Elisabeth concours: felle strijd met harde reglementen IN BRUSSEL KAN VIJE TIEN MILLE TANKERS KUNNEN VEILIGER Dubbele huid vangt stoot op AAN .Jonge boeren j van Sardinië j DE STRIJKSTOK BLIJVEN HANGEN VLIEGEREN: EEN COMPLETE RAGE IN VERENIGDE STATEN Twee schepen Explosie Compromis Algemeen belang Vorming Concurrentie Viooltrots Zenuwslopend HM j Dankzij initiatief van Westlandse Geschro-ken „Geld nodig' Vlucht ZATERDAG 13 MEI 1967 KONINGIN ELISABETH Hoe kunnen de hand over hand toenemende gevaren van de olietan kers op internationale vaarroutes en voor onze kusten worden ingeperkt? Op deze vraag probeert de Imco, de intergouvernementele raadgeven de organisatie der Verenigde Naties op het ogenblik in Londen een ant woord te vinden. De studies zullen er in de eerste plaats op gericht zijn aanvaringen en strandingen te voorkomen. Er zou echter al veel gewonnen zijn wanneer de rederijen er toe overgingen verbeteringen aan te brengen in de constructie van hun schepen. Juist daarom verdient een plan van ir. J. Vreedenburgh, chef afdeling nieuwbouw van Phs. van Ommeren in Rotterdam, ruime aan dacht. Hij is het brein achter het ontwerp voor een veilig tankschip, dat vier jaar geleden is ontwikkeld en in de praktijk zijn bruikbaarheid heeft bewezen. Emmy Verhey (18), een stukje Nederlandse viooltrots: ach, het is nog een kind minHifinftflffl Het Koningin Elisabeth Concours: een jeugdige violist op een podium, een begeleidster, elf juryleden en een tafelbelletje. Het plan van ir. Vreedenburgh is in wezen eenvoudig: hij geeft zijn schip een dubbele wand van drie tot vier meter breed. In deze ruimte wordt slechts water als ballast meegevoerd; is het schip geladen dan zijn deze zij tanks leeg. Bij een dwarsscheepse aanvaring zal alleen schade en geen brand ontstaan, want de ladingtanks voor de olie worden beschermd door de ballasttanks in de zij. Op de plaats waar twee schepen elkaar raken, komt bij een aanvaring een geweldige hoeveelheid energie vrij met als resultaat dat de huidplaten in de naaste omgeving onmiddellijk rood gloeiend staan. Dat is voor lege tankers vrijwel altijd catastrofaal omdat het gas, dat in de ladingtanks is achterge- &4LLA5T S4LM5f bleven, ogenblikkelijk explodeert. Vol gens het systeem van ir. Vreedenburgh komen de huidplaten niet aan gloeien toe aangezien het water in de zijtanks voor een sterke afkoeling zorgt. Over de hele wereld zijn pas twee tankers in de vaart, die naar dit ontwerp zijn gebouwd. Beide schepen, de Fortuna en de Union van een Duitse maatschappij, liepen vorig jaar van stapel. De Union was op één van haar eerste reizen betrokken bij een aanva ring op de Elbe. Het schip, dat een draagvermogen van ongeveer vijftig duizend ton heeft, was geladen met ruwe olie en werd vlak voor de brug geramd door een tanker van zeventig duizend ton, die eveneens was geladen. Alle schepen in de omtrek zochten op de drukbevaren rivier een goed heen komen: iedereen verwachtte vuurwerk op grote schaal. Maar er gebeurde niets en de plaatschade aan de twee schepen was in luttele weken hersteld. De tankschepen worden groter en groter. Maar als een schip in omvang toeneemt, worden de huidplaten naar verhouding dunner en de tanker, die in wezen slechts een reusachtige drijvende bak is (bovenste tekening) wordt kwetsbaarder. Een Nederlandse ingenieur heeft een veilige tanker ont worpen, met beschermende ballast tanks in de zij onderste tekening). De grotere veiligheid gaat niet ten koste van het laadvermogen omdat dit scheepstype een grotere holte meekrijgt De „ontmoeting", die de Liberiaanse tanker Diane enkele weken geleden op de Noordzee had met een Duitse kustvaarder, steekt daarbij schril af. Het kleine schip raakte de lege tanker vlak achter het voorschip. Er volgde een explosie en er ontstond een vuurzee, waaraan tal van blusboten 24 uur lang handenvol werk hadden. Twee opvarenden van de tanker verlo ren het leven. Dit was dan nog nauwelijks een ramp vergeleken met de ontstellende verliezen aan mensen levens en materieel, die in de ruim vijftigjarige geschiedenis van de tank vaart zijn geboekt. Onafhankelijke deskundigen zijn het er over eens, dat het ontwerp van ir. Vreedenburgh een grote bijdrage kan leveren aan de verhoging van de veiligheid in de tankvaart. „Een gaaf idee", is het oordeel van ir. H. W. Stapel, onderdirecteur van de Rotter- damsche Droogdok Maatschappij. „Mogelijk een oplossing voor een brandend probleem," vindt de heer J. F. van Doorn, hoofdinspecteur van de Scheepvaartinspectie. Toch ligt de za?k volgens hem niet eenvpudig. „Er moet een compromis worden gevonden tus sen veilig varen en economisch varen." Die opmerking verklaart wellicht waarom de grote oliemaatschappijen het ontwerp van ir. Vreedenburgh niet willen gebruiken. De heer Vreedenburgh bestrijdt, dat de bouwkosten van dit type hoger zouden liggen dan voor een conventio nele tanker. Op dit punt is ir. Stapel het niet met hem eens. „Je bouwt een grotere doos en die is uiteraard duur der dan een kleinere doos. Je krijgt een groter staaloppervlak, dat je zal moeten schilderen en er worden meer naadjes geplakt", zo redeneert hij, „Een dergellik schip is echter zoveel veiliger, dat het griezelig zou zijn wanneer men niet bereid wordt gevon den de iets hogere bouwkosten te accepteren terwille van het algemeen belang." De extra kosten kunnen volgens ir. Stapel bovendien tijdens het leven van het schip worden terugverdiend. Zo worden de ligtijden in de havens korter doordat het ballastwater al tijdens de ladingbehandeling kan wor den ingenomen of gelost. De geschei den ballasttanks brengen ook het voor deel mee, dat in de ladingtanks geen corrosie optreedt, waardoor de onder houdskosten worden gedrukt en de levensduur van het schip wordt ver lengd. BRUSSEL. Er woedt in Brussel op het ogenblik niet alleen een taalstrijd, ook een muziekstrijd. In de schaduw van het Palais de justice staat het Koninklijk Muziek Conservatorium, een ingewikkeld gebouw niet een vreemde smalle gehoorzaal als epicentrum van het gevecht: de jaarlijkse strijd om de hoogste eer in het Koningin Elisa beth Concours. Voor dit jaar dient de viool als wapen. De grote naanigeeïster aan deze muzikale happening is niet meer. Zij is echter nog altijd het symbool van de stevige traditie, die dit concours in het muzikale tot 's we relds belangrijkste evenement heeft gemaakt. Een bosje rozen brengt dank bij haar witmarmeren buste. In de met negentiende-eeuwse stuc werk versierde zaal, op nog geen tien meter van het borstbeeld, zitten een paar honderd pure liefhebbers en familieleden, met bloknootjes en mu ziek in de hand. Op de eerste rij elf jury-leden en een tafel bel let je. Er ver schijnt een meisje dat een deelnemer en vier composities aankondigt. Er gaat een opgewonden gemompel door de zaal. Dan komt één van de 22 in de tweede ronde overgebleven talent rijke strijkers op. Hij heeft de klank van de zaal al vast mee. De viooltoon ontplooit zich moeiteloos, met een fluwelen warmte. Dat neemt niet weg dat het Koningin Elisabeth Concours een keiharde zaak is. De concentratie die van de deelne mers wordt geëist, is enorm. Van de nu nog in de strijd zijnde 22 moeten er voor de derde en laatste ronde nog tien afvallen. De hoogste eer tenslotte: de grote internationale prijs Koningin Elisabeth, een gulden erepenning en bijna 15.000 gulden in het handje. En dan spreken we nog maar niet van de contracten die hem of haar wachten. Aan het eind van deze week zal de beslissing voor de finale worden geno men. Dan wordt aan de twaalf over- blijvenden het speciaal voor dit con cours gecomponeerde vioolconcert be kendgemaakt. Met die wetenschap gaan ze naar de Chapelle Royale in Wa terloo, op twaalf kilometer van Brussel. Daar moeten ze dit werk in strenge afzondering binnen acht dagen instu deren. Ieder van de twaalf finalisten be schikt in deze chapelle over een eigen studio, compleet met slaap- en badka mer. Dit unieke instituut dat het Bel gische muziekleven aan dezelfde konin gin Elisabeth dankt, vervult ook buiten het concours een belangrijke taak. Jonge talenten kunnen er na hun con servatorium-opleiding drie jaar stude ren zonder er een cent voor te betalen. Naast de studie van hun instrument krijgen ze een brede culturele vorming. Daar staat tegenover dat zij ieder jaar twee examens moeten afleggen. Wie straalt, wordt onherroepelijk van het instituut verwijderd. Theo Olof, Nederlands jurylid in Brussel, bracht in 1951 in de chapelle spannende dagen door. Als deelnemer aan het concours heeft ook hij zich daar op de finale voorbereid. In dat jaar won de Rus Leonid Kogan de eerste prijs en ging Olof met de vierde strij ken. Over zijn taak als jurylid zegt Olof: „Het is een traditie in Brussel, en bo vendien reglementair, dat er door de juryleden onderling niet over de presta ties van de deelnemers wordt gepraat. Ieder geeft zijn cijfers en daarmee uit. Wat de buitengewoon goede en uitge sproken zwakke violisten betreft, liggen de zaken natuurlijk niet moeilijk. Maar de problemen van de jury splitsen zich toe, naarmate de verschillen kleiner zijn". Over de sfeer op het concours zegt Theo Olof: „Iedere gedachte aan een materialistische instelling is hier afwe zig. We hebben het alleen maar over muziek en viool spelen". Theo Olof spreekt ook over de be langeloze medewerking van „zo velen", De organisatie van het concours ademt Het gebeurt regelmatig tijdens slecht zicht of in een smal vaarwater dat geen ruimte tot manoeuvreren biedt: een aanvaring. Een vrachtschip boort zich met kracht in de kwetsbare zij van een tanker, zoals enkele jaren ge leden op de Westerschelde. Binnen een minuut trok een kwaadaardige, inktzwarte rookkolom uit de fel bran dende ladingtanks van het Panamese stoomschip Miraflores. Kokende olie stroomde over het water en blokkeer de de weg voor de redders. Acht zee lieden stierven een verschrikkelijke dood. Door een betere constructie van de tanker had de ramp kunnen wor den voorkomen. inderdaad de sfeer van plezierig ama- reurisme, een vreemd contrast met de bijzonder strenge eisen en de ruim ze ventigduizend gulden aan prijzen. Organisator Van Straelen „beheer der-directeur van de wedstrijd" weet anders wel raad met die tegenstelling: „Dit concours is een van de oudste, het dateert van '37. Het was toen al streng maar ook plezierig. De laatste jaren is het aantal solistenconcoursen enorm toegenomen. Al is er geen directe con currentie de voorwaarden en prijzen zijn overal anders toch ga je het merken. Dit jaar komt het wel bijzonder on gelukkig uit. Ons concours valt samen met het Leventritt-concours in Ameri ka en komende maand begint in Parijs het Jacques Thibaud-concours. Maar wij hebben hoge prijzen". Voor Theo Olof na „Daar sta je dan" komt in het najaar een tweede boekje van hem uit is de toenemende concurrentie tussen de concoursen on begrijpelijk. Hij zegt: „Ja, het is mode op het ogenblik. Er komen steeds meer concoursen en steeds minder talenten. Het Elisabeth-concours heeft nog nooit zo weinig deelnemers gehad. Het liep altijd tussen de dertig en de veertig. Dit keer hebben er zich 31 aangemeld, maar er zijn er maar 24 gekomen." De vergelijking met de talentenjach ten uit het amusement dringt zich na drukkelijk op. Niemand bij het con cours die deze gedachte ter overneming krijgt aangeboden, wil er echter aan. Zeker niet de twee overgebleven Neder landse deelnemers, onze nationale vi ooltrots: Emmy Verhey (18) en Chris- tiaan Bor (nog net 16), de jongste deel nemers aan dit concours. Emmy Ver hey in de vestiaire thee drinkend ten bate van de Medisch-sociale dienst van het conservatorium vindt het in ieder geval een afschuwelijke gedachte. Ze zegt: „Het is natuurlijk zo, maar ta lent en jacht, bah, wat een nare woor den." Ze logeert in Brussel bij mevrouw Elisabeth Chenu-Back, dochter van Emmy's illustere leraar Oskar Back. Mevrouw Chenu: „O nee, ik speel geen viool. Ik heb absoluut geen talent, maar ik ben wel dol op muziek. Sinds 1951, tot zijn dood toe, ging ik met mijn vader altijd naar dit concours. Ik be hoor nu tot de beschermvrouwen." Ze brengt dat in praktijk door Emmy Verhey te huisvesten, die als alle ande re deelnemers zelf hun komst en ver blijf moeten regelen. „Dat was in Mos kou anders", zegt Emmy. „Daar werd alles voor ons gedaan". Mevrouw Chenu over Emmy Verhey: „Ze studeert enorm veel. Ik bewonder haar om haar volledige concentratie op haar werk. Voor een achttienjarige vind ik dat bewonderenswaardig". Emmy zelf: „Ik ben vrij jong voor dit concours. Het is voor m'n gevoel ook nog niet zo erg als ik blijf steken. Ja, ik denk altijd vanuit het publiek, dat zegt dan: ach het is nog een kind. Over vier jaar ben ik 22, dan kan ik weer meedoen". Eerst Moskou, toen het Oskar Back concours in Amsterdam en nu Brussel. Waarom doet ze aan al die concoursen mee? Emmy: „Voor een deel uit ijdel- heid; ik wil niet erkennen dat ik het niet kan. Ik houd van sportiviteit". Dat is ook het argument van Christiaan Bor: „Het is een sport en ik heb nog geen naam te verliezen. Wel zenuw slopend, maar dat is elk concert voor mij ook". En daarom gaat Chistiaan met een betrekkelijk gerust gemoed in het na jaar weer naar een concours in Polen. NAALDWIJK „Het hadden ook Marokka nen kunnen zyn. Door een toeval zün het Italianen ge worden". Hen- ny Rip (36), een ondernemend Haags meisje, heeft zich het lot aangetrok ken van jonge toekomstige landbouwers van het straatarme Ita liaanse Sardinië. Zij heeft ongeveer dertig Sarden naar Nederland ge- w haald die zich nu in het Westland I en in Noord-Holland bij fruitkwe- I kers specialiseren om over enige tyd f op Sardinië een eigen bedrijf te kun nen beginnen. Deze jongelui hebben op hun eigen eiland geen kans om, wanneer zij van de landbouwschool komen, bij een landbouwer in dienst te komen. Henny Rip, die als reisleidster Euro pa afreist, ontmoette op een van haar reizen de directeur van een Sardini- sche landbouwschool. Hij vertelde haar: „De landbouw op Sardinië is niet met haar tijd meegegaan en moet dringend worden gemoderni seerd. Als mijn leerlingen van school komen hebben zij geen enkele kans. Zij komen dan in fabrieken terecht of vervallen tot de armoede waar in hun families sinds jaar en dag hebben geleefd. Kom zelf maar kij ken. dan kun je jezelf overtuigen Henny Rip ging naar Sardinië. Zij kwam, zag en keerde geschrokken terug. Onmiddellijk nam zij contact op met de Stichting Uitwisseling in het Noordhollandse Bergen. Zij vroeg om ook eens wat van deze Italiaanse jongeren naar Nederland te halen en in boerenbedrijven onder te brengen. Op bescheiden wijze gebeurt dat nu sinds 1965, hoewel veel jongeren deze j kans moeten afslaan omdat zijzelf en hun families geen geld hebben voor de reis. De Sarden die het eerst naar Ne derland kwamen, zijn nu op het punt gekomen dat zij eigenlijk al genoeg hebben geleerd en klaar zijn om te rug te gaan naar hun eiland. De meesten echter voelen daar nog niet veel voor. Zij vinden zichzelf nog te jong om al een eigen tuindersbedrijf te beginnen. Zij hebben daarvoor ook nog geen geld. „Ze zitten op een dood punt. Wij moeten ze daar overheen helpen, maar ik weet nog niet goed hoe wij dat moeten aanpakken", zegt Henny Rip. De 22-jarige Antonio Obinu uit het Sardinische dorpje Santu Lussurgiu, zegt: „Ik ben nu twee jaar in Neder land. Ik weet nog niet wanneer ik terug ga. Ik weet ook nog niet wat ik .op Sardinië ga doen. Ik zou een eigen bedrijf willen beginnen, maar daarvoor is geld nodig. Ik voel mij nog veel te jong om daar nu al over te gaan denken. Het bevalt mij hier in Nederland uitstekend." Antonio is in de leer bij tuinder Fernas Zwinkels (32) in het West landse Kwinsheul, waar hij tomaten en bloemen leert kweken. Zijn baas betaalt hem 110 gulden schoon per week. Antonio heeft duizend gulden en een bromfiets gespaard. Zijn baas zegt: „Ik .wil Antonio niet meer kwijt. Hij werkt hard en goed. Hij is beter dan de meeste Nederlandse ar beiders." Dario Sardu uit Santu Giovanni- Suergiu is negentien jaar. Hij leert tomaten en komkommers kweken op het bedrijf van tuinder J, van Adri- chem in het Westlandse Wateringen. Hij is in februari naar Nederland gekomen nadat zijn vader - een mijnwerker - in de Sardinische ko lenmijnen was verongelukt. Zijn komst naar Nederland was 'n vlucht voor de dreigende armoede. Hij wil over een jaar terug naar Sardinië om daar een eigen kas te laten bou wen. waarin hij tomaten wil gaan kweken. Maar dat kost geld. Bij zijn baas verdient hij 85 gulden per week. Zijn pensionhoudster betaalt hij we kelijks vijftig gulden. Van de reste rende 35 gulden spaart Dario voor zijn toekomst. uan««ttwwmu«tmi NEW YORK Overal in de V.S. gaan weer draken van papier en bamboe uit Japan, vlinders en haviken van Formosa, uilen en libellen uit Thailand, krij gers uit Indië en vuurvogels uit Texas de lucht in. Dit jaar zullen in de V.S. meer dan 40 miljoen vliegers worden verkocht, meent Wil Yolen uit New York, voorzitter van de „Internationale vereniging van vliegeraars." „Het is een prachtmiddel voor jongedames om jongeheren te ontmoeten", zei George W. Kelly, mede-eigenaar van „Gofly" een vliegerwinkel in Manhatten. Zijn winkel werd twee jaar geleden geopend en verkoopt nu tientallen ver schillende vliegers voor prijzen van 15 (dollar)-cents tot 17 dollar 50 dollar voor visvliegers aan klanten uit Fairbanks in Alaska en van Hawaii tot Porto Rico. „Ga naar Central Park of een strand en het is er druk als op een snelweg, zei Kelly. „De touwen raken in elkaar en je moet met elkaar gaan praten. En dat is een deel van het vermaak. Dèt, én vissen met vliegers, water skiën met vliegers, vlregervechten, fo tograferen met vliegers of alleen maar een beetje bedachtzaam vliegeren." „Vissen met vliegers is de nieuwste sport, vertelde Yolen. Daarbij trekt de vlieger een snoer met aas, haken en loodjes door het water. Yolen heeft op die manier in de nabijheid van Florida een vis van 40 pond gevangen. „Ze gebruiken ook vliegers in plaats van bezanen op boten, en waterskiën is zo gewoon geworden, dat men het moet doen met een vlieger om de aandacht te trekken. Voor vele Amerikaanse vliegeraars zijn uit Indië overgewaaide vliegerge vechten tegenwoordig de geliefde bui tensport. „Ze bevestigen scheermesjes en andere scherpe dingen langs het ge raamte en smeren glaspasta op het touw, vertelde Yolen. „Als dan het ene toud het andere kruist, snijdt het dit door en de tegenstander is zijn vlie ger kwijt." De Thailandse vliegergevechten waarbij grote vliegers proberen de klei nere uit de lucht te vegen is er in de V.S. niet ingegaan, vertelde Yolen. Hij wil het vliegeren tot een Olympische sport maken. Hij werkt reeds met een ploeg van zes man, en een vlieger van ongeveer 14 vierkante meter.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 12