Johannes Heidt (82) rithtl
eerste accordeonvereniging op
Wini van Est houdt
t nu op grondwerk
VAKANTIE IN 'T LAND
VAN LAUTERBACH
Zelfs geen
racefiets
in schuur
ZE ZWAMMEN
ZOVEEL OVER
PLOEGLEIDERS
ZEGT „IJZEREN
MAN VAN
T HEIKE"
V
HAGANUM
DOPPEN
BRUILOFTEN
Gladiolen
Dertig man
Vergeten te bellen
GASTVRIJ
Al die gasten
Wat meepikken
Niet voor niks
Net zo goed
NIET ONTDEKT
VERSTOPT
KAPITALEN
NIET DUUR
„Geld, och man, er wordt zoveel gepraat", aldus meneer Van Est. Dan steekt
hij de vinger op en zegt: „Van een ronde uit '54 of '55 moet ik nog geld
hebben; geen cent gezien."
1>EN HAAG Johannes Marinus Heidt is begonnen met een „één-rijertje" en
slechts acht basjes. De accordeon, die nu by moeder de vrouw zorgvuldig in een
deken gewikkeld in de huiskamer wordt bewaard droog, maar niet te dicht by
de kalm gloeiende kachel telt zeker acht ryen en boogt op 120 bassen. „Het is
lang niet de grootste, die er bestaat," vertelt de byna 82-jarige bespeler.
Johannes Marinus kan het weten: Hij hielp zestig jaar geleden de eerste accor
deonvereniging in Nederland oprichten. „Er zyn er ook van driehonderd bassen,
maar dat is niet nodig."
„K n je een „ommetje" maken, dan
mocht je al in het orkest. Muziek be
stond er niet voor accordeons. Dat kon
ook niet, want drukte je het apparaat
in, dan kreeg je een heel andere toon
dan wanneer je hem uittrok, dat was
niet op papier te zetten".
De voormalig voorman bij de Gemeen
tereinigingsdienst Heidt wierp zich man
moedig op als instructeur. De groentjes
leerden bij hem de .ommetjes', zoals hij
in 't propere huisje met tuintje aan de
Sandenburgstraat in Den Haag een
nummertje muziek nog steeds noemt.
Ging het een beetje dan kregen ze een
plaats toegewezen naast de grote trom,
die de allerergste fouten collegiaal weg
sloeg. „Mens wij waren een bezienswaar
digheid in die dagen. Moest je onze ma
tinees hebbenn. Entree een kwartje, en
in dikke drommen kwamen ze opzetten.
Met honderden tegelijk moesten ze weer
naar huis, er was geen plaats meer."
Al pratend heeft de heer Heidt zijn
muziekinstrument van de stoel gehaald,
met een tederheid alsof het een kind be
treft dat even uit de wieg mag. Daar
dreunen de eerste klanken ook al door
het lage voorkamertje. Zijn vrouw wordt
er niet meer koud van zoals in het begin,
toen zij haar zwaar besnorde verloofde
Jan hoorde spelen. Zij leest nu rustig
door in het laatste nummer van de Li-
belle.
De gastheer houdt daarom maar weer
op en verontschuldigt zich een beetje
verlegen: Het gaat wat moeilijk zo zon
der riemen. „Maar wat een lenigheid van
de vingers, hè? Ik zit dan ook hele da
gen zo." En hij demonstreert hoe hij,
door om de minuut de vuist te ballen, de
vingers soepel houdt.
„Als je dat niet doet, ben je verloren",
weet hij. „Als je reumatiek krijgt ook",
voegt zijn vrouw er opgewekt aan toe..
Beiden lachen.
„Ik fiets ook nog", vertelt de heer
Heidt, zonder overgang. „Iedere dag
naar de klaverjasclub."
Bij zijn echtgenote komen de plaag-
rimpels al weer om de ogen. Over de
beschrijving van het ingewikkelde brei-
patroon lispelt zij: „Wordt men oud, men
wordt weer kind."
„Ik, als ploegleider voor de Tour de France?", zegt de heer W. van Est te
Sint Willebrord. „Neen, dank u, kost te veel geld en tijd, want denk erom,
de Tour is geen grapje."
Dat „kind" heeft intussen met een
wat bibberig maar regelmatig hand
schrift de geschiedenis van de zestigja
rige vereniging Haganum („Ik weet niet
wat het betekent, ik geloof dat het be
stuur het zelf ook niet weet") opge
schreven.
Die begint met: „Op 13 april 1907
mijn verjaardag werd de accordeon
vereniging, die toen nog Excelsior heet
te, opgericht." Het verhaal gaat verder:
„In het jaar 1910 werd met toestemming
van de overheid op de verjaardag van
prinses Juliana een mars door de stad
gemaakt."
Jubelend gaat het verslag verder over
de „trossen" mensen, die het orkest van
zo'n vijftien man bejubelden. Wat de
mooiste dag van de vereniging zou moe
ten worden werd echter de zwarte blad
zijde.
De terugblik van Heidt: „De belang
stelling was zo groot, dat in de Noord
straat de muur en de hekken van de
Z. H. Bierbrouwerij zo'n vracht te ver
duren kregen dat een stuk muur en hek
omlaag stortten, waardoor een jongen
om het leven kwam. Zo groot was de
verslagenheid dat geen marsen meer
werden gehouden."
Het verhinderde Jan Heidt niet zich
aan andere activiteiten over te geven-
Hij was o.a. mede-oprichter van de ver
eniging Oefening baart Kunst in Am
sterdam en de vereniging Crescendo in
Rotterdam. Ook met persoonlijke prijzen
wist de virtuoos raad. Hij houdt het nog
altijd op doppen in plaats van 't piano
klavier, dat op het ogenblik vele instru
menten siert.
Boven het wat smal uitgevallen twee
persoonsbed in de slaapkamer hangt de
vitrine met al het zilver en brons dat de
voorman in de wacht heeft gesleept. Er
naast is het raam dat uitzicht biedt op
de gezamenlijke tuin en de rij van huis
jes in de straat.
Des zomers staat hij voor het open
venster en speelt voor alle moeders en
kinderen, die hier in het gras dollen.
„Applaus mevrouwtje, applaus dat ik
krijg!"
Trouwens er zijn
nog meer gelegen
heden waarbij de
handen voor Heidt
op elkaar gaan. Op
bruiloften wanneer
hij nog uit alle
macht aan zijn
trouwe vriend de
accordeon trekt.
„Vroeger moest ik
dat met acht kinde
ren als bijbaantje
doen".
„Als een koning zo
rijk ging je dan
met een daaldertje
naar huis. Nu gaat
het voor het ple
zier. Ik laat me ha
len ook, want ik
kan met dat ding
van tien kilo niet
meer sjouwen".
Johannes Marinus
Heidt, die zijn eer
ste instrument van
tien gulden met
spijt heeft ingeruild
voor een van vier
honderd gulden, is
niet de enige speler
in de familie. Kin
deren en kleinkin
deren trekken er
allemaal lustig op
los. „Moet je mijn
kleinzoon horen.
Als-ie komt, maken
wij samen nog wel
eens een ommetje.
Lollig dat dat is,
net als vroeger".
A ZITTEN, jong", zegt hij en zakt
zelf neer op een bank in Sint-
Willebrord. Het heeft vijf jaar moeten
duren voor ik hem weer recht in het
fris ongeknipte hoofd kon kijken. Daar
zit hij, IJzeren Willem, de Beer van 't
Heike, de Pletmolen: de heer W. van
Est persoonlijk.
Hij trekt zijn zuigers van kuiten, on
der een streepjesbroek, uit en legt zijn
besokte voeten op de tafel voor zich.
Aan zijn sterk behaarde linkerarm zit
zijn horloge. Jawel, jawel, in 1951,
boem, dat ravijn in: zijn hart stond
stil, maar zijn tik-tak liep nog, weet u
wel? De excellentie onder de fietsers,
de man van de platte stukken tegen
de wind langs de Franse kust, waar
hij de anderen even liet zien hoe een
mens zich in een groene of gele trui
rijdt. En nu? Aannemer van grondwer
ken en expediteur in bosgrond, dezelf
de meneer W. van Est.
Drie jaar geleden heeft meneer W.
van Est de pijp aan Maarten gegeven
en zijn fiets tegen de muur gezet. En
meteen dook hij de bosgrond in. „Er
waren gasten die zeiden: Wimme, ga
mee trainen, jong. Pak nog een jaar,
zeiden ze. Maar dat had ik al zoveel
gedaan en nu stapte ik af", vertelt hij.
Maar in de garage staat toch zeker
nog één racefiets, neem ik hardop aan.
„Helemaal niks", aldus de heer Van
Est. „Ik ben pas op een koers geweest
en werd daar aangesproken door een
amateurke. Of ik z'n fiets niet herken
de. Jawel, zeker wel, dat deed ik: het
was een fiets van mij uit 19501'.
En hoe is het met De Blauwe, wil
ik weten. Volkomen onbegrijpelijk voor
buitenstaanders is steeds geweest dat
De Blauwe de bijnaam was voor broer
Piet van Est, die bepaald rood haar
heeft „Piet kweekt gladiolen in Klun-
dert, met nog een broer van me", zegt
de heer Van Est.
En die bosgrond, wat doet u daar
nu mee?
„Nou kijk, dat is voor de azaleakwe
kers. Het is grond uit de sparrebossen.
Je moet het steeds verder zoeken: Hil-
varenbeek, Mierlo, Valkenswaard. Die
naalden vallen op de grond en je krijgt
een rottingsproces", legt de heer Wim
van Est uit. „Als de zandgrond eron
der goed is komt er een schimmel;
dan is die bosgrond vochthoudend en
dat moeten de kwekers van azalea's
hebben; dan hoeven ze maar één keer
en anders drié keer per dag water te
geven".
Die bosgrond exporteert u dus?
„Jawel, vooral naar België, maar ook
naar Duitsland. Er worden prijzen van
vijfhonderd tot vijftienhonderd gulden
per ha voor gevraagd om de grond
weg te mogen graven".
En dat grondwerk, wat houdt dat in
„Dat grondwerk, daar ben ik vorig
jaar mee begonnen. Vooral waar indus
trieterreinen komen, daar moet gegra
ven worden en daar gaan ze met zand
opspuiten. Ik heb er dertig man voor
in dienst en nog eens twaalf voor die
bosgrond. En. in de winter verkoop ik
ook kerstbomen voor Amsterdam, Den
Haag en Rotterdam. De mannen wer
ken graag bij me, ze krijgen een goed
loon.
De pas vierenveertig jaar geworden
meneer W. van Est neemt een slokje
van zijn pils. Tweeënveertig man heeft
hij in dienst, wat doet hij zelf? „Als
het nodig is neem ik ook de schop",
zegt hij. „Kijk maar", en hij laat het
eelt op zijn hand zien. „Dijken neem
ik ook aan, om er bijvoorbeeld gras te
genaan te zetten".
Voor alle grondwerk kan ik dus bij
u terecht?
„Voor alle grondwerk", spreekt me
neer Van Est.
Buiten staat de blauwe Mercedes van
de expediteur in bosgrond, maar bin
nen wil ik het hoe kan het anders
hebben over fietsen. Deze ene van
de twaalfduizend inwoners van Sint
Willebrord weet meer van fietsen dan
veel anderen samen. Hij vindt het te
genwoordig allemaal niet meer je dat.
„Het wegdek en het materiaal is an
ders geworden", filosofeert hij hardop.
„Vroeger was dat allemaal minder,
maar van meet af aan waren wij weg.
Wij gingen lopen. Dat gebeurt te wei
nig. Daar is de sport niet mee ge
diend. Alles blijft bij elkaar hangen"
Wanneer ze u als ploegleider voor
de Tour de France hadden gevraagd,
wat had u dan gezegd?
„In december heeft de KNWU wel 5
of 6 keer gebeld", vertelt de heer Van
Est. „Maar ik had het zo druk met
mijn kerstbomen naar Amsterdam te
Wim van Est en zijn huis. ,,Of zal ik met het grasmachientje op het
gazon gaan staan?" zegt hij.
„Neen, pa, anders knipt u het gras ook niet", aldus de oudste van de
drie dochters.
Waarheen zullen we dit jaar nu eens met vakantie gaan? De meeste mensen
hebben inmiddels al wel het antwoord op die vraag gevonden. Wie echter
het reidoel voor de komende zomervakantie nog niet heeft bepaald en nog
zoekende is naar een plekje waar het rustig is en waar toch veel natuurschoon
valt te genieten, voor hem of haar zou het Duitse Lauterbach wel eens het
ideale oord kunnen blijken.
„Er zyn", zeggen ze in Lauterbach, „liedjes die nooit vervelen of ouderwets wor
den". Eén daarvan is de Lauterbacher Strumpf-walzer met als eerste zinnen: „In
Lauterbach hab 'ich mein Strumpf verloren, und ohne Strumpf geh' ich nicht
Heim". In Lauterbach heb ik mijn kous verloren en zonder kous ga ik niet naar
huis.
Het ontstaan van dit
roerende lied grijpt te
rug naar een tijd, toen
het maken van kousen
nog een handwerk was
dat door tal van jonge
mannen werd beoefend.
Eén van hen werkte een
aantal maanden in het
Duitse stadje Lauter
bach, niet ver van Frank
fort en toen hij er van
daan ging vergat hij een
kous.
Hij ging er niet voor terug; rnaar wel
dacht hij nog vaak met weemoed aan
dat dromerige verstilde Lauterbach,
waar hij zo'n goede tijd had gehad. Na
het zoveelste biertje vertelde hij het
dan zijn vrienden, die het wellicht al
honderd keer hadden moeten aanhoren.
„In Lauterbach hab ich mein Strumpf
verloren undenz., enz.
Het Lauterbach van de kousenmaker
is in de daaropvolgende eeuwen maar
weinig veranderd. Het centrum van het
stadje dat nu tienduizend inwoners telt
LAUTEt&ACNB
s
FULDA
V
^FRANKFUfcT
brengen en als ik dan 's avonds thuis
kwam en de vrouw zei: Je moet de
KNWU terug bellen, dan vergat ik het.
Ik dacht: Het zal wel voor de Zesdaag
se zijn, als commissaris of zo. Maar
nu weet ik dat het voor de Tour was".
En had u „ja" gezegd?
„Neen", vindt meneer W. van Est.
„Je moet uit je bisnis, dat gaat mij
teveel geld en tijd kosten. Maar wat
de sport betreft zou het iets moois ge
weest zijn.
Stel, meneer Van Est, dat ze u ge
vraagd hadden advies te geven bij het
aanwijzen van een ploegleider, wat had
u dan gezegd?
„Je moet altijd terugkomen op een
kleur die zelf gereden heeft en er iets
vanaf weet. Wout Wagtmans is altijd
een grapjas geweest, maar ook link in
de koers", zegt meneer W. van Est.
„Maar ja, Wout is er ook al weer zes
jaar uit. Ik hoorde dat Wout bijvoor
beeld Jan Janssen niet kent; daar
schrok ik van. Ik zelf heb met al die
gasten gefietst. Met Gerben Karsten,
met Jan Janssen, met allemaal. Je
moet de jongens kennen en je moet
als ploegleider goed betaald worden.
Het is geen grapje een Tour de Fran
ce. Als je niet goed betaald bent kun
je het niet goed doen. De Pel heeft de
laatste tijd de breedte niet meer, maar
vroeger heeft hij er ook goed aan ge
trokken".
De heer W. van Est gaat ineens
rechtop zitten. „Ze zwammen zoveel
over een ploegleider", spreekt hij.
„Maar de jongens zelf moeten willen
werken en moeten geld verdienen. Zijn
ze slecht in de ronde, dan deugt de
ploegleider niet, de mecanieker niet,
de soigneur niet, het hotel en het eten
niet. Zijn de coureurs in conditie, wil
len ze werken, rijden ze goed wel
dan is Wout Wagtmans dit jaar met
een dé ploegleider. Zo niet, dan roepen
ze allemaal: Geef mij De Pel maar".
Over de betaling van renners kan de
heer W. van Est uitvoerig en lang ver
tellen. Het zijn geen enthousiaste ver
halen, die er dan komen. Er schijnt
van alles te verdwijnen in de zakken
waarin het juist niet moest zitten.
„Wanneer was het, in '54 of '55",
zegt hij. „Ik reed een ronde in het
Zuiden. Mijn geld moet ik nog hebben.
Rik van Looy reed zes etappes en ging
naar huis. Daan de Groot ging ook
naar huis. Ab Geldermans zat er nog
in. Ik had het beschouwd als een trai-
ningsrit, maar ik reed goed. Vier Bel
gen zaten achter het ploegenklassement
aan en ze zeiden tegen me: Wim, wil
je wat verdienen, dan moet je ons dat
ploegenklassement laten halen. Ak
koord, ik zou vijftigduizend Belgische
francs krijgen. Maar een paar dagen
later kwam de Fransman Stablinsky.
Hij zat ook goed en zei: Wim, als je
me m'n gang laat gaan krijg je twee
duizend gulden. Goed, zei ik. want het
is normaal dat je wat meepikt".
„Maar zo'n ploegleider is ook gene
boer", legt de heer W. van Est uit,
„en hij had het in de g»ten. De Fran
sen betaalden me later 1500 gulden,
want meer hadden ze niet bij zich en
de Belgen zouden me in hun land be
talen. Daar kwam ik, in Antwerpen 'n
paar maanden later en ik zei tegen
Fons: Ik kom voor de poen. Awel Wim-
meke, zegt 'm, hedde ge dat dan nog
niet gehad. Uwen ploegleider heeft er
voor getekend. Nou, ik heb niks ge
zien.
De Televizier-ploeg zal dus niet mee
doen aan de Tour de France en Wout
Wagtmans zal het als ploegleider zon
der die mannen moeten stellen.
„Zonde van een Gerben Karsten",
zegt de heer W. van Est. „Zonde dat
hem een Tour wordt ontnomen. Want
de Tour, dat is het toch wel, van alle
rondes die er zijn. Wie spreekt er in
het najaar nog over Karsten, over Kees
je Haast, over Nijdam als ze de pu
bliciteit van de Tour missen?"
„Maar het is gemakkelijker voor
Wout geworden", vindt de Beul van 't
Heike. „Hij kan nu een goede ploeg
rond Jan Janssen bouwen. We hebben
tenslotte goede, jonge renners: Stevens
Beugels, Wim Schepers. Jan Jans
sen heeft de capaciteiten voor een
Tour de France. Hij kan een beetje
tijd-rijden, hij kan een beetje berg-rij-
den en hij weet wanneer hij weg moet
zijn. Als hij gaat, dan gaat hij niet
voor niks".
De heer W. van Est vindt wel, dat
men al „hartstikke verkeerd begonnen
is" met de premiepot. „Want daarin
gaat Wout ook delen", legt hij uit. „Er
zijn al fabrikanten geweest die mij ge
beld hebben. Ze zeggen: we willen best
wat voor de renners doen maar Wout
is toch de ploegleider, die moet toch
niet van die premiepot meedelen".
Geld het speelt een belangrijke rol
in het pedaal-wezen. „Er wordt te veel
geschreven over geld", vindt de heer
Van Est. „Waarom zeggen dat een Jan
Janssen of een ander ergens 2500 gul
den startgeld krijgt? Ik heb in 1951
Parijs-Roubaix gewonnen. Stond in de
kranten: Wim van Est wint honderd
duizend gulden. Toevallig waren dat
Franse francs en ik kreeg 1800 gulden
in het handje. Maar de mensen zeg
gen: die Van Est, een ton voor zo'n
ritje".
Nog één keer over De Pel: „De Pel
is een goede ploegleider, dat is zo.
Maar vandaag bouwt hij je op en mor
gen kan hij je afbreken. De Pel zei
eens tegen Wout en mij: ik heb van
jullie coureurs gemaakt. Wout en ik
kunnen net zo goed zeggen: wij heb
ben van De Pel een ploegleider ge
maakt".
„In mijn beste tijd heb ik voor dui
zend en vijftienhonderd gulden per
jaar gereden", zucht de heer W. van
Est. „Dat is nu allemaal wat veran
derd. De Tour van dit jaar? Wat kun
je er van zeggen? Jan Janssen is goed.
Als hij goede knechten heeft en op
tijd gelost wordt, dan kan er iets ge
beuren. Hoe dan ook: ik ga in elk
geval kijken in Parijs, in het Pare des
Princes, als ze^ aankomen. Daar pak ik
me een vrije dag voor".
heeft naar het zich laat aanzien
maling aan de moderne tijd.
Een wandeling, te beginnen bij het
goede café-restaurant Schubert (ver
maard om zijn gastvrijheid en zijn koel
sprankelend Lauterbacher bier), maakt
dit duidelijk. De Lauter, het kleine ri
viertje dat hoog in het aangrenzende
Vogelsgebergte ontspringt, loopt hier
klaterend parallel aan de smalle weg,
waar de Lauterbacher vrouwen hun
was plegen op te hangen. Hun voetstap
pen en het geruis van hun kleren zijn,
met het gefluit van een vogel, de enige
geluiden die in dit deel van Lauterbach
doorgaans worden gehoord.
Vlak erbij gaat de weg eerst links
en dan rechtsaf naar de plaats waar de
middeleeuwen pas goed zijn vastge
roest: een lange rij van vakwerkhui
zen, met netwerken van zware zwar
te balken in hun gevels staat hier in
het gelid aan een weg, die door zijn
breedte meer op een kolossale binnen
plaats lijkt.
Ongeveer halverwege geeft aan de
rechterkant een smal gangetje van
hooguit een meter breed, doorgang
naar de snel stromende Lauter, hier in
zijn vaart geremd door een aantal oer
oude stenen. Deze zijn er alweer vol
gens de Lauterbachers in de oertijd
neergelegd, toen geen bruggen maar al
leen stenen de mens dienden om een
rivier over te steken. De oude keien
worden nu met meer en minder succes
gebruikt door de jeugd en door over
moedige toeristen, die extra kleren in
hun hotel hebben liggen.
Lauterbach, vol vriendelijke bereid
willige mensen, is een waarachtig heer
lijk stadje, tot nu toe nog onontdekt
door de meeste vreemdelingen. Het ligt
aan de rand van het Vogelsgebergte,
dat op zijn hoogste punt 774 meter bo
ven de waterspiegel ligt. Het stadje,
dat eeuwenlang is bestuurd door de ba
ronnen van Riedesel (die er ook nu nog
wel wat hebben te vertellen), herbergt
en koestert tal van kleinodieën, zoals
de barokkerk met een sierlijke toren,
vanwaar bij bijzondere gelegenheden
een viertal muzikanten koraalmuziek
spelen. Ook het museum (eens een kas
teel van de Riedesels) dat een uiterst
kostbaar altaar binnen zijn muren heeft
met een aantal uitklapbare als nieuw
beschilderde panelen en een andere
burcht van de heren van Riedesel aan
de rand van het stadje, zijn een bezoek
zeker waard.
Die burcht is overigens een ratjetoe.
Enkele delen ervan zijn zeer oud, an
dere gedeelten grijpen terug naar de
ook niet meer zo jonge romaanse tijd
of naar de eeuw van de barok. De oude
bron op het grote plein is hier één van
de pronkstukken.
Lauterbach, gevuld met een groot
aantal vakwerkhuizen en ook (maar
goed verstopt) met een paar geruisloze
en schone fabrieken, heeft meer. Mid
den in de stad, vlak bij het raadhuis,
staat een stadtoren die vroeger deel uit
maakte van de nog gedeeltelijk be
waard gebleven dertiende-eeuwse stads
muren en niet zo ver er vandaan woont
Oskar Ludwig, de pottenbakker. Zijn
meeste produkten alle liefdevol met
de hand gemaakt zijn getrouwe ko
pieën van voorwerpen die in de zestien
de eeuw in zwang waren.
Lauterbach is verder erg trots op
zijn park, dat grenst aan de bossen bui
ten de stad. Het werd in 1905 aange
legd in opdracht van een baron van Rie
desel, die dat jaar was getrouwd met
een gravin van Bernstorff. Zijn vrouw
kreeg twee miljoen mark, als zakgeld,
mee en daarvan werd één het park één
het slot dat nu deel uitmaakt van
een ziekenhuis gebouwd.
Als al gezegd: de baronnen van Rie
desel zijn eeuwen lang heer en meester
geweest in Lauterbach en verre omge
ving. Eén van hen de oudste
woont nu met zijn vrouw op het schil
derachtige slot Eisenbach, met daar
omheen het voor publiek opengestelde
park. Dit stukje paradijs kost deze heer
van Riedesel kapitalen aan onderhoud
maar gelukkig springen hij en zijn wijd
vertakte familie er toch wel weer uit
(en meer dan dat) omdat een groot
aantal „Gasthöfe" in Lauterbach in
hun bezit zijn, een houtverwerkende in
dustrie en nog een aantal andere fa
brieken.
Lauterbach is gemakkelijk te berei
ken. Het stadje ligt aan een spoorlijn,
die via Giessen en Keulen naar Utrecht
loopt. Men komt er per auto via Frank
furt am Main en Fulda of, alweer via
Giessen.
Stad en omstreken zijn ideaal voor
mensen die rust zoeken in een met na
tuurschoon begiftigde omgeving. Caba
rets vindt men er niet, wel veel cafés
met daarin een maximum aan gemoe
delijkheid en gastvrijheid. Gelegenheid
tot kamperen is er volop.
Inlichtingen worden gegeven door het
Duits Reis- en Informatiebureau in Am
sterdam (Spui 22, tel. 020 - 24.12.93) en
door het Verkehrsbüro in het raadhuis
van Lauterbach.
Goede doorgaans kleine hotels zijn
volop aanwezig. Paradepaardjes van
Lauterbach zijn onder meer het Gast-
haus Schubert aan de Lauter en het
hoog gelegen Haus am Kirschberg, dat
zeer comfortabel is ingericht en een
mooi uitzicht biedt.
Toeristen krijgen van het Verkehrs
büro in Lauterbach een kaart waarop
een groot aantal wandel- en autorou
tes staan. Wie zijn heil hogerop wil
zoeken, bijvoorbeeld in het plaatsje
Herschenhain, kan hier met bosopzich-
ter Martin Keil op stap gaan voor een
foto-safari. De heer Keil maakt magni
fieke foto's.
Duur is Lauterbach en omgeving niet.
In een eenvoudige Gasthof krijgt men
soep, aardappelen, vlees en groenten
voor ongeveer drie mark.