H,
Wat staat ons
te wachten
met de
Mammoets?
Griezelige vragen na de
„Torrey Canyon"-ramp
ZIEZO
Wiesenthal en Herzberg
ZATERDAG 22 APRIL 1967
Steeds groter
Japanse werven
Diepgang 25 meter
Bemanningen
Twee overlevenden
en bun beulen
Nlet het strafrecht, niet de vervolging,
en eerst recht niet de jacht op oorlogs
misdadigers kunnen ons voor de toekomst
baten. Hoe nodig of nuttig zij ook zijn,
aan hun zegenrijke invloed te geloven,
lijkt mij een overwonnen standpunt Als
de mensen, en als in het bijzonder minder
heidsgroepen onder hen, enige kans op le
ven, vrede en veiligheid willen overhou
den, zullen zij, (al is ook dat niet meer
dan een „kans" en volstrekt geen zeker
heid) moeten beginnen de daartoe nodige
concrete, materiële voorwaarden te schep
pen. Voor de joden betekent dat consolida
tie van de staat Israël als een zo sterk
mogelijk joods-nationaal concentratiepunt.
En voor het overige zullen zij, veel meer
dan op de justitie, zijn aangewezen op de
ontwikkeling der sociale wetenschappen.
Deze laten zich trouwens reeds sinds ge
ruime tijd verre van onbetuigd. Een diep
gaand onderzoek naar de aan de bescha
ving vijandige instincten onder de mensen,
naar de oorzaken, die aan de bedreiging
en verstoring van de maatschappelijke en
internationale vrede, ten grondslag liggen,
meer in het bijzonder naar die van sociaal-
psychologische aard, is in volle gang.
.et bombardement op de door
het noodlot achterhaalde su
pertanker ,Torrey Canyon' voorde
Britse kust is het klassieke voor
beeld van de put, die wordt ge
dempt nadat het kalf is verdron
ken. De acties van de Engelse en
Franse lucht-, zee- en landstrijd
krachten hebben niet kunnen be
letten dat tienduizenden tonnen
ruwe olie de stranden ernstig heb
ben verontreinigd.
Onder deze omstandigheden
liggen twee vragen voor de hand.
Was het mogelijk geweest de kust
tijdig te beschermen? En wat moet
worden gedaan om te voorkomen
dat dergelijke gebeurtenissen zich
herhalen?
Voor alles dienen wij ons te realiseren,
dat schepen van de omvang van de Tor-
rey Canyon" zeer spoedig in groten getale
de zeeën zullen bevaren. Akkoord: met
zijn 120.000 ton was de „Torrey Canyon"
een van de grootste schepen ter wereld
en tankers van meer dan 100.000 ton zijn
nog betrekkelijk zeldzaam, doch juist de
laatste tijd is de vraag naar mammoet
schepen sterk gestegen.
Alleen reeds in de eerste zes maanden
van 1966 zijn 36 bestellingen geplaatst,
overal ter wereld, voor tankers van meer
dan 150.000 ton. In de tweede helft van
het jaar kwamen er nog zes opdrachten
bij. In totaal gaat het daarbij om bijna
12,2 miljoen ton en deze schepen beteke
nen meer dan vijftig procent van alle tan
kers die momenteel in bestelling zijn. De
jneeste belangstelling gaat thans uit naar
schepen tussen de 200.000 en 207.000 ton,
waarvan er 34 in aanbouw zijn. Zes sche
pen daarentegen zullen een tonnage heb
ben tussen de 300.000 en 310.000 ton.
Het lijdt geen twijfel, dat in de nabije
toekomst opdrachten voor nog giganti-
scher schepen zullen worden geplaatst.
Verwacht mag worden, dat binnen vijf
jaar tijds tankers van 500.000 ton in de
vaart zullen komen. Het is geen geheim,
dat Esso plannen heeft in de richting van
800.000 tonners. Deskundigen laten zelfs
hun gedachten gaan over projecten van
één miljoen ton, de grootste die theore
tisch denkbaar zijn in verband met de
huidige ontwikkeling van de scheepsbouw
en de navigatiemiddelen.
Ook in het licht van de havenfaciliteiten
lijkt één miljoen ton tot nader order wel
de uiterste grens, binnen welke bepaalde
ideeën kunnen worden uitgewerkt.
Waarom wordt de tonnage van tank
schepen zo enorm opgevoerd? Heel simpel,
omdat het vervoer van olie goedkoper
wordt naarmate de schepen groter zijn.
Een groot schip is zowel wat betreft de
op de golven
bouw als de exploitatie naar verhouding
minder duur dan een klein schip.
Met de bouw van een 200.000 tónner bij
voorbeeld is een bedrag van om en nabij
50 miljoen gulden gemoeid. Vier schepen
van 50.000 ton daarentegen kosten elk 20
miljoen, in totaal 80 miljoen. Daar komt
dan bij, dat voor een kleiner schip nage
noeg eenzelfde bemanning nodig is als
voor een grotere tanker. Zodoende kan
een maatschappij, die met 200.000 tonners
werkt, heel wat op de transportkosten be
sparen.
Het is niet mogelijk volkomen betrouw
bare cijfers te verkrijgen. Er zijn even
wel schattingen gemaakt.
Wordt olie vervoerd van Koeweit naar
een haven als Rotterdam, dan komen de
kosten neer op tien gulden per ton als van
een 200.000 tonner gebruik wordt gemaakt,
doch de kosten lopen op tot veertien gul
den bij gebruikmaking van een tanker
van 50.000 ton. De enorme besparing is
mogelijk ondanks het feit, dat zo'n groot
schip niet volbeladen door het Suezkanaal
kan varen en dan ook de omweg via
Kaap de Goede Hoop dient te maken. De
schepen van 300.000 ton, die de oliemaat
schappij Gulf in de vaart zal brengen om
ruwe olie van Koeweit te vervoeren naar
de haven van Bantry Bay in Ierland, wel
ke momenteel wordt aangelegd, zullen
zelfs niet leeg door het Kanaal kunnen va
ren. Desondanks zullen zij olie vervoeren
voor minder dan tien gulden per ton.
De maatschappijen die hun keuze op
zulke fantastisch grote schepen laten val
len, moeten echter een aantal speciale
moeilijkheden overwinnen. De meeste be
langrijke Europese scheepswerven kunnen
schepen van meer dan 200.000 ton op sta
pel zetten en in een aantal landen wbrden
ook gunstige condities geboden wat be
treft financiering en bouwtijd. Toch zijn
de belanghebbenden tot de conclusie geko
men, dat het de voorkeur verdient de
meeste opdrachten in Japan te plaatsen.
Voor de Griekse, Italiaanse en Noorse
reders, die meer dan de helft van de
tankvloot in handen hebben en de schepen
op basis van charterovereenkomsten aan
de oliemaatschappijen ter beschikking
stellen, is het inschakelen van Japanse
werven geen bezwaar. Zij bekommeren
zich niet om de vraag, in welk land hun
schepen worden gebouwd. De grote olie
maatschappijen daarentegen streven er
naar, de opdrachten te spreiden over de
landen, waar zij tevens interessante afzet
markten hebben.
Moeilijker is echter het vraagstuk van
de toegankelijkheid van de havens. Zij
moeten diep genoeg zijn en voldoende fa
ciliteiten bieden om mammoet-schepen te
kunnen ontvangen. Zelfs een haven als
Antwerpen heeft geen accommodatie voor
schepen boven de 65.000 ton en in geheel
Europa zijn hooguit tien havens geschikt
voor schepen in de categorie 100.000
150.000 ton. Zij zijn gespreid over Enge
land, Ierland, Noorwegen, West-Duitsland,
Nederland, Frankrijk en Italië. Een dezer
havens is Milford Haven, waarnaar het
rampschip „Torrey Canyon" op weg was.
Een ander prbleem is de diepte van het
vaarwater, dat de toegang verleent tot de
belangrijke afzetgebieden van olie. Het
Kanaal bijvoorbeeld heeft een toelaatbare
diepte van ongeveer 25 meter en een vol
beladen tanker van 300.080 ton heeft min
stens 25 meter diepgang, zodat van het
Kanaal geen gebruik kan worden gemaakt.
De toestand in de Oostzee is nog ongunsti
ger; diepgang hooguit dertien meter. Voor
Straat Malakka, op de weg van het Mid
den-Oosten naar Japan, geldt een maxi
mum van bijna twintig meter.
Onder deze omstandigheden zullen de
oliemaatschappijen het huidige vervoer-
schema drastisch moeten herzien als zij
ten volle profijt willen trekken van de
mammoet-schepen. Nu wordt ruwe olie
rechtstreeks vervoerd van de produktie-
bron of het eindpunt van de pijpleiding
aan de kust naar de raffinaderij of de
haven in het land waar de olie uiteinde
lijk wordt verstookt. Thans zullen de
maatschappijen moeten besluiten tot de
aanleg van speciale haveninstallaties,
waar de olie van de supertanker in klei
nere schepen kan worden gepompt. Die
kleine schepen, tankers van 60.000 70.000
ton, moeten de olie dan naar de afzet
markt brengen.
Een eerste haven van deze aard wordt
momenteel gebouwd aan Bantry Bay aan
de Ierse westkust en is speciaal ingericht
voor 300.000 tonners. Verwacht wordt, dat
het project volgend jaar gereed zal ko
men. Er is een investering van tachtig
k honderd miljoen gulden mee gemoeid.
Deskundigen zijn het erover eens, dat
al deze technische vraagstukken kunnen
worden opgelost. Niemand maakt zich er
ernstig bezorgd over. Veel nijpender, juist
in het licht van de ramp met de „Torrey
Canyon", is dan ook het probleem van
het vakmanschap van de bemanningen,
die ruimschoots ervaring hebben opge
daan met kleinere schepen, doch dan plot
seling verantwoordelijk zijn voor de navi
gatie van schepen die twee- of driemaal
zo groot zijn. Wat dit aspect betreft lopen
de meningen uiteen.
Sommige maatschappijen zijn van oor
deel, dat het verschil tussen een 50.000 en
een 200.000 tonner in beginsel gelijk is aan
dat tussen een Fiatje en een Cadillac. „Je
moet gewoon beter oppassen," zeggen zij.
Hoezeer de maatschappijen ook hun best
doen de bemanningen voor zo'n taak te
trainen, ongelukken zullen niet altijd te
vermijden zijn.
Na het vergaan van de „Torrey Can
yon" hebben velen zich afgevraagd, wat
er zou zijn gebeurd als het noodlot een
schip van 250.000 ton of nog groter zou
hebben achterhaald. Niet alleen zijn er
niet genoeg chemische middelen om zo'n
afschuwelijke hoeveelheid op zee drijven
de olie te lijf gaan, er is ook gerecht
vaardigde twijfel of het mogelijk zal zijn
efficiënt de strijd aan te binden met de
olie die zich eenmaal op de stranden
heeft vastgezet. Grote bezorgdheid heerst
over de vraag, wat de consequenties op
lange termijn zijn van het gebruik van
zulke chemische middelen.
Er is maar weinig bekend over de gif
tige uitwerking. Sommige experts verkon
digen zelfs de opvatting, dat het beter zou
zijn de olie maar de olie te laten dan ge
bruik te maken van middelen die alle le
ven in zee vernietigen.
In bijgaand artikel van de hand van de
bekende Joodse strafpleiter, mr. Abel J.
Herzberg, wordt stelling genomen tegen de
jacht op oorlogsmisdadigers door de beer
Simon Wiesenthal, wiens bevindingen kort
geleden zyn geboekstaafd in het boek
„Moordenaars onder ons". Simon Wiesen
thal is de laatste jaren vele malen In het
nieuws geweest, onder meer door zfln op
sporing van de Duitse massa-moordenaar Adolf Eichmann. Vele andere
nazi's kwamen door zyn toedoen voor het gerecht. Overal op de wereld
verwierf hy met zyn energieke nazi-jacht sympathie en bewondering.
Een slechts zeer korte radio-actie ten bate van Wiesenthals werk re
sulteerde kort geleden nog in een schenking van byna een kwart mil
joen gulden aan het inmiddels in Nederland opgerichte Wiesenthal-
fonds.
Mr. Herzberg, schryver van o.m. „De kroniek der Jodenvervolging"
is het met de motieveringen van Wiesenthals werkzaamheid oneens.
Zyn argumenten tegen Wiesenthal vindt men in bijgaand artikel dat wy
ontlenen aan het Nieuw Israëlitisch Weekblad.
Herzberg en Wiesenthal twee Joodse mannen die in de oorlog on
noemelijk veel hebben geleden staan in de discussie over de nog
steeds actuele problemen van de Duitse oorlogsmisdaad principieel ïyn-
recht tegenover elkaar. Wiesenthal is al vele malen in het nieuws ge
weest; zijn argumenten zyn bekend. Het is goed, dat in deze materie
wat meer genuanceerd wordt gedacht. Daartoe kan mogelijk Hcrzbergs
bespreking van het boek „Moordenaars onder ons" een bijdrage leveren.
yyat is het nut van die jacht op Duitse
oorlogsmisdadigers? Naar het ant
woord op die vraag hebben we in het boek
voornamelijk gezocht. Het opsporen en be
rechten der uitvoerders van het vernieti
gingsprogram der Nazis, is nodig, tenein
de de historische waarheid van het ge
beurde vast te stellen en meer nog, ten
einde materiaal te verzamelen om deze
waarheid te bewijzen. Zonder deze berech
ting, zonder de processen in Neurenberg,
Jeruzalem, München en elders zouden we
heel wat minder weten dan thans. En als
het gebeurde zou worden bestreden het
geen, naar te verwachten was, in toene
mende mate zou geschieden zouden we
zonder de gewezen vonnissen met de mond
vol tanden zitten.
Men kan niet zeggen, dat we langzamer
hand wel voldoende weten en genoeg be
wijzen in handen hebben. De processen le
veren immers telkens weer nieuwe feiten
op. Zo hebben Harster en Zöpf onlangs be
kend, dat ze geweten hebben, wat er met
de gedeporteerde joden ging gebeuren.
Het is de eerste bekentenis van ambtena
ren van hun rang, waarover we beschik
ken. Tot nu toe is hun wetenschap wel
door verschillende rechters bewezen ge
acht (o.a. in het proces Rauter), maar
nooit anders dan op grond van vermoe
dens. Dit liet altijd twijfel open, vooral bij
hen, die er belang bij hebben, die twijfel
te koesteren en te zaaien. Dit is nu uit.
Het belang daarvan is evident.
T\e verdere motivering van Wiesen-
thal's werkzaamheid komt me heel
wat zwakker voor. Als we Wechsberg moe
ten geloven, wordt ze verricht „ten dienste
van de Gerechtigheid" met een hoofdlet
ter. Ook prof. De Jong, directeur van het
Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie,
geeft in een woord-vooraf dit boek in naam
van de „Gerechtigheid" zijn zegen mee.
Nu zijn grote woorden nooit erg overtui
gend, vooral niet, als ze over eigen werk
gebruikt worden.
Wat is „Gerechtigheid"? Ik dacht zo,
dat ze het nooit en nergens verder ge
bracht had dan tot een abstract begrip.
En het is niet deze abstractie, waarvoor
de mensen zich inzetten, zeker niet met
het fanatisme en de hardnekkigheid, die
Wiesenthal eigen zijn. Wat zij onder „ge
rechtigheid" verstaan, zijn concrete maat
regelen ter bevrediging van eigen belan
gen of, als het om misdrijven gaat, ter vol
doening aan de eigen vergeldingsbehoefte.
„Gerechtigheid" is in de mond der men
sen niet veel meer dan een excuus voor
wraak. Er is geen enkele reden om aan te
nemen, dat dit hier anders is. Integendeel.
Als Wiesenthal over het Galicië-proces ver
telt, horen we, dat het geval hem na aan
het hart ligt, omdat hij in Galicië zijn he
le familie verloren heeft. Alleen al uit zulk
een ongecontroleerde opmerking ziet ge,
hoe het, (gelijk De Jong trouwens vooraf
doet gaan aan de hulde, die hij aan de
„Gerechtigheid" brengt) „de verontwaardi
ging is, het verdriet, het gekwetst zijn door
de jodenvervolging" (waarbij De Jong het
woord „gekwetst" nog wel onderstreept),
die de drijfveren vormen voor Wiesen
thal. M.a.w. het is een emotionele situatie,
niet een idealistisch verlangen om een
verheven begrip te realiseren, die de bron
vormt voor zijn tot heden onverzwakte
energie.
Waarom ook niet? Wat is daar tegen?
Waar hebben we al die mooie woorden
voor nodig? Ze zijn trouwens niet mooi,
ze ontsieren ons alleen maar. Die emotio
nele situatie, waarover ik het had, is ons
allen gemeen. De eis tot vergelding, die
SIMON WIESENTHAL
daaruit voortkomt is de meest normale en
meest gezonde reactie van allen, -die onder
een vervolging geleden hebben. Waarom
zouden de joden haar niet onomwonden
koesteren? Hebben ze niet meer geleden,
dan wie ook? Men kome mij niet aan met
ethische bezwaren. Zelfs niet als ze oprecht
zijn, wat meestal ook niet het geval is. De
vergeldingsbehoefte is even moreel (of als
ge wilt immoreel) als de vergevensgezind
heid. Het komt er maar op aan, welke
norm men kiest. En wie maakt uit, of de
enê boven of beneden de andere staat?
Maar hiermee zijn we er niet. Aan het
vinden van het juiste richtsnoer voor ons
handelen, zit meer vast dan dit.
yyiesenthal zegt: we moeten vervolgen,
want we mogen niet vergeten. „Als
wij alles vergaten, dan zou hetzelfde over
twintig of vijftig of honderd jaar opnieuw
kunnen gebeuren". Hij legt zelfs verband
tussen de vervolging van de misdadigers
onder de nazis en de opkomst van 't neona-
zisme. „Hoe meer processen er gevoerd wor
den, hoe minder de nazis de kop weer op
steken".
Ik geloof van dit alles geen woord. Het
alternatief bestaat niet in vergeten of niet-
vergeten, maar in heel iets anders. Natuur
lijk moeten we niet vergeten. Maar dat
betekent volstrekt niet, dat we teneinde
niet te vergeten op de bestraffing der
schuldigen aangewezen zijn. Bovendien zal
de meest levende herinnering aan het ge
beurde, de wereld niet voor herhaling be
hoeden. Een herhaling waarop we overi
gens geen twintig jaar behoeven te wachten.
De discriminatie, het vooroordeel, de
agressie, die het Derde Rijk kenmerkten,
zijn nog geen dag verdwenen. Zij komen
ook nu in tal van landen voor. Niet het
vergeten bevordert de herhaling, maar de
behoefte aan herhaling bevordert het ver
geten. Op het moment, dat een volk het
politiek of om andere reden nodig acht,
wordt Hitier vergoelijkt, en de hele, met
zoveel moeite verkregen en bewezen waar
heid verkracht.
Daarom heeft de berechting van oorlogs
misdadigers en al wat daarbij blijkt, ook
geen invloed op de groei of de afname van
het neonazisme, zoals Wiesenthal meent.
Evenmin zal gratie of geen gratie zoals
men in Nederland wel beweert het Duit
se revanchisme vergroten of verkleinen.
Deze en dergelijke politieke bewegingen
hebben diep liggende politieke of maat
schappelijke oorzaken. Vandaar hun bitte
re ernst. Het is niet onmogelijk, dat in hun
propaganda gevoerde processen of ver
leende gratie uitgebuit zullen worden. Het
is ook niet onmogelijk, dat dit in de tegen-
propaganda geschieden zal. Beslissend is
dat niet. De bestaande verhoudingen, of de
toekomst, die een volk nastreeft, bepalen
zijn propaganda, niet omgekeerd.
Dat van de bestraffing van een oorlogs
misdadiger zoiets uitgaat als een generale
preventie, zoals dat in de criminologie
heet, is volmaakt onaannemelijk. De oor
logsmisdadiger van de toekomst laat zich
reeds daarom niet afschrikken door een
precedent, omdat hij altijd zal aannemen,
dat zijn gedrag (dat niet hij, maar zijn
slachtoffer „misdadig" noemt) gerecht
vaardigd is. Kortom, ik geloof niet aan de
heilzame werking van het strafrecht
wel te verstaan op het onderhavige gebied
voor de toekomst.
De argumenten van Wiesenthal beho
ren in wezen tot dezelfde categorie als die,
welke voor de bestrijding van het antise
mitisme zijn (en worden) aangevoerd. Zij
zijn principieel onjuist en behoren te wor
den verworpen. Me dunkt, dat de geschie
denis dit, tot onze schade en schande, vol
doende heeft aangetoond.
De bestraffing van oorlogsmisdadigers
is, ook afgezien van het nut, waarop ik
hierboven heb gewezen, maatschappelijk
onvermijdelijk. Geen beschaafde staat kan
dat, wat de Nazis zich hebben veroorloofd,
eenvoudig over zijn kant te laten gaan. Dat
zou alleen mogelijk zijn bij een totaal an
der cultuurpatroon, een patroon bijvoor
beeld, waarin een bijltjesdag zou hebben
gepast. De verwachtingen echter, die Wie
senthal van deze strafvervolgingen koes
tert, zijn een volmaakt ijdele illusie.
En ik vraag mij af, of het niet veel
meer de moeite loont, dat wij onze aan
dacht op dit onderzoek richten, dan dat
wij bevrediging zoeken in de vergelding
voor wat ons is aangedaan. Een bevredi
ging, die dat komt er ook nog bij
niet eens te vinden is. Want hierover zijn
allen het eens, er bestaat geen straf, die
tegen het toegebrachte leed opweegt.
I A aartoe moeten echter twee voorwaar-
den worden vervuld. Ten eerste mag
er niets vergeten worden, maar moet in
tegendeel nog veel meer materiaal worden
verzameld dan ons ten dienste staat. Bij
voorbeeld omtrent de herkomst, het milieu,
de opvoeding van hen, die zich aan het le
ven van ons en anderen vergrepen hebben,
omtrent de historische en maatschappelij
ke invloeden die op hen hebben ingewerkt,
maar ook omtrent het gedrag der geïnter
neerden in de kampen en nog heel wat
meer. Dit echter betekent (en hiermede
kom ik aan mijn tweede voorwaarde) dat
wij aan de zo natuurlijke behoefte aan ver
gelding niet de vrije loop kunnen laten.
Deze behoefte staat immers ieder objec
tief onderzoek in de weg. Als wij geladen
zijn door haat, en daaraan toegeven, zul
len wij niet in staat zijn door te dringen
tot dat, wat wij, terwille van onze toe-
Mr. ABEL J. HERZBERG
komst, voor alles moeten begrijpen. En
daar het de joden zijn, op wie alle voor
oordelen het eerst worden gericht, en zij
het eerst als objecten voor het uitleven
van allerlei agressie in aanmerking ko
men, zijn zij het ook, voor wie dit alles
van het allergrootste belang is.
Met opsluiting in gevangenissen van
moordenaars is de helft van het werk nog
niet verricht, ook al zou dat met alle moor
denaars voor heel hun verdere leven ge
schieden. Wat wij nodig hebben, is een ant
woord op die voor de hele menselijke cul
tuur beslissende vraag, hoe het mogelijk
is, dat volkomen normale, volkomen gewo
ne mensen, bij duizenden en tienduizenden
en honderdduizenden van de ene dag op de
andere tot moordenaars worden en na vol
brachte taak weer tot het normale, gewo
ne werk kunnen terugkeren. Het grote pro
bleem is, dat zij, die wij „misdadigers"
noemen, zij, die inderdaad voor geen en
kele gruwel terugschrokken, van huis uit
helemaal geen misdadigers waren en zelfs
geen anti-sociale kenmerken vertoonden,
maar integendeel in niets afweken van de
geordende hurgers, die onze eigen maat
schappij bevolken.
In het aanvatten van problemen als dit
ligt de juiste houding tegenover het natio-
naal-socialisme, in het bijzonder voor jo
den. En dit is geen geringe zaak; het is
een kwestie van geestelijke volkshygiëne.