Wolfgang Amadeus Mozart als kind én als vader Eén bijbel voor alle christenen Ter ovajnfeiüüiig Geloven we het echt of geloven we het wel? Samenwerking van protestanten en rooms-kathoüeken In dertien jaar Nederland is bezig Met toeliehting Samenwerking Over onze grenzen DEZE WEEK muziekfeuilieton doo, henri )h. timmerman s- gen ontmoeting, een beeld of zo maar een indruk, kan zo suggestief zijn, dat het als voorgoed en feilloos scherp ge- grifd wordt in ons geheugen. Ieder kent dit, ieder bezit deze indrukken en beelden, die hem bij blijven en waarover hij mis schien nooit spreekt. Maar ook in ons col lectief geheugen, 't geheugen van de men sen die generaties omspannen, zijn zulke beelden gevangen. Soms sluimeren deze ge zamenlijke beelden, soms schijnen zij ver dwenen, maar plotseling komen zij weer te rug. Eén van de beelden, die diep worte len in ons geheugen en in onze verbeel ding andere beelden verdringen, is het overgeleverde beeld van de kleine Wolf gang Amadeus Mozart. Het kind Mozart, zoals hij met een zekere weemoedige ver tedering vaak wordt genoemd, 't Kind Mo zart. Niemand behoeft bezwaar te hebben tegen deze aanduiding, als deze kenschetst, die slechts een deel van Mozarts wezen raakt, maar met overheersend wordt in onze verbeelding en een volledig beeld van de geniale persoonlijkheid in de weg staat. Mozart is kind geweest, maar hij was korter kind dan de meesten van ons. Mo zart heeft als kind de triomf van het suc ces, de glans van de faam gekend, maar dan zoals een kind deze kent en voelt en aanvaardt. Maar tegenover het gefixeerde beeld van het kind Mozart, bewonderd en vereerd, hoewel juist dit kind Mozart aan gewone menselijkheid tekort is gedaan, willen we de mens Mozart stellen. Als op nauwelijks iemand anders is op Wolfgang Amadeus Mozart zelf van toepassing wat hij neerschreef in zijn opera „Die Zauber- flöte". Als de jonge edele, naar wijsheid en deugd strevende prins Tamino na ont beringen en beproevingen is aangekomen voor de poort van het rijk van Sa- rastro, houden Sarastro en zijn priesters beraad. Dan klinkt de dialoog tussen Sa rastro en priesters over Tamino's deugden en de zware beproevingen die hem nog wachten en vraagt de priester-spreker: „Wird Tamino auch die harten Prüfun- gen, die seiner warten, bekampfen? Er ist Prinz". Waarop Sarastro met nobele waardigheid en alles-zeggende nadruk ant woordt met deze korte zin: „Mehr doch - er ist Mensch!" ^ls kind een mens te zijn doet pijn, zo heeft een dichter het al lang geleden gezegd. Maar we doen Mozart onrecht, hem als mens altijd te zien en te beschou wen als het kind Mozart. Mozart als rijp man en scheppend kunstenaar van onbe grijpelijke creativiteit was géén edele prins Tamino, zoals hij deze zo nobel en ontroerend in zijn opera gestalte gaf. Evenmin was Mozart, in zijn soms drif tige levenslust, uitsluitend de Papageno, de zeer aardse natuurmens met allerlei menselijke lusten en verlangens Hij was beiden, hij was in de vermenging van hoog edel streven en klein-menselijke vergefelijke escapades precies wat Saras tro van Tamino zei: „Hij is mens". Maar zo sterk is het beeld, dat sinds tal van generaties door een romantische visie is opgefoepen en vastgelegd van de kleine Mozart, het kind Mozart, dat velen zich nauwelijks een volwassen Mozart kunnen voorstellen, die niet slechts mens was, maar ook vader. Het is een diep gewor telde gewoonte te spreken van het kind Mozart Wolfgang Amadeus en als er sprake is van een vader Mozart, dan gaan de gedachten onmiddellijk en uitsluitend naar de krachtige, leidende figuur van *de oude Mozart, de geliefde vader Leopold. Maar het levensbeeld van de geniale componist Mozart is niet volledig als we op het voetspoor van de romantische ge schiedschrijvers de vader in Wolfgang Amadeus Mozart verzwijgen of als baga tel behandelen. Over Bach en zijn vele. ook zeer talentvolle kinderen, wordt altijd uitgeweid, over Mozarts kinderen horen we maar zelden iets. Dit is niet te verkla ren uit de omstandigheid, dat Bachs zonen zelf begaafde kunstenaars zijn geweest en Mozarts zonen onbekende kleine ambtena ren. Het steekt dieper, het houdt verband, met de neiging tot idealiseren. Want Mo zart als vader, Mozart als huisvader voor al, het zijn hoofdstukken, die in Mozarts le ven toch veel moeten hebben betekend en niettemin geen of nauwelijks ruimte inne men in de meeste Mozart-biografieën. On getwijfeld kunnen we vaststellen, dat voor de meesten die het kind-Mozart als het wa re adoreerden, Mozart als vader weinig belangstelling kan wekken en Mozart als huisvader helemaal niet populair was. ^yolfgang Amadeus Mozart en zijn vrouw Konstanze, die in de meeste biogra fieën nogal ongustig wordt voorgesteld, wat niet helemaal billijk is, hebben in hun ruim achtjarige huwelijk zes kinderen ge had. Maar er bleven slechts twee kinde ren in leven, twee zoons. Beiden, Karl en de jongere Xaver Wolfgang, zijn nog kin deren als hun vader vroeg sterft. Karl Thomas is later ambtenaar geworden, maar dan „Kaiserlich-Kariglich" ambte naar, en hij is er heel oud bij geworden. Xaver Wolfgang is het tweede kind, dat zijn vader overleeft, de anderen zijn kort na hun geboorte gestorven. Het is deze zwakke Xaver, die op een liefdadigheids concert in Praag, met steun van keizer Leopold van Oostenrijk gegeven, op een tafel staande met een kinderstemmetje 'n liedje zingt. Hij zong toen het befaamde entreelied van Papageno, maar in een speciaal voor deze gelegenheid gedichte strofe. Mozarts vrouw Konstanze, die na de catastrofe van de dood van haar man alleen maar schulden had, spreidde een vroeger ongekende energie ten toon om zich met haar kinderen door het leven te slaan. Op advies van de keizer wie zij om steun verzocht, werden enkele concerten met nagelaten werken van Mozart gege ven. Keizer Leopold regeerde maar drie maanden, maar zijn opvolger Franz II verleende de weduwe een jaargeld. Bo vendien ging Konstanze kamers verhuren aan een Kopenhaags diplomaat, met wie zij later ook trouwde en naar Kopenha gen trok, om nog weer later samen naar Salzburg te gaan. In haar huwelijk met Mozart was Konstanze een echte arties tenvrouw, financieel een zieltje zonder zorg. Toen Mozart echter dood was en Konstanze de vrouw van de gezantsraad Nikolaus Nissen was geworden, werd de gestorven Mozart „de huisvriend in dit huwelijk" en een befaamd dichter heeft eens opgemerkt, dat ook in haar huwelijk met Nissen deze Konstanze toch eigenlijk getrouwd bleef met Mozart. Beiden, Kon stanze en de droge, zakelijk aangelegde diplomaat, leefden nog om alles bijeen te garen wat op de gestorven componist be trekking had. Er is een heel typerende brief bewaard gebleven, van Konstanze aan haar oudste zoon, die toen nog in Mi laan woonde. Zij vraagt daarin aan Karl alles wat hij nog van zijn vader Mozart vindt te sturen aan (stief-) vader Nissen: „zulk een pleitbezorger voor Mozart als Nissen zal moeilijk te vinden zijn" schrijft Konstanze „het is grenzeloos en alles wat hij met zoveel moeite ten koste van zijn gezondheid doet, is alleen voor jou en je broer". J-Juiselijkheid en de rol van vader zijn Mozart niet vreemd geweest, al hoe ven we dit stellig niet te overdrijven. Mo zart had namelijk bij al zijn vrolijkheid toch een sterke behoefte aan alleen-zijn, op lange wandelingen, maar hij werd ook aangetrokken tot gezelligheid in allerlei koffiehuizen en logementen. Hij had, zoals we al eens eerder hebben beschreven, ook een diepe behoefte aan de omgang met gelijkgestemde vrienden-broeders in de vrijmetselaarsloge. Veel tijd voor huise lijkheid bleef Mozart niet over. Daarom is het roerend enkele muzikale uitingen van Mozarts vaderliefde te zien, dat wil zeggen: niet de vaak vermelde liefde voor zijn eigen hoog-vereerde va der, „der liebe Pappa", maar voor zijn eigen zoons. Al was Mozart dikwijls ziek en overladen met werk, hij heeft vaak ge speeld met zijn zoontje, vooral in de win ter die vooraf ging aan de maand mei, de laatste lente waarin voor hem „de bomen weer groen werden", zoals een Mozart- liedje zégt. Het spel van het kind met zijn vriendjes gaf de vader in Mozart een ander liedje in: „Wir Kinder, wir sme- cken", een fijnzinnig, licht-speels lied als een kindergezelschapslied. Mozart moet vaak hebben uitgezien naar de tijd, dat zijn zoons van kinderen tot jongens zou den zijn opgegroeid. Verder heeft Mozart niet durven denken. Toen hij deze kinder liedjes componeerde, wist hij al, dat hij niet oud zou worden. Toen de zoveel oudere vriend Joseph Haydn bij Mozart afscheid kwam nemen om opnieuw naar Engeland te gaan, was dit van de zijde van de veel jongere maar al uitgeputte Wolfgang Amadeus Mozart een aangrij pend afscheid. Ook zoals zo dikwijls wordt vergeten, omdat Mozart, die zo lang het kind Mozart was geweest, zelf vader was. Hij moet in dit laatste levensjaar, on danks zijn koortsachtige componeren, be zorgd zijn geweest om deze zoons. De angst om hun toekomst drukte hem, niet meer het kind-Mozart, maar de vader in hem. HENRI TH. TIMMERMAN Zie. Ik kom spoedig! (Opb. 3 Ila) Jezus is opgestaan uit de doden. Hij leeft. Hij werkt. Hij is bezig te komen. Alles wordt nieuw, de hemel en de aarde. Gelooft u dit? Heel veel mensen leven en werken zonder ooit hieraan te denken. Dat Jezus heerst, werkt, straks weerkomt, och, dat gelooft men niet meer. Dat zijn ideeën uit een voorbijgegane pe riode. Daarzonder kan het toch net zo goed? We redden ons wel. „Ik kom spoedig!" Welja, dat staat nu al bij na 2000 jaar in die bijbel. Maar dat zal wel wat meevallen. Dat „spoedig" kunnen we rus tig met een flinke korrel zout nemen, 't Zal mijn tijd nog wel uitduren. 't Is nu al zo lang niet gebeurd. En de kerkmensen? De meesten vinden dit maar een griezelige gedachte. Want we hebben het hier zo goed. Ze hebben het hier zo goed naar de zin, dat ze dat woordje „spoedig" maar veranderen in „later wel eens". En dat komt omdat Jezus, die dit zegt; voor velen nog een onbekende is. Hij is of het grote vraagteken achter de wolken of de strenge rechter, die zo veel mogelijk mensen naar de hel zal verwij zen. Natuurlijk werken we de gedachte aan Zijn wederkomst dan weg. Niet aan denken. Leven, werken, genieten. Piekeren, tobben, in de put zitten. Maar weten we dan niet meer, dat die stra lende toekomst van Jezus, de grote Overwin naar, ons leven anders maakt? Blijer, opener, zinvoller. We hoeven niet zo somber te zijn. Daarom mogen we ook al dat sombere nieuws dat deze krant net als iedere krant ons mee deelt, niet zien als het laatste nieuws. Jezus komt. Hij maakt alles nieuw. Maar als ik daarvan blij getuig, wat zullen de mensen dan wel zeggen? We moeten toch im mers oppassen voor wat we zeggen en doen. De mensen praten toch al zou gauw. En er is immers geen plaats voor Jezus. Dat was er al niet, toen Hij als kind in Bethlehem geboren zou worden. En dat is er nu evenmin. De priesters en de schriftgeleerden hebben het te druk met hun theologische en kerkelijke problemen. Augustus en zijn legers vechten om de vrede op de aarde te verdedigen. En de massa heeft genoeg te doen. Sport en spel, amusement, kunst, cultuur. Er is zoveel te be leven. Jezus komt spoedig! Wat zegt u? Ik moet er niet aan denken. Nou, denk er maar wel aan. Wie komt spoedig? Dezelfde man, die voor ons als kind in de kribbe heeft gelegen. De zelfde die als Man van Smarten aan de kruis paal hing. Dezelfde, die als Overwinnaar ver scheen aan Zijn leerlingen. Wij hoeven niet bang te zijn voor Hem. Hij heeft ons lief met een liefde, groter dan ooit enig medemens ons schenken kan. Vertrouw maar volledig op Hem. Verwacht het maar helemaal alleen van Hem. God heeft de toekomst van m§ns en wereld van hopeloos tot hoopvol gemaakt door Zijn Zoon op te wek ken uit de doden als eersteling van hen, die zijn ontslapen. Wij lopen als kleine kinderen door een don ker bos. Allerlei gevaren bedreigen ons. We voe len ons koud en eenzaam vaak. En de reis duurt lang. Maar voor ons is een open plek in het dicht gebladerte. Een grote lichtbundel straalt daar in het schemerdonker. En wij lo pen het licht tegemoet. Het licht speelt reeds over ons leven hier en nu. Jezus komt. Hij komt spoedig! Geloven we het echt of geloven we het wel? A. Westra, Rhenen. God bezoekt ons dikwijls, maar meestentijds zijn •«•e niet thuis. Joseph Roux In een jaar tijds is het aantal talen, waarin de bijbel of gedeelten daarvan is vertaald, gestegen van 1250 tot 1280. Die 1280 talen worden gesproken door 96 procent van de wereldbevolking. Dan blijven er overigens nog 1000 talen over, waarin nog geen enkel deel van de bijbel is vertolkt. De verenigde bijbel genootschappen, die deze cijfers melden, voegen eraan toe, dat de hele bijbel is vertaald in 240 talen, gesproken door meer dan negentig procent van de wereldbevolking. Het gaat hierbij alleen nog maar om vertalingen, nog niet eens over de sóórten vertalingen: r.-k. vertalingen, protestantse vertalingen. In de loop der eeuwen zijn er legio geweest. Diverse oude vertalingen worden nog gebruikt. De gescheidenheid der kerken is ook te vinden in reeksen bijbel vertalingen. Toch zijn er lichtpunten: in verscheidene landen komen langzamer hand gezamenlijke vertalingen van de bijbel of van bijbelgedeelten tot stand. In Nederland wordt momenteel gewerkt aan de proefvertaling van een oecume nische bijbel. Een onzer redacteuren vertelt er in bijgaand artikel meer van. Niet alleen de bijbelverhalen zijn voor vele schilders inspiratiebron geweest, ook het boek zelf, het lezen daarin en het putten van levensmoed daaruit, heeft hen gegrepen. Het mooist heeft Rembrandt dit uitgebeeld in zijn schilderij van een lezende vrouw, in wie men de gelaatstrekken van zijn moeder kan herkennen. /^een jubileum oni te vieren: op 17 september a.s. is het 330 jaar geleden dat het eerste exemplaar van de Statenbijbel aan de Staten-Generaal werd aangebo den. Het was een fraai exemplaar, in paars fluwelen band en goud op snee. Bijna twintig jaar tevoren waren op de synode van Dordrecht (1618-1619) enige predikan ten benoemd als vertalers: Bogerman uit Leeuwarden, Baudartius uit Zutphen, Bucerus uit Veere, de Amster dammer Rolandus, Faukelius uit Middelburg en Corne- lisz uit Enkhuizen. Met daarnaast een hele reeks plaats vervangers. Een van de revisoren was de predikant-dich ter Jacobus Revius. Meer dan li terair-begaafde dominees waren de vertalers echter niet. Taalkundigen kwamen er niet aan te pas. Dat gaat tegenwoordig wel wat anders. Bij het Ne- derlandsch Bijbel Genootschap te Amsterdam zegt drs. M. E. Duyverman, secretaris van de afdeling vertalin gen (binnenland) daarover: ..Wij zijn ons meer Ajewust van de taal dan vroeger. Het schijnt dat vroeger de taal niet zo snel veranderde. Maar vrijwel elke taal evolueart nu zó snel. dat elke vertaling vrij snel weer ver ouderd is. Elke generatie heeft nu bijna een eigen vertaling nodig. Daarom werken nu ook neerlandici mee, wij luisteren veel naar hen." Vertalen in hedendaags Nederlands betekent bijvoor beeld dit: „Toen ze dat gezegd had, keek ze om. Daar stond Jezus, maar ze zag niet dat het Jezus was. Hij vroeg haar: „Waarom huil je, wie zoek je?" Ze dacht dat het de tuinman was, en antwoordde: „Mijnheer, als u hem soms ergens heengebracht hebt, zeg me dan toch waar u hem hebt gelegd, dan haal ik em daar weg." 1 Jezus zei: „Maria." Toen keerde ze zich naar hem ioe en zei „Rabboeni" dat is het Hebreeuwse woord voor „Meester". Vergelijk dit met deze tekst: „Na deze woorden keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zij wist niet, dat het Jezus was. Jezus zei- de tot haar: Vrouw, waarom weent gij? Wien zoekt gij? Zij meende, dat het de hovenier was, en zeide tot Hem: Heer, als gij Hem weggedragen hebt, zeg mij dan, waar gij Hem hebt neergelegd en ik zal Hem wegne men. Jezus zeide tot haar: Maria! Zij keerde zich om en zeide tot Hem in het Hebreeuws Rabboeni, dat wil zeggen: Meester." Het eerste citaat is uit „Licht", het evangelie van Jo hannes, in hedendaags Nederlands, door het NBG in 1964 uitgegeven als een „proeve van vertaling". Het an dere citaat is uit de vertaling van het NBG die alweer dateert uit 1951. Tussen deze twee uitgaven liggen der tien jaar. Nu zegt men bij het NBG: de vertaling van 1951 spreekt jongeren en buitenkerkelijken van nu niet meer aan. Daarom komen er proeven in hedendaags Nederlands. Het is een van de punten, waarmee bijbelvertalers re kening moeten houden wanneer men ervan uitgaat, dat de bijbellezer een dichter bij hem staande tekst wil heb ben. Voor velen is dat nog geen vraagpunt. Zij zweren bij de statenvertaling. Er is zelfs een vereniging tot be houd van de statenvertaling, die waakt over het oude geschrift. Vele anderen komen niet aan bijbellezen toe, omdat de tekst niet meer aanspreekt. En dat niet alleen. Bij bellezen hangt ook samen met geloofsbeleving, met theologische opvattingen. Dit is het verschil tussen vroeger en nu. Vroeger waagde men het niet de bijbel anders dan letterlijk te vertalen. Het was immers het Woord van God en dat kon toch niet veranderen. Nu zegt men: letterlijke ver talingen geven meer dan eens een verkeerde indruk of worden totaal onbegrijpelijk. Wat bijvoorbeeld te denken van de bijbeltekst: „Ik heb mijn hoorn in het stof gestoken" (wat betekent: ik ben mijn hele macht kwijt). De mens van nu begrijpt dit beeld niet meer. De bijbelvertalers moeten zoeken naar duidelijker taal. Moderne vertalingen worden overwogen voor een ge zamenlijk rooms-katholiek en protestants vertaalpro ject waarover dadelijk meer. Het feit, dat er andere, meer in de eigentijdse taal gestelde bijbelvertalingen verschijnen wil niet zeggen, dat de oude uitgaven zo maar uit het gezicht verdwij nen. De statenvertaling is geen museumstuk voor ver zamelaars geworden. De „Petrus Canisius" aan r.-k.- zijde wordt nog bijzonder veel gebruikt, hoewel er in 1961 van de katholieke bijbelstichting St. Willebrord een nieuwe vertaling verscheen. Het Nieuwe Testament is al compleet, van het Oude Testament is het eerste deel klaar. Het fraai versierde titelblad van de oude Statenbijbel. is nu een nieuw project: de „New English Bible", waar van het Nieuwe Testament is verschenen. Het boek is een uitgave van vertegenwoordigers van een hele reeks van kerken, van het Britse en buitenlandse bijbelgenoot schap en het nationale bijbelgenootschap van Schotland. De kerken zélf zullen wel beslissen, of deze bijbelverta ling zal worden ingevoerd. Dat is nu eenmaal de zelf standigheid van de kerken. Wanneer men zo bekijkt wat er voor vertalingen in de loop der eeuwen zijn verschenen, welke een succes werden, welke niet, welke nog gebruikt worden, welke al lang vergeten zijn, dan duizelt het de lezer wel enigs zins. In de middeleeuwen was er de Latijnse uitgave, de Vulgata, waaraan de naam van Hiëronymus is verbon den. Het Oude Testament toch was oorspronkelijk in het Hebreeuws en het Nieuwe Testament was in het Grieks. In de oude christelijke kerk gebruikte men de Septua ginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament. Vertaald uit de Lutherbijbel kwam in ons land de Deux- Aes de „gereformeerde vulgaat". Van r.-k. zijde kwam er in 1599 de Leuvense bijbel, uitgegeven in Antwerpen bij Plantijn. Dan waren er diverse particuliere vertalin gen in de loop der tijden en nog de nodige andere over zettingen, gedeelten van de bijbel of de hele bijbel, rijmbijbels (Van Maerlant) en dergelijke. van de vertaalcommissie van de United Bible Societies, de wereldbond van bijbelgenootschappen, bij elkaar te Rome. Twee belangrijke zaken kwamen ter sprake: de grondtekst en het gezamenlijk vertalen. Wederzijdse studie heeft tot de overtuiging geleid, dat in de gebruikte grondteksten geen grote verschillen zijn en dat het op grond hiervan mogelijk is tot één uitgave te komen. Onder meer zullen daarbij worden vergeleken voor het Oude Testament de Masoretische tekst van Ru- dolf Kittel (begin 1900) en voor het Nieuwe Testament de tekst van Nestlé-Aland. Voor de r.-k. kerk is het uit gangspunt de dogmatische constitutie over de goddelijke openbaring, waarin over gezamenlijke vertalingen wordt gezegd: „Wanneer deze, als de gelegenheid zich voor doet en met toestemming van het kerkelijk gezag, ook in samenwerking met de afgescheiden broeders ge maakt worden, kunnen deze vertalingen door alle chris tenen worden gebruikt." In Nederland is men al een heel eind bij het geza menlijk bijbelvertalen. Er is contact geweest van men sen van de k^holieke bijbelstichting St. Willibrord en van het NBG. Er is een gezamenlijk rapport uitgeko men, dat naar de bisschoppenconferentie en het NBG- hoofdbestuur is gegaan. Er kwam toestemming vooreen proeve van een gezamenlijke vertaling van het Oude Testament. Daarmee is men thans bezig. De namen verbonden aan dit oecumenische proefpro ject zijn die van pater dr. C. Brekelmans, dr. A. G. v. Daalen, de letterkundig criticus Kees Fens, prof. W. H. Gispen, prof. B. Hemelsoet en dr. P. J. Meertens. Een vertaling van Jona is in portefeuille klaar. Men gaat nu door met Amos. „Verraad aan de voorouders," schreef iemand aan het NBG, toen het nieuws van deze gezamenlijke vertaling de ronde deed. Anderen noemden het een „schande". Het NBG ziet het anders: het is een genootschap, dal zich ten dienste stelt van de kerken en dat voor die ver talingen zorgt, die gewenst zijn. Het wordt aan de indi viduen en de kerken overgelaten of men deze vertalin gen wil gebruiken.- De vraag of deze vertaling moet worden voorzien van een imprimatur, de toestemming van de r.-k. overheid om een boek te drukken, is uiteraard ook bekeken. Het imprimatur moet wel gegeven worden, maar behoeft niet meer te worden afgedrukt. Het zoeven genoemde gemeenschappelijke rappor! bevatte vier punten: de vertaling van het Oude Testa ment, de oecumenische Friese bijbelvertaling, die door de Friese kerken samen met het provinciaal bestuur zelf wordt gedaan, een serie hedendaags Nedèrlands. waarmee het NBG is begonnen, maar waarvoor de sa menwerking nog niet is geëffectueerd en als punt vier de vertaling van de apocriefe boeken. De vertaling van de apocriefe boeken is overigens geen proef meer: het boek van Jezus Sirach is vertaald, men is nu bezig met de wQsheid van Salomo. Wat doen dan protestanten en rooms-katholieken met die apocriefe boeken? Het beste wordt geacht ze maar tussen het Oude en het Nieuwe Testament in te zetten in de gemeenschappelijke vertaling. In de katholieke bij bels vindt men ze altijd verspreid in het Oude Testa ment. In Duitsland durft men intussen niet af te stappen van de Lutherbijbel uit 1522. Deze Lutherbijbel is pas weer gereviseerd. In Engeland wordt nog steeds de oude „King James" gebruikt, zij het in een „revised standard edition". Er Daar de kerken het zich niet meer kunnen permitte ren langs elkaar heen te^leven, worden in diverse lan den pogingen ondernomen om samen tot één bijbelver taling te komen. Daarbij heeft men te maken met het wel of niet opnemen van de apocriefe boeken. Het zijn de deutero-canonieke boeken, waaraan de rooms-katho- lieken hetzelfde gezag toekennen als aan de overige bij belboeken, hetgeen de protestanten niet doen, omdat de ze boeken niet voorkomen in de Hebreeuwse bijbel van de joden. Men heeft ook te maken met de inhoud van de notities bij de tekst. In de r.-k. bijbelvertalingen worden leerstellige en dogmatische commentaren bij de teksten gezet. In de protestantse vertalingen veelal niet. Het belangrijkste punt echter voor gezamenlijke vertalingen is de grond tekst, waarvan men uitgaat. Er is namelijk nog niet één gestandaardiseerde uitgave van het Grieks en het He breeuws. Eenzelfde grondtekst moet evenwel de basis zijn voor samenwerking bij het bijbelvertalen. Internationaal wordt thans door „Rome" voor de r.-k. kerk een overzicht samengesteld van hetgeen op diver se plaatsen wordt gedaan aan gezamenlijke bijbelverta lingen. In januari jl. kwamen vertegenwoordigers van het Vaticaanse secretariaat ter bevordering van de een heid der christenen, r.-k. bijbeldeskundigen en leden En de annotaties? Men is bij het NBG tot de overtui ging gekomen dat de vertalers van de statenvertaling indertijd wijs hebben gedaan met hun noten omdat ver talen geen exact mathematisch werk kan zijn en om dat vertalen betekent: het maken van een keuze. De keuze tussen „doch" en „maar", de nuance van „het Woord is vlees geworden". Is dat nog te handhaven? Moet dat niet worden: „het Woord is mens geworden"! Vlees roept iets anders op: dat is iets wat je bij de sla. ger koopt. Het is de bedoeling, dat er noten komen die de bij bel. verkondiging verklaren. Elk boek of groep van bijbel, boeken zal worden voorzien van een inleiding. Er zijn verder tekstverwijzingen en er wordt nader ingegaan op de belangrijkste verschillen in de grondtekst. Men gelooft dat men thans zo dicht bij elkaar is, dat er een reëU kans van slagen is. De verschillen die er zijn, zijn veel al niet kerkelijk bepaald, het zijn taalkundige verschil len. Maar het is een kwestie van beginnen, er tegenaan gaan staan en samen de moeilijkheden oplossen. Aan r.-k. zijde is het de bedoeling, dat deze nieuwe vertaling de St. Willibrord gaat vervangen. Wat de protestanten betreft, de kerken zullen moeten beslissen. Zover als Nederland is men elders vrijwel nog niet. Frankrijk: de Romeinenbrief is daar gepubliceerd. En geland: de herziene King James zal met kleine wijzi gingen door de r.-k. kerk als katholieke editie worden overgenomen. Zuid-Afrika: de Kaapse bijbel (1962) wordt door de r.-k. kerk overgenomen. Dergelijke plan nen zijn er ook in Japan. Het zijn maar een paar gre pen. Het betreft meestal dus r.-k. herdrukken van pro testantse vertalingen. Nederland is onderweg. Tot zolang kunnen protestan ten en rooms-katholieken alleen nog maar zeggen dat ze een gezamenlijk Onze Vader hebben. rut Dc gantfcbc H Schriirure vw,mtat)c .tüc At Cafotü'ckc 8w««*n Ouden <i«« TlHAMtVt: V. dbêi* Uit ith.tgV.v Htt r» tj TzXi;z\t&i z<_ 'wJt lArvemfiite U> e/Ut> i .%M 'Ut tuit tóf V*t it Oortp-»ntii«!iitke if. c-nic Imui «<JUC X' -»■ T C r v t t

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 13