Chaplin in Vlaanderen
MA TIGING Ter overdenking
Tussenbalans
Hoe denkt
men nu over
de liturgie
vernieuwing
Een dominee
bad op
bet altaar
Geen latijn meer
in rooms-katbolieke kerk
Te letterlijk
>4- Wat voor kerken
LITERAIRE KRONIEK
door
DEZE WEEK
By het lezen van Ward Ruyalincka nieu
we roman: „Golden Ophelia" heb ik
voortdurend aan Charley Chaplin moeten
denken, in het bijzonder aan diens oude,
langzamerhand klassiek geworden films
als „Gold Rush", en vooral „Modern Ti
mes". Dit is niet het geval, omdat het
boek in directe zin iets met die films of
de grote acteur zelf te maken heeft, maar
omdat het verhaal een zekere verwant
schap met Chaplins thema's vertoont; het
zou een uitstekende script van of voor
hem kunnen zijn. En nog wel het meest
om een bepaalde sfeer, die de roman
ademt en die eigenlijk wel typerend voor
heel het oeuvre van deze in 1929 geboren
Zuidnederlandse schrijver mag worden
genoemd. Het is de eigenaardige sfeer
van humor en ironie, die met melancholie
en tragiek vermengd wordt; een sfeer
die bestemd lijkt om de lezer, of de toe
schouwer, te laten lachen, doch het is een
lach die je tenslotte in de keel versterft.
Het is ook een sfeer die een „mixture"
vormt van menselijke deernis en absurdis
me, van volslagen dwaasheid en tegelijker
tijd de realiteit van ons menselijk tekort.
En het heeft, in zijn eeuwige botsing tus
sen de hardheid van de moderne maat
schappij en het verlangen naar zachtheid
en liefde, naar wat romantiek, ook iets
van de eeuwige vergeefsheid van dat uni
verseel conflict.
Een film van Chaplin eindigt er altijd
mee, dat men het rare, tragische manne
tje dat hij hierin voorstelt eenzaam ziet
weglopen, in alles mislukt en teleurge
steld, als een kleine gewonde vogel die
naar de horizon fladdert en dan uit het
gezicht verdwijnt. Zo eindigt ook de nieu
we roman van Ruyslinck. Als de hoofdfi
guur, een zielige bloemenhandelaar van
Poolse afkomst, na een droevige omdoling
de zuivere liefde gevonden meent te heb
ben, en ontdekt dat het niet meer dan
een droom, een illusie was, laat hij het
meisje dat hem bedroog op straat staan.
Hij keert zich om en loopt hard de ande
re richting uit. Het verhaal eindigt dan
als volgt: „Stefan! Kom terug! Ik hou im
mers van je! Ik hou alleen van jou!"
hoorde hij Emmy roepen, vèr achter zich.
Maar hij liep voort, hijgend, zonder om
te kijken; het was de stem van een meis
je dat hij niet kende, hij heette niet
Stefan en er had nooit iemand van hem
gehouden". Het is als de laatste meters
uit een Chaplin-film, waaraan niet alleen
de sfeer maar ook het thema van de ge
hele roman doet denken, het thema van
een onbetekenend, klein, wat komisch
mannetje, dat een grote liefde voor bloe
men koestert, levende en natuurlijke bloe
men, maar overal op hardheid, bedrog en
corruptie stuit.
Het is op zichzelf al symbolisch dat hij,
Stefan, bij de aanvang van het verhaal be
sluit zijn bloemenzaak op te geven, omdat
hij niet tegen de plastic-industrie die on-
verwelkbare rozen fabriceert, opkan. Hij
zet zijn hele winkelvoorraad op het trot
toir voor de winkel neer, met een bordje
erbij dat iedereen gratis mag meene
men wat hij mooi vindt, met tot gevolg
dat ook de kostbare vazen verdwijnen, en
zelfs de houten stellage van zijn uitstal
ling wordt afgebroken en meegepikt.
Stefan heeft nog een andere reden om
zijn handeltje te liquideren: hij wil uit dit
leven verdwijnen, en heeft daar trouwens
al eens een mislukte poging toe gedaan,
die hem met de politie in aanraking
brengt, want zelfmoord is strafbaar en
mag, volgens de hoofdcommissaris, alleen
op vergunning geschieden, na invulling en
legislatie van formulier nummer zoveel.
Stefan stemt toe om voor zijn volgende po
ging de wettelijke weg te bewandelen, het
geen inhoudt dat hij officieel als burger
uit de registers geschrapt wordt. Maar
alvorens de officiële goedkeuring voor zijn
daad afkomt, en hij wat verloren door de
parken en straten dwaalt, beleeft hij nog
verschillende zonderlinge en pijnlijke ont
moetingen, die hem overigens slechts op
nieuw overtuigen van het gebrek aan lief
de in de wereld, en de bittere overmaat
aan egoïsme, valsheid en bedrog.
Op zeker ogenblik geraakt hij in een
volksoploop waarbij een oude vrouw, «op
WARD RUYSLINCK
weg naar haar kleindochter, onder de
voet wordt gelopen. Hij besluit het mejs-
je, Emmy, op te zoeken, om haar te ver
tellen wat er gebeurd is. In die ontmoe
ting ontdekt hij weer iets moois en teders
hier op aarde. Evenals hij houdt het meis
je van bloemen, ze blijkt de kweekster
van een heel bijzondere roos, de Golden
Ophelia. Tussen de natuurlijke schoonheid
van de levende bloemen verlieven zij zich,
Emmy en Stefan. De roos staat daar als
het symbool van menselijk geluk: „je
moet langs de doornen opklimmen om het
hart te kunnen vinden.Zij vinden elkaar.
Nu het leven weer waarde heeft, moet
Stefan trachten zijn ambtelijke inschrij
ving als aspirant-zelfmoordenaar weer on
gedaan te maken, maar dat blijkt niet
zo'n eenvoudige zaak. Voor de wet be
staat hij al niet meer. De legatie-secreta
ris van de Poolse ambassade wijst hem
echter de weg naar de oplossing van wat
volgens de Artikelen onoplosbaar gewor
den schijnt: een elegant uitgevoerde
vorm van corruptie, waar de hoofdcom
missaris niet ongevoelig voor blijkt. Als
Stefan opgelucht in het huis van zijn
raadgever terugkeert, waar hij Emmy
heeft achtergelaten, blijkt hij echter ook
zelf gecorrumpeerd te zijn. Hij bemerkt
dat de legatie-secretaris en Emmy tijdens
zijn afwezigheid in een meer dan vriend
schappelijke relatie getreden zijn. Wat er
vervolgens gebeurt, het einde van het ver
haal heb ik hierboven al aangegeven. Ste
fan verdwijnt uit het beeld, zo triest als
Chaplin aan het einde van zijn films.
Wat ik als inhoud van het boek heb sa
mengevat is niet dan een kort, dor en on
bevredigend schema. Want Ward Ruys-
lincks roman is duizendmaal rijker; rijk
aan kleine treffende ontmoetingen .subtie
le details, verrassende situaties, die de le
zer onafgebroken geboeid en bewogen hou
den. Bewogen niet in de laatste plaats om
de met een bijzondere verfijning, zonder
enig sentiment of effectbejag, vertelde
kleine avonturen van de kleine man Ste
fan, een verbaasde en gekwetste zwerve
ling in deze ondankbare en meedogenloze
Dit alles wordt verhaald met een merk
waardig soort humor, de humor van
een mens die een beetje om zichzelf en
zijn ellende kan lachen, omdat hij over
de innerlijke wijsheid van een verwonder
de beschikt, en omdat al het wrange en
pregnante in de menselijke situaties, die
hij beschrijft, gedragen wordt door deer
nis en een zekere berusting in de absur
diteit van ons onvolmaakt bestaan.
De rozen worden van plastic. Je hebt
er geen omkijken meer naar. De kerk,
die Stefan tijdens zijn dooltocht bezoekt,
een prachtig maar verwaarloosd Romaans
bouwwerk, is onttakeld en wacht op pneu
matische boorhamers, als slachtoffer van
de sanering en ruimtelijke ordening, met
ontzaglijke torenhuizen, hoge betonnen
woonkasten: „scheppingen van een nieuwe
god, die geen liefde geeft maar licht, ruim
te en comfort." En dichter zijn er niet
meer, geen echte dichters. Als Stefan pro
beert een modern vers te lezen, denkt hij
dat de drukker het zetsel in pastei heeft
laten vallen en toen weer op goed geluk
in elkaar geschoven, waardoor iets zonder
zin of samenhang ontstond, met kop noch
staart. Maar een tuttelige onderwijzer, die
Stefan met die poëzie in aanraking brengt,
verzekert hen dat de dichter het werkelijk
zo bedoeld had.
Met dit boek, in heel sobere en zuivere
taal geschreven, heeft Ward Ruyslinck
werk van zijn hand gegeven. Het is maar
een korte roman (136 pag., verschenen bij
Manteau, Brussel/Den Haag), maar gro
ter en rijker van inhoud dan menige lite
raire reuzen-pocket onzer dagen; een le
vende roos in onze letteren tussen een be
nauwende massa-produktie van prozakunst
als geurloze kunstbloemen, als plastic-cul-
mr- A m 4 m ~m -m —r- <?ss8&
De vrucht des Geestes ismatigheid. Gala
ten 5:22.
Matigheid of zelfbeheersing is een deugd.
Die moet worden geleerd. Door scha en met
ichand, soms. Ook wel gelukkig door op
voeding en vorming. De mens, die zelfbeheer
sing heeft geleerd, zal onder verschillende om
standigheden door zijn matigheid zijn maat (en
dat is dan dikwijls: zijn formaat) tonen. Zou
matigheid op heel veel gebied in het samenle
ven niet bijzonder verkiezelijk zijn?
De apostel prijst deze aan. In dit bijzondere
verband als vrucht van de Heilige Geest. Maar
wil de mens-van-nu, de dusgenaamde „moder
ne" mens, deze deugd betrachten? En dan niet
als een humane mogelijkheid, die wij met on
ze krachten en goede wil dienen te verwezen
lijken, maar als een van God gewerkte, door
de Heilige Geest verleende gave?
Tegenover de matigheid staat de gulzigheid.
Brunner heeft eens gezegd, dat de moderne
mens de stemming vertoont als die van een
zekere paniek vlak voor de winkelsluiting. Men
is bang tekort te komen. Men wil uit het le
ven halen wat erin zit. Men is bezorgd, dat
de voorraad vreugden en vermakelijkheden
voor een groot deel aan zijn neus zou voorbij
gaan. Men stort zich in het vermaak, de af
leiding, met gulzigheid. De honger naar genot
zit er onbehoorlijk in. Zal er in Uw leven be
geerte zijn naar matiging? Die matigheid dan
niet van buitenaf opgelegd, niet als een wets
artikel, dat voorschrijft: matigt U!, maar als
een vrucht van de Geest.
Ieder heeft zijn wensen en verlangens. De
maatschappij en de regering zijn de instanties,
die de distributie van de vervulling ervan vlot
dienen te verzorgen. Wij hebben „recht" op 'n
menswaardig bestaan, „recht" op ons aandeel
in de welvaart. Die verdeling eisen we wel
heel eenzijdig. Dat deel moet naar ons toeko
men. Welk deel wij zullen gevert, vergeten wij
al te graag. Denken wij aan meedelen in de
nood van werklozen en misdeelden? Aan een
zelfzuchtig potverteren hebben velen zich zo ge
wend, dat zij onrustig worden bij de gedachte,
dat de mogelijkheden zullen blijken kleiner te
zijn geworden, dan zij hadden .geëist. Hier
helpt geen matiging van onze wensen,* maar
een bekering van onze mentaliteit. Bekering;
die gave is van de Geest en als vrucht o.m.
voortbrengt: matigheid.
De apostel Paulus matigt zich bepaald niet als
hij in de brief aan de Galaten de dwaling die
de gemeenten bedreigt, gaat bestrijden. Hij
kan niet tolerant zijn, nu hij ziet, dat de zuive
re kern van het ware Evangelie wordt aange
tast. Hij stelt de zaak scherp, hij strijdt met
het wapen van de Geest tegen de verleidende
geest. Hij wil weten: hebt gij de Geest ont
vangen ten gevolge van werken der wet of van
de prediking van geloof? Ieder onzer komt voor
de vraag of hij leeft uit de Geest of naar het
vlees. De werken van het vlees komen duide
lijk openbaar, dagelijks; leest u vers 20 en 21
van dit hoofdstuk maar na. Daarvan voorspelt
Paulus en daarvoor waarschuwt hrj, dat zij die
deze dingen doen het Koninkrijk Gods niet
beërven zullen. Het geneesmiddel tegen de
werken van het vlees is niet matiging, maar
bekering. De mentaliteit wordt alleen veran
derd door aansluiting op het krachtcentrum
van de Heilige Geest.
A.s. zondag zullen mensen (U ook?) naar de
kerk gaan met hun vele begeerten. Maar één
ding is nodig: hebt u de Heilige Geest ont
vangen? Wie dit éne begeert heeft zich al be
langrijk gematigd.
Renswoude Ds. L. van de Peut
Die wel zijn eigen
fhart doorziet,
Die spot met zijnen
buurman niet.
Nederlands
spreekwoord.
Eind 1963 aanvaardde het Vati
caans Concilie het schema over
ie liturgie eind 1964 doorbrak
de westerse rooms-katholieke
kerk een traditie van eeuwen:
het Latijn verdween (nagenoeg)
als voertaal voor de eredienst en
maakte plaats voor de volkstaal.
Nu is het 1967. Sinds kort zijn de
laatste resten van het Latijn offi
cieel vervangen, het lgkt dus tyd
om de balans op te maken. Eigen
lijk een tussenbalans want ener
zijds is de vernieuwing nog niet
voltooid, is het wachten b.v. nog
op een nieuwe psalmberijming,
terwijl anderzijds de tijd voor de
gewone kerkganger eigenlijk nog
te kort is geweest om een gerijpt
oordeel te kunnen vellen. Daar
om ook krijgt men uitspraken als
„stuntelig geblèr" (het woord is
van een pastoor) tegenover uitin
gen van enthousiasme. Misschien
kan men in zijn algemeenheid
zeggen dat er toch een zeker
heimwee is. Heimwee naar de
oude, verdwijnende luister. Naar
't oude gregoriaans. Men kan dat
opmaken uit de tussenbalans die
rector N. Nooren te Breda ons
gaf en hij is een deskundige: tot
voor kort immers was hij voorzit
ter van de stichting Nederlandse
commissie voor de liturgie.
Naast deze tussenbalans plaat
sen we hieronder een heel ander
verhaal: de gevoelens van ds. K.
Talsma, gereformeerd predikant
te Breda, over zijn medewerking
aan de uitvaartplechtigheid van
mgr. G. H. de Vet, de met Pasen
overleden bisschop van Breda. In
de liturgie van deze plechtigheid
nam ds. Talsma een bijzondere
plaats in: hij sprak in deze dienst
het gebed uit. Hoe hij van zijn
plaats op het altaar deze dienst
heeft beleefd en hoe hij denkt
over de reacties vindt men In
rijn eigen woorden weergegeven.
T~|e spectaculaire liturgische hervormingen van de laat
ste drie jaar zijn niet uit de lucht komen vallen. Er
was al een ontwikkeling gaande sinds de tijd van paus
Pi us X, en al bleef die beperkt tot het terrein van wat
met een tikkeltje oneerbiedig liturgische hobbyisten zou
kunnen noemen, ze was er toch oorzaak van dat het li
turgie-schema voor het concilie een rijp stuk was, dat
snel in behandeling kon worden genomen.
„Er waren twee uitgangspunten", zegt rector Nooren.
„Het eerste was een tegemoetkoming aan de behoefte
van het kerkvolk dat een grotere verstaanbaarheid ver
langde. Vandaar de invoering van de volkstaal, het weg
nemen van het vreemde element dat het Latijn was. Dit
is in wezen een zelfde verschijnsel als bij de reformatie.
Het andere was dat de gemeenschappelijke eucharistie
viering inspirerend zou werken op priester en kerkvolk."
Of die ingrijpende verandering zonder slag of stoot is
aanvaard?
Rector Nooren: „Laten we zeggen dat de maatregelen
in het begin de verbazing van velen opriepen. Een van
de grote bezwaren tegen de gemeenschapsviering was
dat er te weinig rustige momenten over waren voor een
persoonlijke godsdienstbeleving. Je hoorde nogal eens de
klacht „Ik kan niet meer bidden". En daar zit toch iets
in. Wij hebben achteraf wel de indruk dat de nieuwe vor
men wat geforceerd zijn verwezenlijkt".
„Daar komt nog iets bij. De bedoeling van de nieuwe
liturgie is dat de voorganger, in dit geval dus de pries
ter, een eigen gezicht geeft aan de eucharistieviering.
Op die manier kan hij aan veel bezwaren tegemoetkomen.
Maar dit is hem nooit geleerd. Vroeger kreeg hij zeer
minutieuze instructies uit Rome, die hij letterlijk op te
volgen had. Nu worden de richtlijnen die het Vaticaan
geeft in veel gevallen nog steeds beschouwd als een on
ontkoombaar dictaat. Dat is niet juist. De liturgie moet
worden aangepast bij de parochie. In een arbeiderspa
rochie bijvoorbeeld moet je iets heel anders doen dan in
een studentenkerk".
Een categorie van extra bezwaren vormen de koor
zangers. De koren hebben in de katholieke eredienst al
tijd een zeer aparte rol gespeeld. Zij waren de hoeders
van het gregoriaans en uitvoerders van dikwijls fraaie
meerstemmige werken. Nu had en heeft lang niet iedere
kerk in Nederland een goed koor, maar een feit is dat er
toch genoeg waren om te spreken van een groot cultuur
goed. Er zijn dan ook nog heel wat zangers die proteste
ren tegen de overgang naar de volkszang.
Rector Nooren: „Dat is allemaal zeer begrijpelijk en ik
kan het billijken dat bijvoorbeeld in Amsterdam, en daar
niet alleen, kerken zijn waar de traditie van een feeste
lijk gezongen hoogmis gehandhaafd blijft. Laten we aan
de andere kant ook niet vergeten dat de hoogmis per tra
ditie het slechtst werd bezocht".
„Er zijn hier twee zaken die in elkaar grijpen. We
zijn met de liturgiehervorming begonnen op een mo
ment dat wij praktisch geen nieuw materiaal hadden
voor een goede volkszang, dus geen vervanging voor
het werk van het koor. Daarom was die klacht van de
koren niet zonder grond. Maar er zijn veranderingen
op komst. De dichters Huub Oosterhuis en Michel van
der Plas leggen momenteel de laatste hand aan een
nieuwe psalmvertaling. Als die eenmaal op muziek is
gezet, komen er uitgebreide mogelijkheden voor een
eigen taak van het koor en voor een wisselwerking tus
sen koor en ander kerkvolk".
Intussen zijn er echter niet veel koren verdwenen, ook
al bestaan er spanningen tussen het hoofdbestuur van de
Gregoriusvereniging (het overkoepelend orgaan van de
katholieke kerkkoren) en zijn "achterban.
„Er zijn zelfs koren bijgekomen", vertelt rector Noo
ren, „vooral in jonge parochies die helemaal ingesteld
zijn op de nieuwe liturgie".
Een ander bezwaar: zoals de Nederlandse teksten voor
de mis er nu uitzien, zijn ze op enkele onderdelen na let
terlijke vertalingen van het Latijn. Dit brengt twee nade
len met zich mee. Het ene is dat vooral bij jongeren de
grote omhaal van woorden, de leeggelopen formules en
de dikwijls onbegrijpelijke beelden niet meer aanslaan.
Daarnaast is er het gevaar dat die standaardformules in
het Nederlands straks even ongenuanceerd worden af
geraffeld als het Latijn.
Rector Nooren: „We staan inderdaad nog maar aan
het begin. Je moet de ontwikkeling zien in drie fasen: de
vertaling van het Latijn, en daar zijn wij eigenlijk net
mee gereed, de bewerking van de Latijnse teksten en ten
slotte de schepping van een volledig eigen Nederlandse
tekst. Maar je kunt dit proces niet forceren, anders ver
lies je gemakkelijk ieder houvast. Belangrijk op dit mo
ment is dat de priester op de plaatsen waar dat al kan
en die zijn er zeker, een persoonlijk accent geeft".
Er zitten aan de eucharistieviering nog enige facetten
die aan verandering toe zijn. Zo ziet rector Nooren de
handcommunie waarbij de priester de hostie op de
hand legt in plaats van op de tong als een logische
consequentie van de vernieuwing.
Dan is er de kleding. De lange, kleurige gewaden waar
in de priester op het altaar verschijnt, doen aan als een
vreemd archaïsme en maken op menig buitenstaander
de indruk van verjaarde toneelkostuums.
Rector Nooren: „We zullen inderdaad toe moeten naar
een kleding die minder vrouwelijk aandoet en die beter
de nieuwe functie van de priester onderstreept. Nu er
ook in de eredienst geen behoefte meer is aan een figuur
die er sterk uitspringt, maar meer een soort voorzitter
ik gebruik dit woord liever dan voorganger moeten wij
denken aan iets in de geest van een toga, zoals bijvoor
beeld dominees die dragen. Merkwaardig genoeg dringt
men er vanuit de kring van de priesters niet erg sterk
op aan, maar de behoefte aan verandering zal toenemen
naarmate de kring van de eucharistieviering kleiner
wordt. Ik denk bijvoorbeeld aan de mis thuis en in de
school".
Daarmee zijn wij dan beland bij een vraag die hier di
rect opaansluit: wat voor kerken zullen we in de toekomst
moeten bouwen?
Rector Nooren: „Dat hangt helemaal af van de vraag
wat voor taak de godsdienstigheid in ons leven gaat in
nemen. Blijft dit een begrip dat los staat van de pro
fane wereld, dan zal de plaats waar zij bij uitstek
wordt beoefend een duidelijk teken moeten zijn. Gaan
we die wereld echter als een christelijk gegeven aan
vaarden, dan kan ook het kerkgebouw een sterk pro
faan karakter krijgen. Maar er spelen hier nogal wat
elementen in mee. Denk bijvoorbeeld maar eens aan de
stedebouw. Er zijn naar mijn idee veel gemeenten die
de kerkgebouwen als onderdeel van hun planologie niet
graag willen missen".
Inmiddels wordt een tussenvorm een gebouw met
„tekenwaarde", gecombineerd met serviceruimten op
steeds grotere schaal toegepast, en er zijn bouwpastoors
die denken vanuit een gemeenschapshuis waar 's zondags
de liturgie wordt gevierd. Al staan dan de veranderingen
in de misliturgie het sterkst in de belangstelling, dit wil
niet zeggen dat de vernieuwingen op andere terreinen
achterwege moeten blijven.
Eén sacrament, de biecht, heeft al grote wijzigingen
ondergaan door de invoering van de openbare boetevie
ringen. De ervaring heeft tot nu toe aangetoond, dat de
belangstelling hiervoor stijgt, terwijl die voor de persoon
lijke biecht verder daalt. Het grote probleem hier is nog
de vraag van veel gelovigen: wat geeft mij de morele
zekerheid van de vergeving en welke zonden moet ik als
nog in de particuliere biecht belijden?
Dan is er het sacrament der zieken.
Rector Nooren: „We moeten af van de tweeslachtig
heid die daar nog in zit. Dit sacrament dient uitzicht te
geven op het definitieve einde en geen rekening te houden
met eventuele beterschap". Hij is ook tegen de litur
gische teksten, waarin de figuur van de God-die-reken-
schap-vraagt te zeer domineert.
En de zalving met olie, die op niet-gelovigen dikwijls
de indruk maakt van voorhistorische magie? „Ach, mis
schien kan die wel achterwege blijven wanneer de bete
kenis ervan eigenlijk niemand meer aanspreekt".
Tenslotte de vraag naar de situatie nu.
„Er is veel kritiek geweest en die is er nog. Er moet
ook nog ontzaglijk veel gebeuren en vooral de dynamiek
in de eucharistieviering is afhankelijk van de service die
de kerk geeft. Maar ik ben er zeker van dat niemand
terug wil naar de oude toestand".
„Genadige en barmhartige Vader, in Uw ondoorgron
delijke wijsheid hebt Gij Uw dienaar Gerardus de Vet
van zijn aardse post weggeroepen, hem bijna letterlijk
de pen uit handen genomen en hem bestemd tot nog
hoger dienst in Uw eeuwige glorie.
Naar onze menselijke berekening kon hij nauwelijks
gemist worden, doch: „Uw wegen zijn hoger dan onze
wegen en Uwe gedachten zijn hoger dan onze ge
dachten". Wij weten dat U zich nooit vergist.
Wij danken U voor wat hij betekend heeft voor de
kerk, voor de eenheid der christenen en voor de broe
derschap onder de mensen.
Door Uw genade mocht hij het evangelie van onze
Heer Jezus Christus zó duidelijk in woord en daad
vertalen voor de mensen dat ook de meest eenvoudige
hem verstond. Zijn herderlijke taak, die hem zozeer
lief u-as en waartoe U hem uitnemende gaven had
verleend, heeft hij tot het einde toe mogen verrichten,
al was de last daarvan voor zijn zwakke menselijke
schouders bijna te zwaar. Wij danken U voor de liefde
en de toewijding, de ijver en de trouw, de nederigheid
en de dienstvaardigheid waarmede hij zijn belangrijke
ambt vervulde en voor het lichtend voorbeeld dat hij
daarin gegeven heeft aan al Uw dienaren. In deze U
toegewijde herder hebben wij U, de grote Herder der
schapen gezien en ontmoet.
Omdat hij in alle mensen de schapen van Uw kudde
zag, is hij de herder van allen geweest.
Daarvoor danken wij U mqf allen voor wie hij iets
betekend heeft.
Wil door Uw kruisoffer zijn offerleven vruchten doen
dragen voor volgende geslachten.
Laat hem, die op de herdenkingsdag van Uw verrijze
nis ontsliep, op de grote dag der verrijzenis het loon
der trouwe dienaren ontvangen en met alle gelovigen
delen in Uw volle gemeenschap.
Geef hem, die zich zo sterk verbonden voelde met
allen, die tot hun dagelijkse arbeid ingaan, nu zelf te
mogen rusten van de moeiten van zijn arbeid, door
Jezus Christus, Uw zoon, onze Heer, Die met U en de
Heilige Geest leeft en heerst door de eeuwen der
eeuwen.
Amen".
Op zaterdag 1 april werd mgr. G. H. de Vet, bisschop
van Breda, ten grave gedragen nadat in de kathedraal
in Breda een plechtige uitvaartdienst was gehouden.
In die kathedraal, op het altaar, zat ds. K. Talsma,
Gereformeerd predikant te Breda en hij was het die
tijdens deze dienst het gebed uitsprak dat hierboven
staat afgedrukt.
„Ik heb het zelf geschreven, het stond niet in de of
ficiële orde van de uitvaartplechtigheid dat was niet
de bedoeling. Het was een helemaal vrij gebed. Nee, ik
heb geen moeilijkheden gehad bij het maken van de
formulering. Ik kende mgr. De Vet, ik heb de tekst
niet mooier gemaakt, wat ik gezegd heb is waar. Ik heb
de tekst wel even voorgelegd aan kapelaan dr. Van
den Bosch van de Heilig Hartkerk. Die is liturgist, was
nauw betrokken bij de orde voor de dienst. Hij las het
op mijn verzoek door. Zijn antwoord: „Dominee, ik heb
er niets op aan te merken."
„Die laatste regels: „Door Jezus Christus... enz."?
Ja, die komen bij ons in de kerk niet voor. Ik heb ze
erbij gezet omdat ze mooi zijn, passend waren. Voor de
rooms-katholieken was het daardoor gemakkelijker te
weten dat het gebed geëindigd was. Elk rooms-katho-
liek gebed sluit zo af. Men zei ook inderdaad amen."
„Het gebed heb ik uitgesproken tijdens de absoute,
na de eucharistieviering. Dat deel gebeurt anders op
het kerkhof, maar nu was het in de kathedraal zelf.
Aan het officiële gedeelte, de eucharistieviering, heb
ik niet meegedaan. Ik zat wel op het altaar, op het
koor, ja, in mijn ambtskleding. recht tegenover kar
dinaal Alfrink en mgr. Bluyssen. Het was voor het
eerst dat ik op een altaar zat. Het was een indruk
wekkende dienst, ik heb er met stichting aan kunnen
deelnemen. Je kon ook merken dat de mensen ervan
onder de indruk waren en er van harte aan deelnamen.
Als iemand anders meeleeft, er in is, doet dat jezelf
ook iets."
Over de liturgie:
„Ik vond de uitvaartplechtigheid wel indrukwek
kend. maar zelf ben ik geen type voor ingewikkelde
liturgie. Ik houd wel van goedverzorgde diensten: op
de liturgische tafel twee brandende kaarsen, offer
schaal, opengeslagen bijbel, van uit de bijbel op de
kansel een afhangend doekje in de kleur van hét ker
kelijk jaar. Die zaken wel natuurlijk, maar meer ook
niet. In mijn kerk hangt geen kruis dat is wel aan
gebracht bij de restauratie van de andere kerk in
Breda, een kruis aan een gedachteniswand."
Reacties op mijn meedoen aan deze uitvaartdienst?
„Eén nare schriftelijke reactie uit Rotterdam, een
mevrouw die schreef, dat ik een van die blinde leids
lieden ben die de gereformeerde kerk helaas tegen
woordig bij bosjes heeft. Verder geen anonieme tele
foontjes, wel waarderende uit mijn gemeente van
rooms-katholieke geestelijken. Na afloop van de dienst
hebben twee bisschoppen uit België en Nederland mij
persoonlijk bedankt. Ik heb van tevoren geen toe
stemming van mijn kerkeraad gevraagd, wel heb ik
m'n collega opgebeld met de vraag: „Zou jij dat
doen?" Hij zag geen enkel bezwaar en ik had er ook
geen moment moeite mee. Op de laatste kerkeraads-
vergadering heb ik er niets over gehoord. We hadden
het trouwens veel te druk. Niemand in mijn gemeente
heeft er één woord kritiek op gegeven."
„Dat ik er geen moeite mee had. heeft natuurlijk
niets te maken met de vraag of ik al dan niet goed
gereformeerd ben. Goed gereformeerd zijn is goed
oecumenisch zijn, zoals Calvijn die alle zeeën wilde
bevaren om Luther te ontmoeten. Je blijft uiteraard
in de kerk waarin je je goed thuis voelt. Voor mij als
gereformeerd predikant is oecumenisch zijn: allen zijn
mijn broeders die Christus willen aanvaarden zoals
die zich in de Schriften manifesteert. Ik zie de kerk
ruimer dan mijn eigen kerk. Bij mgr. De Vet wilde
ik als medechristen meeleven tonen met de voorganger
van een andere kerk, omdat die voor die kerk veel
heeft betekend. Misschien komt het ook wel enigszins
omdat ik van '48 tot '50 legerpredikant ben geweest
in Indonesië. Daar werd je pas geconfronteerd met het
heidendom. Je leerde daar over de muren heenkijken
en in grote stijl en grote lijnen denken. Ik houd niet
van dat pietepeuterige werk."
Aldus ds. Talsma, de dominee die bad op het altaar.