Het kostte wel wat moeite, maar
„meneer" is op zijn bestemming
belachelijke
afmetingen
Voor het eerst oog in oog met de
perverse nazi-misdadigheid
zich tegen
de Kerk
„Reiziger" met
DDR keert
n
N.S. vervoerde 109 ton zware transformator
van Roosendaal naar Delfzijl
Gele stersloeg in Nederland de haat los
Terugblik op
april 1942
GIGANTISCH
DRAAIBOEK
WAAROM INEENS?
OPSCHUIVEN
MACHTELOOS
ZUID-RUSLAND
Concordaat
MENTALITEIT
Laatste vijand99
fJyWEE MANNEN zitten in Hoofdgebouw 3 van de Nederlandse Spoorwegen
in Utrecht aan een tafel. Ze vouwen een papier uit met veel ruitjes en stre
pen, met stippelijnen, doorsneden en hoeken. „De eerste meters doen niks.
de laatste tien centimeters kunnen je de nek breken", zegt de heer J. Moscou.
We praten over een zaak, die net is afgewerkt. De restantenin Utrecht
worden gevormd door een dossier van vijf centimeter dikte maar „meneer" is
op zijn standplaats terecht gekomen.
Meneerwoog honderd en nog eens negen ton, had een tienassige spoor
wagon nodig en bezat belachelijke afmetingen. Anderhalf jaar eerder kwam
de vraag naar voren: Hoe krijgen we hem van het Belgische Marcinelle naar
het Nederlandse Delfzijl? Hij staat er, maar toen hij langs het tweede perron
in Groningen schoof kon er geen muis meer tussen de perronrand en „me
neer".
Je denkt er nooit aan. want wat heeft een eenvoudig Nederlands burger van
node met een transformator van meer dan honderd ton? En bovendien, welke
eenvoudige figuur heeft via de trein meer te versturen dan een pakje aan tan
te Dina in Den Helder of op z'n hoogst een kist met het gedemonteerde en
geërfde spinnewiel van oma, waar neef Kees in Tilburg nu al maanden op
wacht?
ir Het staatsieportret van „meneer"
toen hij Zutphen passeerde, onder
weg van Marcinelle naar Delfzijl.
jyfaar het kan anders en dat zullen
ze me nu even vertellen: ir. A. P.
Kok, stafmedewerker bij de dienst
Vervoer van de Spoorwegen en de heer
J. Moscou, chef de bureau B.V. bij
N.S. en dat heeft dan niets te maken
met een nieuwe partij, maar dat bete
kent Bijzonder Vervoer bij de Neder
landse Spoorwegen.
Laten we ons vasthouden aan „me
neer", dat is misschien het duidelijkst.
In feite was meneer een transformator,
in België gemaakt, af te leveren ip
Delfzijl, zoals gezegd.
„Via de Belgische Spoorwegen kwam
de aanvrage in september 1965 bij ons
binnen", zegt de heer Moscou. Zo'n
aanvrage betekent gewoon: Zeg heren
we hebben hier een enorm zwaar ding
met gekke maten, kunnen jullie dat
wanneer wij het tot Roosendaal bren
gen van ons overnemen en naar het
noorden van jullie land brengen, 365
kilometer verder? Dan gaat Bureau
Bijzonder Vervoer in Utrecht rekenen.
„Alles wat buiten de 2,15 meter van
het hart van het spoor komt, kunnen
wij hier centraal niet meer bekijken",
zegt de heer Moscou, in zijn eigen vak
taal. Met andere woorden: wat breder
is, dat moet „ter plaatse" bekeken
worden. En dan gaat een gigantische
machine aan het werk.
Want wat heet „ter plaatse", wan
neer je van Roosendaal naar Delfzijl
moet? Dan wordt er een kamer vol
kopieën van de tekening (die de Bel
gen stuurden )gemaakt, dan gaan er
vijf en veertig van die tekeningen naar
vijf en veertig spoorwegmannen langs
die route RoosendaalDelfzijl en dan
moeten er van vijf en veertig mensen
rapporten komen.
„U kunt het zo zien, dat er eigenlijk
vijfenveertig mensen met meetlatten
en opschrijf blokken langs die hele
route lopen, kijken waar men wel en
waar niet langs seinpalen kan, note
ren waar men een perron wel en
niet kan passeren, kortom, alle hin
dernissen worden beschreven en dan
komen al die rapporten weer hier
naar Utrecht", aldus de heer Mos
cou.
De machine draait verder en ver
volgens gaat „Utrecht" aan de hand
van al die aantekeningen een route op
stellen.
„Het zat nog mee ook", vindt ir.
Kok. „We konden van Roosendaal Bre
da aanhouden, dan Den Bosch, Nijme
gen, Arnhem, Zutphen, Zwolle, Assen
en verder naar Groningen." Jawel, het
zat mee, zeggen de heren dan. Maar
ze vinden het dus doodgewoon wanneer
er seinpalen moeten worden wegge
haald en weer teruggezet, het ene per
ron niet gepasseerd kan worden op de
gewone manier, omleidingen nodig zijn
en alles bij elkaar kregen de Belgen
per telex al op 6 december 1965 het
antwoord: Mijne heren, het kan, via
die en die route, we accepteren uw
transport.
„Zo'n toestemming is drie maanden
geldig, vertelt de heer Moscou. „Kijk,
er kan in de komende tijd natuurlijk
van alles veranderen bij een viaduct
of een brug waar ze aan het bouwen
zijn. Zijn die drie maanden voorbij en
het transport heeft nog niet plaats ge
had, dan moet er verlenging worden
aangevraagd."
Wel, dat gebeurde twee keer. En
toen moest de route ook nog gewijzigd
worden, want de eindbestemming werd
van Groningen veranderd in Delfzijl.
Wéér mannen meten, wéér rapporten,
weer vijfenveertig bevindingen naast
elkaar leggen, alles inpassen en verge
lijken.
Toen was het „draaiboek" klaar en
iedereen langs de hele lijn kreeg een
exemplaar met lastgevingen en bepa
lingen, alles bij elkaar zestien gesten
cilde vellen!
De datum was vastgelegd: het
transport zou plaats vinden in de nacht
van zondag 13 op maandag 14 maart.
Helemaal naar Delfzijl? Neen, neen,
geen sprake van: het eerste stuk.
Er werd een speciale trein in elkaar
gezet want er reden lege wagens mee,
voor de gewichtsverdeling en een wa
gen met technici.
Bij de machinist zat een rijdend op
zichter, het draaiboek ligt nu voor me.
De maximumsnelheid, zo zie ik, was
dertig kilometer per uur. Ergens staat
dat Gilze-Rijen met een snelheid van
tien kilometer per uur gepasseerd mag
worden. Wat verder: stoppen voor sein
162, lading 10 centimeter naar links
schuiven, sein stapvoets passeren, la
ding weer op de oude plaats schuiven
en dan weer langzaam verder.
Die nacht lag het draaiboek ook bij
de heer Moscou naast zijn bed. Want
het is geen uitzondering wanneer hij
midden in de nacht gebeld wordt met
de boodschap: „We staan voor perron
X., maar op vier centimeters na kun
nen we er met geen mogelijkheid
langs". Of: „Doordat trein nummer
zoveel was vertraagd hebben we ook
moeten wachten en nu kunnen we
niet verder meer, anders zitten we de
dienstregeling in de weg."
Dan moet er midden in de nacht in
Utrecht ineens een man klaar wakker
zijn. Dan wordt er koortsachtig over
legd en een emplacement uitgezocht
waar men het hele transport dan maar
zolang neerzet, om vijf dagen te wach
ten tot het volgende weekeinde en dan
maar weer verder.
Waarom die enorm grote transporten,
waarom zo'n transformator niet in twee
of in drie delen? Da's toch gemakke
lijker, informeer ik.
Dat heeft ook veel te maken met de
voortschrijding van de lastechniek",
zegt ir. Kok. „De fabrikanten willen
de voorwerpen zoveel mogelijk in af
gewerkte staat vervoeren. In hun fa
brieken kunnen ze de lasnaden röntge
nen en dat is ter plaatse allemaal veel
moeilijker. Generatoren en transforma
toren worden steeds groter. Vroeger
had men daar de wagens niet voor;
tegenwoordig wel. In Frankrijk bou
wen ze aan een wagen die vijfhonderd
ton kan hebben."
Wel, in twee weekeinden is „me
neer" dan in Delfzijl aangekomen,
maar in Groningen bijvoorbeeld lag
men plat op het perron om te zien
of er alles langs kon. Precies, maar
geen hand ging er meer tussen.
„Ik ben wel eens met een transport
meegeweest van Oldenzaal naar Am
sterdam", zegt de heer Moscou. „Dan
is het aardedonker, het regende vrese
lijk en wat je ook tevoren berekent,
er zijn plekken waar je pas kunt zien
of het wel of niet kan wanneer je er
bent. Dan naar buiten, met lampen bij
lichten, centimeter voor centimeter
gaat het verder, de machinist heeft de
hand op de kraan, want hij moet elk
moment de hele trein stil kunnen zet
ten. Dat zijn spannende zaken."
Tienduizend zendingen heeft dat Bu
reau Bijzondere Vervoeren in Utrecht,
zelf zeven jaar geleden opgericht nu
achter de rug. De tienduizendste kwam
de vorige week een biertank van 5200
kilo, die van Zwitserland naar Den
Bosch moest.
Noemt u nog eens een paar uitschie
ters, meneer Kok?
„We hebben een trommel gehad van
tachtig ton, die in drie weekeinden van
ir Nachtelijke routes om bierketels van Zwitserland naar Nederland of trans
formatoren van België naar Delfzijl te krijgen deze mannen houden zich
er in Utrecht mee bezig. Het zijn ir. A. P. Kok (rechts) en de heer J. Moscou.
Hannover naar Beverwijk werd ge
bracht. We hebben ook eens twaalf ke
tels van dertig ton van Tilburg naar
Polen vervoerd. O ja, en een zogehe
ten stator, die van Mannheim naar
Rotterdam moest. Ging prachtig, al
leen in Rotterdam konden we de brug
niet over. De vracht was te zwaar.
Toen is er een drijvende bok bijgeko
men, die heeft de stator van de wagen
getild, de Maas overgevaren en aan de
amdere kant weer op de wagen neer
gezet. Neen, niet voor ver, voor de
laatste tweehonderd meter..."
Zo'n bijzonder transport van Tilburg
naar Polen, daarbij komt dan ook wel
het een en ander om de hoek loeren.
Contact met de Westduitse spoorwegen,
met de Oostduitse, met de Poolse.
Doorgaans per telex, soms per brief.
Dikwijls in het Duits, ook in het Frans.
„O ja. als ik nu een telex naar War
schau stuur, heb ik in een paar urn-
antwoord met alle gegevens", aldus de
heer Moscou. „Je kunt praten van een
Verenigd Europa op de spoorrails, die
contacten zijn prima, alle kanten op."
Enorme kisten met machines erin
zijn er ook al van Nederland naar Rus
land gebracht. De zending moest naar
Siberië en onder die kisten waren in
ons land al een soort sleden gebouwd,
want het laatste stuk ging door de
sneeuw. En op de spoorwagon bleef
alles staan tot de Pools-Russische
grens; daar werd overgeladen, want de
Russen hebben een andere spoorbreed
te.
Ik zit er nu toch, ik wil nog iets we
ten. In Maastricht zie ik Italiaanse
spoorwagons staan, in Groningen Fran
se, in Breda Duitse, hoe zit dat?
„Er is een pool", hoor ik, „en daar
„stort" elk land een aantal wagons in.
Dat werkt voortreffelijk. Wanneer nu
ineens Italië met een tekort aan wa
gons zit en Nederland met een teveel,
dan brengen we die wagons niet naar
Italië. Dat gaat zó. Wij zetten de Ne
derlandse wagons een stukje de grens
over bij Kaldenkirchen, de Duitsers
schuiven een stel wagons vanuit Mün-
chen naar Salzburg, de Oostenrijkers
duwen er wat door naar Italië en de
zaak is geregeld. Dat bespaart natuur
lijk enorm veel tijd en geld."
Geld. Zo'n transformator van
Marcinelle voor Delfzijl, dat is toch
een apparaat van een paar miljoen?
„Ja, dat klopt."
Wat kost nu zo'n enorm transport,
mét al die voorbereidingen en rappor
ten?
„Ongeveer tienduizend gulden."
Zo, zeg ik, want dat vind ik niet veel.
De maand april 1942 bracht voor alle Nederlanders de eerste onvermijdelijke
confrontatie met de perverse Duitse misdadigheid.
Tot dan toe had men de lange reeks van Duitse misdaden niet hoeven zien als
men niet wilde. In Amsterdam waren Joden als beesten opgejaagd, maar nie
mand was gedwongen te gaan kijken. In iedere stad en in elk dorp van Neder
land was wel wét gebeurd, maar men kon zijn ogen sluiten en als iemand
het wilde vertellen, kon men zeggen „Mens houd op, ik heb genoeg aan mijn
eigen ellende".
Maar 29 april 1942 moesten 's middags om vier uur de twee voorzitters van de
Joodse Raad in Nederland by de S.S.-er Aus der Fünten komen. Deze topmis-
dadiger, die als een der weinigen nu nog in de Bredase koepelgevangenis zyn
onmeetbare schuld uitboet, deelde de beide voorzitters mee, dat alle Joodse
Nederlanders boven de zes jaar vanaf 1 mei 1942 een gele ster moesten dragen,
duidelijk zichtbaar op de kleding bevestigd ter hoogte van de linkerborst.
Met de weerzinwekkende Duitse grondigheid was deze macabere maatregel
tot in de kleinste byzonderheden geregeld. De voorzitters kregen een paar hon
derd katoenen sterren uitgereikt, die door de Joodse Raad onder de Joden
moesten worden gedistribueerd. Vier sterren voor één textielpunt en zestien
cent.
Door heel Nederland gromde een
machteloos protest, toen de walgelijke
maatregel bekend werd. Het was voor
al de jeugd, die tot actie kwam. De
schooljeugd van Deventer tooide zich
met de ster en ook op andere plaatsen
verschenen niet-Joden met de ster op
hun jas in de straten. Anderen gedroe
gen zich opvallend hoffelijk jegens de
gekenmerkte Joden.
Hoe weinig begrepen de Duitsers
toch van de niet-Duitse volkeren. Uit
de notities van Zöpf een beruchte
SS-er in Nederland blQkt, dat de
Duitsers werkelijk hebben verwacht
dat de ster de Joden tot voorwerp van
diepe verachting bij de niet-Joden zou
maken.
Toen het tegendeel zo demonstratief
bleek, werden de botte Duitsers ra
zend. Zij openden een dubbele jacht,
zowel op niet-sterdragende Joden als
op sterdragende niet-Joden.
Een vijftienjarige scholier schreef in
zijn dagboek: „Ik weet gewoon niet
hoe ik op straat moet kijken. Vanmor
gen kwam ik de stokoude rabbi tegen.
Op zijn versleten toog droeg hij de
slordig bevestigde gele ster. Ik heb
hem eerbiedig gegroet, wat ik anders
nooit doe en hij knikte mij vriendelijk
toe, alsof hij mij moest bemoedigen
in plaats van ik hem".
Een meisje van zeventien jaar, dat
ik ken, droeg vanmorgen ook een ster,
hoewel zij geen Jodin is. Zij gaf mij
ook een ster. Ik wilde hem op mijn jas
naaien, maar dat gaf thuis natuurlijk
weer slaande herrie. Moeder keek me
wat minachtend aan en vroeg of ik he
lemaal gek was geworden. „Wil je met
je streken ons allemaal in een concen
tratiekamp brengen?" riep ze. Ik heb
de ster niet opgedaan en 's middags
hoorden we, dat het meisje was gear
resteerd, door de Nederlandse politie
nog wel. Moeder zei toen: „Zie je nu
wel?" en toen heb ik me verschrikke
lijk kwaad gemaakt. „Wat zie ik nu
wel?" schreeuwde ik, „ik zie alleen
maar dat ik laffe ouders heb, die die
gore stinkmof zijn gang maar laten
gaan". Dat had ik natuurlijk niet moe
ten zeggen, want wat kunnen zij er
aan doen, dat zij geen helden zijn? En
wat kan zelfs een held in deze tijd nog
doen? Maar wie die verwaten Duitse
koppen naast de getekende Joden heeft
gezien, zal niet rusten voordat de laat
ste mof is uitgeroeid!"
Misschien klinkt deze bladzijde van
april 1942 in april 1967 wat onbekookt,
maar zij kan wel leerzaam zijn voor
vele Duitsers, die nog steeds 'niet be
grijpen waarom vele Nederlanders na
25 jaar nog zo gebeten op hem zijn.
Nederland voelde zich In april 1942
vervuld van een diepe haat en het
voelde zich tevens machteloos. Niets
scheen de Duitsers op hun misdadig
pad te kunnen remmen. Zelfs het in
alle r-k kerken op zondag 10 april
voorgelezen bisschoppelijk schrijven,
waarin openlijk werd geprotesteerd te
gen de Jodenvervolging, lapten de
Duitsers aan hun lompe laars.
Dit vooral bracht vele Nederlanders
tot het diepe besef, dat ze zonder wet
en recht waren geraakt. De stem van
de kerk had altijd gezag gehad in Ne
derland. In april 1942 werd een kerke
lijk protest enkele weken later beant
woord met een honende uitdaging.
Steeds onbeschaamder verkondigden
de Duitsers hun misdadige leer. Op 20
april 1942 maakte Hitler in zijn rede
voor de Duitse rijksdag een einde aan
het rechtsbeginsel, dat eeuwenlang
West-Europa had beheerst: de justitie
heeft slechts te letten op de wet en
heeft te zorgen, dat aan ieder het zij
ne wordt gegeven.
Hitier verkondigde de nieuwe leer:
„De justitie behoort slechts van één
doel uit te gaan: het behalen van de
overwinning. Ik verwacht daarom dat
de Duitse justitie begrijpt dat zij er
voor de natie is en niet omgekeerd".
De Duitse justitie begreep het. De
AUS DER FONTEN
onmeetbare schuld
Duitse justitie bood het recht te koop
aan. Zij eiste en velde doodvonnissen
over onschuldigen.
Nadat de Duitse justitie op bevel van
Hitier het recht jarenlang had ver
kracht, wist zij met het keren van het
getij de bakens niet te verzetten, zodat
twintig jaar na de nederlaag van de
nazi's de Westduitse justitie nog steeds
vergeven was van de rechtsverkrach-
ters, die Hitiers bevel van 20 april
1942 stipt hadden uitgevoerd.
Hitiers aandacht was op 20 april 1942
echter nauwelijks op het Duitse binnen
land gericht. Voor de Jodenvervolging,
voor de rechtsverkrachting en voor zijn
ontelbare andere misdaden had hij laar-
zenlikkende knechten die hij blinde
lings kon vertrouwen.
Hitier hield in april 1942 zijn ogen
meer op het Oosten gericht. Op 5 april
maakte hij zijn definitieve plannen
voor het zomeroffensief bekend: de
Duitse aanval zou zich geheel op Zuid-
Rusland richten; de aardaliebronnen
van Bakoe moesten worden veroverd
en de Duitse legers moesten tot de
Kaukasus en de Perzische grens door
stoten.
Nadat Mussolini wanhopig Hitiers
aandacht voor Noord-Afrika had ge
vraagd, stelde de Duitse tiran ook voor
dat front een plan op. Het eiland Mal
ta, gelegen tussen Italië en Noord-Afri
ka, was nog steeds in Engelse handen
en dat was lastig omdat de Engelsen
van dit eiland af de aanvoer van sol
daten en materiaal naar Noord-Afrika
ernstig belemmerden.
Hitier besloot Malta eerst plat te
bombardeerd, maar Hitier en Mussoli-
met een parachutistenaanval te verove
ren. In juli 1942 moest alles achter de
rug zijn, zo beval Hitier.
Het Britse expeditieleger op Malta
kwam drie maanden lang in een hel
van vuur en rondspattend staal terecht.
Bijna dag en nacht werd het eiland ge
bombardeerd, mar Hitier en Mussoli-
Vier sterren voor één textielpunt en
zestien cent
ni hadden zich de moeite kunnen be
sparen. De Engelsen lieten zich niet
wegbranden van Malta. Onder de bom
bardementen door werden de vliegvel
den gerepareerd en op 22 juni 1942 zag
Hitler van de voorgenomen parachutis
ten aanval af.
Ook Japan had voor Azië zijn zomer-
plan gemaakt. Tot dan toe waren bij
na alle oorlogsdoelen bereikt. Welis
waar bleven de Amerikanen fanatiek
doorvechten op de Filippijnen, maar op
9 april viel Bataan. Een betrekkelijk
kleine Amerikaanse troepenmacht, ge
steund door Filippijnse soldaten, wist
het eilandje Corregidor te bereiken.
Corrégidor bestond bijna geheel uit
een grote holle rots .In die grot wisten
de Amerikanen zich te verschansen en
het zou tot 6 mei 1942 duren voordat
deze laatste Filippijnse stelling voor
de Amerikanen verloren ging.
Deze gevechten zijn bijzonder wreed
en bloedig geweest. Als de Japanse be
legeraars een Amerikaanse soldaat
krijgsgevangen maakten, hakten zij
hem armen en benen af en smeten de
deerlijk verminkte, nog levende jongen
in een zak naar de Amerikaanse ver
dedigers terug.
Toen Bataan was gevallen, joegen de
Japanners zeventigduizend uitgeputte
Amerikanen op een dodenmars van ze
ventig kilometer. Bijna twintigduizend
Amerikanen stierven onderweg of wer
den vermoord.
De overlevenden moesten aan het
eindpunt tussen twee rijen van honder
den Japnners doorlopen, die hen met
geweerkolven dikwijls dodelijk ver
wondden.
Als een krijgsgevangene een bevel
niet onmiddellijk begreep, werd hij
soms ter plaatse ter dood veroordeeld.
Zijn kameraden moesten dan toezien
(Van onze correspondent)
BONN „De kerk is de laatste ge
organiseerde vijand binnen de Duitse
Democratische Republiek", heeft de
Oostduitse propaganda-minister, Norden,
gezegd. In het verdeelde Duitsland be
gon dezer dagen een nieuwe krachtme
ting tussen de kerken en de Oostduitse
staat: de Evangelische synode.
De Westduitse afgevaardigden kwa
men bijeen in West-Berlijn, de Oostduit
se in Fürstenwalde, dat bij Oost-Berlijn
ligt. Toch vertegenwoordigen zij teza
men één kerkelijk verband: de Evange
lische kerken van Duitsland. Dat is de
regering een doorn in het vlees en zij
is vastbesloten, de Oostduitse kerken
zo snel mogelijk van de Westduitse los
te maken. De gezamenlijke synode ech
ter zal zichzelf voor zes jaar continu
eren en, eveneens' voor zes jaar, een
nieuwe Raad kiezen, als hoogste be
stuursorgaan van de gezamenlijke Evan
gelische kerken.
Openlijk conflict heerst er tussen de
Evangelische kerken en de regering in
Oost-Berlijn, sinds de Westduitse ker
ken zich in 1957 belastten met de ziel
zorg voor de Westduitse militairen. Aan
de toenmalige voorzitter van de Raad,
bisschop Dibelius, werd de toegang tot
Oostduitsland ontzegd. Zijn opvolger, de
Oostberlljner Scharf, werd na een be
zoek aan West-Berlijn niet meer in Oost-
Duitsland toegelaten.
Sedertdien heeft de synode gescheiden
moeten vergaderen. In het begin van
dit jaar opende Oost-Berlijn een nieuw
offensief. Albrecht Schönherr, die als
„stadhouder des bisschops" bepaalde
bevoegdheden van Scharf waarneemt in
Oost-Duitsland, werd door Oost-Duits-
land consequent betiteld als „bisschop".
Tevens schoof Oost-Berlijn kleine groe
pen communistisch gezinde theologen
naar voren, die nadrukkelijk afscheiding
eisen van de Westduitse kerken.
Bisschof Scharf heeft geprobeerd te
gemoet te komen aan Oost-Duitsland.
Hij bood Oost-Berlijn een concordaat
aan, dat een „kerkelijke erkenning" van
Oost-Duitsland zou betekenen. Hij kreeg
het ijzige antwoord, dat de „soevereine
Duitse Democratische Republiek" geen
behoefte had aan een kerkelijke erken
ning. Aan de synode werd verboden te
vergaderen in Oost-Berlijn; zij moest
het naburige Fürstenwalde als plaats
van samenkomst kiezen. Beide delen
van de synode die een week zal du
ren zullen contact moeten houden via
de telefoon en de post.
Op de synode moet echter ook een
nieuwe voorzitter van de Raad worden
gekozen. Velen in de Evangelische ker
ken menen, dat bisschop Scharf door
zijn verzoenende houding Oost-Duitsland
te zeer in de kaart heeft gespeeld.
Daarmee stijgt de kans, dat Scharf zal
worden afgelost door de Hannoverse bis
schop Hanns Lilje. Deze heeft destijds
openlijk verklaard, dat voor een chris
ten het ogenblik kan komen, dat hij het
recht en de plicht heeft in verzet te ko
men tegen een regime als het Oostduit-
ze.
Niet aUeen de Evangelische kerken
hebben het in Oost-Duitsland te ver
duren. In het tijdschrift „Bewegung"
hebben communistisch georiënteerde
katholieken geëist, dat ook de Oost
duitse katholieke bisschoppen zich zul
len afscheiden van de „Conferentie
van Duitse bisschoppen" en zich zul
len afzonderen in een „eigen bisschop
pelijk overlegorgaan voor de Duitse
Democratische Republiek".
De strijd om de kerkelijke banden
met West-Duitsland is maar één hoofd
stuk in het conflict. Op langer zicht
heeft Oost-Berlijn maar één oogmerk:
het stap voor stap ondermijnen en uit
eindelijk uitschakelen van de kerken.
Ondertussen poogt het, waar mogelijk,
de kerken te hanteren ten bate van het
regime.
hoe een Japanse officier het hoofd van
de ongelukkige afsloeg.
Dit alles behoorde bij de Japnse le-
germentaliteit. In het Japanse leger
had iedere meerdere het recht zijn
mindere naar welbehagen te trappen
en te slaan. Een mensenleven werd er
van weinig waarde geacht en de Ja
panse krijgsraad was gul met doodvon
nissen.
Bovendien stond in ieder Japans sol-
datenboekje :„Gevangenschap betekent
oneer voor jezelf en voor je hele fami
lie. Bewaar altijd de laatste kogel voor
jezelf".
Iedere vorm van respect voor de te
genstander was de Japnner vreemd.
Een overwonnen tegenstander had zijn
gezicht verloren en behoefte dus in fei
te niet langer als menselijk wezen te
worden behandeld.
De Amerikanen in Azië leerden snel.
Het resultaat werd een oorlog zo wreed
en dikwijls zo nodeloos bloedig als men
in de beschaafde twintigste eeuw voor
onmogelijk had gehouden.
In april 1942 kregen de Japnners vast
een heel klein voorsproefje van de ver
gelding die op hun misdaden zou vol
gen. Het was niet meer dan een mach
teloos gebaar van een diep gekwest
land, maar het maakte op de Japnners
diepe indruk.
Verbitterd door de niet aflatende
reeks nederlagen van de Amerikanen
in Azië had de Amerikaanse lucht-
machtgeneraal Doolittle toestemming
gevraagd met een klein eskader bom
bardementsvliegtuigen van een vlieg-
dekschip op te mogen stijgen om te
pogen Tokio te bombarderen.
Iedereen zei dat het een onmogelijk
plan was, maar toen generaal Doolittle
bleef aandringen en toen hij zijn supe
rieuren een weldoortimmerd schema
voorlegde, veranderde men langzaam
van gedachten.
Men overwoog dat het voor de Ame
rikanen thuis en in het leger een ge
weldige opkikker zou zijn, als het plan
slaagde.
Op 18 april steeg de generaal met
enkele vliegtuigen op. Zijn schema
klopte, want de vliegtuigen bereikten
Tokio en bombardeerden de havenwijk.
Heel Amerika barstte in gejubel los
en velen beschouwden het bombarde
ment nogal voorbarig als het keerpunt
van de oorlog.
De Japnners waren diep ontsteld: nu
hadden hun legers bijna heel Azië bezet
en nog was de hoofdstad van hun eigen
land niet veilig.
Hoe onveilig Japn in werkelijkheid
zou worden, zouden de Japnners drie
jaar en vier maanden later ervaren,
tot schrik van da hele mensheid.