Johannes Heidt (82) rithtl eerste accordeonvereniging op Wini van Est houdt t nu op grondwerk VAKANTIE IN 'T LAND VAN LAUTERBACH Zelfs geen racefiets in schuur ZE ZWAMMEN ZOVEEL OVER PLOEGLEIDERS ZEGT „IJZEREN MAN VAN T HEIKE" V HAGANUM DOPPEN BRUILOFTEN Gladiolen Dertig man Vergeten te bellen GASTVRIJ Al die gasten Wat meepikken Niet voor niks Net zo goed NIET ONTDEKT VERSTOPT KAPITALEN NIET DUUR „Geld, och man, er wordt zoveel gepraat", aldus meneer Van Est. Dan steekt hij de vinger op en zegt: „Van een ronde uit '54 of '55 moet ik nog geld hebben; geen cent gezien." 1>EN HAAG Johannes Marinus Heidt is begonnen met een „één-rijertje" en slechts acht basjes. De accordeon, die nu by moeder de vrouw zorgvuldig in een deken gewikkeld in de huiskamer wordt bewaard droog, maar niet te dicht by de kalm gloeiende kachel telt zeker acht ryen en boogt op 120 bassen. „Het is lang niet de grootste, die er bestaat," vertelt de byna 82-jarige bespeler. Johannes Marinus kan het weten: Hij hielp zestig jaar geleden de eerste accor deonvereniging in Nederland oprichten. „Er zyn er ook van driehonderd bassen, maar dat is niet nodig." „K n je een „ommetje" maken, dan mocht je al in het orkest. Muziek be stond er niet voor accordeons. Dat kon ook niet, want drukte je het apparaat in, dan kreeg je een heel andere toon dan wanneer je hem uittrok, dat was niet op papier te zetten". De voormalig voorman bij de Gemeen tereinigingsdienst Heidt wierp zich man moedig op als instructeur. De groentjes leerden bij hem de .ommetjes', zoals hij in 't propere huisje met tuintje aan de Sandenburgstraat in Den Haag een nummertje muziek nog steeds noemt. Ging het een beetje dan kregen ze een plaats toegewezen naast de grote trom, die de allerergste fouten collegiaal weg sloeg. „Mens wij waren een bezienswaar digheid in die dagen. Moest je onze ma tinees hebbenn. Entree een kwartje, en in dikke drommen kwamen ze opzetten. Met honderden tegelijk moesten ze weer naar huis, er was geen plaats meer." Al pratend heeft de heer Heidt zijn muziekinstrument van de stoel gehaald, met een tederheid alsof het een kind be treft dat even uit de wieg mag. Daar dreunen de eerste klanken ook al door het lage voorkamertje. Zijn vrouw wordt er niet meer koud van zoals in het begin, toen zij haar zwaar besnorde verloofde Jan hoorde spelen. Zij leest nu rustig door in het laatste nummer van de Li- belle. De gastheer houdt daarom maar weer op en verontschuldigt zich een beetje verlegen: Het gaat wat moeilijk zo zon der riemen. „Maar wat een lenigheid van de vingers, hè? Ik zit dan ook hele da gen zo." En hij demonstreert hoe hij, door om de minuut de vuist te ballen, de vingers soepel houdt. „Als je dat niet doet, ben je verloren", weet hij. „Als je reumatiek krijgt ook", voegt zijn vrouw er opgewekt aan toe.. Beiden lachen. „Ik fiets ook nog", vertelt de heer Heidt, zonder overgang. „Iedere dag naar de klaverjasclub." Bij zijn echtgenote komen de plaag- rimpels al weer om de ogen. Over de beschrijving van het ingewikkelde brei- patroon lispelt zij: „Wordt men oud, men wordt weer kind." „Ik, als ploegleider voor de Tour de France?", zegt de heer W. van Est te Sint Willebrord. „Neen, dank u, kost te veel geld en tijd, want denk erom, de Tour is geen grapje." Dat „kind" heeft intussen met een wat bibberig maar regelmatig hand schrift de geschiedenis van de zestigja rige vereniging Haganum („Ik weet niet wat het betekent, ik geloof dat het be stuur het zelf ook niet weet") opge schreven. Die begint met: „Op 13 april 1907 mijn verjaardag werd de accordeon vereniging, die toen nog Excelsior heet te, opgericht." Het verhaal gaat verder: „In het jaar 1910 werd met toestemming van de overheid op de verjaardag van prinses Juliana een mars door de stad gemaakt." Jubelend gaat het verslag verder over de „trossen" mensen, die het orkest van zo'n vijftien man bejubelden. Wat de mooiste dag van de vereniging zou moe ten worden werd echter de zwarte blad zijde. De terugblik van Heidt: „De belang stelling was zo groot, dat in de Noord straat de muur en de hekken van de Z. H. Bierbrouwerij zo'n vracht te ver duren kregen dat een stuk muur en hek omlaag stortten, waardoor een jongen om het leven kwam. Zo groot was de verslagenheid dat geen marsen meer werden gehouden." Het verhinderde Jan Heidt niet zich aan andere activiteiten over te geven- Hij was o.a. mede-oprichter van de ver eniging Oefening baart Kunst in Am sterdam en de vereniging Crescendo in Rotterdam. Ook met persoonlijke prijzen wist de virtuoos raad. Hij houdt het nog altijd op doppen in plaats van 't piano klavier, dat op het ogenblik vele instru menten siert. Boven het wat smal uitgevallen twee persoonsbed in de slaapkamer hangt de vitrine met al het zilver en brons dat de voorman in de wacht heeft gesleept. Er naast is het raam dat uitzicht biedt op de gezamenlijke tuin en de rij van huis jes in de straat. Des zomers staat hij voor het open venster en speelt voor alle moeders en kinderen, die hier in het gras dollen. „Applaus mevrouwtje, applaus dat ik krijg!" Trouwens er zijn nog meer gelegen heden waarbij de handen voor Heidt op elkaar gaan. Op bruiloften wanneer hij nog uit alle macht aan zijn trouwe vriend de accordeon trekt. „Vroeger moest ik dat met acht kinde ren als bijbaantje doen". „Als een koning zo rijk ging je dan met een daaldertje naar huis. Nu gaat het voor het ple zier. Ik laat me ha len ook, want ik kan met dat ding van tien kilo niet meer sjouwen". Johannes Marinus Heidt, die zijn eer ste instrument van tien gulden met spijt heeft ingeruild voor een van vier honderd gulden, is niet de enige speler in de familie. Kin deren en kleinkin deren trekken er allemaal lustig op los. „Moet je mijn kleinzoon horen. Als-ie komt, maken wij samen nog wel eens een ommetje. Lollig dat dat is, net als vroeger". A ZITTEN, jong", zegt hij en zakt zelf neer op een bank in Sint- Willebrord. Het heeft vijf jaar moeten duren voor ik hem weer recht in het fris ongeknipte hoofd kon kijken. Daar zit hij, IJzeren Willem, de Beer van 't Heike, de Pletmolen: de heer W. van Est persoonlijk. Hij trekt zijn zuigers van kuiten, on der een streepjesbroek, uit en legt zijn besokte voeten op de tafel voor zich. Aan zijn sterk behaarde linkerarm zit zijn horloge. Jawel, jawel, in 1951, boem, dat ravijn in: zijn hart stond stil, maar zijn tik-tak liep nog, weet u wel? De excellentie onder de fietsers, de man van de platte stukken tegen de wind langs de Franse kust, waar hij de anderen even liet zien hoe een mens zich in een groene of gele trui rijdt. En nu? Aannemer van grondwer ken en expediteur in bosgrond, dezelf de meneer W. van Est. Drie jaar geleden heeft meneer W. van Est de pijp aan Maarten gegeven en zijn fiets tegen de muur gezet. En meteen dook hij de bosgrond in. „Er waren gasten die zeiden: Wimme, ga mee trainen, jong. Pak nog een jaar, zeiden ze. Maar dat had ik al zoveel gedaan en nu stapte ik af", vertelt hij. Maar in de garage staat toch zeker nog één racefiets, neem ik hardop aan. „Helemaal niks", aldus de heer Van Est. „Ik ben pas op een koers geweest en werd daar aangesproken door een amateurke. Of ik z'n fiets niet herken de. Jawel, zeker wel, dat deed ik: het was een fiets van mij uit 19501'. En hoe is het met De Blauwe, wil ik weten. Volkomen onbegrijpelijk voor buitenstaanders is steeds geweest dat De Blauwe de bijnaam was voor broer Piet van Est, die bepaald rood haar heeft „Piet kweekt gladiolen in Klun- dert, met nog een broer van me", zegt de heer Van Est. En die bosgrond, wat doet u daar nu mee? „Nou kijk, dat is voor de azaleakwe kers. Het is grond uit de sparrebossen. Je moet het steeds verder zoeken: Hil- varenbeek, Mierlo, Valkenswaard. Die naalden vallen op de grond en je krijgt een rottingsproces", legt de heer Wim van Est uit. „Als de zandgrond eron der goed is komt er een schimmel; dan is die bosgrond vochthoudend en dat moeten de kwekers van azalea's hebben; dan hoeven ze maar één keer en anders drié keer per dag water te geven". Die bosgrond exporteert u dus? „Jawel, vooral naar België, maar ook naar Duitsland. Er worden prijzen van vijfhonderd tot vijftienhonderd gulden per ha voor gevraagd om de grond weg te mogen graven". En dat grondwerk, wat houdt dat in „Dat grondwerk, daar ben ik vorig jaar mee begonnen. Vooral waar indus trieterreinen komen, daar moet gegra ven worden en daar gaan ze met zand opspuiten. Ik heb er dertig man voor in dienst en nog eens twaalf voor die bosgrond. En. in de winter verkoop ik ook kerstbomen voor Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. De mannen wer ken graag bij me, ze krijgen een goed loon. De pas vierenveertig jaar geworden meneer W. van Est neemt een slokje van zijn pils. Tweeënveertig man heeft hij in dienst, wat doet hij zelf? „Als het nodig is neem ik ook de schop", zegt hij. „Kijk maar", en hij laat het eelt op zijn hand zien. „Dijken neem ik ook aan, om er bijvoorbeeld gras te genaan te zetten". Voor alle grondwerk kan ik dus bij u terecht? „Voor alle grondwerk", spreekt me neer Van Est. Buiten staat de blauwe Mercedes van de expediteur in bosgrond, maar bin nen wil ik het hoe kan het anders hebben over fietsen. Deze ene van de twaalfduizend inwoners van Sint Willebrord weet meer van fietsen dan veel anderen samen. Hij vindt het te genwoordig allemaal niet meer je dat. „Het wegdek en het materiaal is an ders geworden", filosofeert hij hardop. „Vroeger was dat allemaal minder, maar van meet af aan waren wij weg. Wij gingen lopen. Dat gebeurt te wei nig. Daar is de sport niet mee ge diend. Alles blijft bij elkaar hangen" Wanneer ze u als ploegleider voor de Tour de France hadden gevraagd, wat had u dan gezegd? „In december heeft de KNWU wel 5 of 6 keer gebeld", vertelt de heer Van Est. „Maar ik had het zo druk met mijn kerstbomen naar Amsterdam te Wim van Est en zijn huis. ,,Of zal ik met het grasmachientje op het gazon gaan staan?" zegt hij. „Neen, pa, anders knipt u het gras ook niet", aldus de oudste van de drie dochters. Waarheen zullen we dit jaar nu eens met vakantie gaan? De meeste mensen hebben inmiddels al wel het antwoord op die vraag gevonden. Wie echter het reidoel voor de komende zomervakantie nog niet heeft bepaald en nog zoekende is naar een plekje waar het rustig is en waar toch veel natuurschoon valt te genieten, voor hem of haar zou het Duitse Lauterbach wel eens het ideale oord kunnen blijken. „Er zyn", zeggen ze in Lauterbach, „liedjes die nooit vervelen of ouderwets wor den". Eén daarvan is de Lauterbacher Strumpf-walzer met als eerste zinnen: „In Lauterbach hab 'ich mein Strumpf verloren, und ohne Strumpf geh' ich nicht Heim". In Lauterbach heb ik mijn kous verloren en zonder kous ga ik niet naar huis. Het ontstaan van dit roerende lied grijpt te rug naar een tijd, toen het maken van kousen nog een handwerk was dat door tal van jonge mannen werd beoefend. Eén van hen werkte een aantal maanden in het Duitse stadje Lauter bach, niet ver van Frank fort en toen hij er van daan ging vergat hij een kous. Hij ging er niet voor terug; rnaar wel dacht hij nog vaak met weemoed aan dat dromerige verstilde Lauterbach, waar hij zo'n goede tijd had gehad. Na het zoveelste biertje vertelde hij het dan zijn vrienden, die het wellicht al honderd keer hadden moeten aanhoren. „In Lauterbach hab ich mein Strumpf verloren undenz., enz. Het Lauterbach van de kousenmaker is in de daaropvolgende eeuwen maar weinig veranderd. Het centrum van het stadje dat nu tienduizend inwoners telt LAUTEt&ACNB s FULDA V ^FRANKFUfcT brengen en als ik dan 's avonds thuis kwam en de vrouw zei: Je moet de KNWU terug bellen, dan vergat ik het. Ik dacht: Het zal wel voor de Zesdaag se zijn, als commissaris of zo. Maar nu weet ik dat het voor de Tour was". En had u „ja" gezegd? „Neen", vindt meneer W. van Est. „Je moet uit je bisnis, dat gaat mij teveel geld en tijd kosten. Maar wat de sport betreft zou het iets moois ge weest zijn. Stel, meneer Van Est, dat ze u ge vraagd hadden advies te geven bij het aanwijzen van een ploegleider, wat had u dan gezegd? „Je moet altijd terugkomen op een kleur die zelf gereden heeft en er iets vanaf weet. Wout Wagtmans is altijd een grapjas geweest, maar ook link in de koers", zegt meneer W. van Est. „Maar ja, Wout is er ook al weer zes jaar uit. Ik hoorde dat Wout bijvoor beeld Jan Janssen niet kent; daar schrok ik van. Ik zelf heb met al die gasten gefietst. Met Gerben Karsten, met Jan Janssen, met allemaal. Je moet de jongens kennen en je moet als ploegleider goed betaald worden. Het is geen grapje een Tour de Fran ce. Als je niet goed betaald bent kun je het niet goed doen. De Pel heeft de laatste tijd de breedte niet meer, maar vroeger heeft hij er ook goed aan ge trokken". De heer W. van Est gaat ineens rechtop zitten. „Ze zwammen zoveel over een ploegleider", spreekt hij. „Maar de jongens zelf moeten willen werken en moeten geld verdienen. Zijn ze slecht in de ronde, dan deugt de ploegleider niet, de mecanieker niet, de soigneur niet, het hotel en het eten niet. Zijn de coureurs in conditie, wil len ze werken, rijden ze goed wel dan is Wout Wagtmans dit jaar met een dé ploegleider. Zo niet, dan roepen ze allemaal: Geef mij De Pel maar". Over de betaling van renners kan de heer W. van Est uitvoerig en lang ver tellen. Het zijn geen enthousiaste ver halen, die er dan komen. Er schijnt van alles te verdwijnen in de zakken waarin het juist niet moest zitten. „Wanneer was het, in '54 of '55", zegt hij. „Ik reed een ronde in het Zuiden. Mijn geld moet ik nog hebben. Rik van Looy reed zes etappes en ging naar huis. Daan de Groot ging ook naar huis. Ab Geldermans zat er nog in. Ik had het beschouwd als een trai- ningsrit, maar ik reed goed. Vier Bel gen zaten achter het ploegenklassement aan en ze zeiden tegen me: Wim, wil je wat verdienen, dan moet je ons dat ploegenklassement laten halen. Ak koord, ik zou vijftigduizend Belgische francs krijgen. Maar een paar dagen later kwam de Fransman Stablinsky. Hij zat ook goed en zei: Wim, als je me m'n gang laat gaan krijg je twee duizend gulden. Goed, zei ik. want het is normaal dat je wat meepikt". „Maar zo'n ploegleider is ook gene boer", legt de heer W. van Est uit, „en hij had het in de g»ten. De Fran sen betaalden me later 1500 gulden, want meer hadden ze niet bij zich en de Belgen zouden me in hun land be talen. Daar kwam ik, in Antwerpen 'n paar maanden later en ik zei tegen Fons: Ik kom voor de poen. Awel Wim- meke, zegt 'm, hedde ge dat dan nog niet gehad. Uwen ploegleider heeft er voor getekend. Nou, ik heb niks ge zien. De Televizier-ploeg zal dus niet mee doen aan de Tour de France en Wout Wagtmans zal het als ploegleider zon der die mannen moeten stellen. „Zonde van een Gerben Karsten", zegt de heer W. van Est. „Zonde dat hem een Tour wordt ontnomen. Want de Tour, dat is het toch wel, van alle rondes die er zijn. Wie spreekt er in het najaar nog over Karsten, over Kees je Haast, over Nijdam als ze de pu bliciteit van de Tour missen?" „Maar het is gemakkelijker voor Wout geworden", vindt de Beul van 't Heike. „Hij kan nu een goede ploeg rond Jan Janssen bouwen. We hebben tenslotte goede, jonge renners: Stevens Beugels, Wim Schepers. Jan Jans sen heeft de capaciteiten voor een Tour de France. Hij kan een beetje tijd-rijden, hij kan een beetje berg-rij- den en hij weet wanneer hij weg moet zijn. Als hij gaat, dan gaat hij niet voor niks". De heer W. van Est vindt wel, dat men al „hartstikke verkeerd begonnen is" met de premiepot. „Want daarin gaat Wout ook delen", legt hij uit. „Er zijn al fabrikanten geweest die mij ge beld hebben. Ze zeggen: we willen best wat voor de renners doen maar Wout is toch de ploegleider, die moet toch niet van die premiepot meedelen". Geld het speelt een belangrijke rol in het pedaal-wezen. „Er wordt te veel geschreven over geld", vindt de heer Van Est. „Waarom zeggen dat een Jan Janssen of een ander ergens 2500 gul den startgeld krijgt? Ik heb in 1951 Parijs-Roubaix gewonnen. Stond in de kranten: Wim van Est wint honderd duizend gulden. Toevallig waren dat Franse francs en ik kreeg 1800 gulden in het handje. Maar de mensen zeg gen: die Van Est, een ton voor zo'n ritje". Nog één keer over De Pel: „De Pel is een goede ploegleider, dat is zo. Maar vandaag bouwt hij je op en mor gen kan hij je afbreken. De Pel zei eens tegen Wout en mij: ik heb van jullie coureurs gemaakt. Wout en ik kunnen net zo goed zeggen: wij heb ben van De Pel een ploegleider ge maakt". „In mijn beste tijd heb ik voor dui zend en vijftienhonderd gulden per jaar gereden", zucht de heer W. van Est. „Dat is nu allemaal wat veran derd. De Tour van dit jaar? Wat kun je er van zeggen? Jan Janssen is goed. Als hij goede knechten heeft en op tijd gelost wordt, dan kan er iets ge beuren. Hoe dan ook: ik ga in elk geval kijken in Parijs, in het Pare des Princes, als ze^ aankomen. Daar pak ik me een vrije dag voor". heeft naar het zich laat aanzien maling aan de moderne tijd. Een wandeling, te beginnen bij het goede café-restaurant Schubert (ver maard om zijn gastvrijheid en zijn koel sprankelend Lauterbacher bier), maakt dit duidelijk. De Lauter, het kleine ri viertje dat hoog in het aangrenzende Vogelsgebergte ontspringt, loopt hier klaterend parallel aan de smalle weg, waar de Lauterbacher vrouwen hun was plegen op te hangen. Hun voetstap pen en het geruis van hun kleren zijn, met het gefluit van een vogel, de enige geluiden die in dit deel van Lauterbach doorgaans worden gehoord. Vlak erbij gaat de weg eerst links en dan rechtsaf naar de plaats waar de middeleeuwen pas goed zijn vastge roest: een lange rij van vakwerkhui zen, met netwerken van zware zwar te balken in hun gevels staat hier in het gelid aan een weg, die door zijn breedte meer op een kolossale binnen plaats lijkt. Ongeveer halverwege geeft aan de rechterkant een smal gangetje van hooguit een meter breed, doorgang naar de snel stromende Lauter, hier in zijn vaart geremd door een aantal oer oude stenen. Deze zijn er alweer vol gens de Lauterbachers in de oertijd neergelegd, toen geen bruggen maar al leen stenen de mens dienden om een rivier over te steken. De oude keien worden nu met meer en minder succes gebruikt door de jeugd en door over moedige toeristen, die extra kleren in hun hotel hebben liggen. Lauterbach, vol vriendelijke bereid willige mensen, is een waarachtig heer lijk stadje, tot nu toe nog onontdekt door de meeste vreemdelingen. Het ligt aan de rand van het Vogelsgebergte, dat op zijn hoogste punt 774 meter bo ven de waterspiegel ligt. Het stadje, dat eeuwenlang is bestuurd door de ba ronnen van Riedesel (die er ook nu nog wel wat hebben te vertellen), herbergt en koestert tal van kleinodieën, zoals de barokkerk met een sierlijke toren, vanwaar bij bijzondere gelegenheden een viertal muzikanten koraalmuziek spelen. Ook het museum (eens een kas teel van de Riedesels) dat een uiterst kostbaar altaar binnen zijn muren heeft met een aantal uitklapbare als nieuw beschilderde panelen en een andere burcht van de heren van Riedesel aan de rand van het stadje, zijn een bezoek zeker waard. Die burcht is overigens een ratjetoe. Enkele delen ervan zijn zeer oud, an dere gedeelten grijpen terug naar de ook niet meer zo jonge romaanse tijd of naar de eeuw van de barok. De oude bron op het grote plein is hier één van de pronkstukken. Lauterbach, gevuld met een groot aantal vakwerkhuizen en ook (maar goed verstopt) met een paar geruisloze en schone fabrieken, heeft meer. Mid den in de stad, vlak bij het raadhuis, staat een stadtoren die vroeger deel uit maakte van de nog gedeeltelijk be waard gebleven dertiende-eeuwse stads muren en niet zo ver er vandaan woont Oskar Ludwig, de pottenbakker. Zijn meeste produkten alle liefdevol met de hand gemaakt zijn getrouwe ko pieën van voorwerpen die in de zestien de eeuw in zwang waren. Lauterbach is verder erg trots op zijn park, dat grenst aan de bossen bui ten de stad. Het werd in 1905 aange legd in opdracht van een baron van Rie desel, die dat jaar was getrouwd met een gravin van Bernstorff. Zijn vrouw kreeg twee miljoen mark, als zakgeld, mee en daarvan werd één het park één het slot dat nu deel uitmaakt van een ziekenhuis gebouwd. Als al gezegd: de baronnen van Rie desel zijn eeuwen lang heer en meester geweest in Lauterbach en verre omge ving. Eén van hen de oudste woont nu met zijn vrouw op het schil derachtige slot Eisenbach, met daar omheen het voor publiek opengestelde park. Dit stukje paradijs kost deze heer van Riedesel kapitalen aan onderhoud maar gelukkig springen hij en zijn wijd vertakte familie er toch wel weer uit (en meer dan dat) omdat een groot aantal „Gasthöfe" in Lauterbach in hun bezit zijn, een houtverwerkende in dustrie en nog een aantal andere fa brieken. Lauterbach is gemakkelijk te berei ken. Het stadje ligt aan een spoorlijn, die via Giessen en Keulen naar Utrecht loopt. Men komt er per auto via Frank furt am Main en Fulda of, alweer via Giessen. Stad en omstreken zijn ideaal voor mensen die rust zoeken in een met na tuurschoon begiftigde omgeving. Caba rets vindt men er niet, wel veel cafés met daarin een maximum aan gemoe delijkheid en gastvrijheid. Gelegenheid tot kamperen is er volop. Inlichtingen worden gegeven door het Duits Reis- en Informatiebureau in Am sterdam (Spui 22, tel. 020 - 24.12.93) en door het Verkehrsbüro in het raadhuis van Lauterbach. Goede doorgaans kleine hotels zijn volop aanwezig. Paradepaardjes van Lauterbach zijn onder meer het Gast- haus Schubert aan de Lauter en het hoog gelegen Haus am Kirschberg, dat zeer comfortabel is ingericht en een mooi uitzicht biedt. Toeristen krijgen van het Verkehrs büro in Lauterbach een kaart waarop een groot aantal wandel- en autorou tes staan. Wie zijn heil hogerop wil zoeken, bijvoorbeeld in het plaatsje Herschenhain, kan hier met bosopzich- ter Martin Keil op stap gaan voor een foto-safari. De heer Keil maakt magni fieke foto's. Duur is Lauterbach en omgeving niet. In een eenvoudige Gasthof krijgt men soep, aardappelen, vlees en groenten voor ongeveer drie mark.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 8