Bedelaarsbrigade heeft niet veel sueees In de rij voor de dood En: van alle markten thuis Moeder en zoon liepen samen college Mr. J. M. L. Th. Cals kent de eisen van het vak Kasteel was te klein Maar hoeveelheden zijn nog maar zeer gering Prins Bernhard sprak er in Montreal over KERK BEVOEGDHEDEN GRONDWET GEEN D'66 ZWAK BEZET AFSPRAKEN SCHATKIST KNIPOOG BEROEPEN IN BRABANT EN GRONINGEN EXCECVTIE STIMULANS PASTORAAL ■I ■SB SPANNINGEN PLURIFORM PREMIER VOORAL COLLEGIAAL Oud-premier Cals kan alles nu van een afstand bekijken. Of hij er erg rouwig om is? Nederland maakt reeds synthetisch voedsel DEN HAAG Om het voedselprobleem in de wereld op te lossen, zal men op grote schaal synthetisch voedsel moeten gaan maken, heeft prins Bernhard in zyn rede in Montreal gesteld. In Nederland wordt sinds kort synthetisch voedsel op bescheiden schaal ge maakt en verkocht, maar binnenkort is er een verhoging van de produktie te verwachten. Staatsmijnen/DSM verwachten namelijk binnen enkele maanden te kunnen beginnen met de produktie in hun in aanbouw zijnde lysinefabriek. Na een aanlooptijd van enkele maanden, zal deze fabriek een produktiecapaciteit van drie miljoen kg lysine kunnen hebben bereikt. Kleine hoeveelheden komen al uit de proeffabriek, die reeds sinds 1961 werkt, zij het niet continu. De opge spaarde produktie van deze fabriek wordt sinds kort reeds commercieel verkocht, behalve naar Nederlandse afnemers, ook naar Hongarije en Latyns-Amerika. PRINS BERNHARD eten voor miljarden JOHANNESBURG De bedelaarsbri gade van Johannesburg, die tot taak heeft, de stad te bevrijden van haar talrijke bedelaars, maakt een moei lijke tijd door. Het komt vaak voor, dat de bedriegers aan de rand van het trottoir hun „verdiensten" bij elkaar schrapen en er in hun eigen auto's vandoor gaan. Anderen werpen, als de brigade na dert, haastig hun krukken weg en nemen de benen. Het Johannesburgse departement voor niet-Europese (Afrikaanse) zaken, heeft alle dagen een ploeg van 60 stoere inspecteurs op straat, die tot taak hebben, de miserabel uitziende figuren op te sporen, die bedelarij bedrijven en hen te verwijderen, maar volgens een recent overzicht, heeft deze bedelaarsbrigade niet veel «ucces gehad. De laatste twee maan den heeft de ploeg van 60 man, niet meer dan 58 bedelaars kunnen pak ken. .Enkele van de beroepsbedelaars van de stad hebben vaste klanten. Het bedelen heeft hun in de loop der ja ren de fijne kneepjes van het vak geleerd. De gewone manier is, rond te hangen bij de ingangen van deftige winkels en restaurants. De meeste winkeliers willen liever een paar stuivers offe ren, dan hun klanten lastig laten val len. Volgens de stedelijke autoriteiten wor den die bedelaars, die niet vlug ge noeg zijn om aan de bedelaarsbriga de te ontsnappen, teruggestuurd naar de streek, waar zij vandaan komen. Naar algemeen wordt aangenomen is dit een of ander afgelegen stamge bied. Enkele verminkten hebben recht op een invaliditeitsuitkering van vier rand (5,6 dollar) per maand. Zij kunnen ook licht werk vinden in her stellingscentra, maar de meesten zijn gedurende het weekeinde op straat om hun geringe verdiensten aan te vullen door er wat bij te bedelen. Lysine is een aminozuur, dat de consument ervan hetzij mens of dier in staat stelt meer eiwitten uit zijn voedsel te halen. Omdat lysine puur niet is te consu meren, moet het dan wel aan het ge wone voedsel van mens of dier worden toegevoegd: voor de mens bijvoorbeeld aan graanprodukten, voor dieren aan mengvoeders. Het is wel wat men noemt „een produkt met een gebruiks aanwijzing" en staatsmijnen/D.S.M. hebben er dan ook, naar zij het ANP desgevraagd meedeelden, voor ge zorgd dat zij met het produkt ook de nodige know-how kunnen leveren. Door mens of dier geconsumeerde eiwitten worden in het lichaam afge broken tot aminozuren, waaruit dan weer nieuwe, voor de mens of de dier soort nodige eiwitten worden gevormd. Nu zijn er ook aminozuren die in het mensen- of dierenlichaam niet, of te langzaam worden gevormd en die niet temin nodig zijn voor de opbouw der nieuwe eiwitten. Deze aminozuren moeten dus als aminozuren van buiten worden aangevoerd. Lysine is er een van, maar juist lysine is het amino zuur dat in plantaardig voedsel het minst voorkomt. Is er in het lichaam een tekort aan lysine en/of andere tot deze groep be horende aminozuren („essentiële ami nozuren" noemt men ze), dan blijven andere, wel in voldoende hoeveelheid aanwezige aminozuren ongebruikt, om dat het bouwmateriaal voor de eiwit ten niet compleet is. Toevoeging van lysine aan het voedsel betekent dus: verhoging van de eiwitwaarde van het bestaande voedselpakket. Zoals reeds eerder gemeld is een werkgroep, bestaande uit deskundigen van overheidsinstanties, onderzoekcen tra en staatsmijnen/D.S.M. bezig met een onderzoek naar de mogelijkheden die lysine voor de wereldvoedselvoor ziening biedt. ADDERS Staatsmijnen/D.S.M. gaf ook een overzichtje van proeven, die elders aan de gang zijn op het gebied van synthetisch voedsel. Daarby zijn twee hoofdmethoden te onderscheiden: het langs bacteriolo gische weg produceren van volledige eiwitten en de synthese van afzonder lijke bouwstoffen voor eiwitten, amino zuren dus. Die synthese van aminozuren kan langs biologische of langs technisch- chemische weg geschieden. De Japan ners maken nu langs bacteriologische weg 'n bescheiden hoeveelheid lysine. De synthese langs chemisch-tech- nische weg wordt door Staatsmijnen/ D.S.M. als eenling toegepast. Zij maken de lysine dit de grondstof caprolac- tam. „British Petroleum" doet proeven met een biochemische synthese van eiwit ten, waarbij gebruik wordt gemaakt van stofwisselingsprocessen van bacte riën. Esso en Nestlé doen samen proe ven met een soortgelijk procédé, waar in vloeibare koolwaterstoffen worden gebruikt als voedingsbodem voor een bacteriëncultuur. Het „Institut Fran cais du Pétrole" en de Indiase „Coun cil of Scientific and Industrial Re search" willen een proeffabriek bouwen voor het beproeven van een door het Franse instituut ontwikkelde methode om langs bacteriologische weg eiwit te vervaardigen uit kerosine. Shell Research Ltd in Engeland, doet proeven met het langs bacteriële weg vervaardigen van eiwit uit me thaan. MOSKOU. De Russen, die bewe ren dat zij een groot deel van hun le ven in queues doorbrengen, moeten ook na hun dood in de rij als zij ge cremeerd willen worden. Deze en an- re misstanden worden aangehaald in het weekblad Economische Gazet, in een kritiek op het gebrek aan piëteit bij de door de staat georganiseerde uitvaartdiensten. Een van de medewerkers van het blad, A. Goedimof, putte uit eigen er varing, dat hij had opgedaan bij het overlijden van een vriend. De naaste verwanten van de overledene moes ten, ondanks hun verslagenheid, zich van het ene departement naar het an dere spoeden en voor de uitvoering van de nodige formaliteiten vaak dezelfde zaak aan verschillende ambtenaren uit leggen. Op de dag van de crematie verscheen een oude, omgebouwde auto bus voor de rouwkamer, waarna de kist door familieleden en vrienden moest worden ingeladen. De rouwen den persten 'zich naast de kist in het voertuig, dat zich met een vaart van 60 km/h de maximum-snelheid in Moskou naar het crematorium be gaf. Volgens Goedimof was de bestuurder eerder op marktbezoek dan voor een uitvaartdienst gekleed en was de „lijk- auto" geschikter voor het vervoer van brandhout dan van doden. Bij aankomst bij het crematorium het enige in de hele Sovjet-Unie be merkte het gezelschap dat het zich met de dode moest aansluiten in een rij met zes andere kisten. De eerste rouw stoet bevond zich in het crematorium, de tweede in de vestibule, terwijl de andere buiten moesten wachten. Toen het gezelschap van Goedimof aan de beurt was om de zaal te be treden, waarschuwde de directeur van het crematorium, dat men een kwar tier de tijd had voor toespraken, zang en afscheid nemen. In Moskou worden vier van de vijf overledenen op staatsbegraafplaatsen ter aarde besteld, maar er bestaat wei nig gelegenheid om een waardig af scheid van de overledene te nemen. Officieel bestaat de mogelijkheid om een overledene op te baren in een ar beidersclub, waarbij de wacht wordt betrokken door vroegere collega's van de dode en een orkest ter beschikking staat voor het spelen van treurmarsen. Volgens Goedimof gebeurt dit maar zelden, omdat de clubhuizen niet alle maal zijn ingericht voor het houden van zulke plechtigheden en het Mos kous begrafenisbureau maar over 1 orkest beschikt. LEIDER (Van onze Haagse redactie) „Ik kan niet zeggen dat alleen een bepaald soort politicus minister-president kan zijn. Hij moet van veel markten thuis zijn: hij moet over gezond verstand beschikken, over aanpassingsvermogen en gevoel voor verhoudingen. Hij moet deskundige medewerkers kunnen kiezen. Bij dit alles blijft het minister-presidentschap toch typisch collegiaal werk''. Dit zegt oud-minister-president mr. J. M. L. Th. Cals, met wie wij een ge sprek hadden over zijn ervaringen aan het hoofd van het Nederlandse rege ringsapparaat. Mr. Cals, elf jaar minister van Onderwys, Kunsten en Wetenschappen en van april 1965 tot november 1966 minister-president, heeft in de loop van de jaren als geen ander actief politicus, de praktyk van de loopbaan als minister leren kennen. Hoewel hy zeker de positie van de minister-president binnen het kabinet hoog wil houden, wil hy toch die collegiale basis als uitgangspunt. Dit neemt niet weg, dat mr. Cals in de Nederlandse minister-president meer ziet dan een „primus in ter pares" en voor hem de hoogst belangrijke taak ziet weggelegd het hele rege ringsbeleid te coördineren. In zijn ambtsperiode als minister president heeft mr. Cals niet nagela ten dezé opvatting over de centrale functie die een regeringsleider in Ne derland moet innemen, in de praktijk te brengen. Zo had volgens afspraak mr. Cals als premier in zijn kabinet het laatste woord in bepaalde compe tentie-geschillen tussen ministers. Dit betrof, zo zegt mr. Cals, zeer concre te punten zoals de toepassing van de afbakening tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken op het terrein van de Europe se integratie. Ook is in die zelfde pe riode bij Koninklijk Besluit vastge legd, dat de minister-president ver antwoordelijk is voor het voorlich tingsbeleid van het Koninklijk Huis, een regeling die meteen al met het huwelijk van prinses Beatrix haar nut bewees. Uitbreiding van de bevoegdheden van de premier is door mr. Cals eind vorig jaar in een nota, die hij voor zijn opvolger, prof. dr. J. Zijlstra, ach terliet, als zeer gewenst aanbevolen. Zelf had mr. Cals, toen hij in april 1965 als kabinetsformatuer aantrad, overwogen een aantal wijzigingen aan te brengen. Omdat zijn regeringsploeg hooguit tot de verkiezingen van dit jaar zou zijn aangebleven, had hij er tenslotte maar vanaf gezien „mid- strooms" al te veel overhoop te ha len. Maar mr. Cals is van mening, met oud-premier dr. W. Drees, in diens bundel, „de vorming van het rege ringsbeleid", dat bijvoorbeeld de voor dracht voor de -benoeming van voor zitter van de Eerste of Tweede Ka mer en van de leden van de Raad van State en van de Rekenkamer van de minister-president moet uitgaan. Dit recht tot voordracht is nu nog in handen van de minister van Binnen landse Zaken, die men bovendien, om niet voor iedereen duidelijke redenen, ieder jaar aan het einde van het par lementaire jaar de Staten-Generaal plechtig kan zien sluiten. Deze over blijfselen uit een ver voorbije periode, toen de minister van Binnenlandse Za ken veelal de belangrijkste man in het kabinet was, hebben, zo vindt mr. Cals, hun zin verloren nu er een mi nister-president is, die beschikt over een weliswaar bescheiden maar toch eigen departement, dat van Algeme ne Zaken. Van actuele betekenis is de opvat ting van de katholieke oud-premier over kwesties die de grondwet betref fen. Voor zover het om de voorberei ding van een belangrijke wijziging van onze constitutie gaat, meent mr. Cals dat deze onder rechtstreekse po litieke verantwoordelijkheid van de minister-president moet worden voor bereid. Concreet heeft mr. Cals eind vorig jaar zijn toen nog onbekende opvol ger in overweging gegeven, een mi nister zonder portefeuille te benoemen die de nodige voortvarendheid zou kunnen ontwikkelen om binnen vier jaar met grondwetswijzigingen te ko men. De huidige minister-president De Jong heeft even in die richting ge zocht, maar omdat de verdeelsleutel moeilijkheden opleverde, heeft hij als formateur optredende deze gedachten los moeten laten. De regering zal nu een staatscom missie in het leven roepen die o.a. het kiesstelsel moet bekijken en ook grondwetswijzigingen moet voorberei den. Het is bekend dat als voorzitter van deze commissie mr. Cals een ern stige kandidaat is, en ook al kan de oud-premier hierover geen enkele mededeling doen, het is duidelijk dat een dergelijke taak hem na aan het hart zou liggen. Voor een gekozen minister-president zoals de nieuwe partij D '66 wil, voelt mr. Cals weinig: „Ik zou niet weten hoe dat in ons staatsstelsel zou pas sen". Volgens mr. Cals zou er een si tuatie ontstaan zoals in de Verenigde Staten, waar de president betrekkelijk willekeurig zijn ministers kiest en een regeringsprogramma opstelt. In Ne derland zou op deze wijze de rol van het parlement teruggedrongen wor den, omdat de premier immers onaf- zetbaar zou worden en slechts op ta melijk drastische wyze nl. via nieu we verkiezingen weg te werken is. Wel toont mr. Cals zich, gegeven nu eenmaal de noodzaak om in ons land tot coalitieregeringen te komen, een sterk voorstander van duidelijke afspraken tussen bepaalde partijen al voor de verkiezingen. De kiezers moet zo enigszins mogelijk vooraf een ge meenschappelijk program gepresen teerd worden en de lijsten van de par tijen kunnen gebonden worden. Dit eist echter een voorafgaande hergroe pering van onze partijen. Dan wordt het wellicht ook mogelijk reeds tijdens de verkiezingscampagne een soort schaduw-kabinet van toekomstige co alitie-ministers te presenteren. De suggestie van dr. Vondeling, om het parlement met meerderheid van stemmen een formateur aan te laten wijzen, vindt mr. Cals aantrekkelijk, maar hij waarschuwt dat een derge lijke meerderheid nog niet betekent dat er overeenstemming tussen par tijen zou bestaan. De vraag rijst of de Nederlandse minister-president wel over het goede instrument beschikt om de zo gewen ste coördinatie van het regeringsbe leid aan te kunnen. Mr. Cals vindt dat het uit 1937 daterende ministerie van Algemene Zaken duidelijk te zwak be zet is: „De mensen die er zitten wer ken zich dood, maar de bezetting is nog te beperkt". Eerst door toedoen van mr. Cals kreeg de secretaris van de ministerraad, drs. J. Middelburg, de hulp van enige notulisten, zodat hij tenminste niet tijdens de vaak tot laat in de avond durende kabinetszit tingen, geheel voor de premier „ver loren" was. Mr. Cals is van mening dat de mi nister-president over een groter aan tal hooggeplaatste raadadviseurs moet beschikken. Deze moeten door goede contacten met de verschillende depar tementen ieder op verschillend gebied in staat zijn gegevens los te krijgen, want zo is de ervaring van de oud premier, snel en doeltreffend geïnfor meerd zijn is een belang van de eer ste orde: „Iedere minister-president heeft wel zijn eigen terrein, maar hij kan het niet allemaal volgen". Een gebied dat mr. Cals wel van zeer nabij als uiterst gewichtig heeft ondervonden, is dat van de voorlich ting naar buiten, het begrijpelijk ma ken van het algemene regeringsbe leid, zoals hij het omschrijft. Hier moet nog veel gebeuren meent de oud-premier, die het hoofd van de Rijksvoorlichtingsdienst thans dr. G. J. Lammers ziet als een man met een drieledige taak: manager van het voorlichtingsapparaat, pers chef van de minister-president en voorlichtingsadviseur van het Konink lijk Huis. Overwogen moet worden of deze taken alle In een hand kunnen blijven. Voor de laatste twee taken acht hij dit wel noodzakelijk. Vele mededelin gen van de R.V.D. steunen op beslis singen en overwegingen van de mi nisterraad. De vraag is daarom ge rezen, of het niet nodig is dat de di recteur van de R.V.D. zelf de bespre kingen in de ministerraad bijwoont, om snel en in de juiste bewoordingen en nuances de pers ten dienste te kunnen staan. Tot nu toe gebeurt dit uit de tweede hand, via de secretaris van de ministerraad die de wekelijk se kabinetszitting van vrijdag pas op de eerstvolgende werkdag maan dag met topambtenaren van de R.V.D. bespreekt. In sommige landen wordt deze voorlichting rechtstreeks aan de pers gegeven door een minis ter of een staatssecretaris. De juiste oplossing voor Nederland zal zeker nog nadere studie en overleg vragen. Waarom het steeds meer noodzake lijk wordt de uiteenlopende regerings- taken te bundelen en het minister-pre sidentschap meer dan vroeger tot een instituut te maken, hangt in de ogen van mr. Cals vooral met de ontwikke ling van ons politiek en maatschappe lijk bestel samen. Voorop staat, zo zegt hij, de financiële problematiek waarvoor iedere regering door onze snel ontwikkelde economie gesteld wordt. Het touwtrekken om de begro tingsposten, is een jaarlijks terugke rend schouwspel geworden, en het is de minister-president die zich daarbij aan de kant van de minister van Fi nanciën schaart om het uitgavenpeil tot het uiterste terug te brengen. Het zou onjuist zijn, zo meent mr. Cals, dit soort kwesties na 't bilaterale over leg met Financiën, uitsluitend in de ministerraad uit te vechten, waar bij de meeste ministers al te snel de nei ging zou bestaan, hun collega by en de minister van Financiën (en de pre mier) af te vallen. In zulke gevallen kan een driegesprek doeltreffend wer ken. Nog op twee andere gebieden dwin gen de omstandigheden ertoe dat van de minister-president een actieve rol verwacht mag worden. Een daarvan is de ruimtelijke ordening, die spe ciaal ons land met zijn snelle bevol kingsgroei voor enorme en alles-door- trekkende problemen stelt, een ander de ontwikkelingshulp, die als politiek gegeven van steeds hoger prioriteit een groot aantal competentiekwesties in het leven roept. Beslissing in tal van coördinatiekwesties kan hierbij beter aan degene overgelaten worden die niet-partij is, i.e. de minister-pre sident. Zo komt mr. Cals tot de uitspraak die wij reeds eerder citeerden dat een Nederlandse premier welhaast van al le markten thuis moet zijn, bovenal echter als stuwende en bezielende maar tegelijk collegiale leider moet weten op te treden. Vroeger waren het zonder uitzonde ring juristen die dit ambt vervulden. Voor het diner na het huwelijk tussen prinses MARGRETHE van Denemarken en graaf HENRI DE MONPEZAT op 10 juni wordt achter het kasteel Fredensborg bij Kopenhagen een enorme tent gebouwd, omdat het kasteel zelf niet groot genoeg is om aan alle gasten plaats te bieden „Om theologie te kunnen studeren moet je Gymnasium Alpha hebben, maar ik had niet meer dan MULO en een paar jaar kweekschool. Ik heb toen het theo- logicum oude talen gevolgd en ben daarna gaan studeren aan de Gemeente Uni versiteit in Amsterdam. Officieel staat er vier jaar voor, maar ik heb het in viereneenhalf jaar gedaan. Ik ben er een tijdje tussenuit geweest. Het voordeel voor my was, dat ik de hele studietijd van myn man heb meegemaakt". Tegenover ons in een Haags restaurant mevrouw M. Mostert-Schendelaar (57) uit den Bosch, in het nieuws vanwege het feit dat zy zondag 4 juni in de Amster damse Maarten Lutherkerk samen met haar zoon tot predikant in de Evange- lisch-Lutherse Kerk wordt bevestigd. Moeder is beroepen in Den Bosch-Leusden. Haar zoon in Oude-Pekela. Het heeft heel wat overredingskracht gekost haar voor een interview te stik ken. De journalisten die haar opbellen krijgen wel schaarse antecedenten, zo als leeftijd en opleiding, maar niet het begeerde vraaggesprek. Tenslotte: „Ik moet morgen in Den Haag zijn. Laten wij elkaar daar ont moeten. Mijn zoon? Nee, die is verhin derd". De fotograaf heeft minder succes. Zij wil niet op de foto zonder haar zoon. Ze heeft er toch al iets op te gen om in de krant te komen. Mevrouw Mostert-Schendelaar groene tot de hals dichtgeknoopte mantel, platte schoenen en het grijzen de haar in een wrong samengebracht spreekt met de diepe intonatie van Gerda Brautigam. Op haar linker re vers het draaglint van de onderschei ding: ridder in de orde van Oranje Nassau. „Die heb ik gekregen vanwege mijn kerkelijk werk in het Jappenkamp. Van een Japanner had ik een valse pas ge kregen om in en uit te mogen. In die pas werd ik minister van religieuze za ken genoemd. Dat ik die pas kreeg... Ja, ik ontdekte dat die Japanner chris ten was. We hebben de tekst van die pas zo gemaakt dat we er alle kanten mee uit konden". In 1935 ging zij met haar man, ds. G. Mostert naar Indonesië voor de pro testantse kerk van Nederlands Oost-In- dië. Vlak voor het uitbreken van de oorlog werd haar man aangesteld als reserve-legerpredikant. In 1942 een jaar na de geboorte van hun jongste zoon, werd ds. Mostert door de Japanners geëxecuteerd. „Men had mij altijd verteld dat hij vermist was, maar pas in 1948 hoorde ik dat hij met 200 anderen was dood geschoten". Haar hele leven heeft mevr. Mostert in het kerkelijk leven gezeten. Toen zij in 1946 naar Nederland kwam (tij dens de bootreis stierf haar dochtertje van alle doorstane ellende), koesterde zij nog geenszins het plan voor domi nee te gaan studeren. Toen de drie overige kinderen (twee zoons en een dochter) volwas sen waren, werd er thuis veel over theologie gesproken. Haar oudste zoon, predikant in Rotterdam, zei wel eens: „Waarom ga je niet studeren?" Mevr. Mostert: „Er was zoveel ver anderd in het kerkelijk leven, er wa ren zoveel nieuwe gezichtspunten. Ik werd ook wel gestimuleerd door mijn jongste zoon, die aanvankelijk Neder lands studeerde en mijn dochter, die na haar gymnasium al heel gauw trouwde. Wanneer ik me nog met ker kelijke zaken wilde bezighouden, dan moest ik dat doen vanuit een goede ach tergrond". Maar de huishoudelijke beslommerin gen, maakten die het volgen van de colleges mogelijk? „Mijn jongste zoon zat op een kamer in Amsterdam. De andere kinderen zijn getrouwd, dus voor mijn kleine huishoudinkje had ik niet veel tijd no dig. Bovendien is het met de trein maar een uur van Den Bosch naar Amsterdam". Mevr. Mostert, die op de universi teit dadelijk geaccepteerd werd („ons Lutherse wereldje is maar klein, je kent elkaar allemaal") liep vele colle ges met haar zoon. Zij zegt dat er van twistpunten of botsingen tussen de ge neraties geen sprake was. „Er werd wel voortdurend over theologie gedis cussieerd. Mijn dochter zei wel eens: „Mam, laten we nou ook eens over wat anders praten dan over theologie". Lacht spontaan en zegt: „Ik ben er altijd zo bezig mee geweest. Toen ik studeerde woonde ik al in de pastorie en deed veel pastoraal werk. Dat ligt Zonder twijfel, meent mr. Cals, ligt de laatste tijd de nadruk veel meer op de economische kant en zou een man als prof. Zijlstra voortreffelijk op zijn plaats zijn. „Maar naarmate ons streven naar welvaart plaats maakt voor de zorg om welzijn, zul len wij", zo besluit de oud-premier met een hoopvolle knipoog aan alle niet economen, „ovver die eenzijdige bena dering misschien geleidelijk heen- groeien". me goed. Ik ben vooral geïnteresseerd in de oecumene. In Indië bestond die oecumene trouwens al lang. Mijn man deed het pastorale werk met de pas toor samen". Hoe denkt mevrouw Mostert over de oecumene in het zuiden? „Erg fijn. Het speelt daar zo inten sief. Dat is mede te danken geweest aan progressieve bisschoppen als De Vet en Bekkers. Die hebben echt door gestoten in de richting van gezamen lijke gespreksgroepen. De oecumene in Brabant verloopt soepeler dan in het westen, er is veel meer contact. De katholieken beschikken daar ook over veel meer mensen om hen met een bepaalde taak de parochie in te stu ren. Er is veel veranderd in het zui den. De katholieken beseffen nu, dat ook bij de protestanten een stuk waar heid gewaarborgd is gebleven. Er ont staat een nieuw soort reformatie, mede onder invloed van het Nederlands con cilie. Het is in geen jaren gebeurd, dat men ziet wat er in de kerk echt leeft". „Wij hebben het zogenaamde provin ciaal pastoraal beraad, waarin we al het werk van de kerken willen coördi neren. Daar zitten drie bisschoppen in en de moderamen van verschillende protestantse kerken. In dat gezelschap ben ik de enige vrouw. Nou, ik ben volledig geaccepteerd. Ik heb natuur lijk een pré, dat ik niet afgestudeerd ben op mijn 25ste jaar. Trouwens, ik geloof, dat de situatie zoals u die schetst duidelijk aan het veranderen is. Neem nou bijvoorbeeld dat boek „Storm na de stilte" van mevr. Go- vaart-Halkes uit Tilburg. Daarin pleit zij voor het priesterambt voor de vrouw. En ook bij de pastoors is veel veranderd. Ik heb samen met de pas toor in de r.k. kerk een gebedsdienst geleid". Mevr. Mostert vindt het werk in de eigen kerk belangrijk, juist omdat je die kerk mee moet krijgen naar de grote visie. „Maar voor ons die zich met het pastorale werk bezighouden, geeft dat natuurlijk veel spanningen. Je wilt namelijk zowel het een als het ander doen". Nadenkend: „Het is een boeiende tijd waarin we zitten. Men praat over „God is dood". Toch zit er iets posi tiefs in, wat je moet waarderen. Er blijkt belangstelling uit, ondanks de ne gatieve uitkomst. De moeilijkheid is tegenwoordig, dat datgene wat we hard op denken, meteen gepubliceerd wordt. Omdat het niet is doorgedacht, ont staan er misverstanden. Vroeger ge beurde dat wel. Nieuwe gedachten werden eerst be proefd voordat ze gemeengoed werden. Daarom moeten we beseffen dat waar we nu mee bezig zijn een onderdeel vormt van een proces. Het christen dom is om uw woorden te gebruiken, nog lang niet aan het einde van zijn latijn. Wij Christenen brengen er nog niet veel van terecht, maar dat zegt niets over het christendom. Een van onze moeilijkheden is ook, dat wtj wat wij allemaal horen in ons pastorale werk, niet aan de grote klok kunnen- hangen. Mevrouw Mostert, die op dat mo ment van het gesprek, haar wachtende zoon buiten gebaart dat hij gerust kan binnenkomen, zegt dat zij gelooft in het ontstaan van een pluriforme kerk, een kerk met meer vormen en meer gezich ten, die alle brokken van de waarheid probeert samen te voegen en te bele ven. De jongste zoon (25) stelt zich voor. Kleding en haardracht doen eerder aan een kunstenaar dan aan een domi nee denken. Hij vraagt zijn moeder of er nog reacties gekomen zijn op de eer ste kranteberichten. „Ja", zegt zijn moeder, „oude vrien den hebben geschreven dat zij m(jn stu die een overbodige luxe vinden, want ik ben eigenlijk altijd al predikant ge weest". „Zullen moeder en zoon elkaar nog veel zien". Mevr. Mostert lachend: „Als ik een vrije zondag heb, kom ik wel eens bij je in de buurt preken". De zoon vertelt dat hij orgel studeert aan het Muzleklyceum in Amsterdam. Als predikant acht hij muziekstudie van belang. Wij nemen afscheid. Onze groet had moeten zijn: „Dag dominee", maar we zeggen: „Dag mevrouw", „dag me neer". We moeten er nog steeds aan wennen.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1967 | | pagina 4