KERK ZENDING EN HULP „De volkeren moeten tezamen leven als kinderen van God.." Ter overdenking Een zendbrief aan de wereld ter wille van die wereld Paus trekt ten strijde tegen armoede en sociaal onrecht Hoe kunnen verdeelde kerken Pinksteren gaan vieren Recht op eigendom Soms revolutie Wereldfonds Geboorteregeling Spoed: Op de zendingskalen der stond de afgelopen week met rood aange geven: de zendingsweek, want morgen is het Pink steren en dat is immers zendingsfeest! Vandaag ook wordt misschien niet helemaal toevallig de actie gevoerd „Eten voor India", niet een kerkelijke zaak en evenmin een zendings zaak eenvoudig een kwestie van hulp aan hongerende mensen. En zo komt men er toe dit alles te gaan combineren: kerk. zending en hulp aan volkeren die ar moe lijden. Want kerk dat zijn de christenen, de mensen die „anders" zijn geworden omdat God hen heeft gegrepen. Ze willen van dat heil van God vertellen, daar ook anderen in laten meedelen dat is zen ding. Maar ook: laten meedelen in de aardse gaven die God de wereld geeft. Ook Gods liefde in praktijk brengen: dat is hulp bieden. Dat is wat ook de paus wil. En daarom besteden we aan zijn jongste zendbrief juist nu grote aandacht. DEZE WEEK „En als de dag van het Pinksterfeest vervuld werd, wa ren zij allen tesamen bijeen"Hand. 2:1. jYJen zegt wel, dat op het eerste Pinksterfeest de christelijke kerk is gesticht, dat kan op grond van Handelingen 2 worden verdedigd. Tot toen toe was het geloof in de Mes sias Jezus beperkt gebleven tot de Joden. Daarna is het ver kondigd geworden aan alle volken. In verband hiermee moet ook het talenwonder op het Pink sterfeest worden gezien. Allen hoorden zij de apostelen de grote daden van God verkondigen in hun eigen taal. Dit be tekent, dat van toen af aan in elke taal het Evangelie van Jezus Christus zal worden verkondigd. En dat uit alle volken er zullen zijn, die in Jezus Christus gaan geloven. Merkwaar dig is, dat deze veeltaligheid van het Evangelie en veelsoortig heid van de gelovigen toch geen bedreiging vormt van de eenheid. Want bij alle verschil in taal en leefgewoonten en instelling en kleur vinden zij elkaar in de belijdenis van de ene Naam van Jezus Christus. Daarom is het zo veelzeggend, dat het Pinksterevangelie in Handelingen 2 begint met de me dedeling, dat zij allen tezamen, eendrachtig, bij elkaar waren. Blijkbaar zijn dat dingen, die onlosmakelijk bijeen horen: De Heilige Geest, de eenheid van de christelijke gemeente en de dynamische veelkleurigheid van de verkondiging van het Evangelie. Zij vormen een drieëenheid, het één kan niet zon der het andere. Als wij nu eens de lijn doortrekken naar het heden, dan val len er tal van dingen te constateren: le. Pinksterfeest is voor zeer velen een nietszeggend feest ge worden. Of: nietszeggend? Het zegt wel veel, als het mooi weer is. Dan zegt het zoveel als een paar fijne vrije dagen, die ons gelegenheid geven erop uit te gaan. Maar het heils- feit van Pinksteren, dat blijft in de mist hangen. Men weet niet meer waarom het gaat. Men kan het niet voor zich con creet maken. Dit heilsfeit verwekt geen opschudding meer zoals het eenmaal deed in Jeruzalem. Het brengt het volk niet meer tot beroering. Er worden geen felle reacties meer gehoord, noch van aanbidding, noch van spot. Dat is een te ken, dat er iets niet goed is. Blijkbaar is de aanwezigheid van de Geest geen werkelijkheid meer voor kerk en wereld. 2e Pinksterfeest wordt vandaag niet „tezamen", nieteen drachtig gevierd. De gelovigen zijn niet bijeen, maar hope loos verdeeld in allerlei kerken en kerkjes. Waar moet de Geest nu zijn, wat is het adres, waar hij binnenkomt? Alle kerken eisen dit adres voor zichzelf op. Dat maakt het zo ver warrend voor de buitenstaander. Waar moet die buitenstaan der het Pinksterfeest vieren, waar kan hij de Geest ontmoe ten? Soms schamen wij ons over deze verdeeldheid. Dan hou den wij een vergadering van gezamenlijke kerken. Maar als wij dan weer thuis zijn en het wordt weer zondag, dan hou den wij het toch maar bij onze oude vertrouwde verdeeld heid. Maar als 't nu eens waar is, wat boven schreven, dat de aan wezigheid van de Geest èn de eenheid van de kerk niet van elkaar los te maken zijn, ziet u dan het verband tussen sub. 1 en sub. 2? Onze pijnlijke ervaring van het gemis van de Geest hangt samen met onze verdeeldheid. In zo'n klimaat kan de Geest niet werken. Door zo tegen elkaar in en los van elkaar te leven bedroeven wij de Geest, blussen wij de Geest uit. 3e. Van de dynamiek van de Pinkstertaai uit Hand. 2 is van daag niet veel meer te vinden. De dominees zitten ver roest in hun aparte kerktaal. Voor een ingewijde zijn het doorgaans niet meer dan stichtelijke klanken geworden, en voor de buitenstaander is het een geheimtaal, hij begrijpt er geen syllabe van. De taal van de kerk is verdogmatiseerd, ze is niet meer de taal van het leven. Daarom spreekt zij niet meer aan. En daarom gaat ook op Pinksteren de buiten staander aan de kerk voorbij. TJo bestaat er wel een grote afstand tussen hét eerste Pink sterfeest en vandaag. De kerk doet goed haar best om mensen, die van de kerk zijn afgedwaald terug te roepen. Dat is nodig. Want het Pinksterfeest kunnen wij toch alleen echt beleven in de kerk, rondom de verkondiging van het Evan gelie. Maar het Pinksterfeest roept ook de kerk zelf terug van haar dwaalweg. Terug naar de eenheid in Christus, te rug naar de schokkende werkelijkheid van de Geest, terug naar de levende verkondiging van het Evangelie van Jezus Christus. Zo voelen wij opnieuw hoe dringend de roep is: Veni Creator Spiritus! Kom, Schepper, Heilise Geest! VEENENDAAL. C. Graafland Uen bekend beeld dat ons Nederlanders wel met enige trots vervult: grote hoeveelheden voedsel arriveren in India na de eerste, zo bijzonder ge slaagde actie om de honger in dat land te lenigen. Er bestaat geen twijfel over dat ook vandaag zoveel bijeengebracht zal worden dat binnenkort nieuwe voedselzendingen verscheept kunnen worden laten we er blij om zijn want hulp, spoedige hulp, is bitter nodig. Alleen: we moeten niet denken dat we er dan zijn. Wat we nu doen is weinig meer dan, door medelijden bewogen, een aalmoes geven. Dat hoort bij de naastenliefde maar het is er niet meer dan een facet van. Het Goddelijk gebod: „Heb uw naaste lief als uzelve!" houdt heel wat meer in wie de zendbrief van de paus leest gaat daarvan iets begrijpen. Hoeveel beter zou het zijn als dat voedsel, dat nu door ons (en door vele anderen in de wereld) wordt geschonken en waarschijnlijk gratis verscheept, door de regering van India zou kunnen worden gekócht. Als de mensen die nu met moeite in het leven worden gehouden, niet de hand moesten ophouden, maar in sociaal en economisch opzicht gelijkwaardig zouden zijn aan ons, mensen van de welvaart. Daarop vooral moet het streven gericht zijn. Niet gebrek doch overvloed verwekt gierigheid. Mon Saigne De jongste zendbrief van paus Paulus VI heeft naar zijn beginwoorden de naam Populorum Progressio (de ontwikkeling van de volkeren) meegekregen. Daarmee is dan direct de problematiek, die deze encycliek aansnijdt, aangeduid. Zij be handelt de ontwikkeling of het welzijn van alle volken en is als zodanig voor de wereld geschreven. Gezien de huidige verhoudingen op sociaal en economisch gebied is de brief echter allereerst gericht aan die volken, die men de rijke landen pleegt te noemen. Deze hebben tegen over de arme landen verplichtingen. Daarom spreekt de paus in de eerste plaats de rijke landen aan. Hij doet dat op korte en bondige wijze. Volgens inge wijden is aan deze encycliek 4 jaar ge werkt. Een team van deskundigen heeft zich uitvoerig in de ontwikkelingsproble matiek verdiept en de encycliek zeven keer herschreven. In de definitieve ver sie bestaat ze uit 87 paragrafen, ver spreid over twee hoofddelen. In het eerste hoofdstuk wordt een pleidooi ge voerd voor een volledige ontwikkeling van de mens, terwijl in het tweede ge deelte een lans wordt gebroken voor een solidaire ontwikkeling van het mensdom. Wie nu mocht verwachten, dat dit een lang en dor betoog inhoudt, komt bedro gen uit. De Nederlandse tekst beslaat nog geen twee krantepagina's. Het geheel is een boeiend en inspirerend werkstuk, dat een steun in de rug beoogt te zijn voor allen die zich voor de ontwikkelingshulp inzetten. Dat dit laatste een dringende eis is, daarover laat de Paus geen twijfel be staan. Zoals hij in de inleiding zegt is hij in de jaren 1960 en 1962 toen hij als kar dinaal reizen maakte naar respectievelijk Latijns-Amerika en Afrika, persoonlijk ge confronteerd met de armoede van hun be woners. Bij zijn bezoek als Paus aan India in 1964 heeft hij de schrijnende toestanden nogmaals met eigen ogen gezien. Hij weet ervan, dat de huidige ontwikkeling er een is, die de rijken rijker en de armen ar mer maakt. Deze gang van zaken kan een welden kend mens niet met rust laten. Waar ter wereld iemand ook woont, hij dient oog te hebben voor de sociale onrechtvaardig heid van de huidige verhoudingen. „Heden is de belangrijkste kwestie, waarvan iedereen zich bewust moet zijn, dat de sociale kwestie wereldomvattend is geworden". De ontwikkeling van de mens op zich is een goede zaak en vindt haar inspira tie in de Bijbel, maar aan deze groei zit de ambivalentie verbonden, dat men zich wil ontwikkelen om het eigen welzijn en het eigen bezit alleen. De mens vergeet, dat hij verplichtingen heeft niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de ander. Wat op persoonlijk niveau geldt, geldt evenzeer ten aanzien van de verschillen de volkeren. Ook hier zijn er landen, die alleen aan het welzijn van de eigen na tie denken en voorbijgaan aan het lot van andere volkeren. „Maar", zegt de Paus, „de volledige ontwikkeling van de mens kan niet tot stand 'tomen zonder de ont wikkeling van de mensheid in onderlinge solidariteit". Daarbij herhaalt hij wat hij reeds in 1964 in Bombay gezegd heeft: „De mens moet weer de mens ontmoe ten, de volkeren moeten elkander tegemoet treden als broers en zusters, als kinde ren van God. In dat onderlinge begrip en in die wederzijdse vriendschap, in een dergelijke geheiligde gemeenschap moe ten wij gelijkelijk beginnen samen te werken voor de opbouw van de gemeen schappelijke toekomst der mensheid". Om dat te bereiken zullen nog vele hin dernissen weggeruimd moeten worden. De belangrijkste zijn wel de rassenhaat en het nationalisme, die zo verzekert de Paus geenszins alleen de jonge sta ten aankleven. Voor een gezamenlijke aanpak is echter allereerst vereist, dat 't analfabetisme wordt overwonnen. De eco nomische groei is zelfs afhankelijk van de sociale vooruitgang. „De honger naar onderricht is in feite niet minder ondermijnend dan de honger naar voedsel: een analfabeet is een on dervoede geest. Kunnen lezen en schrij ven, een beroepsopleiding ontvangen, bete kent zelfvertrouwen krijgen en ontdekken dat men samen met anderen vooruit kan". Een van de moeilijkste problemen bij alle ontwikkelingshulp is het vraagstuk van privé-eigendom. Met name in Zuid- Amerika is het grootste deel van de grond in handen van enkele grootgrondbezitters. Onteigening van deze gronden door de staat zou het ontwikkelingswerk een stuk vooruit kunnen helpen. De politieke ver houdingen laten dit tot nu toe niet toe. Maar wat erger is: de landeigenaren heb ben tot voor kort de kerl aan hun zijde gehad. Immers, alle voorgaande encyclie ken over sociale vraagstukken Rerum Novarum (1891), Quadragesimo Anno (1931) en ook de encycliek van paus Jo hannes XXIII „Mater et Magistra" (1961) hebben steeds het privé-eigendom als een door God gewilde z^ak verdedigd. Daarbij heeft men wel gewezen op de so ciale functie aan het eigendom verbonden (de rijke eigenaar is verplicht de armeren in zijn rijkdom te doen delen), maar het MwmwmViViVéVAV recht op eigendom is nooit officieel aange tast. Het eigendomsrecht werd gegrond op het natuurrecht en de encyclieken de den een beroep op de rijken zich solidair te tonen met de armen. Met andere woor den: de rijken mochten hun bezit niet al leen voor zich zelf houden, maar moes ten ook anderen van hun bezit laten ge nieten, terwijl de armeren aangespoord werden zich d.m.v. vakverenigingen e.d. een betere maatschappelijke positie te verwerven. De onderhavige encycliek van Paus Paulus VI ademt een andere geest. Hier wordt niet uitgegaan van het na tuurrecht als fundering van eigendom, maar principieel kiest men het bijbels uitgangspunt, dat de aarde aan allen toebehoort. Het laatste concilie heeft het aldus uitgesproken: „God heeft de aar de en al wat zij bevat bestemd ten ge- bruike van alle mensen en alle volke ren, zodat de goederen van de schep ping gelijkelijk moeten vloeien in de handen van allen volgens de wet der rechtvaardigheid, die onlosmakelijk ver bonden is met lieïde". Nadat de Paus nog eens de kerkvader Ambrosius geci teerd heeft, die bovenvermelde concilie uitspraak nog krasser formuleerde, ver volgt hij ondubbelzinnig: „Dat betekent dat privé-eigendom voor niemand een onvoorwaardelijk en absoluut recb* is. Niets wat boven zijn behoefte uitgaat is geschapen om voor zijn exclusief ge bruik gereserveerd te blijven wanneer de anderen het noodzakelijke niet heb ben" „Als een conflict mocht ont staan tussen verkregen privé-rechten en gemeenschapseisen van de eerste orde, dan is het de taak van de openbare macht zich te beijveren dit uit de we reld te helpen met de actieve medewer king van personen en sociale groepe ringen". Hier wordt dus niet meer een beroep gedaan op de edelmoedigheid van de rijke, maar er wordt gesteld, dat „niets wat boven de behoefte uitgaat" voor persoonlijk gebruik aangewend mag worden als de anderen het nood zakelijke moeten missen. Dit uitgangspunt heeft enorme conse quenties voor de economische verhoudin gen in de wereld. De Paus is er zich van bewust, wat hij hiermee gezegd heeft, want hij erkent ook met zoveel woorden, dat dit het einde van het liberalisme be tekent. Het kapitalistische liberalisme is ontoelaatbaar. „Het gemeenschappelijk welzijn eist dus soms de onteigening als bepaalde landerijen die ten gevolge van hun uitgestrektheid, door hun zwakke ex ploitatie of het achterwege blijven daar van, door de armoede die er voor de be volking het gevolg van is, door de aan zienlijke schade die aan de belangen van het land wordt toegebracht, een hinder nis zijn voor de collectieve voorspoed". Deze zin alleen al moet een geweldige ruggesteun zijn voor al die groeperingen die, werkend in de ontwikkelingslanden, socialisering van de grond zien als een van de eerste te realiseren maatregelen. Hierbij stuit men echter op een gewel dige weerstand van de bezitters. Het zijn niet de eerste de beste deskundigen, die in de huidige situatie alleen door geweld een snelL verandering mogelijk achten. De sociale onrechtvaardigheid eist alleen in Brazilië bijvoorbeeld elke 40 seconden het leven van een kind. Men redeneert dan dat handhaving van deze toestand onrechtvaardiger is dan een aange- kers. In een toespraak voor de Verenig de Naties in 1965 sprak de Paus alleen nog maar over het opvoeren van de produktie om de armoede de baas te worden. Nu onderkent hij dat dit alleen geen oplossing biedt, want „de omvang van de bevolking neemt sneller toe dan de beschikbare hulpbronnen en men vindt zich duidelijk ingesloten in een impasse". wakkerde sociale revolutie. Deze zal onge twijfeld slachtoffers vragen, maar, zo zegt men dan, hun getal is verhoudingsgewijs veel minder dan dat wat de honger nu eist. In dit verband is van theologische zijde al aangedrongen op een theologie van de revolutie. Velen schrikken hier begrijpelijkerwijze voor terug. Zo ook de Paus. Hij weet er echter van dat er toe standen zijn, „waarvan de onrechtvaar digheid ten hemel schreiend is. Dan is de verleiding groot om door geweld van deze smadelijke toestanden naar een menswaar dige situatie door te stoten". De Paus waarschuwt er voor dat geweld geweld oproept. In een tussenzin maakt hij echter een opmerking, die erop zou kunnen duiden, dat hij niet altijd een re volutie uit den boze acht. De Paus maakt namelijk een uitzondering voor „het geval van duidelijke en voortgezette tirannie die ernstige schade aan de fundamentele rechten van de persoon zou veroorzaken en gevaarlijke schade zou toebrengen aan het gemeenschappelijk welzijn van het land". Maar de hoofdstrekking van de gehele encycliek is, dat er dringende (geweldloze) hervormingen moeten wor den doorgevoerd. Hiervoor moet iedereen zich inzetten. Het moet snel en voortva rend gebeuren, want de tijd dringt. De toe nemende kloof tussen de rijke en arme landen moet zo snel mogelijk gedicht wor den. Dat is geen gemakkelijke zaak en daarom moeten er programs gemaakt worden met totaal nieuwe ideeën. Plan ning is daarbij een eerste vereiste. Die dient uitgevoerd te worden door de open bare macht. Het komt ook aan haar toe „aan te wijzen welke objecten moeten worden aangepakt". Wanneer er hulp ge boden wordt zullen de schenkende landen niet mogen eisen, dat zij uitmaken waar voor het bestemd moet worden. Er zal een dialoog moeten ontstaan tussen de rij ke en arme landen, waarin de vraag en de behoefte het aanbod zal moeten bepa len en niet omgekeerd. Minder radicaal is de Paus ten aanzien van het probleem der bevolkingsgroei. Dat hier een groot probleem ligt mogen alleen al de volgende cijfers aantonen: naar schatting leefden er aan het begin van onze jaartelling 250 miljoen mensen t_> aarde. Omstreeks 1600 was dit getal ver dubbeld tot 500 miljoen. In 1960 bevolkten ongeveer 3 miljard mensen de aardbodem en als deze ontwikkeling zich voortzet i.loeten wij in het jaar 2000 rekening hou den met een bevolking van 6 miljard. Zolang de Paus zich nog niet duidelijk over de „pil" uitgesproken heeft, mocht men niet verwachten in deze encycliek hierover opzienbarende uitspraken te ver nemen. Toch heeft de Paus over dit vraag stuk een ander geluid laten horen dan ooit tevoren. Na gewezen te hebbt op het belang dat het gezin vervult, wijst hij op de verantwoordelijkheid die de ouders dragen bij het bepalen van de gezinsgrootte. Het is aan hen „om te be slissen over het getal van hun kinderen, daarbij rekening houdend me+ hun ver antwoordelijkheid voor God, voor zich zelf, voor de kinderen die zij reeds op de wereld gebracht hebben en voor de gemeenschap waartoe zij behoren Het is vooral deze laatste toevoeging, die in dit verband van belang is. Door bovendien alle nadruk te leggen op de verantwoordelijkheid van de ouders in deze zaak benadert paus Paulus VI het standpunt van wijlen Monseigneur Bek- Ten einde de ontwikkeling werkelijk vooruit te helpen doet de Paus het voor stel een wereldfonds te stichten, „dat ge voed wordt met een deel van de militaire uitgaven terwille van de hulp aan de slechtst bedeelden". Zulk een ideëel voorstel lijkt voor de hand te liggen en het is al vaker naar vo gebracht. Wie echter enigszins op de hoogte is van de krachtsverhoudingen in de wereld en de daarmee samenhangen de concurrentie en jaloezie zal moeten erkennen, dat dit pauselijke ontwerp een moedige poging is het ontwikkelingswerk krachtdadig aan te pakken. De verontrusting van de paus over de huidige wereldsituatie blijkt overigens ook maar al te duidelijk uit de emotione le toon die uit de volgende zin spreekt: „Als zoveel volkeren honger hebben, als zoveel gezinnen gebukt gaan onder ge brek, als zovelen gedompeld zijn in on wetendheid, als zoveel scholen, ziekenhui zen en gebouwen die zo genoemd wor den, nog moeten worden gebouwd, worden alle verspillingen door overheid en parti culieren, alle uitgaven voor nationale en persoonlijke trots, de gehele uitputtende bewapeningswedloop, een schandaal, dat niet kan worden toegelaten. Mogen zij die verantwoordelijk zijn toch naar ons luis teren voordat het te laat is". Het is een heilige ernst die uit deze woorden spreekt. Een ernst die door de gehele encycliek doorklinkt, maar vooral in het tweede gedeelte tot uitdrukking komt. Hierin doet hij namelijk in hoofd zaak een beroep op de welgestelden de ontwikkelingshulp nu eens daadwerkelijk aan te vatten. De Paus onderscheidt een drievoudig aspect in de hulp, die de rij ken zullen moeten bieden. Daar is in de eerste plaats de plicht van solidariteit, ten tweede de plicht van sociale recht vaardigheid en te derde de plich* van uni versele liefdadigheid. Onder solidariteit verstaat de Paus, dat de rijke landen de arme landen helpen in hun ontwikkeling. Daarom „dient men het als normaal te beschouwen, dat met het oog op de groeiende armoe de in de onderontwikkelde landen een ontwikkeld land een deel van zijn pro duktie bestemt om te voldoer aan de behoeften van die gebrek lijden". Tot de plicht van de sociale rechtvaardig heid rekent hij, dat de rente-tarieven en de duur van de lening zodaniv zijn vast gesteld, dat ze aanvaardbaar zijn voor beide partijen. Met deze ingewikkelde problematiek hangt samen, dat de grondstoffenprij- zen in feite bepaald worden door de rij ke landen. Een radicale omkeer op dit gebied valt ook onder het aspect van de sociale rechtvaardigheid. De zogenaam de „vrije" prijzen voor de grondstoffen kunnen moeilijk rechtvaardig genoemd worden, als de partijen financieel niet op gelijke voet staan De Paus steli dat een overeenkomst tussen twee ongelijke partijen, waarbij de een in feite afhan kelijk is van de aankoop van de ander, nog niet hoeft te betekenen dat hiermee een sociaal rechtvaardig contract is ge sloten. Om dit te verhelpen zal men tot een internationale vaststelling van de grondstoffenprijzen moeten komen. Het derde aspect (de plicht van de uni versele liefdadigheid) houdt in, dat de mensen in de rijke landen het er voor over zullen moeten hebben meer belas ting te betalen ten behoeve van het ont wikkelingswerk. Tevens dient het een normale zaak te zijn, dat deze landen „onderwijzers, ingenieurs, technici en we tenschapsmensen opleiden voor de onder ontwikkelde landen". Bovendien zullen de rijke landen zich er van moeten onthou den afgestudeerde studenten ui de ont wikkelingslanden, die zo broodnodig zijn in hun geboorteland, vast te houden in het land waar ze studeerden. Wil er van werkelijke dienstverlening iets ko men dan zal ook in toenemende mate de militaire dienst door sociale dienst moeten worden vervangen. ITet al deze suggesties heeft de Paus duidelijk aangegeven, waaraan bij een op lossing van het ontwikkelingsprobleem ge dacht moet worden. De Paus is er zich maar al te zeer van bewust, dat al zijn woorden geen enkel effect zullen hebben als ze niet op de kortst mogelijke manier in daden worden omgezet Hij doet daarom aan het eind van de encycliek een hartstochtelijk beroep niet alleen op zijn eigen geloofsgenoten maar op alle mensen van goede wil. „De toekomst van de wereldbeschaving hangt er van af". Geleerden, staatslieden, schrijvers, opvoeders, jongeren en oude ren worden opgeroepen mee te werken aan „de hoogst noodzakelijke veranderin gen en aan de onontkoombare hervormin gen. Ja, allen nodigen wij uit om te ant woorden op deze angstschreeuw, in naam van de Heer". De encycliek is gedagtekend on 26 maart 1967, le Paasdag, het feest van de op standing. Op Pinksteren, het feest van de uitstorting en van de uitzending, zal men niet de geest, die uit deze "awselijke zend brief spreekt, mogen laten verstommen. Hij wacht op vertaling in de wereld. G. H. Lensink

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 13