Omscholing van beatfan
tot „gewoon burger"
Elektrische auto's
N oord-Brabant
stelde al zijn
vogels te boek
Zeeland wil zijn eigen gezicht
redden voor het nageslacht
Je moet maar pech hebben!
Schepen
kerkhof
bij de
Bermuda's
NEDERLANDS
EERSTE
BEATFAN
BEKEERDER
Filosofietje
Aflopende zaak
KARWEI VAN VIER JAAR
JACHT BEGONNEN OM STREEKEIGENE TE BEWAREN
Wie van zijn beatmanie af wil
kan straks in Arnhem terecht
1967
Wie behept is met beat en er af wil
kan over een maand genezing
vinden in Arnhem, 's Lands eerste
beatfanbekeerder doktert er aan de
laatste voorbereidselen tot een cursus
van beatle tot burger. Plaats van han
deling: de voormalige beattent Tivoli
aan de Velpenveg. Enige voorwaarde
tot deelneming vooral: lang haar er
af, stropdas om en een tientje op zak
Arno A. W. van Oort heet de nieu
we wonderdokter en hij is de eigenaai
van hotel-café-restaurant Tivoli. Op
de dag van zijn komst vorig jaar
19 september bracht hij er de
beat tot zwijgen. Hij ging grootscheeps
verbouwen. Dit is zijn plan:
„Ik ga voorlopig eens per maand
op zaterdagavonden speciale jeugddi-
ners geven. Diners-dansant. Voor een
draaglijk prijsje (circa zes gulden) zet
ik de jongelui een diner voor en ik
leer ze hoe ze een menukaart moeten
lezen. Een wijnhandelaar biedt elke
keer gratis een glas wijn aan en houdt
er een praatje bij. Een sigarettenfa-
brikant zet op elk tafeltje een houder-
tje met verschillende sigaretten".
„Alle dansen zijn toegestaan. Fijne
dansen zoals de tango en de foxtrot
natuurlijk. Een beatnummer mag er
af en toe ook doorheen, hoewel je
daar die lawaaigitaren weer voor no
dig hebt. De jongelui moeten natuur
lijk behoorlijk gekleed zijn van
daar de eis van de stropdas en ze
moeten tevoren een tafeltje reserve
ren. Op het laatste moment binnen
vallen kan niet. Kortom: de jeugd kan
bewijzen dat ze zich ook goed kan
gedragen".
De 42-jarige plannenmaker koestert
de hoop een deel van Arnhems beat-
jeugd te grijpen met zijn idee. Hij
heeft daar zo zijn filosofietje over.
„Je moet die jongelui waardig be
handelen. Als je agressief tegen ze
doet, kun je een agressieve reactie
verwachten. Ik wil de goedwillenden
als gewaarderde gasten behandelen en
hun bieden wat zij in hun hart eigen
lijk willen: respect, begrip voor hun
opvattingen, hen beschouwen als vol
wassenen met innerlijke beschaving
die weten hoe zij met mes en vork
moeten omgaan, hoe ze een menu
kaart moeten lezen en hoe ze een
wijn kunnen appreciëren".
Het maakt duidelijk welke gevoe
lens van afschuw zijn deel werden
bij zijn eerste confrontatie met het
oude Tivoli, waar vetkuiven, beat-
aanbidders, aspirant-provo's en jeugd
van anderen huize elkaar op de stoep
met fietskettingen en einden hout
plachten af te tuigen. De avond voor
zijn intrede als baas verkende hij het
terrein. Hij kan er nog van rillen. Al
leen fluisteerend erover spreken:
„Die beatclub ik zal de naam
maar niet noemen, want ik krijg nog
dreigbrieven had een of andere ke
rel weggehaald uit Engeland of Schot
land, en horen en zien verging je. En
ik heb ze wel uit de orkestbak ge
haald, meneer. Meiden van veertien,
zestien jaar die daar met die knullen
aan de gang waren op een manier
waar je u tegen zei. Ze deelden er ge
woon de pil uit".
„Toen heb ik gezegd: Eruit en
nooit meer erin. Ze moesten wel,
want ik ging verbouwen. Dat was ook
hard nodig, want hierbinnen was het
Arno van Oort (spreekt zeven talen
vloeiend): „Als je de jeugd maar m
haar eigen taal benadert".
een soort vooroorlogse toestand, alles
verouderd en verwaarloosd".
De verbouwing kreeg dezelfde ener
gieke aandacht als de beatafdrijving.
Arno van Oort, voor het eerst van zijn
leven horeca-exploitant na 28 jaar in
ternationale portiers- en kelnercarrière,
verliet zijn herenhuisje en trok in bo
ven zijn zaak, die hij snel nieuw (bur
gerlijk) leven inblies. „Na de verbou
wing heb ik gezegd: Goed, wat doe
ik nu voor de jeugd. Ik begon links
en rechts wat te polsen onder de leer
lingen van nabijgelegen scholen die
hier zowat elke dag komen. Een soort
opinie-onderzoekje".
„Nou en er bleek wel belangstelling
te bestaan voor mijn plan. Als het
aanslaat, ga ik het twee keer per
maand doen en later misschien wel
iedere week. Ik kan tachtig jongelui
hebben, meer niet. Met dat aantal is
het net nog prettig en gezellig. En ze
mogen allemaal komen, als ze er
maar netjes uitzien".
En de beat, waar bleef sinds 19
september de beat? Hij huivert even,
knippert achter zijn zware bril en
fluistert nog zachter dan gewoonlijk
vanachter zijn hand: „D'r zijn nu
twee centra voor beatfeesten. De ex
ploitanten daarvan zitten nu met de
rotzooi. Maar het is toch een aflopen
de zaak, hè, dat soort muziek. De
jeugd wil in haar hart toch wat an
ders".
Volgende maand zwaait de deur van
zijn onherkenbaar opgeknapte ex-
beatzaal weer open. It's all over now..
De grote Amerikaanse automobiel
fabrikanten hebben de senaatscom
missie voor de handel doen weten,
dat zij de gevaarlijke luchtverontrei
niging door automobielen kunnen on
derdrukken, indien zij de tijd krijgen
om daarvoor de vereiste uitrusting te
maken.
Hoewel zij zeggen, dat de elektri
sche automobiel enige beloften in
houdt, menen zij ook, dat deze wa
gen het luchtverontreinlgingsvraag-
stuk nog niet kan oplossen.
Volgens de automobielfabrieken is
dat een gevolg van het feit, dat een
automobiel een levensduur van vijf tot
tien jaar heeft en de elektrische mo
tor de benzinemotor niet snel genoeg
kan vervangen om het staatsprogram
ma tot zuivering van Amerika's lucht
bij te houden.
De automobielfabrikanten hebben in
de commissie verklaard, dat een elek
trische automobiel voor stadsgebruik
snel ontwikkeld kan worden, maar de
elektrische motor kan niet voldoende
snel optrekken en niet hard genoeg
rijden om het verkeer op autosnelwe
gen te kunnen bijhouden.
Michael Ference Jr, vice-president
van Ford voor wetenschappelijke re
search, verwacht, dat er vooralsnog
geen geschikte vervanging voor de ben
zinemotor zal komen, maar dat de
elektrische motor in het stadsgebruik
belangrijke voordelen heeft. Hij zei
echter ook, dat de industrie binnen
tien jaar zover hoopt te zijn, dat de
vrijkomende gassen van verbran
dingsmotoren zo gering zullen zijn,
dat zij niet langer een groot probleem
vormen.
A/"oIgens Mendel Peterson, een des
kundige In de geschiedenis van
de scheepvaart, die voor de Smithso
nian Institution een project van
scheepvaartkundig historisch onder
zoek heeft ondernomen, behoren de
Bermuda-eilanden tot de grootste ver
zamelplaatsen van scheepswrakke-
ter wereld.
Sinds de ontdekking van Amerika
zijn de Bermuda-eilanden altijd d<
laatste handwijzer geweest voor sche
pen, die naar Europa voeren, voor zi.
de onmetelijke Atlantische Oceaan op
voeren, maar dikwijls raakten sche
pen op weg naar de eilanden uit de
koers, waardoor zij op verraderlijke
koraalriffen aan de westzijde ervar
stieten en zonken.
In zandkuilen tussen deze riffer
liggen „Spaanse schepen en vele an
dere, die tot een groot deel van de ge
schiedenis behoren", aldus Peterson
in een rapport aan de derde conferen
tie over onderwaterarcheologie te
Miami.
Een Spaans wrak uit de 16e eeuw
heeft onlangs een schat aan goud,
smaragden en andere voorwerpen van
historische waarde prijsgegeven, zo
deelde hij mee, en bergingswerkzaam
heden in hetzelfde wrak hebben ge
reedschappen en tafelzilver opgele
verd „zo goed gemaakt, dat het thans
nog zou kunnen worden gebruikt", al
dus Peterson.
Tot de goudschat behoorde een vol
maakte 16e-eeuwse gouden baar ter
lengte van ruim 25 cm en 1244 gram
zwaar.
Op een andere plek werd een kruis
uit het begin van de 16e eeuw gevon
den, tezamen met munten met de
beeldenaars van koning Ferdinand en
koningin Isabella van Spanje.
Bergingswerkzaamheden op het
wrak van de „Eagle" van een rederij
in Virginia, welk schip in 1659 op de
riffen van de Bermudagroep is ver
gaan, leverde volgens Peterson „de
grootste voorraad glas uit de 17e eeuw
op, die ooit op een plaats is gevonden
en bestond uit 40 verschillende model
len tafelglaswerk."
De ligging van de Bermuda-eilan
den is gunstig voor de scheepswrak-
kenjagers, zo merkte de historicus op.
Als een schip op de rotsen verplet
terd is, heeft het de neiging weg te
zinken in „zandputten" tussen deze
riffen, waar een groot deel van het
schip lange tijd bewaard kan blijven.
Bovendien is het water rondom de
Bermuda-eilanden op rustige dagen
zo helder, „dat men als het ware
door de vitrine van een museum tot
op de bodem kan kijken", zei Peter-
sonv
(Van een onzer verslaggevers)
SINT MICHIELSGESTEL De vogels zijn geteld in Noord-Brabant. Op
11 april krijgt mr. dr. C. N. M. Kortmann, commissaris van de Koningin,
als eerste de pil van driehonderd bladzijden, die een groepje vogelkenners
heeft gevuld met het wel en wee van Brabantse vogels van diverse pluimage.
Het is voor het
erst dat een boek-
e wordt openge-
laan over wat er
oal nestelt en
•ondvliegt in Nrd-
^rabant.
Zo'n 35 ornitho-
ogen z(jn er vier
aar intensief mee
»ezig geweest.
Weekeind na
.veekeind stuurde
het ploegje, de
Brabantse Vogel-
werkgroep, zich
zelf het bos in.
Duizenden inan-
•ïren werden be
steed aan veld
werk
Resultaat: het f.
boek Avifauna -
van Noord-Brabant. Alleen Limburg
heeft zo'n boek, een eenmanswerk van
een Limburgse ornitholoog die er zijn
levenstaak van heeft gemaakt.
„Het idee", piekert op zijn kamer
een riant rariteitenkabinet in het
seminarie Beekvliet in Sint Michiels
gestel drs. W. H. Th. Knippen
berg, „stamt uit de jaren 1949 - '50.
Toen was hier pas een vogelmuseum
geopend en kwam er contact tot stand
tussen enkele vogelliefhebbers".
Een van hen was de journalist Vic
Langenhoff, nu voorzitter van de Bra
bantse Vogelwerkgroep. Hij vertelt:
„Meneer Knippenberg, docent La
tijn, Grieks en oude geschiedenis aan
het seminarie, had toen een pas ge
publiceerd boek van mr. Fr. Haver-
schmidt: Faunistisch Overzicht van
de Nederlandse Broedvogels. En je
kon geen bladzij opslaan of er stond:
Uit Brabant ontbreken alle gegevens
of iets dergelijks".
„Nou, dat werd een uitdaging voor
ons. We besloten met z'n drieën
Knippenberg, een zekere Braaksma
en ik daar iets aan te doen. We
pakten uitsluitend broedvogels en
eerst de minder algemene soorten.
We zijn weliswaar geen rariteitenja
gers we zijn ornithologen en geen
ornithomanen maar je hebt toch
gauw de neiging wat harder te lopen
naar plaatsen waar zeldzaamheden
zijn gesignaleerd".
„Bovendien begint een vogelsoort
pas goed mee te tellen, zodra zij gaat
Vogelenthousiast Knippenberg heeft
meer dode vogels bij de hand dan
levende. In zijn eenmansmuseumpjt
richtte hij eigenhandig een serie
diarama's in, waarin hij opgezette
vogels in nagebootste landschappen
plaatste.
Nee, dit is geen grapje of scène uit een „gooi- en smijtfilm" Het is de
droevige ervaring van een man die een aanrijding had in Kopenhagen, terwijl J
zijn auto geladen was met halfvolle potten verfi
T^eeland is een jacht op het eigen
„ik" begonnen. Het wil op foto's,
dia's, geluidsbanden en in archieven
vastleggen wat en hoe Zeeland nu
nog is.
Het wil straks meer dan alleen va
ge herinneringen hebben aan een pro
vincie, die een eigen dialect had, een
eigen landschap met vlietbergen en
heggen, waar veerdiensten waren en
waar oesters werden geteeld.
Want Delta-werken, industrialisatie
en herverkavelingen, die bedoeld zijn
om het bestaan van de Zeeuwen na
de jongste watersnood te verzekeren,
maken Zeeland wéér tot een bedreigd
gebied. Ditmaal is het geen aanslag
op materiële zaken, maar op het be
houd van een eigen gezicht. En hun
gezicht willen de Zeeuwen bewaren,
al is het maar in stalen archiefkasten
en in elektronische geluidsdozen.
De adjunct-bibliothecaris van de
provinciale bibliotheek in Middelburg,
M. P. de Bruin, is de man, die de
jacht leidt, maar het bij gebrek aan
mankracht en financiën ook bijna al
leen moet doen.
Naast hem en in gezamenlijk over-
leg jagen Zeeuwse medewerkers van
een afdeling van de Koninklijke Ne
derlandse akademie voor wetenschap
pen op verdwijnende uitingen van de
Zeeuwse cultuur.
Als derde in het verbond opereert
de Zeeuwse vereniging voor dialect
onderzoek, waarvan mevrouw dr.
Ghysen de motor is. Zij stelde al een
Zeeuws woordenboek samen, dat veel
weg heeft van een encyclopedie.
Snel handelen
De „Akademie" trommelde onlangs
haar vrijwilligers in Goes bijeen voor
een wapenschouw. Dr. P. J. Meertens
van het Dialectenbureau noemde daar
de Zeeuwse streekcultuur op dit ogen
blik de meest bedreigde van Nederland.
School, radio, t.v., boek en krant
doen overal aanvallen op het dialect
en op volksgebruiken. De opheffing
van het isolement, waarin Zeeland zo
lang heeft geleefd en de komst van
havens en industrieën, beuken echter
nog harder op de Zeeuwse cultuur.
„Wij moeten hier snel handelen",
zegt dr. Meertens.
De heer De Bruin, die al zes jaar
lang zachtjes-aan bezig is om voor het
Documentatie-centrum voor de Zeeuw
se delta, onderdeel van de provinciale
bibliotheek, materiaal te verzamelen,
weet sinds 14 oktober, dat hij zijn
autotje in een nog hogere versnelling
door de provincie moet sturen om
prentebriefkaarten te verzamelen, ge
sprekken op de band vast te leggen en
foto's te maken van het landschap.
Delta-havens
Die dag was hij op een congres in
Middelburg, waar een vergaande sa
menwerking tussen Zuid-Holland, Zee
land en Noord-Brabant werd aange
kondigd bij de gezamenlijke aanleg en
de exploitatie van havens in de Delta.
„Als er alleen al langs de Wester-
schelde gaat gebeuren, wat daar op
dat congres aan plannen werd geëta
leerd, dan moet ik heel snel voortma
ken," zegt hij.
Dr. Ghysen vertelde hoe snel het
Zeeuwse dialect aan het verdwijnen
is. „Dorpskinderen gebruiken in hun
spreektaal al het Nederlandse woord
kikker en niet meer het Zeeuwse
puuU.
Namen van werktuigen verdwijnen
bij het voortschrijden van de techniek.
Zelfs benamingen van een wijze van
ploegen in een schuine hoek van een
stuk land raken vergeten, nu de her
verkavelingen alleen rechthoekig bouw
land te ploegen overlaten", zegt hij.
Alleen het Zeeuws Museum in Mid-
derlburg, dat méér in onbruik rakende
voorwerpen zou willen verzamelen,
kan volgens zijn directeur om finan
ciële redenen niet aan de „jacht"
deelenemen. Het mist ook de ruimte
voor een snel groeiende collectie.
Oude foto 's
De meeste trekken van het oude
Zeeuwse gezicht worden dan ook gete
kend op het Documentatiebureau van
de provinciale bibliotheek. Daar staan
bakken vol oude prentbriefkaarten
met afbeeldingen van klederdrachten,
stoomtrammen en vertrouwde dorps
gezichten.
Daar groeit de rij dia's en foto's,
die nu gemaakt worden van tot ver
dwijning gedoemde landschappen, van
beoefenaren van ambachten en van de
wijze waarop het oude Zeeuwse land
voor het laatst wordt omgeploegd
met bulldozers en graafmachines.
Daar dijen de mappen, waarin ge
drukte stukken over de geschiedenis
van Zeeuwse dorpen en eilanden wor
den bewaard, steeds verder uit. Daar
liggen nog wat eenzaam de eerste
grammofoonplaten en geluidsbanden
van dorpskoren en van bejaarde Zeeu
wen, die over hun leven vertellen.
Nooit echter zal het Zeeuwse gezicht
in die stalen kasten compleet raken
met alle rimpeltjes en pretlichtjes in
de ogen. Alleen Domburg zou volgens
de heer A. Doornbosch van de Akade
mie voor Wetenschappen al meer dan
driehonderd volksliederen rijk zijn, die
ook hij nog lang niet alle op de band
heeft.
Dagen werk zaten er voor de heer
De Bruin in om een min of meer af
geronde documentatie te maken van de
vroegere vissersdorpen Kruisdorp en
Paaldorp in Zeeuws-Vlaanderen. Zo
legde hij ook de beurtschipperij tussen
Sas van Gent en Rotterdam vast. Hij
reisde naar Tholen om een foto te ma
ken voor schapen op de schorren,
waar straks de Zoomweg komt.
Verzamelen, wetenschappelijk be
werken en voor studie beschikbaar
stellen van al die stukken is de taak
van het Documentatiecentrum. Maar
daarvoor moet de heer De Bruin zelf
op stap gaan en geen extra rit schu
wen om in Heinkenszand een oude
prentbriefkaart op te halen, van welks
bestaan hij gehoord heeft.
„De mensen moeten je kennen, ze
Oud-Middelburgs straatje met de
koepel van de Oostkerk boven de
daken.
moeten je gezicht zien", zegt hij. „An
ders geven zij de kaarten niet af".
Zo past hij de stukjes bijeen van het
nog grotendeels ongetekende portret
van de Zeeuw en van het landschap,
waarin die nu nog leeft.
afnemen. Dan krijg je vragen in de
Kamer, zoals in februari nog over de
buizerds, vragen over landbouwver
giften en zo".
„Maar goed. In 1952 begonnen we
met publikaties in het tijdschrift Bra-
bantia. In drie jaar tijds ongeveer
gaven we een overzicht van zo'n veer
tig soorten. Toen vond de redactie
het te specialistisch worden en wer
den we eruit gegooid. We gingen ver
der in Limosa, het blad van de Ne
derlandse Ornithologische Unie. In to
taal behandelden we 75 soorten".
De gedachte aan het uitgeven van
een Brabants vogelboek had zich toen
al genesteld in de hoofden van het
drietal. Er gingen wat brieven met
verzoeken om subsidie de deur uit,
maar er kwam niets van terecht.
Net toen zij er helemaal de brui
aan wilden geven, sloeg een nieuw,
geestdriftig clubje amateur-ornitholo
gen de vleugels uit: de Vogelstudie-
en Inventarisatiegroep van Midden-
Brabant. De leden waren jonge stu
denten.
„Die lui", vervolgt voorzitter Lan
genhoff, „kwamen al gauw met zo'n
smak gegevens, dat wij ervan onder
de indruk kwamen. Zij kwamen ook
aanzetten met het idee een avifauna
van de streek uit te geven, maar dat
was toch wel wat te benepen. Toen
hebben we gezegd: Laten we dan met
z'n allen de hele provincie aanpak
ken. Op 19 januari 1963 De streng
ste dag van die winter werd de
Vogelwerkgroep Noord-Brabant opge
richt".
Drie seizoenen vol waarnemingen
volgden. Tevoren waren de broedsoor-
ten verdeeld in telsoorten en niet-tel-
soorten. De vogels die in zeer grote
aantallen plegen voor te komen, be
hoefden niet op hun nummer te wor
den gezet. Vervolgens werd elk lid
het bos ingestuurd.
Verspreid over de hele provincie
werden inventarisatieweekeinden be
legd. De secretaris van de Vogelwerk
groep, de Tilburgse student in de
rechten F. J. H. van Erve, verwierf
ornithologische roem door op een van
de weekeindbij eenkomsten in een vo-
gelarm gebied na een fietstocht van
negentien uur te arriveren met een
lijst van 104 soorten die hij onderweg
had geteld.
De gedachten aan het groot-vogel
boek werd concreter en zelfs werd in
zeker stadium en grenzeloos optimis
me (voor wat betreft de kosten) ge
dacht aan twee delen: Deel I voor
broedvogels en Deel n voor de rest-
doortrekkers, wintergasten en dwaal
gasten.
Tenslotte werd besloten tot éénéboek,
waarin de broedvogels de kern zou
den vormen. Uitgangspunt was de
lijst van alle ooit in Nederland waar
genomen vogelsoorten (a. 365 stuks)
uit de Avifauna van Nederland van
net vogeltijdschrift Ardea. Deschaal
van zeer schaars (1 tot 50 broedpa-
ren) tot zeer talrijk (50.000 broedpa-
ren of meer) werd aangepast voor de
provincie. Zo werd zeer talrijk 7.500
paren of meer.
Achtergrond
Langenhoff: „Alleen gaat het ons
niet om de aantallen, maar om de
achtergrond daarvan. We willen niet
vaststellen: zo en zoveel paren, maar:
iaarom zijn er zoveel. Zo willen we
proberen te weten te komen wat de
gevolgen van ruilverkaveling zijn
voor de vogelstand"
„Helaas eonstaren we voortdurend
lat soorten achteruit gaan in getal.
Vogels zijn altijd afhankelijk van het
beschikbaar zijn van terreinen. Als
een soort de helft van haar broed-
araeal verliest, wordt zij gehalveerd
om de enorme verliezen te compense
ren, dan sterft de soort uit. Dat is
duidelijk".
Het boek kwam gereed, nadat moei
zaam en gedeeltelijk was voldaan aan
de eis van de uitgever om negendui
zend gulden aan subsidies bijeen te
brengen. De bijdragen kwamen uit
wonderlijke potjes. Zo kwam het
grootste bedrag via het provinciaal
Anjerfonds van de stichting Comité
Zomerpostzegels. De rest werd bijge
dragen door een handvol particulie
ren en bedrijven, waaronder de pro
vinciale elektriciteitsmaatschappij,
welker hoogspanningskabels zoveel
vogels het leven kosten.
Een bestseller zal Avifauna van
Noord-Brabant niet worden, al heeft
het ministerie van Cultuur, Recreatie
en Maatschappelijk Werk al vijftig
exemplaren besteld en bestaat er in
kringen van ornithologen een redelijke
belangstelling. Er zal geen cent op
overschiten, vrezen Langenhoff, Knip
penberg en Van Erve eensgezind.
Naar de paar duizend gulden die er
aan onkosten zijn gemaakt, zal hun
Vogelwerkgroep wel kunnen fluiten.