p
W
ZIEZO
TT
T T ij legden het allemaal voor aan de Indiase
ambtenaar, die had gesproken over de image van India in het
buitenland. Hij werd somber: „Er is nog iets", zei hij, „en dat
iets heet China. In 1962 is de aanval uit het noorden gekomen.
We waren toen onderweg met onze eerste grote plannen. We
hadden de taboes van de family-planning doorbroken, we gingen
de produktie omhoog brengen. Toen kwam daar opeens China.
Nehroe heeft alles gedaan om dat te voorkomen, heeft diep ge
bogen in Peking. De aanval kwam toch. Niet zozeer om werke
lijk een grote oorlog met India te beginnen, maar om ons te
dwingen aan de noordgrens een militair apparaat in stand te
houden, dat ons vier procent van ons nationaal inkomen kost.
Zij, China, staan hoog op de bergen, wij in het dal. Wij staan
met de rug tegen de muur. En waarom? Omdat wat u ook van
India kan zeggen en vinden India tóch een vrije democratie
wil fcijn met een vrijheid van meningsuiting. U kunt dat lezen in
onze kranten, zien aan onze verkiezingen. Democratie maalt
moeizaam, maar zij maalt in dit land. Ddt moet u, dat moet
het Westen wéten!"
Waarom is er honger in India?
Dank zij de medewerking die de
stichting „Eten voor India" van de
kerkgenootschappen heeft ontvangen
ondanks het feit dat in de Pinkster-
week belangrijke inzamelingen van
missie en zending en diaconaat worden
gehouden zal Nederland vandaag
zijn bijdrage kunnen geven in kerken
en gemeentehuizen ter bestrijding
van de hongersnood in India.
De televisie zal een bijzonder pro
gramma uitzenden en er zal klokgelui
zijn om de mensen op te wekken mee
te doen aan de inzameling. Nog vanavond
zal een zij het voorlopig eindre
sultaat van de actie bekend kunnen
worden gemaakt.
Ji-et antwoord is simpel: India is volledig afhan
kelijk van de moesson. Dat is een tragische waarheid. Geen re
gen: geen oogst, miljoenen dreigen te sterven. Twee jaar achter
een is in een aantal deelstaten (waaronder Bihar) de regen gro
tendeels uitgebleven. Als de invoer uit de Verenigde Staten van
Amerika (dit jaar 10% miljoen ton) én de hulp van buitenlandse
organisaties er niet was, zouden veel mensen omkomen.
D£t zijn de feiten en het is de waarheid. Ge zult moeilijk een
hoge ambtenaar in India vinden, die deze feiten gezegd wil
hebben. Een regeringsambtenaar in Delhi (die bepaald bezwaren
had met name genoemd te worden) zei: „Er is hongersnood in
mijn land, maar officieel was die er tot voor kort niet. Ik heb
geleerd te begrijpen dat dit voor u onaanvaardbaar en krank
zinnig moet klinken. Maar u moet óók iets begrijpen. Wij zijn
een ex-koloniale mogendheid. Dat is een uiterst gevoelige zaak.
Mislukking is gezichtsverlies". Wij zeiden: „Maar het is toch niet
India's schuld dat het niet heeft geregend? Wat wilt u nu toch:
de image van India in het buitenland redden, of een paar mil
joen doden in Bihar?" Hij antwoordde: „India heeft ook zelf
wel iets gepresteerd".
Dat is juist. Toen in 1948 de onafhankelijkheid daar was, had
de gemiddelde Indiër beslist minder te eten dan vandaag, 19 jaar
later. Hij kreeg toen gemiddeld 1750 calorieën en in 1965 was
dat opgelopen naar 2300 calorieën, een ongekende luxe, ook al is
't naast ons overvet Westers bestaan nog maar een magere zaak.
De laatste jaren (door mis-oogsten) is het calorische cijfer weer
teruggelopen. Het gemiddelde inkomen per hoofd van de bevol
king lag in 1948 op 62 gulden, in 1966 op 200 gulden en men
streeft naar 230 gulden in 1971. In 1948 kon 14 procent van de
bevolking lezen en schrijven, vandaag ligt dat op 26 procent en
men mikt op 31 procent in 1971. Het nationale inkomen steeg
van 16 miljard dollar naar 26 miljard en men mikt op 34 miljard
in 1971.
India heeft veel successen behaald die met zweet en bloed
geboekt zijn. Ondanks dat kan dit land zichzelf nog altijd niet
voeden. En waarom niet?
.India moet steeds meer mensen te eten geven.
De bevolking is gesprongen van 348 miljoen in 1948 naar 475
miljoen (sommigen spreken van een half miljard, niemand weet
het juiste cijfer) en zal in 1971 gestegen zijn tot 530 miljoen. De
kindersterfte loopt terug, de ziekten lopen terug, de gemiddelde
leeftijd van de Indiër is geklommen van 32 naar 45 jaar.
De graanoogst lag in 1948 op 53 miljoen ton per jaar. In 1964
haalde men het record van 88 miljoen ton en voor 1971 praat
men over 120 miljoen ton.
Is dat laatste een droomcijfer? Feit is, dat de oogstcijfers de
laatste jaren bergafwaarts gegaan zijn. In 1965 was de moesson
al slecht en men bereikte niet meer dan 72 miljoen ton (te ver
meerderen met elf miljoen ton Amerikaanse import). Toen al
aten vele boeren hun kleine reserves op. Toen kwam 1966. Wéér
een droog jaar, met een oogst van 74 miljoen ton. Import geschat
op 14 miljoen ton. En wat zal 1967 brengen? Men bidt de goden
om een bijzonder goede moesson. Het moet nu toch wel einde
lijk gaan regenen!
Er is ook verhes, door slechte pakhuizen en slechte opslag
faciliteiten. India telt naar schatting zo'n 24 miljoen ratten, ze
pikken graag een graantje mee. Officieel praat men over een ver
liespercentage van 2 procent. Cynici spreken van 50 procent, rea
listen houden het op 20 procent.
-J v is maar één oplossing: de produktie moet
omhoog.
J. P. Mathur, plaatsvervangend secretaris-generaal van het mi
nisterie van Voedsel en Landbouw in New Delhi zegt: „De pro
duktie móet omhoog door het gebruik van kunstmest op grote
schaal, het gebruik van nieuwe, meer produktie garanderende
zaden en vergroting van irrigatiecapaciteit. Wij werken eraan.
Van de 325 miljoen hectare landbouwgrond was in 1965-1966
bijna 90 miljoen geïrrigeerd. Wij zijn pas in 1965 begonnen met
nieuwe zaden te planten op 7% miljoen hectare; dit jaar zullen
we 15 miljoen hectare beplanten. Het zijn zaden uit Mexico en
uit Taiwan (Formosa). De produktie vliegt daardoor omhoog.
En de boer die ziet dat zijn buurman twee-, driemaal zoveel
produceert en daardoor dus twee-, of driemaal zoveel geld voor
zijn waar krijgt wil het ook hebben".
De flessehals ligt bij de kunstmest. Mathur zegt, dat hij voor
zijn 15 miljoen hectare 1,35 miljoen ton kunstmest nodig heeft.
De produktiecapaciteit in India ligt echter slechts op 500.000 ton.
De rest moet geïmporteerd worden. „En in 1971 zullen we zelfs
12,5 miljoen ton nodig hebben", zegt Mathur.
Hoe is de situatie? Er zijn in heel India zes fabrieken in pro
duktie. Er zijn er vier in aanbouw; om acht fabrieken worden
nog onderhandelingen gevoerd, daarvan zijn er zeven met bui
tenlandse (Amerikaanse, Britse, Japanse en Italiaanse) investe
ringen. In al deze gevallen is overeenstemming bereikt. Een
gigantisch plan van drie Amerikaanse oliemaatschappijen voor
een investering van de kant van de VS van ten minste 250 mil
joen dollar is afgesprongen, voornamelijk door angst van Indiase
kant voor teveel invloed en zeggenschap van het rijke, kapitalis
tische Amerika.
l-edere landbouwexpert is het er over eens: de
voedselsituatie staat of valt met de kunstmestproduktie. Een
Indiase ambtenaar zei: „Daar kunt u in Holland ons mee helpen.
Voedselzendingen zijn goed, maar lossen de problemen niet op.
Stuur ons ook kunstmest".
Dat gebeurt. „Eten voor India" richt zijn actie in belangrijke
mate naar deze kant. India heeft bezwaar tegen charitatieve
hulp, eenvoudig omdat men de hand niet wil ophouden. India
wil wel (in rupees) betalen voor door „Eten voor India" aange
kochte en gezonden kunstmest. Met de in India op deze wijze
gekweekte rupee-tegoeden kan „Eten voor India" dan weer pro
jecten uitvoeren o.a. waterboorprojecten, waarmee men vorig
jaar in Indore, benoorden Bombay, begonnen is.
Iedereen is het er over eens, dat deze plannen gezond zijn.
„Een schoolvoorbeeld van goede hulp" noemde Mathur het.
Noorwegen gaat de hulp eveneens via dergelijke kanalen leiden.
Een peace-korps-werker in India zei zeer nuchter: „Voedsel zen
den is mooi, bevredigt de Westerse ijdelheid van de rijkdom.
Maar als we eerlijk willen helpen moeten we ook aan hun toe
komst helpen bouwen."