ongeren vrijwilligers
Gegevens:
Vragen:
Agrariërs
I
ANTSI
bezit von praktijkdipioma boekhouden,
varing op ad»«in8fitrotif.kai8ioaiLJiie!gtkt totaanbeveiii
vooral In de agrarische sector cds
mpeten bestand zijn tegen vete teleurst
sel op de helling en dat gebeurt niet".
Daarom zullen er altijd wel kansen
blijven weggelegd yoor de jongeman,
die na zijn H.B.S. het leven in gaat
met de gedachte: „Fijn, belastingbil
jetten invullen voor anderen....".
Toch zal het nu weer niet zo zijn,
dat aspirant-belastingconsulenten in de
rij zullen staan en dan vlot aan het
begeerde baantje worden geholpen. In
de eerste plaats heeft onze zegsman
niet de indruk, dat er veel jonge men
sen zijn, die direct na het behalen van
hun einddiploma al belastingconsulent
willen worden. De meesten, die zich
tot het werk van de fiscus voelen aan
getrokken, preereren gewoon 'n baan
bij de belastingen.
Van degenen, die het tot belastingin
specteur brengen, lopen er dan later
nogal wat over naar de andere zijde,
die van de adviseurs. Ook gebeurt het,
dat mannen op deze stoel gaan zitten
na de nodige ervaring in het bedrijfs
leven te hebben opgedaan.
IN de tweede plaats lijkt het uit
gesloten, dat de vraag naar belas
tingconsulenten hals over kop toe
neemt, gezien de drempelvrees van de
belastingplichtigen. De heer Zielstra:
„De mensen gaan nog veel te weinig
naar de consulent. Niemand ziet
graag, dat een ander in zijn privé-situ-
atie zit te rommelen en dan moet er
nog voor betaald worden ook. Maar
als het goed is, komt die declaratie
er toch zonder meer uit".
Op het ogenblik zijn er daarom nog
wel voldoende belastingconsulenten in
Nederland. Dat wordt volgens onze
zegsman pas anders als iedereen zijn
aangifte laat behandelen.
De heer Zielstra: „Je hoort nog wel
eens de kreet, dat het een statisch be
roep is, maar er is weinig dat minder
statisch is dan het Nederlandse belas
tingstelsel".
„Het vereist veel studie om bij te
blijven. Kijk maar naar de jurispru
dentie. Wat het ene gerechtshof aan
vaardt, wijst het andere af. Het eeu
wigdurende spelletje, dat is het aan
trekkelijke van dit vak".
DEZE man uit de praktijk ge
looft daarom niet, dat er veel
beunhazerij in dit beroep voorkomt.
„Die komt vanzei aan het licht
als zo iemand de regels van het
spel niet speelt en met Karei Appel
zegt: Ik rotzooi maar wat aan. De be
lastingdienst ziet gauw genoeg wan
neer een aangifte te scherp is opge
steld of te hoge cijfers toont. Zodra
een cliënt dat bemerkt, gaat hij naar
een ander. Het is nu eenmaal geen
2x2=4".
In deze tijd is een ieder, die daar
voor in aanmerking komt, weer in het
gelukkige bezit gesteld van een aan
giftebiljet en als het goed is heeft hij
het alweer ingeleverd. Daarom tot
slot de tip van de heer Zielstra voor
die HBS- en eventueel Muloleerlingen,
die de schoolbanken verlaten en zich
geroepen voelen de klus van het jaar
van de belastingplichtige over te ne
men of hem daarin bij te staan: Ga
naar een administratiekantoor, dat
boekhoudingen verzorgt en leer uit de
praktijk hoe een boekhouding in elkaar
zit: haal na een jaar het praktijkdi
ploma boekhouden en volg een cur
sus voor belastingconsulent: vlucht
dan zo snel mogelijk naar de belas
tingafdeling van een accountantskan
toor of naar een belastingconsulent
om de aangiftetechniek te leren. Dat
is de kortst mogelijke manier om het
doel te bereiken en een salaris, dat
een aardig eind in de vijf cijfers kan
opklimmen.
Maar ook dan blijft nog de onzeker
heid, aldus onze tipgever. „Ik ben er
helemaal niet zeker van, dat ik de 65
haal als belastingadviseur. Kun je
niet meer de tijd opbrengen voor do
cumentatie of studie om bij te blijven,
dan kun je er wel mee stoppen, want
dan ben je op hetzelfde moment een
prul geworden".
HET begon met één winkel. Later
kwamen er filialen, vervolgens
zelfbedieningszaken en tenslot
te supermarkten. De winkelchef werd
bedrijfsleider. Hij is niet zo zeer krui
denier als wel manager. Zijn functie
is veranderd van een uitvoerende in
een leidinggevende.
Bedrijfsleider van een supermarkt
dus. Wat is dat voor een man, waar
komt hij vandaan, wat moet hij ken
nen en kunnen?
Vroeger was het een heel eenvoudi
ge kwestie. Een filiaalchef had meest
al wel „een aardige jongen" in zijn
zaak, die geschikt leek als toekomsti
ge chef. Hij kreeg het vak eigenlijk
met de paplepel ingegoten; in de win
kel en „thuis", want vaak waren de
bedienden bij hun chef „in de kost".
Dat ging allemaal goed, tot er zo
veel winkels waren dat het moeiljk
werd uit te zoeken waar de „parels"
zaten. Bij Albert Heijn N.V in Zaan
dam ging het roer om. Er kwam een
gerichte opleidng met aan het hood
de nu 44-jarige „troepenofficier" L.
Oranje. Hij was het levende voorbeeld
van het (ook nu nog gehandhaafde)
systeem: Wij vormen onze mensen in
eigen bedrijf. Anders gezegd: Iemand
kan niet bedrijfsleider van een A.H.-
supermarkt worden als hij geen Albert
Heijner is.
DAAROM werd vijf jaar geleden
eerst ,in eigen huis' gevraagd,
wie er belangstelling had. Er
solliciteerden honderd mensen, bijna
allemaal filiaalchefs, die het bedrijf al
kenden. Gedachtig de uitspraak van de
heer G. J. Heijn: „Een detailbedrijf is
een bedrijf van details", staan de eisen
voor de vermeende „parels" helder
voor de geest.
Hoofd-opleiding Oranje praat niet
over diploma's: „We kijken daar niet
in de eerste plaats naar. Het gaat ons
om de vraag: Wat is het voor een
man, wat brengt hij mee in zijn gees
telijke bagage en is hij bruikbaar".
„Wij beoordelen daarom zijn staat
van dienst, de waardering van het be
drijf voor de man zijn vakkkennis, er
varing in eigen huis. Hij moet behalve
een goed stel hersens praktisch in
zicht hebben en met mensen om kun
nen gaan".
Toch staat nu al vast, dat de be
drijfsleider van de toekomst een andere
man zal (moeten) zijn dan nu. Er zijn
al supermarkten met drie tot zeven a-
delingschefs, als medewerkers van de
bedrijfsleider. Het „oogtoezicht" zal
niet meer mogelijk zijn. De bedrijfs
leider van straks zal op een andere
manier leiding moeten geven.
De heer Oranje: „Vooralsnog zal het
niet nodig zijn, dat een kandidaat een
bepaalde vooropleiding heeft. Mis
schien zeggen we in de toekomst wel:
middelbare detailhandelsopleidng.
Jonge mensen kunnen pas naar zo n
school, na het doorlopen van een de
tailhandelsschool, o na een ulo-oplei
ding met een aangepast programma.
Meestal zal het om jongelui gaan, die
een ulo-ondergrond hebben, plus een
duidelijke aanleg om zich in commer
ciële richting te ontwikkelen.
In het algemeen kan worden gesteld,
dat na de beëindigng van de studie
aan een middelbare detailhandels
school de weg open ligt voor een loop
baan in de richting van bedrijfsleider
van een winkel of filiaal, verkooplei
der, hoodvertegenwoordiger enzo
voort.
Mensen met een dergelijke opleiding
zouden dan bij ons mogelijk we) een
streepje voor hebben op anderén. Hoe
het over vijf jaar zal zijn is moeilijk
te zeggen. Alles verandert zo snel".
Niet verandert het principe: de juis
te man op de juiste plaats. Hij zal zo
danig leidng moeten geven, dat hij
door middel van de beschikbare men
sen het gewenste economisch resul
taat bereikt.
Het gaat dus om een prestatie door
een groep, niet door één man. „Dat",
zegt de heer Oranje, „is de essentie
van de vraag waar wij de man wil
len hebben".
DE feitelijke opleiding speelt
zich voor een dee! af in de
eigen praktijk van één van de
zestig supermarkten. Daar leert de
man van de toekomst de achtergron
den van het werk kennen, inclusief
een stuk bedrijfseconomie. Daar ziet
hij ook, wat een zaak beheren en lei
ding geven in feite betekent.
„In deze veranderende tijd", consta
teert de heer Oranje, „zal het nodig
zijn, de bedrijfsleiders van onze su
permarkten daarvoor moderne hulp
middelen te verschaffen. Dat kunnen
bijvoorbeeld gemechaniseerde verwer
kers van cijfermatige gegevens zijn.
Op die verwerking zal steeds meer
de nadruk komen te liggen".
Al doende en lerend groeit de man
naar een zwaardere functie door inter
ne promotie. Hij gaat een paar weken
naar een conferentie-oord, voor speci
ale cursussen. Hij wordt er niet al
leen ingewijd in achtergronden van
beleid en beheer, maar krijgt er ook
een persoonlijke vorming.
Leren leiding geven en samenwer
ken zijn moeilijke zaken. Er komt,
als zo vaak in het leven een heel stuk
psychologie aan te pas.
VOOR 1914 was het allemaal bij
zonder eenvoudig, maar met
de wet op de inkomstenbe
lasting van dat jaar is de ingewikkeld
heid begonnen. Thans kun je niet
meer praten over wetgeving sociale
wetten, omzetbelasting, noem maar
op - als je ze niet naast je hebt. Wie
tien balansen bekijkt, moet evenzo-
vele malen in de wetgeving duiken".
Aan het woord is de Rotterdammer
Gerrit Zielstra (47), lid van de redac
tiecommissie van het maandblad van
de (zes) Samenwerkende Accountants
Verenigingen met ruim zeshonderd le
den, voor 65 procent accountant en
voor de rest belastingadviseur met
een zeer drukke praktijk, die het bord
op de deur overbodig maakt. „Er zijn
er weinig in mijn naaste omgeving,
die weten wat ik doe".
De heer Zielstra gelooft niet in ver
eenvoudiging van het belastingstelsel
in ons land. „Dan moet het hele stel-
De wereld is klein geworden en
a alle wereldbewoners werden el-
kaars buren.
I Van iedere drie wereldbewoners is
er één erg rijk en zijn de twee an
dere onvoorstelbaar arm.
De arme mensen leven meestal in
Q, 'n maatschappelijke ontwikkelings
fase die vooral technisch, econo
misch, sociaal en politiek te verge
lijken is met de situatie van de
Middeleeuwen in West-Europa.
dDe arme wereldbewoners hebben
na 1945 politieke macht gekregen:
tot dan toe waren zij eeuwenlang
machteloos om aan hun mistroos
tige toestand wat te veranderen
door gebrek aan contact met de
„moderne" wereld, of door het ko
lonialisme.
De rijke mensen menen doorgaans
Q, wel dat er wat moet worden ge
daan aan de armoede van de arme
mensen.
/De arme wereldburgers, die tot voor
zeer kort achter vele hulp van de
rijken eigen belang ontdekten, zijn
erg wantrouwend. Zij vrezen dat de
Westerse hulpverlening ten koste
zal gaan van hun pas veroverde
zelfstandigheid.
7 Heeft het rijke Westen een morele
plicht zijn arme buren te helpen?
2 Heeft het rijke Westen recht op
dankbaarheid voor die hulp?
3 Welke eisen kan het Westen stellen
bij zijn hulpverlening?
Hoe kan die hulp worden gegeven?
PROF. DR. H. C. BOS is sinds
twee jaar, samen met prof.
Tinbergen, in Rotterdam
hoogleraar in de ontwikkelingspro
grammering. Hij zegt: ,,Vele jonge
mensen zijn geestdriftig om in
ontwikkelingslanden te gaan wer
ken, maar geestdrift alleen is
beslist onvoldoende. Voor wezen
lijke hulp zijn vakkennis, ervaring
en begrip voor de afwijkende cul
tuurkring onontbeerlijk".
,,ln de meeste ontwikkelings
landen ziet men in dat men zelf
een groot tekort heeft aan ge
schoolde werkers en onderne
mingscapaciteit. Er zijn interna
tionale vakken onderwijs, medi
sche zorg. Voor de opbouw van
het maatschappelijk patroon in
de ontwikkelingslanden is echter
vooral de hervorming van de land
bouw en de vorming van de in
dustrie onontbeerlijk. Ik geloof
dat dit samen kan gaan".
ONTWIKKELINGSHULP is
bittere noodzaak, want als
wij steeds rijker en zij
steeds armer worden, moet dat
binnen zeer korte tijd een gevaar
lijke kortsluiting geven".
,,De ontwikkelingslanden bezien
onze hulp met wantrouwen, maar
er groeit tevens het besef dat zij
het zonder onze hulp voorlopig
niet kunnen stellen. De werker in
een ontwikkelingsland zal echter
de juiste mentaliteit moeten heb
ben om zich aanvaardbaar te
maken".
„Ervaren vaklieden op alle ge
bied zijn welkom in de ontwikke
lingslanden, maar zij moeten hun
werk daar niet zien als een soort
zending of een weg tot helden
dom. Hun hulp zal volstrekt on
baatzuchtig moeten zijn, wil zij
enig resultaat kunnen boeken".
Het Jongeren Vrijwilligers Pro
gramma heet sinds kort Stich
ting Nederlandse Vrijwilligers. Zij
is gevestigd in Den Haag, Bezui-
denhoutseweg 153, telefoon 854300.
Per jaar melden zich gemiddeld
twaalfhonderd mensen voor werk
in de ontwikkelingslanden aan.
Hiervan worden er tweehonderd
uitgezonden. Deze mensen moeten
vaktechnisch geschoold en ervaren
zijn, met een voorkeur voor mid
delbare krachten.
Het welkomst zijn bij de stich
ting de geschoolde agrariërs. Wie
voor uitzending in aanmerking wil
komen verbindt zich voor twee
jaar, moet 21 jaar en nog geen 36
jaar oud zijn, hij/zij wordt me
disch en psychotechnisch getest en
krijgt voor de uitzending een cur
sus van drie maanden in Neder
land, die vooral taal en zeden van
het ontwikkelingsland behandelt.
Los van deze stichting werkt het
instituut van prof. Tinbergen, dat
de ontwikkelingshulp wetenschap
pelijk benadert en dat regering en
andere instanties van advies dient.
,,Er wordt op de scholen nog
veel te weinig over ontwikkelings
hulp gesproken. Men zal al op de
lagere scholen moeten beginnen
de kinderen te wijzen op een mo
gelijke toekomst in een ontwikke
lingsland".
,,Met name in de landbouw
zullen de noodzakelijke hervor
mingen in de ontwikkelingslanden
een langdurig proces zijn. Ge
schoolde, ervaren agrariërs uit het
Westen, die zich met de cultuur
van het ontwikkelingsland ver
trouwd hebben gemaakt, zouden
zich temidden van de bevolking
moeten vestigen om zuiver door
hun voorbeeld van bedrijfsvoering
en niet door theoretische ken
nisoverdracht de plaatselijke
bevolking te overtuigen van de
noodzaak en het voordeel van de
hervormingen. Het zal soms jaren
duren, voordat er tastbaar resul
taat komt".
Welke eisen mogen de hulp
verlenende landen aan de ontwik
kelingslanden stellen. Dat is een
politiek vraagstuk. Er zijn grote
groepen mensen die aan de ont
wikkelingslanden mentaal en tech
nisch eisen stellen, die men aan
een land in het Westerse cultuur
patroon kan stellen. Gewoon ge
zegd: „Wat gebeurt er met mijn
centen", en dan liefst met een
kloppende begroting vooraf en
een sluitende balans na afloop".
„Ik voor mij vind dat dit een
onjuiste eis is. De ontwikkelings
landen zijn bezig met de opbouw
van een nieuwe samenleving. Als
we nagaan hoeveel tijd het Wes
ten nodig heeft gehad om tot het
maatschappijbeeld van nu te ko
men en langs welke wegen dat is
gegaan, dan lijkt mij een hoge eis
aan doelmatigheid en verantwoor
ding onjuist".
„Men zal de ontwikkeling ech
ter een zeer royale kans moeten
geven, met name op de wereld
markt. Wanneer de prijzen op de
wereldmarkt dalen door stijging
van de produktie in de ontwikke
lingslanden, dan ontneemt men de
ontwikkelingslanden iedere impuls
om mee te werken aan de ont
wikkeling".