht te tonen. „Zijn geestelijk gezag
wacht op ons, maar eens zou het toch te laat
kunnen zijn, te Iaat voor onze cultuur en
voor de volkerenwereld, te laat ook vooi de
kerk zelf".
Het doet een appel op de kerkgangers en
voorgangers en alle anderen, die bij het ker
kelijke leven betrokken zijn. „Laat ons ophou
den om langs elkaar heen te leven of tegen-
elkaar in te praten, maar laten we. eerlijk
en zonder innerlijk verzet, ons open stellen
voor de boodschap, die uit de bijbel tot ons
komt. Wij denken hierbij aan de steeds toch
nog gescheiden modaliteiten en groepen, rich
tingen en bewegingen in de Hervormde Kerk
en daarbuiten. Ook aan de gescheiden broe
ders in andere kerken nier in Nederland".
Er wordt een beroep gedaan op de buiten
kerkelijken, op de humanisten, op de Roonis-
Katholieke Kerk. En: „Tenslotte doen wij
met beschaamde nederigheid en bescheiden
heid een beroep op de kinderen Israëls Wat
hebben wij, dat wij niet via u en van u ont
vangen hebben uit de handen van de God van
Abraham, Izaak en Jacob Mogen wij. als
wij op deze manier de Schriften gaan lezen,
ons weer naast u zetten om de Schriften te
onderzoeken? Kunt en wilt u dan nog eens in
ernst overwegen of Jezus van Nazareth
onrechte door de evangelisten en apostelen
erkend is als de Messias Israëls? Hij, de
man van het kruis, de lijdende knecht des
Heren