HET VERHAAL VAN EEN DOOPJURK 1909- En weer bogen allen voor de jonge Oranjetelg, stil en eerbiedig" 1938- Zachtjes en af en toe wat luider, weent het witte prinsesje" ^^St^Shterten<loop lurnsch: Bladerend in vergeelde kranten met hun Oranje-hart zaterdag 8 april 1967 in de Groote Sobere plechbgnew ui Kerk te VGf&venhage. JTSfr Bet is het geheim van Draken- steyn, maar onmogelijk ie het toch niet: dat straks de baby van prinses Beatrix ten doop zal worden gehou den in hetzelfde doopkleed dat £9 jaar eerder de moeder droeg, weer £9 jaar daarvoor de grootmoeder en nog eens £9 jaar terug de overgroot moeder. Driemaal 29 jaar teruggaan de in de historie brengt ons in 1880, geboortejaar van het prinsesje Wil- helmina. Koning Willem III was overgelukkig met zijn dochtertje en hij wilde zijn jonge gade, koningtn Emma verrassen met iets moois, iets waarmee zij werkelijk dolblij zou zijn. Hef werd een kanten doopjurk met alles wat daarbij behoort. De koning had nauwelijks iets be ters kunnen kiezen, want kant was iets waarvoor koningin Emma een zwak had. Zij wist van dit kunstzin nige materiaal alles af en zij heeft tijdens haar leven een verzameling aangelegd die door wetenschapsmen sen van nu wordt bestempeld als verrassend door omvang, hoog ge halte en heterogene samenstelling Ieder heeft zich daarvan onlangs zelf kunnen overtuigen toen het Rijksmuseum de tentoonstelling had ingericht. „Kant uit koninklijk be zit". Vele stukken uit deze verzameling zijn door koningin Emma zelf ge kocht en dat niet alleen: zij heeft er tijdens haar leven ook nauwlettend op toegezien dat deze naaldkunst- pracht in goede conditie bleef. Trou wens, koningin Emma was er niet de vrouw naar om te kopen alleen maar ter wille van het verzamelen het merendeel is gekocht om te worden gedragen en is ook gedragen. Het Rijksmuseum heeft de hele kantverzameling op het ogenblik nog in bruikleen en ook de koninklijke doopjurk waarin in drie opeenvolgen de generaties de oranjetelgen zijn gedoopt, bevindt zich daar. Het is een kostbaar stuk dat nog altijd de term verdient die al in 1880 werd gebezigd en die men weer kan te rugvinden in de krantenkolommen van 1938: zeer vorstelijk. Zoals men op de door het Rijksmuseum be schikbaar gestelde) foto kan zien is blikvanger hèt gekroonde Neder landse wapen op het voorpand, «if- gevoerd in naald- en kloskant. Voor de liefhebsters een beschrij ving. De vorstelijke doopjurk heeft een glad lijfje met ronde hals, punt- taille, lange gladde mouwen en een (schijnbaar opgelegd) driehoekig voorpand. De rok is gerimpeld aan gezet, een breed wit satijnen lint loopt tot de rokzoom door en heeft twee strikken. Rozeknopjes, made liefjes en slingers van mimosatak jes met boeketjes van rozen en ver- geetmijnietjes liggen gestrooid over de jurk van „point de gaze de Bruxellesen applicatie van klos kant op tule. Er horen een voering jurk van crème satijn, een onder jurk van batist en een hemdje van zijden tricot bij evenals een doop- mutsje, een doopsluier en een draag- kussen. Ook deze doopattributen zijn van Brusselse kant. In het doop- mutsje van prinses Wilhelmina ke ren de mimosatakjes van naaldkant terug. Het mutsje heeft een ronde bol en is afgezet met een dubbele kantstrook die overgaat in kinband jes van hetzelfde materiaal. De doopsluier is bezaaid met madelief jes, rozen, rozeknopjes en vergeet- mijnietjes. Het draagkussen is een in ruitvorm doorgestikt, rechthoe kig plat matrasje, overtrokken met crème satijn en tule, versierd met roosjes van naaldkant en blaadjes van kloskant. In het midden is een breed satijnen lint „om de dopeling vast te hechten". Als prinses Bea trix en prins Claus zouden besluiten de traditie voort te zetten en ook hun kind in deze doopjurk ter kerke te brengen, behoeven ze het niet te laten omdat de stukken niet meer in goede staat zouden zijn. In de catalogus die het Rijksmuseum uit gaf bij de tentoonstelling ,JCant uit koninklijk bezit" vindt men achter de beschrijving van de doopjurk heel prozaisch opgemerkt: „Twee kleine gaatjes in het voorpand van het lijf je". En over de doopsluier: „Eén scheur, iets vergeeld". Toen het op 1£ mei 1938 gebruikt moest worden in de Grote Kerk in Den Haag voor de doop van prinses Beatrix, was het tevoren behandeld door de Haag se firma „A la belle dentellière" aan het Noordeinde. Ook nu zou er zonder enige twijfel iets aan moeten gebeuren maar er zijn er in ons land nog tallozen die de liefde van wijlen koningin Emtna voor de schoonheid van het kant delen, zodat dit nauwelijks een probleem zou zijn. In het land van herkomst, België, wordt de kantkunst trouwens ook nog in hoog aanzien gehouden. 41 41 Hieronder twee beelden uit een verleden dat vooral door de oorlog heel ver weg lijkt. Links een deel van de voorpagina van de Nieuwe Apeldoornsche Courant van woensdag 12 mei 1938, de dag waarop prinses Beatrix ten doop werd ge houden. Men ziet het: het verslag begint op pagina 1 „vroeg in de morgen" en eindigt op pagina 2 laat in de avond! Rechts een veel ouder stuk krant eigen lijk helemaal geen krant. Het is de bijlage die op zaterdag 29 mei 1909 werd toegevoegd aan de Apeldoornsche Courant (toen nog met ondertitel: Officieel Orgaan der Gemeente). De tekst vermeldt dat dit (met uitzondering van de foto rechts boven) opnamen zijn die door koningin Wilhelmina zelf zijn gemaakt en ter beschikking gesteld van de kranten. „Bewijs zegt de krant hoezeer Zij met ons Volk meeleeft Langzamerhand kan men er een boekenplank mee vullen, te beginnen met „Uit het rijke roomse leven" en te eindigen bij de „Opstand der gezagsgetrouwen" geschiedenisboeken, maar van een heel bijzonder genre. Ze hande len over een verleden dat de ouderen nog wél bewust hebben meegemaakt maar dat voor de jongeren geschiedenis is geworden. Ze lichten uit die historie één facet: de ontwikkeling van het roomse volksdeel of van het gereformeerde volksdeel bijvoorbeeld, en etaleren die met be hulp van krantecitaten, stukken van redevoerin gen en dergelijke. Natuurlijk komt men in deze boeken ook zo nu en dan de relatie volk-vorstenhuis tegen en met name in de beschrijvingen van het ge reformeerde leven speelt het „drievoudig snoer: God, Nederland en Oranje" een rol. Soms voelt men die volkstrouw aan het Oranjehuis aan als een weldaad, soms stuit die mentaliteit tegen de borst om haar zelfvoldane vanzelfsprekend heid. Toen wij, bladerend in vergeelde leggers op zoek naar bijzonderheden over de doopjui*, waarin drie opeenvolgende generaties Oranjes ter kerke zijn gedragen, de verslagen doorlazen die onze vroegere collega's neerschreven over deze plechtigheden, hebben wij aan die boeken gedacht. Op dezelfde wijze als in die boeken namelijk facetten van ons volksleven zijn be licht, zou men ook een „documentaire" kunnen maken over de verhouding tussen volk en vor stenhuis in de afgelopen vijftig of zestig jaar. Zonder enige twijfel zou dit een interessante en nuttige bezigheid zijn. Omdat naar ons ge voel dan aan het licht zou komen dat vele nu veelvuldig geuite verwijten onjuist zijn. Men weet het: het koningschap lijkt tegenwoordig minder vast verankerd te zijn in ons volksbe staan dan vroeger. Eén politieke partij en het is niet de kleinste spreekt zich rondweg uit voor de republiek. Onder de jongeren zijn het niet alleen de provo's die het koningschap uit de tijd achten en die fel-verwijtend kunnen uitvallen tegen ouderen in wier hart nog de liefde leeft voor het Oranjehuis. Liefde voor Oranje, eerbied voor het koningschap en voor dragers van de koninklijke waardigheid, stellen zij gelijk met onwaardige mensverafgoding, met kruiperigheid en onderdanigheid die niet meer van deze tijd is. Waren al deze weinig vleiende benamingen dan wél van toepassing op onze ouders en voor ouders? Komt men, bladerend in vergeelde leg gers en kranteverslagen lezend uit die voor bije jaren, inderdaad tot de slotsom dat het allemaal wat vleierig-ongezond, voor na-oorlog- se mensen eigenlijk wat onverteerbaar is? Wij zijn niet tot die conclusie gekomen. Integendeel, we zijn eigenlijk wat onder de indruk geraakt van de uitstekende journalistiek die onze vroe gere collega's soms ten beste gaven. Met aan dacht hebben we het verslag gelezen dat de re porter vfin de Apeldoornsche Courant op woens dag 1 juni 1909 zijn lezers voorzette over Se doop van het prinsesje Juliana. Hij had daar voor een kleine twee kolom tot zijn beschik king een nogal beperkte ruimte als men die vergelijkt met de (bijna) twee pagina's die zijn collega in 1938 nodig had om de doop te be schrijven van het prinsesje Beatrix. Die deed dat vanzelfsprekend in de stijl van zijn tijd: bijzonder uitvoerig, beginnend bij het prille ochtendkrieken toen de eerste toeschouwers zich naar Den Haag begaven en eindigend bij het feestgewoel In de late avonduren. We willen u een deel van deze verslagen voorleggen, opdat u er zelf een oordeel over kunt geven. Eerst de man die op die junidag In 1909 getuige was van de doop van prinses Juliana. Om geen verkeerde indruk te wekken kozen we het meest lyrische stuk: „H.M. was tijdens de plechtigheid zichtbaar ontroerd en toen de predikant met verheffing van stem uitriep: „Juliana Louise Emma Marie Wilhelmina, ik doop U in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Gees- tes", kon ook Prins Hendrik zijn ontroering nauwelijks bedwingen. Zij werd nog sterker toen door het statige kerkgebouw, waarin hier en daar palmen waren geplaatst, de ze genbede klonk, die de aanwezigen Prinses Juliana toezongen. Op de vragen van het doopformulier werd i- i- miiinwiirn ■- j\, Btaaawemlraad had ah tekst voorzin „God iS ue/dt is M weet gevUgA. 1 fcwarüA m feet toestel V*A lie&Je het a>achto«». paarafc Art#* De oudste foto op deze pagina: koningin Emma met op haar arm het prinsesje Wil helmina. door den Prins en de Koningin met een hoofdknik geantwoord. Met de Prinses in de armen ging H.M. toen zitten en het mooiste ogenblik van den middag was wel, toen de Koninklijke Vader en Moeder een kus druk ten op het gelaat van hun Kind, direct nadat de doop was verricht. En maar steeds zat de Koningin met een verhoogden blos op de wan gen de Prinses aan te zien, en ook de Ko ningin-Moeder bukte zich nu en dan liefdevol over het Vorstelijke Kind. Onder het zingen van het slotgezang, scheen de Prinses te laten merken dat Zij er was, want de Koningin zat haar zachtkens te wie gen op haar 6choot. Toen gaf Zij haar kind over en weer bogen allen voor de jonge Oran jetelg, stil en eerbiedig". Dat was in 1909. Negenentwintig jaar later op donderdag 12 mei, houdt prinses Juliana haar eerstgeborene ten doop. Een oorlog is in middels over de wereld geraasd, kronen zijn gevallen in Europa, een crisis heeft werkloos heid en armoede gebracht maar is er in de benadering van het gebeuren, in de beschrijving van dat grote ogenblik in het leven van een vorstelijk ouderpaar, iets wezenlijks veran derd? Men oordele zelf: „Nu kwam het ogenblik waarop mevrouw Snouck Hurgronje haar kostbare last aan prinses Juliana overgaf, die met haar kind in haar armen, haar echtgenoot naast haar, enige schreden naar voren ging om haar dochter ten doop te houden. Heel teer en stil is de indruk die het prinsesje maakt. Maar spoedig begint het kreetjes te slaken en huilt het hard. Mevrouw Snouck tracht het prinsesje te sussen en met een kanten zak doekje droogt zij de oogjes. Maar niets helpt en prinses Beatrix gaat voort met haar droefheid te uiten. Verteederde blikken van het prinselijk paar, ja van allen die deze oogenblikken meemaakten, hebben geen uit werking. Zachtjes en af en toe wat luider weent het witte prinsesje. Ook als mevrouw Snouck Hufgronje het kindje aan haar moe der heeft overgegeven, blijft het prinsesje hullen. Prinses Juliana buigt zich naar haar dochtertje, probeert het te sussen en prins Bernhard kijkt belangstellend toe. Alles te vergeefs. Ontroerd klonk de stem van den eerbied- waardigen predikant, toen hij het water op het hoofd van de jonggeboren prinses spren kelde: „Beatrix Wilhelmina Armgard, ik doop u in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes". Toen breid de ds. Weiter zijn handen zegenend uit over prinses Beatrix en zeide: „De Heere zegene U, en behoede U. de Heere doe zijn aange zicht over U lichten en zij U genadig. De Heere verheffe zijn aangezicht over U en ge ve U vrede". Langzaam ging prinses Juliana, haar kind dragende, terug naar haar zetel. Het orgel zette in de melodie van Psalm 134 en plechtig klonk de gemeentezang van da klassieke zegenbede, prinses Beatrix door al len toegezongen". Twee citaten die onderling wel wat verschil len - we geven het graag toe. De schrijver uit 1909 heeft niet alleen wat meer hoofdletters nodig maar hij heeft ook duidelijk meer eer bied voor koningen en prinsen men lette op zijn laatste woorden. In 1938 laat men de hoofd letters achterwege maar is de schrijver wel iets meer in de cliché-stijl van zijn dagen ver vallen. Ds. Welter is „de eerbiedwaardige pre dikant" dat kan niet missen. En prinses Ju liana „schrijdt" naar voren en gaat later terug naar haar „zetel". Maar dan dient er ook aan toegevoegd: hoewel het stralend weer was heeft deze schrijver niet „het oranjezonnetje" laten schijnen (daar kunnen sommige radio- en tele- visereporters van vandaag een voorbeeld aan nemen I) en van de „God-Nederland-Oranje"- mentaliteit is niets te bespeuren hoewel een doopplechtigheid daarvoor toch een mooie gele genheid was geweest. Natuurlijk kan men op deze verslagen wat aanmerken, maar ze zijn goed, journalistiek goed en menselijk goed. Men vindt er geen slaafse onderdanigheid of mensenverafgoding in terug. Wel eerbied. Wel genegenheid. Wel ontroering ook, die uit drukking is van een gevoel van verbondenheid. En laten we nu niet proberen het voor te stel len alsof dat allemaal eigenschappen zijn die bij ons, mensen van „na-de-oorlog" niet meer passen. De oorlog heeft ons anders gemaakt, dat staat vast. We zijn met heel ruwe hand te ruggeworpen geweest op het meest naakte be staan en daardoor zijn oerinstincten naar boven gekomen die door de „beschaving" verdwenen leken. We hebben 'n hoop franje weggesmeten, een hoop ballast overboord gegooid. We nemen niet zo gemakkelijk meer iets aan als het waar om niet duidelijk is. We twijfelen snel aan wat als waarheid wordt opgedist. Maar... betekent het dat een begrip als eer bied voor ons geen betekenis meer hoeft te hebben? Dat eerbied voor gezag en voor ge zagsdragers iets minderwaardigs is? En dat men zich moet schamen als men met ontroe ring meeleeft met het wel en wee van ons ko ninklijk huis? We zijn andere mensen dan onze ouders en voorouders best. Maar laten we alsjeblieft mensen blijven en geen giftige cyni ci, die geen gezag boven zich kunnen velen en en geen liefde in zich kunnen voelen. Gelukkig zijn verreweg de meeste Nederlan ders niet zo - laten zij er zich niet voor scha men. U hoeft wat ons betreft niet „stil en eer biedig" te zijn en u mag de koningin gerust op een stoel zetten in plaats van op een zetel doe gerust gewoon, zoals ons vorstenhuis dat ook doet. Maar besef dan ook dat het stekels opzetten direct als het gaat over vorsten of ge zagsdragers, niet gewoon is. Hoogstens een ge woonte. 1909, No 43 K KUSTE BUVOEOSPX. Olfieleel Orgaan der Oeineen te. J» A- 'r* W Üfcw •KM. w».* - 4: k. «*s - V* 4* 4MP" A* Vfv, sw» Actig*, v*» v.si W-V. Vj t «fïc m/Ê wmmm

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 9