Het kostte wel wat moeite, maar „meneer" is op zijn bestemming belachelijke afmetingen Voor het eerst oog in oog met de perverse nazi-misdadigheid zich tegen de Kerk „Reiziger" met DDR keert n N.S. vervoerde 109 ton zware transformator van Roosendaal naar Delfzijl Gele stersloeg in Nederland de haat los Terugblik op april 1942 GIGANTISCH DRAAIBOEK WAAROM INEENS? OPSCHUIVEN MACHTELOOS ZUID-RUSLAND Concordaat MENTALITEIT Laatste vijand99 fJyWEE MANNEN zitten in Hoofdgebouw 3 van de Nederlandse Spoorwegen in Utrecht aan een tafel. Ze vouwen een papier uit met veel ruitjes en stre pen, met stippelijnen, doorsneden en hoeken. „De eerste meters doen niks. de laatste tien centimeters kunnen je de nek breken", zegt de heer J. Moscou. We praten over een zaak, die net is afgewerkt. De restantenin Utrecht worden gevormd door een dossier van vijf centimeter dikte maar „meneer" is op zijn standplaats terecht gekomen. Meneerwoog honderd en nog eens negen ton, had een tienassige spoor wagon nodig en bezat belachelijke afmetingen. Anderhalf jaar eerder kwam de vraag naar voren: Hoe krijgen we hem van het Belgische Marcinelle naar het Nederlandse Delfzijl? Hij staat er, maar toen hij langs het tweede perron in Groningen schoof kon er geen muis meer tussen de perronrand en „me neer". Je denkt er nooit aan. want wat heeft een eenvoudig Nederlands burger van node met een transformator van meer dan honderd ton? En bovendien, welke eenvoudige figuur heeft via de trein meer te versturen dan een pakje aan tan te Dina in Den Helder of op z'n hoogst een kist met het gedemonteerde en geërfde spinnewiel van oma, waar neef Kees in Tilburg nu al maanden op wacht? ir Het staatsieportret van „meneer" toen hij Zutphen passeerde, onder weg van Marcinelle naar Delfzijl. jyfaar het kan anders en dat zullen ze me nu even vertellen: ir. A. P. Kok, stafmedewerker bij de dienst Vervoer van de Spoorwegen en de heer J. Moscou, chef de bureau B.V. bij N.S. en dat heeft dan niets te maken met een nieuwe partij, maar dat bete kent Bijzonder Vervoer bij de Neder landse Spoorwegen. Laten we ons vasthouden aan „me neer", dat is misschien het duidelijkst. In feite was meneer een transformator, in België gemaakt, af te leveren ip Delfzijl, zoals gezegd. „Via de Belgische Spoorwegen kwam de aanvrage in september 1965 bij ons binnen", zegt de heer Moscou. Zo'n aanvrage betekent gewoon: Zeg heren we hebben hier een enorm zwaar ding met gekke maten, kunnen jullie dat wanneer wij het tot Roosendaal bren gen van ons overnemen en naar het noorden van jullie land brengen, 365 kilometer verder? Dan gaat Bureau Bijzonder Vervoer in Utrecht rekenen. „Alles wat buiten de 2,15 meter van het hart van het spoor komt, kunnen wij hier centraal niet meer bekijken", zegt de heer Moscou, in zijn eigen vak taal. Met andere woorden: wat breder is, dat moet „ter plaatse" bekeken worden. En dan gaat een gigantische machine aan het werk. Want wat heet „ter plaatse", wan neer je van Roosendaal naar Delfzijl moet? Dan wordt er een kamer vol kopieën van de tekening (die de Bel gen stuurden )gemaakt, dan gaan er vijf en veertig van die tekeningen naar vijf en veertig spoorwegmannen langs die route RoosendaalDelfzijl en dan moeten er van vijf en veertig mensen rapporten komen. „U kunt het zo zien, dat er eigenlijk vijfenveertig mensen met meetlatten en opschrijf blokken langs die hele route lopen, kijken waar men wel en waar niet langs seinpalen kan, note ren waar men een perron wel en niet kan passeren, kortom, alle hin dernissen worden beschreven en dan komen al die rapporten weer hier naar Utrecht", aldus de heer Mos cou. De machine draait verder en ver volgens gaat „Utrecht" aan de hand van al die aantekeningen een route op stellen. „Het zat nog mee ook", vindt ir. Kok. „We konden van Roosendaal Bre da aanhouden, dan Den Bosch, Nijme gen, Arnhem, Zutphen, Zwolle, Assen en verder naar Groningen." Jawel, het zat mee, zeggen de heren dan. Maar ze vinden het dus doodgewoon wanneer er seinpalen moeten worden wegge haald en weer teruggezet, het ene per ron niet gepasseerd kan worden op de gewone manier, omleidingen nodig zijn en alles bij elkaar kregen de Belgen per telex al op 6 december 1965 het antwoord: Mijne heren, het kan, via die en die route, we accepteren uw transport. „Zo'n toestemming is drie maanden geldig, vertelt de heer Moscou. „Kijk, er kan in de komende tijd natuurlijk van alles veranderen bij een viaduct of een brug waar ze aan het bouwen zijn. Zijn die drie maanden voorbij en het transport heeft nog niet plaats ge had, dan moet er verlenging worden aangevraagd." Wel, dat gebeurde twee keer. En toen moest de route ook nog gewijzigd worden, want de eindbestemming werd van Groningen veranderd in Delfzijl. Wéér mannen meten, wéér rapporten, weer vijfenveertig bevindingen naast elkaar leggen, alles inpassen en verge lijken. Toen was het „draaiboek" klaar en iedereen langs de hele lijn kreeg een exemplaar met lastgevingen en bepa lingen, alles bij elkaar zestien gesten cilde vellen! De datum was vastgelegd: het transport zou plaats vinden in de nacht van zondag 13 op maandag 14 maart. Helemaal naar Delfzijl? Neen, neen, geen sprake van: het eerste stuk. Er werd een speciale trein in elkaar gezet want er reden lege wagens mee, voor de gewichtsverdeling en een wa gen met technici. Bij de machinist zat een rijdend op zichter, het draaiboek ligt nu voor me. De maximumsnelheid, zo zie ik, was dertig kilometer per uur. Ergens staat dat Gilze-Rijen met een snelheid van tien kilometer per uur gepasseerd mag worden. Wat verder: stoppen voor sein 162, lading 10 centimeter naar links schuiven, sein stapvoets passeren, la ding weer op de oude plaats schuiven en dan weer langzaam verder. Die nacht lag het draaiboek ook bij de heer Moscou naast zijn bed. Want het is geen uitzondering wanneer hij midden in de nacht gebeld wordt met de boodschap: „We staan voor perron X., maar op vier centimeters na kun nen we er met geen mogelijkheid langs". Of: „Doordat trein nummer zoveel was vertraagd hebben we ook moeten wachten en nu kunnen we niet verder meer, anders zitten we de dienstregeling in de weg." Dan moet er midden in de nacht in Utrecht ineens een man klaar wakker zijn. Dan wordt er koortsachtig over legd en een emplacement uitgezocht waar men het hele transport dan maar zolang neerzet, om vijf dagen te wach ten tot het volgende weekeinde en dan maar weer verder. Waarom die enorm grote transporten, waarom zo'n transformator niet in twee of in drie delen? Da's toch gemakke lijker, informeer ik. Dat heeft ook veel te maken met de voortschrijding van de lastechniek", zegt ir. Kok. „De fabrikanten willen de voorwerpen zoveel mogelijk in af gewerkte staat vervoeren. In hun fa brieken kunnen ze de lasnaden röntge nen en dat is ter plaatse allemaal veel moeilijker. Generatoren en transforma toren worden steeds groter. Vroeger had men daar de wagens niet voor; tegenwoordig wel. In Frankrijk bou wen ze aan een wagen die vijfhonderd ton kan hebben." Wel, in twee weekeinden is „me neer" dan in Delfzijl aangekomen, maar in Groningen bijvoorbeeld lag men plat op het perron om te zien of er alles langs kon. Precies, maar geen hand ging er meer tussen. „Ik ben wel eens met een transport meegeweest van Oldenzaal naar Am sterdam", zegt de heer Moscou. „Dan is het aardedonker, het regende vrese lijk en wat je ook tevoren berekent, er zijn plekken waar je pas kunt zien of het wel of niet kan wanneer je er bent. Dan naar buiten, met lampen bij lichten, centimeter voor centimeter gaat het verder, de machinist heeft de hand op de kraan, want hij moet elk moment de hele trein stil kunnen zet ten. Dat zijn spannende zaken." Tienduizend zendingen heeft dat Bu reau Bijzondere Vervoeren in Utrecht, zelf zeven jaar geleden opgericht nu achter de rug. De tienduizendste kwam de vorige week een biertank van 5200 kilo, die van Zwitserland naar Den Bosch moest. Noemt u nog eens een paar uitschie ters, meneer Kok? „We hebben een trommel gehad van tachtig ton, die in drie weekeinden van ir Nachtelijke routes om bierketels van Zwitserland naar Nederland of trans formatoren van België naar Delfzijl te krijgen deze mannen houden zich er in Utrecht mee bezig. Het zijn ir. A. P. Kok (rechts) en de heer J. Moscou. Hannover naar Beverwijk werd ge bracht. We hebben ook eens twaalf ke tels van dertig ton van Tilburg naar Polen vervoerd. O ja, en een zogehe ten stator, die van Mannheim naar Rotterdam moest. Ging prachtig, al leen in Rotterdam konden we de brug niet over. De vracht was te zwaar. Toen is er een drijvende bok bijgeko men, die heeft de stator van de wagen getild, de Maas overgevaren en aan de amdere kant weer op de wagen neer gezet. Neen, niet voor ver, voor de laatste tweehonderd meter..." Zo'n bijzonder transport van Tilburg naar Polen, daarbij komt dan ook wel het een en ander om de hoek loeren. Contact met de Westduitse spoorwegen, met de Oostduitse, met de Poolse. Doorgaans per telex, soms per brief. Dikwijls in het Duits, ook in het Frans. „O ja. als ik nu een telex naar War schau stuur, heb ik in een paar urn- antwoord met alle gegevens", aldus de heer Moscou. „Je kunt praten van een Verenigd Europa op de spoorrails, die contacten zijn prima, alle kanten op." Enorme kisten met machines erin zijn er ook al van Nederland naar Rus land gebracht. De zending moest naar Siberië en onder die kisten waren in ons land al een soort sleden gebouwd, want het laatste stuk ging door de sneeuw. En op de spoorwagon bleef alles staan tot de Pools-Russische grens; daar werd overgeladen, want de Russen hebben een andere spoorbreed te. Ik zit er nu toch, ik wil nog iets we ten. In Maastricht zie ik Italiaanse spoorwagons staan, in Groningen Fran se, in Breda Duitse, hoe zit dat? „Er is een pool", hoor ik, „en daar „stort" elk land een aantal wagons in. Dat werkt voortreffelijk. Wanneer nu ineens Italië met een tekort aan wa gons zit en Nederland met een teveel, dan brengen we die wagons niet naar Italië. Dat gaat zó. Wij zetten de Ne derlandse wagons een stukje de grens over bij Kaldenkirchen, de Duitsers schuiven een stel wagons vanuit Mün- chen naar Salzburg, de Oostenrijkers duwen er wat door naar Italië en de zaak is geregeld. Dat bespaart natuur lijk enorm veel tijd en geld." Geld. Zo'n transformator van Marcinelle voor Delfzijl, dat is toch een apparaat van een paar miljoen? „Ja, dat klopt." Wat kost nu zo'n enorm transport, mét al die voorbereidingen en rappor ten? „Ongeveer tienduizend gulden." Zo, zeg ik, want dat vind ik niet veel. De maand april 1942 bracht voor alle Nederlanders de eerste onvermijdelijke confrontatie met de perverse Duitse misdadigheid. Tot dan toe had men de lange reeks van Duitse misdaden niet hoeven zien als men niet wilde. In Amsterdam waren Joden als beesten opgejaagd, maar nie mand was gedwongen te gaan kijken. In iedere stad en in elk dorp van Neder land was wel wét gebeurd, maar men kon zijn ogen sluiten en als iemand het wilde vertellen, kon men zeggen „Mens houd op, ik heb genoeg aan mijn eigen ellende". Maar 29 april 1942 moesten 's middags om vier uur de twee voorzitters van de Joodse Raad in Nederland by de S.S.-er Aus der Fünten komen. Deze topmis- dadiger, die als een der weinigen nu nog in de Bredase koepelgevangenis zyn onmeetbare schuld uitboet, deelde de beide voorzitters mee, dat alle Joodse Nederlanders boven de zes jaar vanaf 1 mei 1942 een gele ster moesten dragen, duidelijk zichtbaar op de kleding bevestigd ter hoogte van de linkerborst. Met de weerzinwekkende Duitse grondigheid was deze macabere maatregel tot in de kleinste byzonderheden geregeld. De voorzitters kregen een paar hon derd katoenen sterren uitgereikt, die door de Joodse Raad onder de Joden moesten worden gedistribueerd. Vier sterren voor één textielpunt en zestien cent. Door heel Nederland gromde een machteloos protest, toen de walgelijke maatregel bekend werd. Het was voor al de jeugd, die tot actie kwam. De schooljeugd van Deventer tooide zich met de ster en ook op andere plaatsen verschenen niet-Joden met de ster op hun jas in de straten. Anderen gedroe gen zich opvallend hoffelijk jegens de gekenmerkte Joden. Hoe weinig begrepen de Duitsers toch van de niet-Duitse volkeren. Uit de notities van Zöpf een beruchte SS-er in Nederland blQkt, dat de Duitsers werkelijk hebben verwacht dat de ster de Joden tot voorwerp van diepe verachting bij de niet-Joden zou maken. Toen het tegendeel zo demonstratief bleek, werden de botte Duitsers ra zend. Zij openden een dubbele jacht, zowel op niet-sterdragende Joden als op sterdragende niet-Joden. Een vijftienjarige scholier schreef in zijn dagboek: „Ik weet gewoon niet hoe ik op straat moet kijken. Vanmor gen kwam ik de stokoude rabbi tegen. Op zijn versleten toog droeg hij de slordig bevestigde gele ster. Ik heb hem eerbiedig gegroet, wat ik anders nooit doe en hij knikte mij vriendelijk toe, alsof hij mij moest bemoedigen in plaats van ik hem". Een meisje van zeventien jaar, dat ik ken, droeg vanmorgen ook een ster, hoewel zij geen Jodin is. Zij gaf mij ook een ster. Ik wilde hem op mijn jas naaien, maar dat gaf thuis natuurlijk weer slaande herrie. Moeder keek me wat minachtend aan en vroeg of ik he lemaal gek was geworden. „Wil je met je streken ons allemaal in een concen tratiekamp brengen?" riep ze. Ik heb de ster niet opgedaan en 's middags hoorden we, dat het meisje was gear resteerd, door de Nederlandse politie nog wel. Moeder zei toen: „Zie je nu wel?" en toen heb ik me verschrikke lijk kwaad gemaakt. „Wat zie ik nu wel?" schreeuwde ik, „ik zie alleen maar dat ik laffe ouders heb, die die gore stinkmof zijn gang maar laten gaan". Dat had ik natuurlijk niet moe ten zeggen, want wat kunnen zij er aan doen, dat zij geen helden zijn? En wat kan zelfs een held in deze tijd nog doen? Maar wie die verwaten Duitse koppen naast de getekende Joden heeft gezien, zal niet rusten voordat de laat ste mof is uitgeroeid!" Misschien klinkt deze bladzijde van april 1942 in april 1967 wat onbekookt, maar zij kan wel leerzaam zijn voor vele Duitsers, die nog steeds 'niet be grijpen waarom vele Nederlanders na 25 jaar nog zo gebeten op hem zijn. Nederland voelde zich In april 1942 vervuld van een diepe haat en het voelde zich tevens machteloos. Niets scheen de Duitsers op hun misdadig pad te kunnen remmen. Zelfs het in alle r-k kerken op zondag 10 april voorgelezen bisschoppelijk schrijven, waarin openlijk werd geprotesteerd te gen de Jodenvervolging, lapten de Duitsers aan hun lompe laars. Dit vooral bracht vele Nederlanders tot het diepe besef, dat ze zonder wet en recht waren geraakt. De stem van de kerk had altijd gezag gehad in Ne derland. In april 1942 werd een kerke lijk protest enkele weken later beant woord met een honende uitdaging. Steeds onbeschaamder verkondigden de Duitsers hun misdadige leer. Op 20 april 1942 maakte Hitler in zijn rede voor de Duitse rijksdag een einde aan het rechtsbeginsel, dat eeuwenlang West-Europa had beheerst: de justitie heeft slechts te letten op de wet en heeft te zorgen, dat aan ieder het zij ne wordt gegeven. Hitier verkondigde de nieuwe leer: „De justitie behoort slechts van één doel uit te gaan: het behalen van de overwinning. Ik verwacht daarom dat de Duitse justitie begrijpt dat zij er voor de natie is en niet omgekeerd". De Duitse justitie begreep het. De AUS DER FONTEN onmeetbare schuld Duitse justitie bood het recht te koop aan. Zij eiste en velde doodvonnissen over onschuldigen. Nadat de Duitse justitie op bevel van Hitier het recht jarenlang had ver kracht, wist zij met het keren van het getij de bakens niet te verzetten, zodat twintig jaar na de nederlaag van de nazi's de Westduitse justitie nog steeds vergeven was van de rechtsverkrach- ters, die Hitiers bevel van 20 april 1942 stipt hadden uitgevoerd. Hitiers aandacht was op 20 april 1942 echter nauwelijks op het Duitse binnen land gericht. Voor de Jodenvervolging, voor de rechtsverkrachting en voor zijn ontelbare andere misdaden had hij laar- zenlikkende knechten die hij blinde lings kon vertrouwen. Hitier hield in april 1942 zijn ogen meer op het Oosten gericht. Op 5 april maakte hij zijn definitieve plannen voor het zomeroffensief bekend: de Duitse aanval zou zich geheel op Zuid- Rusland richten; de aardaliebronnen van Bakoe moesten worden veroverd en de Duitse legers moesten tot de Kaukasus en de Perzische grens door stoten. Nadat Mussolini wanhopig Hitiers aandacht voor Noord-Afrika had ge vraagd, stelde de Duitse tiran ook voor dat front een plan op. Het eiland Mal ta, gelegen tussen Italië en Noord-Afri ka, was nog steeds in Engelse handen en dat was lastig omdat de Engelsen van dit eiland af de aanvoer van sol daten en materiaal naar Noord-Afrika ernstig belemmerden. Hitier besloot Malta eerst plat te bombardeerd, maar Hitier en Mussoli- met een parachutistenaanval te verove ren. In juli 1942 moest alles achter de rug zijn, zo beval Hitier. Het Britse expeditieleger op Malta kwam drie maanden lang in een hel van vuur en rondspattend staal terecht. Bijna dag en nacht werd het eiland ge bombardeerd, mar Hitier en Mussoli- Vier sterren voor één textielpunt en zestien cent ni hadden zich de moeite kunnen be sparen. De Engelsen lieten zich niet wegbranden van Malta. Onder de bom bardementen door werden de vliegvel den gerepareerd en op 22 juni 1942 zag Hitler van de voorgenomen parachutis ten aanval af. Ook Japan had voor Azië zijn zomer- plan gemaakt. Tot dan toe waren bij na alle oorlogsdoelen bereikt. Welis waar bleven de Amerikanen fanatiek doorvechten op de Filippijnen, maar op 9 april viel Bataan. Een betrekkelijk kleine Amerikaanse troepenmacht, ge steund door Filippijnse soldaten, wist het eilandje Corregidor te bereiken. Corrégidor bestond bijna geheel uit een grote holle rots .In die grot wisten de Amerikanen zich te verschansen en het zou tot 6 mei 1942 duren voordat deze laatste Filippijnse stelling voor de Amerikanen verloren ging. Deze gevechten zijn bijzonder wreed en bloedig geweest. Als de Japanse be legeraars een Amerikaanse soldaat krijgsgevangen maakten, hakten zij hem armen en benen af en smeten de deerlijk verminkte, nog levende jongen in een zak naar de Amerikaanse ver dedigers terug. Toen Bataan was gevallen, joegen de Japanners zeventigduizend uitgeputte Amerikanen op een dodenmars van ze ventig kilometer. Bijna twintigduizend Amerikanen stierven onderweg of wer den vermoord. De overlevenden moesten aan het eindpunt tussen twee rijen van honder den Japnners doorlopen, die hen met geweerkolven dikwijls dodelijk ver wondden. Als een krijgsgevangene een bevel niet onmiddellijk begreep, werd hij soms ter plaatse ter dood veroordeeld. Zijn kameraden moesten dan toezien (Van onze correspondent) BONN „De kerk is de laatste ge organiseerde vijand binnen de Duitse Democratische Republiek", heeft de Oostduitse propaganda-minister, Norden, gezegd. In het verdeelde Duitsland be gon dezer dagen een nieuwe krachtme ting tussen de kerken en de Oostduitse staat: de Evangelische synode. De Westduitse afgevaardigden kwa men bijeen in West-Berlijn, de Oostduit se in Fürstenwalde, dat bij Oost-Berlijn ligt. Toch vertegenwoordigen zij teza men één kerkelijk verband: de Evange lische kerken van Duitsland. Dat is de regering een doorn in het vlees en zij is vastbesloten, de Oostduitse kerken zo snel mogelijk van de Westduitse los te maken. De gezamenlijke synode ech ter zal zichzelf voor zes jaar continu eren en, eveneens' voor zes jaar, een nieuwe Raad kiezen, als hoogste be stuursorgaan van de gezamenlijke Evan gelische kerken. Openlijk conflict heerst er tussen de Evangelische kerken en de regering in Oost-Berlijn, sinds de Westduitse ker ken zich in 1957 belastten met de ziel zorg voor de Westduitse militairen. Aan de toenmalige voorzitter van de Raad, bisschop Dibelius, werd de toegang tot Oostduitsland ontzegd. Zijn opvolger, de Oostberlljner Scharf, werd na een be zoek aan West-Berlijn niet meer in Oost- Duitsland toegelaten. Sedertdien heeft de synode gescheiden moeten vergaderen. In het begin van dit jaar opende Oost-Berlijn een nieuw offensief. Albrecht Schönherr, die als „stadhouder des bisschops" bepaalde bevoegdheden van Scharf waarneemt in Oost-Duitsland, werd door Oost-Duits- land consequent betiteld als „bisschop". Tevens schoof Oost-Berlijn kleine groe pen communistisch gezinde theologen naar voren, die nadrukkelijk afscheiding eisen van de Westduitse kerken. Bisschof Scharf heeft geprobeerd te gemoet te komen aan Oost-Duitsland. Hij bood Oost-Berlijn een concordaat aan, dat een „kerkelijke erkenning" van Oost-Duitsland zou betekenen. Hij kreeg het ijzige antwoord, dat de „soevereine Duitse Democratische Republiek" geen behoefte had aan een kerkelijke erken ning. Aan de synode werd verboden te vergaderen in Oost-Berlijn; zij moest het naburige Fürstenwalde als plaats van samenkomst kiezen. Beide delen van de synode die een week zal du ren zullen contact moeten houden via de telefoon en de post. Op de synode moet echter ook een nieuwe voorzitter van de Raad worden gekozen. Velen in de Evangelische ker ken menen, dat bisschop Scharf door zijn verzoenende houding Oost-Duitsland te zeer in de kaart heeft gespeeld. Daarmee stijgt de kans, dat Scharf zal worden afgelost door de Hannoverse bis schop Hanns Lilje. Deze heeft destijds openlijk verklaard, dat voor een chris ten het ogenblik kan komen, dat hij het recht en de plicht heeft in verzet te ko men tegen een regime als het Oostduit- ze. Niet aUeen de Evangelische kerken hebben het in Oost-Duitsland te ver duren. In het tijdschrift „Bewegung" hebben communistisch georiënteerde katholieken geëist, dat ook de Oost duitse katholieke bisschoppen zich zul len afscheiden van de „Conferentie van Duitse bisschoppen" en zich zul len afzonderen in een „eigen bisschop pelijk overlegorgaan voor de Duitse Democratische Republiek". De strijd om de kerkelijke banden met West-Duitsland is maar één hoofd stuk in het conflict. Op langer zicht heeft Oost-Berlijn maar één oogmerk: het stap voor stap ondermijnen en uit eindelijk uitschakelen van de kerken. Ondertussen poogt het, waar mogelijk, de kerken te hanteren ten bate van het regime. hoe een Japanse officier het hoofd van de ongelukkige afsloeg. Dit alles behoorde bij de Japnse le- germentaliteit. In het Japanse leger had iedere meerdere het recht zijn mindere naar welbehagen te trappen en te slaan. Een mensenleven werd er van weinig waarde geacht en de Ja panse krijgsraad was gul met doodvon nissen. Bovendien stond in ieder Japans sol- datenboekje :„Gevangenschap betekent oneer voor jezelf en voor je hele fami lie. Bewaar altijd de laatste kogel voor jezelf". Iedere vorm van respect voor de te genstander was de Japnner vreemd. Een overwonnen tegenstander had zijn gezicht verloren en behoefte dus in fei te niet langer als menselijk wezen te worden behandeld. De Amerikanen in Azië leerden snel. Het resultaat werd een oorlog zo wreed en dikwijls zo nodeloos bloedig als men in de beschaafde twintigste eeuw voor onmogelijk had gehouden. In april 1942 kregen de Japnners vast een heel klein voorsproefje van de ver gelding die op hun misdaden zou vol gen. Het was niet meer dan een mach teloos gebaar van een diep gekwest land, maar het maakte op de Japnners diepe indruk. Verbitterd door de niet aflatende reeks nederlagen van de Amerikanen in Azië had de Amerikaanse lucht- machtgeneraal Doolittle toestemming gevraagd met een klein eskader bom bardementsvliegtuigen van een vlieg- dekschip op te mogen stijgen om te pogen Tokio te bombarderen. Iedereen zei dat het een onmogelijk plan was, maar toen generaal Doolittle bleef aandringen en toen hij zijn supe rieuren een weldoortimmerd schema voorlegde, veranderde men langzaam van gedachten. Men overwoog dat het voor de Ame rikanen thuis en in het leger een ge weldige opkikker zou zijn, als het plan slaagde. Op 18 april steeg de generaal met enkele vliegtuigen op. Zijn schema klopte, want de vliegtuigen bereikten Tokio en bombardeerden de havenwijk. Heel Amerika barstte in gejubel los en velen beschouwden het bombarde ment nogal voorbarig als het keerpunt van de oorlog. De Japnners waren diep ontsteld: nu hadden hun legers bijna heel Azië bezet en nog was de hoofdstad van hun eigen land niet veilig. Hoe onveilig Japn in werkelijkheid zou worden, zouden de Japnners drie jaar en vier maanden later ervaren, tot schrik van da hele mensheid.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 10